EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0585

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 7 december 2010.
Peter Pammer tegen Reederei Karl Schlüter GmbH & Co. KG (C-585/08) en Hotel Alpenhof GesmbH tegen Oliver Heller (C-144/09).
Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Oberster Gerichtshof - Oostenrijk.
Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Artikel 15, leden 1, sub c, en 3 - Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten - Overeenkomst over reis per vrachtschip - Begrip ‚pakketreis’ - Overeenkomst over hotelverblijf - Voorstelling van reis en hotel op internetsite - Begrip activiteit ‚gericht op’ lidstaat waar consument woonplaats heeft - Criteria - Toegankelijkheid van internetsite.
Gevoegde zaken C-585/08 en C-144/09.

European Court Reports 2010 I-12527

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:740

Gevoegde zaken C‑585/08 en C‑144/09

Peter Pammer

tegen

Reederei Karl Schlüter GmbH & Co. KG

en

Hotel Alpenhof GesmbH

tegen

Oliver Heller

(verzoeken van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 15, leden 1, sub c, en 3 – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Overeenkomst over reis per vrachtschip – Begrip ‚pakketreis’ – Overeenkomst over hotelverblijf – Voorstelling van reis en hotel op internetsite – Begrip activiteit ‚gericht op’ lidstaat waar consument woonplaats heeft – Criteria – Toegankelijkheid van internetsite”

Samenvatting van het arrest

1.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 15, lid 3; richtlijn 90/314 van de Raad, art. 2, punt 1)

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Begrip activiteiten gericht op lidstaat waar consument woonplaats heeft in zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 15, lid 1, sub c)

1.        Een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip kan een vervoerovereenkomst zijn waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Dit is het geval wanneer deze reis per vrachtschip voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf omvat en deze reis langer dan 24 uur duurt. Bijgevolg voldoet deze prestatie aan de voorwaarden om een „pakket” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 90/314 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten, te vormen en valt zij onder de definitie van een vervoerovereenkomst tegen een vaste prijs zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, gelezen tegen de achtergrond van dit artikel 2, punt 1.

(cf. punten 45‑46, dictum 1)

2.        Om vast te stellen of een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten” op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, dient te worden nagegaan of vóór de eventuele sluiting van een overeenkomst met de consument uit deze internetsites en de algemene activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten.

De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten woonplaats hebben, gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, en de verwijzing naar een internationaal clientèle bestaande uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn.

De loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, is daarentegen onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e‑mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is.

(cf. punten 92‑94, dictum 2)







ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

7 december 2010 (*)

„Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Artikel 15, leden 1, sub c, en 3 – Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten – Overeenkomst over reis per vrachtschip – Begrip ‚pakketreis’ – Overeenkomst over hotelverblijf – Voorstelling van reis en hotel op internetsite – Begrip activiteit ‚gericht op’ lidstaat waar consument woonplaats heeft – Criteria – Toegankelijkheid van internetsite”

In de gevoegde zaken C‑585/08 en C‑144/09,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens de artikelen 68 en 234 EG, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissingen van 6 november 2008 en 26 maart 2009, ingekomen bij het Hof op 24 december 2008 en 24 april 2009, in de procedures

Peter Pammer

tegen

Reederei Karl Schlüter GmbH & Co. KG (C‑585/08),

en

Hotel Alpenhof GesmbH

tegen

Oliver Heller (C‑144/09),

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, A. Tizzano, J. N. Cunha Rodrigues, K. Lenaerts, J.‑C. Bonichot, K. Schiemann en J.‑J. Kasel, kamerpresidenten, A. Rosas, R. Silva de Lapuerta, P. Lindh (rapporteur) en M. Safjan, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 maart 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        Pammer, vertegenwoordigd door C. Neuhuber, Rechtsanwalt,

–        Hotel Alpenhof GesmbH, vertegenwoordigd door M. Buchmüller, Rechtsanwalt,

–        Heller, vertegenwoordigd door H. Hegen, Rechtsanwalt,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl en G. Kunnert als gemachtigden,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek als gemachtigde,

–        de Italiaanse regering (C‑585/08), vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door L. Ventrella, avvocato dello Stato,

–        de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door C. Schiltz als gemachtigde,

–        de Nederlandse regering (C‑144/09), vertegenwoordigd door C. Wissels en Y. de Vries als gemachtigden,

–        de Poolse regering (C‑585/08), vertegenwoordigd door M. Dowgielewicz als gemachtigde,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde, bijgestaan door J. Stratford, barrister,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A.‑M. Rouchaud-Joët, S. Grünheid en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 mei 2010,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 15, leden 1, sub c, en 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2        Deze verzoeken zijn ingediend in twee gedingen tussen, enerzijds, Pammer en Reederei Karl Schlüter GmbH & Co. KG (hierna: „Reederei Karl Schlüter”), betreffende de weigering van deze laatste om Pammer de volledige prijs terug te betalen van een reis per vrachtschip waaraan deze niet heeft deelgenomen en die op internet beschreven stond (zaak C‑585/08) en, anderzijds, Hotel Alpenhof GesmbH (hierna: „hotel Alpenhof”) en Heller, betreffende de weigering van deze laatste om zijn hotelrekening te betalen voor een via internet geboekt verblijf (zaak C‑144/09).

 Toepasselijke bepalingen

 Verordening nr. 44/2001

3        Volgens punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 moet in het geval van consumentenovereenkomsten de zwakke partij worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels.

4        Artikel 2, lid 1, van de verordening, dat deel uitmaakt van afdeling 1 van hoofdstuk II van deze verordening, met als opschrift „Algemene bepalingen”, luidt als volgt:

„Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”

5        Artikel 5 van de verordening bevat in punt 1, sub a, ervan de volgende bijzondere bevoegdheidsregel:

„Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:

1.      a)      ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd”.

