EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0161

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007.
Skoma-Lux sro tegen Celní ředitelství Olomouc.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Krajský soud v Ostravě - Tsjechische Republiek.
Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie - Artikel 58 - Gemeenschapsregeling - Ontbreken van vertaling in taal van lidstaat - Tegenwerpbaarheid.
Zaak C-161/06.

European Court Reports 2007 I-10841

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:773

Zaak C‑161/06

Skoma-Lux sro

tegen

Celní ředitelství Olomouc

(verzoek van de Krajský soud v Ostravě om een prejudiciële beslissing)

„Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie – Artikel 58 – Gemeenschapsregeling – Ontbreken van vertaling in taal van lidstaat – Tegenwerpbaarheid”

Conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 18 september 2007 

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 december 2007 

Samenvatting van het arrest

1.     Toetreding van nieuwe lidstaten tot Gemeenschappen – Toetredingsakte van 2003 – Gemeenschapsregeling die in Publicatieblad niet werd bekendgemaakt in taal van nieuwe lidstaat, officiële taal van Europese Unie – Niet-tegenwerpbaarheid aan particulieren

(Toetredingsakte van 2003, art. 58)

2.     Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof

(Art. 234 EG en 254, lid 2, eerste volzin, EG; Toetredingsakte van 2003, art. 2 en 58; verordening nr. 1 van de Raad, art. 4 en 5)

3.     Prejudiciële vragen – Uitlegging – Werking in tijd van uitleggingsarresten

(Art. 231 EG en 234 EG)

1.     Artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, verzet zich ertegen dat verplichtingen die zijn opgenomen in een gemeenschapsregeling die in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, hoewel deze taal een officiële taal van de Europese Unie is, kunnen worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen.

Het rechtszekerheidsbeginsel vereist immers dat een gemeenschapsregeling de belanghebbenden in staat stelt de omvang van de verplichtingen die zij hun oplegt, nauwkeurig te kennen; dit kan alleen worden gewaarborgd door de regelmatige bekendmaking van deze regeling in de officiële taal van de adressaat. Bovendien zou het beginsel van gelijke behandeling worden geschonden wanneer de door een gemeenschapsregeling opgelegde verplichtingen op dezelfde wijze worden toegepast in de oude lidstaten, waar de particulieren in het Publicatieblad van de Europese Unie kennis kunnen nemen van die verplichtingen in de taal van deze staten, en in de toetredende lidstaten, waar deze kennisname onmogelijk was omdat de bekendmaking te laat heeft plaatsgevonden. De eerbiediging van dergelijke fundamentele beginselen is niet in strijd met het beginsel van doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht, dat niet kan gelden voor regels die nog niet aan particulieren kunnen worden tegengeworpen. Het standpunt, dat een handeling die niet regelmatig werd bekendgemaakt, kan worden tegengeworpen op grond van het doeltreffendheidsbeginsel, zou in strijd zijn met de bewoordingen van de wet en ertoe leiden dat particulieren in de betrokken lidstaat de negatieve gevolgen moeten dragen van de niet-nakoming van de op de gemeenschapsinstanties rustende verplichting om op de datum van toetreding het volledige acquis communautaire in alle officiële talen van de Europese Unie ter beschikking van die particulieren te stellen.

De omstandigheid dat de betrokkene werkzaam is in de internationale handel en noodzakelijkerwijs de inhoud van de douaneverplichtingen kent, volstaat overigens niet om een gemeenschapsregeling die niet regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt, aan particulieren te kunnen tegenwerpen.

Ook al is de gemeenschapswetgeving op het internet beschikbaar en nemen particulieren steeds vaker via die weg daarvan kennis, een dergelijke terbeschikkingstelling van deze wetgeving kan niet worden gelijkgesteld met een naar behoren verrichte bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, aangezien het gemeenschapsrecht daarin niet voorziet. Overigens hebben verschillende lidstaten weliswaar de elektronische bekendmaking als geldige vorm erkend, maar deze wordt dan in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen nauwkeurig geregeld en daarin wordt precies bepaald in welke gevallen een dergelijke bekendmaking geldig is. In de huidige stand van het gemeenschapsrecht kan het Hof echter niet aanvaarden dat deze vorm van terbeschikkingstelling van gemeenschapswetgeving volstaat om ze te kunnen tegenwerpen. In de huidige stand van het gemeenschapsrecht is derhalve uitsluitend de versie van een gemeenschapsverordening die in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, rechtsgeldig, zodat een aan die bekendmaking voorafgaande elektronische versie niet aan particulieren kan worden tegengeworpen, ook al blijkt zij nadien in overeenstemming te zijn met de bekendgemaakte versie.

(cf. punten 38‑42, 45-46, 48-51, dictum 1)

2.     Wanneer het Hof oordeelt dat een gemeenschapsverordening die niet in de taal van een lidstaat werd bekendgemaakt, niet kan worden tegengeworpen aan particulieren in deze staat, geeft het een uitlegging van het gemeenschapsrecht in de zin van artikel 234 EG.

Artikel 254, lid 2, eerste volzin, EG, de artikelen 2 en 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, alsmede de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap hebben immers geen gevolgen voor de geldigheid van een verordening in de lidstaten waar zij regelmatig werd bekendgemaakt. Voorts heeft de omstandigheid dat deze verordening niet aan particulieren kan worden tegengeworpen in een lidstaat in de taal waarvan zij niet werd bekendgemaakt, geen enkele invloed op het feit dat deze verordening onderdeel is van het acquis communautaire, zodat de bepalingen ervan voor de betrokken lidstaat bij diens toetreding onmiddellijk verbindend zijn. De uitlegging van deze bepalingen in hun onderlinge samenhang gelezen, heeft tot doel en tot gevolg dat de verplichtingen die een gemeenschapsverordening aan particulieren in een lidstaat oplegt, eerst aan deze particulieren kunnen worden tegengeworpen wanneer zij op officiële en ondubbelzinnige wijze daarvan kennis kunnen nemen.

(cf. punten 57‑61, dictum 2)

3.     In het kader van een prejudiciële verwijzing inzake de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht, kan het Hof bij uitzondering krachtens het aan de communautaire rechtsorde inherente algemene beginsel van rechtszekerheid aanleiding vinden om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw ter discussie te stellen. Indien het evenwel niet gaat om de beperking in de tijd van de gevolgen van een arrest van het Hof inzake de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht, maar om de beperking van de gevolgen van een arrest houdende vaststelling van de niet-tegenwerpbaarheid zelf, op het grondgebied van een lidstaat, van een gemeenschapshandeling die niet in de taal van deze staat werd bekendgemaakt, is deze lidstaat krachtens het gemeenschapsrecht niet verplicht, administratieve besluiten of rechterlijke beslissingen die op basis van dergelijke bepalingen zijn genomen, opnieuw ter discussie te stellen wanneer zij volgens de geldende nationale regels onherroepelijk zijn geworden.

Krachtens een uitdrukkelijke bepaling van het EG-Verdrag, te weten artikel 231 EG, kan het Hof, zelfs wanneer een onrechtmatige handeling nietig is verklaard en moet worden geacht nooit te hebben bestaan, beslissen dat deze handeling niettemin bepaalde van haar rechtsgevolgen wettelijk zal sorteren. Dezelfde eisen van rechtszekerheid verlangen dat dit eveneens geldt voor de nationale besluiten die werden genomen krachtens bepalingen van gemeenschapsrecht die op het grondgebied van bepaalde lidstaten niet tegenwerpbaar zijn geworden bij ontbreken van regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in de officiële taal van de betrokken staten, behoudens de besluiten waartegen op de datum van het arrest administratieve beroepen of beroepen in rechte waren ingesteld.

Krachtens het gemeenschapsrecht is dit slechts anders in uitzonderlijke gevallen, namelijk wanneer administratieve maatregelen of rechterlijke beslissingen, in het bijzonder maatregelen en beslissingen met het karakter van een sanctie, werden vastgesteld die inbreuk maken op fundamentele rechten. Binnen deze grenzen staat het aan de bevoegde nationale autoriteiten om dit vast te stellen.