6        De artikelen 15, leden 1 en 3, en 16, leden 1 en 2, van verordening nr. 44/2001, die deel uitmaken van afdeling 4 van hoofdstuk II, met als opschrift „Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten”, luiden als volgt:

Artikel 15

1.      Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs‑ of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 4 en artikel 5, punt 5, wanneer

a)      het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,

b)      het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken,

c)      in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

[...]

3.      Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.

Artikel 16

1.      De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.

2.      De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.”

7        Zoals blijkt uit de considerans van verordening nr. 44/2001, vormt deze het vervolg op het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en – gewijzigde tekst – blz. 77), bij het Verdrag van 25 oktober 1982 betreffende de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), bij het Verdrag van 26 mei 1989 betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1) en bij het Verdrag van 29 november 1996 betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1; hierna: „Executieverdrag”). Deze verordening vervangt vanaf de inwerkingtreding ervan, op 1 maart 2002, het Executieverdrag in de betrekkingen tussen de lidstaten, met uitzondering van het Koninkrijk Denemarken.

8        In punt 19 van de considerans van verordening nr. 44/2001 verklaart de Raad van de Europese Unie dat de continuïteit tussen het Executieverdrag en deze verordening moet worden gewaarborgd, ook voor de uitlegging die het Hof reeds heeft gegeven aan de bepalingen van dat Verdrag die overeenstemmen met die van de verordening.

 Executieverdrag

9        Artikel 13, eerste alinea, van het Executieverdrag luidt als volgt:

„Ter zake van overeenkomsten gesloten door een persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, hierna te noemen de consument, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 5, punt 5,

1)      wanneer het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken,

2)      wanneer het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van koopovereenkomsten van zodanige zaken,

3)      voor elke andere overeenkomst die betrekking heeft op de verstrekking van diensten of op de levering van roerende lichamelijke zaken indien

a)      de sluiting van de overeenkomst in de staat waar de consument woonplaats heeft, is voorafgegaan door een bijzonder voorstel of reclame

en indien

b)      de consument in die staat de voor de sluiting van die overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht.”

 Verordening (EG) nr. 593/2008

10      Volgens punt 7 van de considerans van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6) moeten het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening stroken met verordening (EG) nr. 44/2001.

11      Punt 24 van de considerans van verordening nr. 593/2008 luidt als volgt:

„Wat met name consumentenovereenkomsten betreft, moet [...] [o]m consistent te zijn met verordening (EG) nr. 44/2001 [...] worden verwezen naar het criterium van ‚activiteiten gericht op’ als voorwaarde voor toepassing van de regel inzake consumentenbescherming, en moet dit criterium in verordening (EG) nr. 44/2001 en deze verordening op samenhangende wijze worden uitgelegd; daarbij moet worden gepreciseerd dat de Raad en de Commissie in een gezamenlijke verklaring over artikel 15 van verordening (EG) nr. 44/2001 hebben gesteld dat het voor de toepasselijkheid van artikel 15, lid 1, sub c, ‚niet volstaat dat een onderneming haar activiteiten richt op een lidstaat waar de consument zijn woonplaats heeft, of op meerdere lidstaten, met inbegrip van die lidstaat; daartoe dient in het kader van die activiteiten daadwerkelijk een overeenkomst gesloten te zijn’. In deze verklaring wordt er ook aan herinnerd dat ‚het feit dat een internetsite toegankelijk is, op zich niet voldoende is om artikel 15 toe te passen; noodzakelijk is dat de consument op die site gevraagd wordt overeenkomsten op afstand te sluiten en dat er inderdaad een dergelijke overeenkomst gesloten is, ongeacht de middelen die daartoe zijn gebruikt. De taal en de munteenheid die op de internetsite worden gebruikt, doen in dat opzicht niet ter zake’.”

12      Artikel 6, lid 4, sub b, van verordening nr. 593/2008 bepaalt dat de in de leden 1 en 2 van dat artikel vastgestelde regels inzake de wet die van toepassing is op consumentenovereenkomsten, niet van toepassing zijn op de volgende overeenkomsten:

„vervoerovereenkomsten, met uitzondering van pakketreisovereenkomsten in de zin van richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten”.

 Richtlijn 90/314/EEG

13      Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158, blz. 59), omschrijft het begrip „pakket” in artikel 2, punt 1, als volgt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.      ‚pakket’: de van tevoren georganiseerde combinatie van niet minder dan twee van de volgende diensten, welke voor een gezamenlijke prijs wordt verkocht of ten verkoop aangeboden en een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting behelst:

a)      vervoer,

b)      logies,

c)      andere, niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken.

Afzonderlijke facturering van diverse onderdelen van eenzelfde pakket ontslaat de organisator of de doorverkoper niet van de verplichtingen van deze richtlijn”.

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

 Zaak C‑585/08

14      Pammer, die in Oostenrijk woont, heeft een vordering ingesteld tegen Reederei Karl Schlüter, een in Duitsland gevestigde onderneming, met betrekking tot een reis per vrachtschip van Triëste (Italië) naar het Verre Oosten die door deze onderneming is georganiseerd en waarover beide partijen een overeenkomst hebben gesloten (hierna: „reisovereenkomst”).

15      Pammer heeft deze reis geboekt via Internationale Frachtschiffreisen Pfeiffer GmbH, een in Duitsland gevestigde onderneming (hierna: „tussenpersoon”).

16      Deze tussenpersoon, die met name via internet actief is, vermeldde in de reisbeschrijving op haar site dat het schip beschikte over een sportzaal, een buitenzwembad, een zitkamer, video en televisie. Tevens werd melding gemaakt van drie tweepersoonshutten met douche en toilet, een aparte woonruimte met bankstel, schrijftafel, tapijt en koelkast en van de mogelijkheid om aan wal te gaan om steden te bezoeken.