(cf. punten 67‑73)







ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

11 december 2007 (*)

„Akte betreffende voorwaarden voor toetreding tot Europese Unie – Artikel 58 – Gemeenschapsregeling – Ontbreken van vertaling in taal van lidstaat – Tegenwerpbaarheid”

In zaak C‑161/06,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Krajský soud v Ostravě (Tsjechische Republiek) bij beslissing van 10 maart 2006, ingekomen bij het Hof op 24 maart 2006, in de procedure

Skoma‑Lux sro

tegen

Celní ředitelství Olomouc,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Lenaerts, A. Tizzano, kamerpresidenten, R. Schintgen, R. Silva de Lapuerta, K. Schiemann, P. Lindh, J.‑C. Bonichot (rapporteur), T. von Danwitz en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: J. Swedenborg, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 juni 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–       Skoma-Lux sro, vertegenwoordigd door P. Ritter, advokát,

–       de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door T. Boček als gemachtigde,

–       de Estse regering, vertegenwoordigd door L. Uibo als gemachtigde,

–       de Letse regering, vertegenwoordigd door K. Bārdiŋa en R. Kaskina als gemachtigden,

–       de Poolse regering, vertegenwoordigd door E. Ośniecka-Tamecka, M. Kapko en M. Kamejsza als gemachtigden,

–       de Slowaakse regering, vertegenwoordigd door J. Čorba als gemachtigde,

–       de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Kruse en A. Falk als gemachtigden,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Hottiaux, M. Šimerdová en P. Aalto als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 september 2007,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33; hierna: „Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden”), op basis waarvan de Tsjechische Republiek met ingang van 1 mei 2004 een lidstaat van de Europese Unie is geworden.

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de onderneming Skoma-Lux sro (hierna: „Skoma-Lux”) en Celní ředitelství Olomouc (douanedirectie van Olomouc; hierna: „douanedirectie”) inzake een geldboete die Skoma-Lux werd opgelegd wegens douaneovertredingen die deze laatste tussen maart en mei 2004 zou hebben begaan; Skoma-Lux is immers van mening dat de douanedirectie haar geen gemeenschapsregeling kon tegenwerpen die nog niet in het Tsjechisch in het Publicatieblad van de Europese Unie was bekendgemaakt.

 Rechtskader

 Gemeenschapsregeling

 Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden

3       De Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden maakt integrerend deel uit van het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie (PB 2003, L 236, blz. 17). Zij stelt de voorwaarden voor toelating vast en regelt de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond en die deze toetreding met zich meebrengt.

4       Artikel 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden luidt als volgt:

„Onmiddellijk bij de toetreding zijn de oorspronkelijke Verdragen en de door de instellingen en de Europese Centrale Bank vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor de nieuwe lidstaten en in deze staten toepasselijk onder de voorwaarden waarin wordt voorzien door die verdragen en door deze akte.”

5       Artikel 58 van deze Akte bepaalt:

„De teksten van de vóór de toetreding aangenomen besluiten van de instellingen en van de Europese Centrale Bank die door de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank in de Estse, de Hongaarse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal zijn vastgesteld, zijn vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek als de in de elf huidige talen vastgestelde teksten. Zij worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, wanneer de teksten in de huidige talen aldus zijn bekendgemaakt.”

 Verordening nr. 1

6       Volgens artikel 1 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385), zoals gewijzigd bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden, zijn de officiële talen van de Unie:

„het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Italiaans, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch en het Zweeds”.

7       Artikel 4 van deze verordening bepaalt:

„De verordeningen en andere stukken van algemene strekking worden gesteld in de twintig officiële talen.”

8       Artikel 5 van deze verordening luidt als volgt:

„Het Publicatieblad van de Europese Unie verschijnt in de twintig officiële talen.”

9       Artikel 8 van deze verordening stelt:

„Wat de lidstaten betreft waar verschillende officiële talen bestaan, zal het gebruik van de taal op verzoek van de betrokken staat worden vastgesteld volgens de algemene regels welke uit de wetgeving van die staat voortvloeien.”