17      Pammer heeft geweigerd om in te schepen en heeft terugbetaling gevorderd van de prijs die hij voor deze reis had betaald omdat deze beschrijving volgens hem niet overeenstemde met wat op het schip werd aangeboden. Aangezien Reederei Karl Schlüter slechts een deel van deze prijs, namelijk ongeveer 3 500 EUR, heeft terugbetaald, heeft Pammer voor een Oostenrijkse rechtbank van eerste aanleg, het Bezirksgericht Krems an der Donau, betaling gevorderd van het saldo, ongeveer 5 000 EUR, vermeerderd met rente.

18      Reederei Karl Schlüter heeft gesteld dat zij geen commerciële of beroepsactiviteiten in Oostenrijk ontplooit en een exceptie van onbevoegdheid van deze rechtbank opgeworpen.

19      Het Bezirksgericht Krems an der Donau heeft deze exceptie in eerste aanleg verworpen bij vonnis van 3 januari 2008. Het achtte zich bevoegd, omdat de reisovereenkomst een consumentenovereenkomst, namelijk een pakketreisovereenkomst, was en omdat de tussenpersoon via internet in Oostenrijk reclame had gemaakt voor Reederei Karl Schlüter.

20      De rechter in hoger beroep, het Landesgericht Krems an der Donau, heeft daarentegen in een arrest van 13 juni 2008 verklaard dat de Oostenrijkse gerechten onbevoegd waren omdat de reisovereenkomst diende te worden opgevat als een vervoerovereenkomst die niet valt onder afdeling 4 van hoofdstuk II van verordening nr. 44/2001. Het feit dat tijdens de voorgestelde reis, namelijk een lange overtocht van Europa naar het Verre Oosten, een zeker comfort werd geboden, maakt van de reisovereenkomst nog geen consumentenovereenkomst.

21      Pammer heeft tegen dit arrest een beroep tot „Revision” ingesteld.

22      Het Oberste Gerichtshof heeft twijfels over de criteria waaraan moet zijn voldaan om van een „pakketreis” te kunnen spreken, en merkt op dat in casu de vraag rijst of de voorgestelde prestaties vergelijkbaar zijn met die van een cruise, zodat van een „pakket” en dus van een onder afdeling 4 vallende vervoerovereenkomst zou kunnen worden gesproken.

23      Indien sprake zou zijn van een dergelijke overeenkomst, zou artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 van toepassing kunnen zijn en zou het dus nuttig zijn te weten aan welke criteria een internetsite moet voldoen opdat de activiteiten van de ondernemer kunnen worden geacht te zijn „gericht op” de lidstaat van de consument in de zin van deze bepaling. De verwijzende rechter merkt evenwel op dat de rechtbank in eerste aanleg en de rechter in hoger beroep in casu geen precieze vaststellingen hebben verricht over de wijze waarop de reisovereenkomst is gesloten en over de rol van de internetsite en, ten slotte, over de betrekkingen tussen Reederei Karl Schlüter en de tussenpersoon.

24      In deze omstandigheden heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is een ‚reis per vrachtschip’ een pakketreis in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001?

2)      Zo ja: is er reeds sprake van het ‚richten’ van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, wanneer een website van een tussenpersoon via internet kan worden geraadpleegd?”

 Zaak C‑144/09

25      Hotel Alpenhof, de onderneming die het gelijknamige hotel in Oostenrijk exploiteert, heeft een vordering ingesteld tegen een consument, Heller, die in Duitsland woont.

26      Nadat Heller dit hotel via de internetsite ervan had leren kennen, heeft hij meerdere kamers geboekt voor één week, rond 1 januari 2008. Zijn boeking en de bevestiging ervan geschiedden via e-mail. De internetsite van het hotel vermeldt daarvoor een adres.

27      Heller heeft zijn beklag gedaan over de door het hotel verleende diensten en het hotel verlaten zonder zijn rekening te betalen, ondanks de door Hotel Alpenhof aangeboden korting. Daarop heeft Hotel Alpenhof bij een Oostenrijkse rechtbank, het Bezirksgericht Sankt Johann im Pongau, een vordering ingesteld tot betaling van een bedrag van ongeveer 5 000 EUR.

28      Heller heeft een exceptie van onbevoegdheid van deze rechtbank opgeworpen. Hij is van mening dat hij overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 als consument slechts kan worden gedagvaard voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft, namelijk de Duitse gerechten.

29      Het Bezirksgericht Sankt Johann im Pongau en het Landesgericht Salzburg, dat in hoger beroep heeft geoordeeld, hebben beide, respectievelijk bij vonnis van 14 juli 2008 en bij arrest van 27 november 2008, het bij hen ingestelde beroep verworpen op grond dat de Oostenrijkse gerechten onbevoegd zijn om daarvan kennis te nemen. Zij zijn van oordeel dat het begrip activiteit die „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, zowel de exploitatie van een interactieve internetsite omvat die de mogelijkheid biedt om online, dat wil zeggen langs elektronische weg op de ondernemingssite zelf, een overeenkomst met deze consument te sluiten, als een internetsite die deze mogelijkheid niet biedt en enkel reclame bevat. Volgens deze gerechten is de activiteit immers zelfs in dit laatste geval gericht op de consument in andere lidstaten, gelet op het feit dat internetreclame grensoverschrijdend is. Deze „buitenlandse gerichtheid” kan slechts worden uitgesloten door middel van een uitdrukkelijke verklaring betreffende de commerciële betrekkingen tussen de ondernemer en de in een of meer bepaalde andere lidstaten woonachtige consumenten. De activiteit is eveneens op de lidstaat van de consument gericht wanneer deze via een internetsite kennismaakt met de diensten van de ondernemer en de daaropvolgende boeking geschiedt via het op deze site vermelde e-mailadres, geografische adres of telefoonnummer.

30      Hotel Alpenhof heeft bij de verwijzende rechter een beroep tot „Revision” ingesteld.

31      Aangezien het Oberste Gerichtshof niet zeker weet of het Hof de tweede vraag in zaak C‑585/08 zal beantwoorden, omdat dit afhangt van het antwoord op de eerste vraag in die zaak, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vraag gesteld:

„Is er reeds sprake van het ‚richten’ van een activiteit op een lidstaat in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van [verordening nr. 44/2001], wanneer de website van de wederpartij van de consument op internet kan worden geraadpleegd?”

32      Aangezien de tweede vraag in zaak C‑585/08 overeenstemt met de enige vraag in zaak C‑144/09, dienen de twee zaken overeenkomstig artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof voor dit arrest te worden gevoegd.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

33      Vooraf zij opgemerkt dat het Hof krachtens artikel 68 EG bevoegd is om uitspraak te doen over de uitlegging van verordening nr. 44/2001, gelet op de datum van de prejudiciële verwijzingen en op het feit dat de vragen zijn gesteld door het Oberste Gerichtshof, een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep.

 Eerste vraag in zaak C‑585/08

34      Met zijn eerste vraag in zaak C‑585/08 wenst de verwijzende rechter te vernemen of een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een vervoerovereenkomst in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 is.

35      Volgens artikel 15, lid 3, zijn de bevoegdheidsregels van afdeling 4 van hoofdstuk II van deze verordening enkel van toepassing op vervoerovereenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden.

36      Dergelijke vervoerovereenkomsten leunen dicht aan bij die welke beantwoorden aan het begrip „pakketreis” in de zin van richtlijn 90/314, waarnaar de verwijzende rechter overigens in zijn verwijzingsbeslissing uitdrukkelijk verwijst.

37      Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, kan een prestatie namelijk reeds als een „pakket” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 90/134 worden aangemerkt, indien de combinatie van toeristische diensten die tegen een vaste prijs worden verkocht twee van de drie in deze bepaling genoemde diensten omvat, namelijk vervoer, logies en niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die een significant deel van het pakket uitmaken, en, in de tweede plaats, deze prestatie een periode van meer dan 24 uur beslaat of een overnachting omvat (zie arrest van 30 april 2002, Club-Tour, C‑400/00, Jurispr. blz. I‑4051, punt 13).

38      Bijgevolg dient ter beantwoording van de gestelde vraag te worden vastgesteld of het begrip „pakketreis”, waarnaar de verwijzende rechter verwijst en dat in artikel 1 van richtlijn 90/314 wordt genoemd, relevant is voor de uitlegging van artikel 15, lid 3.

39      Dit begrip is niet opgenomen in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, hoewel deze richtlijn van recentere datum is dan richtlijn 90/314. Zoals de advocaat-generaal in punt 47 van haar conclusie heeft opgemerkt, heeft de wetgever van de Unie in verordening nr. 44/2001 bijna dezelfde formulering gebruikt als in het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, dat op 19 juni 1980 te Rome ter ondertekening is opengesteld (PB L 266, blz. 1). In 2008 is dit verdrag vervangen door verordening nr. 593/2008, die in artikel 6, lid 4, sub b, uitdrukkelijk verwijst naar het begrip „pakketreis” in de zin van richtlijn 90/314.

40      Artikel 6 van verordening nr. 593/2008 heeft betrekking op de wet die van toepassing is op consumentenovereenkomsten, en volgens lid 4, sub b, ervan zijn vervoerovereenkomsten, met uitzondering van die welke beantwoorden aan het begrip pakketreis in de zin van richtlijn 90/314, geen consumentenovereenkomsten.

41      Uit de vergelijking tussen de in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001 genoemde vervoerovereenkomsten en de in artikel 6, lid 4, sub b, van verordening nr. 593/2008 bedoelde vervoerovereenkomsten blijkt dat de wetgever van de Unie dezelfde soort overeenkomsten heeft willen regelen, namelijk die welke kunnen vallen onder de in deze twee verordeningen genoemde regels ter bescherming van de consument.

42      Dit doel blijkt eveneens uit punt 7 van de considerans van verordening nr. 593/2008, volgens hetwelk het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van deze verordening moeten stroken met verordening nr. 44/2001.

43      Bijgevolg moet bij de uitlegging van artikel 15, lid 3, rekening worden gehouden met de overeenkomstige bepaling in verordening nr. 593/2008 en worden uitgegaan van het begrip pakketreis waarnaar deze verordening verwijst. Dit begrip is immers om te beginnen opgenomen in een richtlijn die specifiek gericht is op de bescherming van de consument, met name op het gebied van pakketreizen. Voorts wordt in de meest recente verordening, namelijk verordening nr. 593/2008, uitdrukkelijk naar dit begrip verwezen. Ten slotte heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de toelichting bij het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [COM(1999) 348 def.], ter verduidelijking van haar ontwerp van artikel 15, lid 3, waarvan de formulering in de definitieve versie van verordening nr. 44/2001 ongewijzigd is gebleven, de term „pakketreis” gebruikt en uitdrukkelijk naar richtlijn 90/314 verwezen.

44      Bijgevolg dient te worden nagegaan of een reis per vrachtschip zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, beantwoordt aan het begrip „pakket” zoals dit in richtlijn 90/314 is omschreven.