10     Artikel 199 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1), bepaalt:

„Onverminderd de eventuele toepassing van strafbepalingen geldt de indiening door de aangever of diens vertegenwoordiger van een door hem ondertekende aangifte bij een douanekantoor als het aanvaarden van de aansprakelijkheid overeenkomstig de in de lidstaten geldende bepalingen voor:

–       de juistheid van de in de aangifte verstrekte gegevens,

–       de echtheid van de bijgevoegde stukken,

en

–       het nakomen van alle verplichtingen die samenhangen met het plaatsen van de betrokken goederen onder de desbetreffende regeling.”

 Nationale regeling

11     § 293, lid 1, sub d, van wet nr. 13/1993 (hierna: „douanewet”) bepaalt:

„Wie op basis van onechte, gewijzigde of vervalste documenten of op basis van onjuiste of valse gegevens plaatsing van goederen onder een regeling heeft verkregen, overtreedt de douanevoorschriften.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

12     Skoma‑Lux importeert en verkoopt wijn. Op 30 september 2004 heeft het douanekantoor van Olomouc haar een geldboete opgelegd wegens herhaalde overtredingen van de douaneregeling, op 11, 22 en 23 maart, 6 en 15 april, 18 en 20 mei 2004. Nadat de douanedirectie bij beslissing van 10 januari 2005 deze geldboete heeft bevestigd, heeft Skoma‑Lux op 16 maart 2005 bij de Krajský soud v Ostravě (regionaal hof) beroep tot nietigverklaring van deze beslissing ingesteld.

13     Skoma‑Lux wordt een douaneovertreding verweten doordat zij onjuiste gegevens met betrekking tot de tariefindeling van Kagor VK rode wijn zou hebben verstrekt. De douanedirectie is niet alleen van mening dat deze onderneming bepaalde bepalingen van de douanewet, in de vóór de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie geldende versie, heeft geschonden, maar ook dat zij een douaneovertreding heeft begaan in de zin van § 293, lid 1, sub d, van dezelfde wet door schending van artikel 199, lid 1, van verordening nr. 2454/93.

14     Tot staving van haar beroep tot nietigverklaring voert Skoma-Lux onder meer aan dat de gemeenschapsverordening niet van toepassing is op de overtredingen die haar worden verweten, met inbegrip van de overtredingen na de toetreding van de Tsjechische Republiek tot de Europese Unie, omdat de door de douaneautoriteiten toegepaste bepalingen van gemeenschapsrecht niet in het Tsjechisch waren bekendgemaakt op de data waarop de litigieuze handelingen werden gesteld.

15     De douanedirectie stelt dat het Tsjechische ministerie van Financiën de Tsjechische versie van de relevante douanebepalingen in elektronische vorm heeft bekendgemaakt, dat Skoma-Lux kennis kon nemen van deze bepalingen bij de douanediensten, en ten slotte dat deze onderneming, die zich reeds geruime tijd met internationale handel bezighield, de relevante gemeenschapsbepalingen kende.

16     In deze omstandigheden heeft de Krajský soud v Ostravě de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Dient artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden, op basis waarvan de Tsjechische Republiek met ingang van 1 mei 2004 een lidstaat van de Europese Unie is geworden, aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat een verordening die ten tijde van de toepassing ervan niet regelmatig in de officiële taal van die lidstaat is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, mag toepassen op particulieren?

2)      Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, is de niet-afdwingbaarheid van de betrokken verordening jegens particulieren een vraag van uitlegging dan wel van geldigheid van het gemeenschapsrecht in de zin van artikel 234 EG?

3)      Mocht het Hof van Justitie oordelen dat de prejudiciële verwijzing betrekking heeft op de geldigheid van een gemeenschapshandeling in de zin van het arrest van 22 oktober 1987, Foto-Frost (314/85, Jurispr. blz. 4199), is verordening nr. 2454/93 dan ongeldig voor zover het verzoekster en haar geschil met de douaneautoriteiten van de Tsjechische Republiek betreft, op grond dat zij niet overeenkomstig artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De eerste vraag

17     Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden aldus dient te worden uitgelegd dat bepalingen van een gemeenschapsverordening die niet in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt in de taal van een lidstaat, terwijl deze taal een officiële taal van de Europese Unie is, aan particulieren in deze lidstaat kunnen worden tegengeworpen.