45      Dienaangaande wordt niet betwist dat deze reis per vrachtschip voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf omvatte en dat deze reis langer dan 24 uur duurde. Bijgevolg voldoet deze prestatie aan de voorwaarden om een „pakket” in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 90/314 te kunnen vormen en valt zij onder de definitie van een vervoerovereenkomst tegen een vaste prijs zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001, gelezen tegen de achtergrond van dit artikel 2, punt 1.

46      Bijgevolg dient op de eerste vraag in zaak C‑585/08 te worden geantwoord dat een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, een vervoerovereenkomst is waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening nr. 44/2001.

 Tweede vraag in zaak C‑585/08 en enige vraag in zaak C‑144/09

47      Met zijn tweede vraag in zaak C‑585/08 en zijn enige vraag in zaak C‑144/09 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen volgens welke criteria een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of op die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten” op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, en of het hiervoor volstaat dat deze sites via internet kunnen worden geraadpleegd.

48      Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissingen, is deze vraag in twee verschillende gedingen gesteld.

49      In zaak C‑585/08 betreft het geding een onderneming, Reederei Karl Schlüter, die een overeenkomst heeft gesloten met een consument, Pammer, die woont in een andere lidstaat dan die waar deze onderneming is gevestigd. Het wordt kennelijk niet betwist dat deze onderneming deze overeenkomst in het kader van haar commerciële activiteiten heeft gesloten.

50      Volgens de opmerkingen die Pammer bij het Hof heeft ingediend, heeft deze via de internetsite van de tussenpersoon, waarop verschillende reizen werden aangeboden, kennisgenomen van de betrokken reis. Hij heeft eerst deze tussenpersoon per e-mail om aanvullende inlichtingen verzocht en vervolgens de reis per post geboekt.

51      In zaak C‑144/09 heeft het geding betrekking op een onderneming, Hotel Alpenhof, die in het kader van haar commerciële activiteiten een overeenkomst heeft gesloten met een consument, Heller, die woont in een andere lidstaat dan die waar het betrokken hotel gelegen is. Het wordt niet betwist dat Heller dit hotel op afstand, via internet, heeft ontdekt en zijn boeking langs dezelfde weg heeft verricht en bevestigd.

52      In deze twee zaken tracht het Oberste Gerichtshof te beoordelen of de ondernemer zijn activiteit heeft gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, teneinde te bepalen welke rechter bevoegd is om de hoofdgedingen te beslechten.

53      Artikel 15, lid 1, sub c, wijkt af van zowel de algemene bevoegdheidsregel van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001, waarbij bevoegdheid wordt verleend aan de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder woonplaats heeft, als de in artikel 5, punt 1, van deze verordening geformuleerde bijzondere bevoegdheidsregel inzake overeenkomsten, volgens welke de bevoegdheid toekomt aan het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (zie in die zin arrest van 20 januari 2005, Gruber, C‑464/01, Jurispr. blz. I‑439, punt 34).

54      Indien de activiteit van de ondernemer werd geacht te zijn „gericht op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, zou dit in zaak C‑585/08 tussen Pammer en Reederei Karl Schlüter tot gevolg hebben dat de Oostenrijke gerechten overeenkomstig artikel 16, lid 1, van deze verordening bevoegd zouden zijn, indien de consument ervoor zou opteren het geding aanhangig te maken bij deze gerechten en niet bij de gerechten van de lidstaat waar de verwerende partij, Reederei Karl Schlüter, is gevestigd, namelijk de Duitse gerechten. In zaak C‑144/09 heeft de consument, Heller, woonplaats in Duitsland, zodat overeenkomstig artikel 16, lid 2, van deze verordening de gerechten van deze lidstaat bevoegd zouden zijn en niet die van de lidstaat waar Hotel Alpenhof gelegen is, namelijk in Oostenrijk.

55      Verordening nr. 44/2001 geeft geen omschrijving van het in artikel 15, lid 1, sub c, van deze verordening genoemde begrip activiteit die „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Dit begrip moet evenals de begrippen van artikel 13 van het Executieverdrag, dat door dit artikel 15 wordt vervangen, autonoom worden uitgelegd, met name rekening houdend met het systeem en de doelstellingen van deze verordening, teneinde de volle werking daarvan te verzekeren (zie arrest van 11 juli 2002, Gabriel, C‑96/00, Jurispr. blz. I‑6367, punt 37).

56      In dit verband moet overeenkomstig punt 19 van de considerans van verordening nr. 44/2001 rekening worden gehouden met de uitlegging die het Hof aan dit artikel 13 heeft gegeven, waarbij tevens aandacht moet worden geschonken aan de wijzigingen die bij deze verordening aan dit artikel zijn aangebracht.

57      Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit punt 13 van de considerans van verordening nr. 44/2001 blijkt dat in het systeem van deze verordening artikel 15, lid 1, sub c, dezelfde plaats inneemt en dezelfde functie van bescherming van de zwakste partij vervult als artikel 13, eerste alinea, punt 3, van het Executieverdrag (arrest van 14 mei 2009, Ilsinger, C‑180/06, Jurispr. blz. I‑3961, punt 41).

58      Wat deze laatste bepaling betreft, heeft het Hof namelijk herhaaldelijk geoordeeld dat de in het Executieverdrag vervatte bijzondere bevoegdheidsregeling inzake consumentenovereenkomsten tot doel heeft een passende bescherming te bieden aan de consument, die economisch zwakker en juridisch minder ervaren wordt geacht dan zijn professionele contractspartij (zie met name arresten Gruber, reeds aangehaald, punt 34, en 20 januari 2005, Engler, C‑27/02, Jurispr. blz. I‑481, punt 39).

59      Het Hof heeft evenwel in punt 48 van het reeds aangehaalde arrest Ilsinger eveneens vastgesteld dat artikel 15, lid 1, van verordening nr. 44/2001 niet op alle punten op dezelfde manier is geformuleerd als artikel 13, eerste alinea, van het Executieverdrag. Het heeft met name in punt 50 van dat arrest vastgesteld dat de toepassingsvoorwaarden waaraan consumentenovereenkomsten moeten voldoen, thans algemener zijn geformuleerd dan voordien, teneinde de consument, gelet op de nieuwe communicatiemiddelen en de ontwikkeling van de elektronische handel, een betere bescherming te bieden.

60      De wetgever van de Unie heeft aldus de voorwaarde dat de ondernemer een bijzonder voorstel heeft gedaan of reclame heeft gemaakt in de staat waar de consument woonplaats heeft, en de voorwaarde dat de consument in die staat de voor de sluiting van die overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht, vervangen door voorwaarden die enkel van toepassing zijn op de ondernemer. Deze laatste moet zijn commerciële activiteiten ontplooien in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richten op die lidstaat, of op meerdere lidstaten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst moet onder die activiteiten vallen.

61      De tekst van artikel 15, lid 1, sub c, moet worden geacht de vroegere begrippen „bijzonder” voorstel en „reclame” te omvatten en te vervangen en, zoals de uitdrukking „met ongeacht welke middelen” aangeeft, een ruimere waaier aan activiteiten te bestrijken.

62      Deze wijziging, die de bescherming van de consument versterkt, is doorgevoerd omdat steeds meer via internet wordt gecommuniceerd, wat het moeilijker maakt om de plaats te bepalen waar de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen worden verricht, en tegelijkertijd de kwetsbaarheid van de consument ten opzichte van aanbiedingen van ondernemers vergroot.

63      Uit artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 valt evenwel niet op te maken of de uitdrukking „dergelijke activiteiten richt op” verwijst naar de wil van de ondernemer om zich op één of meerdere andere lidstaten te richten, dan wel louter ziet op een activiteit die de facto daarop gericht is, ongeacht of deze wil aanwezig is.

64      Aldus rijst de vraag of de wil van de ondernemer om zich op één of meerdere lidstaten te richten vereist is en, zo ja, in welke vorm deze wil tot uitdrukking dient te komen.

65      Deze wil komt impliciet tot uitdrukking in bepaalde vormen van reclame.

66      De begrippen „reclame” en „bijzonder voorstel” in de zin van artikel 13 van het Executieverdrag hebben volgens het Hof betrekking op alle vormen van reclame in de verdragsluitende staat waar de consument woonplaats heeft, ongeacht of zij algemeen wordt verspreid via pers, radio, televisie, bioscoop of op enige andere wijze, dan wel rechtstreeks wordt verstuurd, bijvoorbeeld door middel van specifiek op die staat afgestemde catalogi, alsook op transacties die de consument persoonlijk, met name via een agent of colporteur, worden voorgesteld (arrest Gabriel, reeds aangehaald, punt 44).

67      De in het vorige punt uitdrukkelijk genoemde klassieke vormen van reclame impliceren dat de ondernemer – soms grote – uitgaven maakt om in andere lidstaten bekendheid te verwerven en leveren daardoor alleen al het bewijs van de wil van de ondernemer om zijn activiteiten op deze lidstaten te richten.

68      Deze wil is daarentegen niet steeds aanwezig wanneer via internet reclame wordt gemaakt. Aangezien deze vorm van communicatie naar zijn aard een mondiaal bereik heeft, is reclame die een ondernemer op een internetsite maakt in beginsel in alle lidstaten en bijgevolg in de gehele Europese Unie toegankelijk, zonder dat extra uitgaven hoeven te worden gemaakt en ongeacht de wil van de ondernemer om zich al dan niet te richten op consumenten buiten het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd.

69      Dat betekent evenwel niet dat de uitdrukking „dergelijke activiteiten richt op” aldus moet worden uitgelegd dat zij ziet op de loutere toegankelijkheid van een internetsite in andere lidstaten dan die waar de betrokken ondernemer gevestigd is.

70      Het lijdt immers weliswaar geen twijfel dat de artikelen 15, lid 1, sub c, en 16 van verordening nr. 44/2001 gericht zijn op de bescherming van de consument, maar dit betekent niet dat deze bescherming absoluut is [zie naar analogie met betrekking tot richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PB L 372, blz. 31) arrest van 15 april 2010, E. Friz, C‑215/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 44].

71      Zoals de advocaat-generaal in punt 64 van haar conclusie heeft opgemerkt, zou de wetgever van de Unie niet het „richten van activiteiten op een lidstaat”, maar het loutere bestaan van een internetsite als voorwaarde voor de toepassing van de regels inzake consumentenovereenkomsten hebben gesteld, indien hij dat had gewenst.

72      De wetgever van de Unie wenst weliswaar de consument beter te beschermen, maar is niet zo ver gegaan te bepalen dat het loutere gebruik van een internetsite, dat een gebruikelijk middel is geworden om handel te drijven, ongeacht het geviseerde grondgebied, een activiteit is die „gericht is op” andere lidstaten en de toepassing meebrengt van de beschermende bevoegdheidsregel van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

73      Zo blijkt uit het in punt 43 van het onderhavige arrest genoemde voorstel voor een verordening dat de wetgever van de Unie het voorstel van de Commissie heeft afgewezen om in de considerans van verordening nr. 44/2001 een punt op te nemen volgens hetwelk de verkoop van goederen of diensten via een elektronisch medium dat toegankelijk is in een lidstaat, een activiteit is die „gericht is op” deze staat.

74      Deze uitlegging vindt eveneens steun in de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie bij de vaststelling van verordening nr. 44/2001, die is overgenomen in punt 24 van de considerans van verordening nr. 593/2008, volgens welke het feit dat een internetsite toegankelijk is op zich niet volstaat om artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 toe te passen.