18     De verwijzende rechter stelt vast dat het Hof zich in het arrest van 15 mei 1986, Oryzomyli Kavallas e.a. (160/84, Jurispr. blz. 1633, punten 11‑21), reeds heeft gebogen over de vraag of de ontoereikende bekendmaking van een gemeenschapshandeling in het Publicatieblad van de Europese Unie een grond is voor niet-tegenwerpbaarheid van de betrokken regeling aan particulieren. In dit arrest heeft het Hof rekening gehouden met het feit dat de betrokken particulieren geen kennis konden nemen van de regeling die hen werd tegengeworpen.

19     Wat het hoofdgeding betreft, is de verwijzende rechter van mening dat het merendeel van de belanghebbenden van de rechtsregels kennis neemt in elektronische vorm en dat de niet-bekendmaking van een gemeenschapsregeling in het Publicatieblad van de Europese Unie derhalve niet leidt tot de onbeschikbaarheid ervan. De Europese Unie heeft immers voorlopige taalversies of voorlopig gereviseerde taalversies op internet bekendgemaakt en het is gebruikelijk, gemeenschapsrecht op te zoeken in databanken als het Interinstitutioneel on-line-informatiesysteem inzake het EU-recht (EUR-Lex).

20     In deze context zou het gerechtvaardigd kunnen lijken, de toepasselijkheid van een gemeenschapsregeling die niet in de betrokken taal werd bekengemaakt, in elk concreet geval te beoordelen, nadat is onderzocht of een particulier daadwerkelijk kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het betrokken document. In een zaak als die in het hoofdgeding moest verzoekster wel op de hoogte zijn, aangezien zij werkzaam is in een internationale context en de verplichting om nauwgezet aangifte te doen van ingevoerde goederen, beantwoordt aan een in alle lidstaten bekende douaneregel.

21     De verwijzende rechter erkent evenwel dat de beginselen van rechtszekerheid en van gelijkheid van alle burgers met name worden gewaarborgd door het formele vereiste van regelmatige bekendmaking van de regeling in de officiële taal van de adressaat (zie arresten van 1 oktober 1998, Verenigd Koninkrijk/Commissie, C‑209/96, Jurispr. blz. I‑5655, punt 35, en 20 mei 2003, Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, C‑108/01, Jurispr. blz. I‑5121, punt 89). Het naast elkaar bestaan van meerdere niet-officiële vertalingen met onderlinge verschillen draagt nog bij tot de rechtsonzekerheid.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

22     Skoma‑Lux is van mening dat verordening nr. 2454/93 haar niet kan worden tegengeworpen bij gebreke van vertaling ervan in het Tsjechisch. Zij komt bovendien op tegen het betoog dat het bestaan van deze regeling haar bekend moest zijn gelet op haar internationale commerciële activiteit.

23     Skoma-Lux voert aan dat zij vóór de vertaling van de gemeenschapsregeling in het Tsjechisch niet op de hoogte kon zijn van het precies toepasselijke recht, aangezien de douanewet met betrekking tot de indeling van wijn – het voorwerp van het hoofdgeding – op een aantal punten verschilt van het communautair douanewetboek. Zij merkt in dit verband op dat de bij verordening nr. 2454/93 ingestelde nieuwe indeling werd ingevoerd op haar verzoek, geformuleerd tijdens contacten met de Commissie, zodat haar niet kan worden verweten dat zij opzettelijk aan deze regeling is voorbijgegaan.

24     Volgens de Tsjechische, de Letse en de Zweedse regering is krachtens artikel 254 EG in samenhang met de artikelen 2 en 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden de regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in de taal van de betrokken lidstaat een van de voorwaarden om gemeenschapsrecht te kunnen tegenwerpen aan particulieren in deze lidstaat.

25     Zij voeren in het bijzonder aan dat het beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit en het gelijkheids‑ en rechtszekerheidsbeginsel moeten worden geëerbiedigd.

26     Deze regeringen zijn voorts van mening dat elektronische versies van de vertalingen, die voorafgaan aan de elektronische publicatie van het Publicatieblad van de Europese Unie, onvoldoende rechtszekerheid bieden.