75      Bijgevolg moet worden geoordeeld dat het voor de toepassing van artikel 15, lid 1, sub c, vereist is dat de ondernemer zijn wil tot uitdrukking heeft gebracht om commerciële betrekkingen aan te knopen met consumenten in één of meerdere andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft.

76      Bijgevolg dient bij de beoordeling van een overeenkomst tussen een ondernemer en een bepaalde consument te worden onderzocht of er vóór de sluiting van de overeenkomst met deze consument aanwijzingen waren dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten.

77      De vermelding op een internetsite van het e-mailadres of het geografische adres van de ondernemer en de opgave van zijn telefoonnummer zonder internationaal kengetal vormen geen aanwijzingen in die zin. De vermelding van dergelijke gegevens wijst er immers niet op dat de ondernemer zijn activiteit richt op één of meerdere andere lidstaten, aangezien een consument die woonplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat waar deze ondernemer gevestigd is, dit soort gegevens hoe dan ook nodig heeft om betrekkingen met deze ondernemer aan te knopen.

78      Bovendien is de verstrekking van bepaalde van deze gegevens bij het online aanbieden van diensten verplicht geworden. Zoals het Hof heeft geoordeeld, is de dienstverlener krachtens artikel 5, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”) (PB L 178, blz. 1) verplicht, nog vóór de sluiting van een overeenkomst met de afnemers van de dienst de betrokkenen naast zijn e-mailadres andere informatie te verstrekken op basis waarvan snel contact kan worden opgenomen en rechtstreekse en effectieve communicatie mogelijk is (arrest van 16 oktober 2008, Bundesverband der Verbraucherzentralen und Verbraucherverbände, C‑298/07, Jurispr. blz. I‑7841, punt 40). Deze verplichting geldt, ongeacht de lidstaat waarop de ondernemer zijn activiteit richt en zelfs indien deze enkel gericht is op het grondgebied van de lidstaat waar deze ondernemer gevestigd is.

79      Hieruit volgt dat het onderscheid dat bepaalde van de regeringen en bepaalde van de deelnemers aan de procedure die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend, hebben gemaakt tussen internetsites die de mogelijkheid bieden de ondernemer langs elektronische weg te contacteren of zelfs de overeenkomst online te sluiten via een „interactieve” site, en internetsites die deze mogelijkheid niet bieden, dat hierin zou bestaan dat enkel eerstgenoemde sites behoren tot de categorie van sites die de mogelijkheid bieden een activiteit uit te oefenen die „gericht is op” andere lidstaten, niet relevant is. Zodra een geografisch adres of andere contactgegevens van de ondernemer worden vermeld, heeft de consument immers de mogelijkheid om hem te contacteren om een overeenkomst te sluiten. Deze mogelijkheid om contact op te nemen bestaat, ongeacht of de ondernemer al dan niet van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in andere lidstaten dan die waar hij gevestigd is.

80      Tot de aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld of een activiteit „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, behoort elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze lidstaat als klanten te winnen.

81      Een duidelijke uitdrukking van deze wil van de ondernemer is de vermelding dat hij zijn diensten of goederen aanbiedt in één of meerdere bij name genoemde lidstaten. Het bestaan van deze wil blijkt eveneens uit het feit dat de ondernemer betaalt voor een door een exploitant van een zoekmachine aangeboden zoekmachineadvertentiedienst, teneinde de consumenten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, gemakkelijker toegang te verlenen tot zijn site.

82      De kwalificatie van een activiteit als zijnde „gericht op” andere lidstaten hangt evenwel niet uitsluitend af van het bestaan van dermate duidelijke aanwijzingen. Dienaangaande zij vastgesteld dat het Europees Parlement in zijn wetgevingsresolutie over het in punt 43 van het onderhavige arrest genoemde voorstel voor een verordening (PB 2001, C 146, blz. 101) de formulering heeft afgewezen volgens welke de ondernemer „zijn activiteit doelbewust in hoofdzaak [moet hebben gericht]” op andere lidstaten of op meerdere landen, met inbegrip van de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Een dergelijke formulering zou immers hebben geleid tot een verzwakking van de bescherming van de consument, doordat het bewijs zou moeten worden geleverd dat de ondernemer de wil heeft om een activiteit van een zekere omvang te ontplooien die verband houdt met deze andere lidstaten.

83      Andere aanwijzingen, eventueel in hun onderling verband beschouwd, kunnen het bewijs leveren van het bestaan van een activiteit die „gericht is op” de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. In zaken als die van het hoofdgeding zouden de volgende voor het Hof aangevoerde kenmerken, waarvan de lijst niet uitputtend is, onder voorbehoud van verificatie ervan door de nationale rechter, aanwijzingen vormen dat een activiteit „gericht is op” één of meerdere lidstaten in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001: het internationale karakter van de betrokken activiteit, zoals bepaalde toeristische activiteiten, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, bijvoorbeeld „.de”, of het gebruik van een neutrale topleveldomeinnaam, zoals „.com” of „.eu”, routebeschrijvingen vanuit één of meerdere andere lidstaten naar de plaats waar de dienst wordt verricht, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, met name door de weergave van getuigenissen van deze klanten.

84      De gebruikte taal of munteenheid is volgens de in punt 11 van het onderhavige arrest genoemde gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie, die is overgenomen in punt 24 van de considerans van verordening nr. 593/2008, niet relevant voor de beoordeling van de vraag of een activiteit op één of meerdere andere lidstaten gericht is. Deze elementen zijn inderdaad niet relevant indien de betrokken taal overeenstemt met de taal die gewoonlijk wordt gebruikt in de lidstaat vanwaar de ondernemer zijn activiteit ontplooit en indien de betrokken munteenheid overeenstemt met de munteenheid van deze lidstaat. Indien de internetsite de consumenten daarentegen de mogelijkheid biedt om een andere taal of een andere munteenheid te gebruiken, kunnen de taal en/of de munteenheid in aanmerking worden genomen en een aanwijzing vormen dat de activiteit van de ondernemer op andere lidstaten gericht is.

85      In een zaak als die tussen Hotel Alpenhof en Heller lijken verschillende van de in de punten 83 en 84 van het onderhavige arrest genoemde aanwijzingen voorhanden te zijn dat de ondernemer zijn activiteit op één of meerdere andere lidstaten dan de Republiek Oostenrijk heeft gericht. Het staat evenwel aan de nationale rechter om na te gaan of dit het geval is.

86      Hotel Alpenhof stelt evenwel dat de consumentenovereenkomst ter plaatse en niet op afstand wordt gesloten, aangezien de kamersleutels ter plaatse worden afgegeven en de betaling ter plaatse wordt verricht, en dat artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001 dus niet van toepassing kan zijn.

87      De omstandigheid dat de sleutels aan de consument worden overhandigd in de lidstaat waar de ondernemer is gevestigd en dat de consument daar betaalt, staat evenwel niet aan de toepassing van deze bepaling in de weg indien de boeking en de bevestiging ervan op afstand hebben plaatsgevonden en de consument zich dus op afstand contractueel heeft verbonden.

88      In zaak C‑585/08, tussen Pammer en Reederei Karl Schlüter, heeft de verwijzende rechter slechts weinig informatie over de activiteit van deze onderneming, de site van de tussenpersoon en de relatie tussen deze laatste en Reederei Karl Schlüter verstrekt.

89      Het feit dat de betrokken internetsite die van de tussenpersoon en niet die van de ondernemer is, staat er niet aan in de weg dat deze laatste wordt geacht zijn activiteit te richten op andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft, aangezien deze tussenpersoon handelde in naam en voor rekening van deze ondernemer. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze laatste zich bewust was of moest zijn van het internationale karakter van de activiteit van de tussenpersoon en welke band er tussen deze laatste en deze ondernemer bestond.

90      Het internationale karakter van de betrokken activiteit, namelijk de organisatie van reizen per vrachtschip van Europa naar het Verre Oosten, vormt een relevante aanwijzing, maar kan op zich niet de conclusie wettigen dat de ondernemer zijn activiteit heeft gericht op andere lidstaten, waaronder die waar de consument woonplaats heeft. De activiteit van de ondernemer zou immers dit kenmerk ook vertonen indien deze, alleen of via een tussenpersoon, zijn activiteit slechts in Duitsland uitoefende en deze niet op andere lidstaten richtte. Bijgevolg moet de vaststelling dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met klanten die woonplaats hebben in de Unie, in welke lidstaat dan ook, noodzakelijkerwijs gebaseerd zijn op andere aanwijzingen, waaronder met name die welke worden genoemd in de punten 83 en 84 van het onderhavige arrest, zoals de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, het gebruik van een andere taal dan het Duits of de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben.

91      De vermelding van het e-mailadres of het geografische adres van de tussenpersoon of de ondernemer vormt daarentegen geen relevante aanwijzing, zoals blijkt uit punt 77 van het onderhavige arrest. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de Duitse taal en voor de mogelijkheid om in die taal een reis te boeken, wanneer dit de taal van de ondernemer is.

92      Gelet op het voorgaande dient aan de verwijzende rechter te worden geantwoord dat, om vast te stellen of een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten” op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, dient te worden nagegaan of vóór de eventuele sluiting van een overeenkomst met de consument uit deze internetsites en de algemene activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten.

93      De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn.

94      De loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft is daarentegen onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e-mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is.

 Kosten

95      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Een overeenkomst betreffende een reis per vrachtschip zoals die welke in zaak C‑585/08 aan de orde is, is een vervoerovereenkomst waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf wordt aangeboden in de zin van artikel 15, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

2)      Om vast te stellen of een ondernemer wiens activiteit op zijn internetsite of die van een tussenpersoon wordt voorgesteld, kan worden geacht zijn activiteit te „richten” op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001, dient te worden nagegaan of vóór de eventuele sluiting van een overeenkomst met de consument uit deze internetsites en de algemene activiteit van de ondernemer blijkt dat deze van plan was om handel te drijven met consumenten die woonplaats hebben in één of meerdere lidstaten, waaronder die waar deze consument woonplaats heeft, in die zin dat hij bereid was om met deze consumenten een overeenkomst te sluiten.

De volgende factoren, waarvan de lijst niet uitputtend is, kunnen aanwijzingen vormen dat de activiteit van de ondernemer is gericht op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft: het internationale karakter van de activiteit, routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten naar de plaats waar de ondernemer is gevestigd, het gebruik van een andere taal of munteenheid dan die welke gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is en de mogelijkheid om in die andere taal de boeking te verrichten en te bevestigen, de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal, uitgaven voor een zoekmachineadvertentiedienst die worden gemaakt om consumenten die in andere lidstaten woonplaats hebben gemakkelijker toegang te verlenen tot de site van de ondernemer of diens tussenpersoon, het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, en de verwijzing naar een internationaal clientèle dat is samengesteld uit klanten die woonplaats hebben in verschillende lidstaten. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of deze aanwijzingen voorhanden zijn.

De loutere toegankelijkheid van de internetsite van de ondernemer of de tussenpersoon in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft is daarentegen onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de vermelding van een e-mailadres en andere contactgegevens of voor het gebruik van een taal of een munteenheid wanneer deze taal en/of munteenheid gewoonlijk worden gebruikt in de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.

Top