27     Volgens de Estse regering vloeit uit artikel 254 EG voort dat de bekendmaking van het afgeleide gemeenschapsrecht in het Publicatieblad van de Europese Unie in de officiële talen van de nieuwe lidstaten op het ogenblik van de toetreding van deze staten tot de Europese Unie voor deze laatste een verplichting vormt, en levert het ontbreken van een dergelijke bekendmaking een schending van deze verplichting op.

28     Aangezien het rechtszekerheidsbeginsel enkel vereist dat de burgers van een lidstaat exact de omvang van de verplichtingen die een regeling hun oplegt, kunnen kennen, dient evenwel rekening te worden gehouden met de mogelijkheid, via het internet kennis te nemen van de rechtsvoorschriften. Dit geldt voor internetgebruikers die op de hoogte zijn van de wijzigingen in de rechtsorde door de toetreding van hun staat tot de Europese Unie. Ondernemingen als Skoma-Lux, die dagelijks worden geconfronteerd met gemeenschapsrecht in het kader van hun beroepsactiviteit, vallen onder deze categorie van „geïnformeerde rechtssubjecten” van de betrokken lidstaat.

29     De Poolse regering komt op grond van een soortgelijke analyse tot de conclusie dat een particulier in een lidstaat slechts kan ontsnappen aan de negatieve gevolgen van de toepassing van bepalingen van een rechtshandeling die niet het voorwerp van een officiële bekendmaking in de nationale taal is geweest, indien vaststaat dat hij niet via andere kanalen met de inhoud van deze handeling bekend was.

30     Volgens de Commissie kunnen bepalingen van een verordening die op het ogenblik van de toepassing ervan door de autoriteiten van een lidstaat, niet was bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, niet aan particulieren worden tegengeworpen.

31     Zij stelt evenwel voor, rekening te houden met de mogelijkheid, van de tekst kennis te nemen in een andere taalversie of langs elektronische weg. Zij herinnert eraan dat in het hoofdgeding de betrokken douaneverordening op 23 november 2003 in het Tsjechisch openbaar werd gemaakt op de EUR-Lex-internetsite, en vervolgens op 30 april 2004 in gedrukte vorm, en op het mededelingenbord in het gebouw van het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen (OPOCE) kon worden geraadpleegd. Ten slotte werd deze verordening in dezelfde versie bekendgemaakt in een speciale uitgave van het Publicatieblad van de Europese Unie op 27 augustus 2004.

 Antwoord van het Hof

32     Uit artikel 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden volgt dat onmiddellijk bij de toetreding de door de instellingen vóór de toetreding genomen besluiten verbindend zijn voor de nieuwe lidstaten en in deze staten toepasselijk zijn. Dergelijke besluiten kunnen evenwel slechts worden tegengeworpen aan natuurlijke en rechtspersonen in deze staten indien is voldaan aan de algemene voorwaarden voor tenuitvoerlegging van het gemeenschapsrecht in de lidstaten, zoals deze zijn vastgesteld in de oorspronkelijke Verdragen en, voor de nieuwe lidstaten, in de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden zelf.

33     Uit de bewoordingen zelf van artikel 254, lid 2, EG volgt dat een verordening slechts rechtsgevolgen kan sorteren wanneer zij in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt.

34     Bovendien volgt uit artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden in samenhang met de artikelen 4, 5 en 8 van verordening nr. 1 dat voor een lidstaat waarvan de taal een officiële taal van de Europese Unie is, een regelmatige bekendmaking van een gemeenschapsverordening de bekendmaking van deze handeling in die taal in het Publicatieblad van de Europese Unie inhoudt.

35     De oorspronkelijke Verdragen en de door de instellingen en de Europese Centrale Bank vóór de toetreding genomen besluiten moeten derhalve in de nieuwe lidstaten onder deze voorwaarden ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig artikel 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden.

36     Een dergelijke uitlegging vloeit niet alleen voort uit de bewoordingen zelf van de Verdragen, maar is bovendien de enige die verenigbaar is met de beginselen van rechtszekerheid en van non-discriminatie.

37     Uit punt 15 van het arrest van 25 januari 1979, Racke (98/78, Jurispr. blz. 69), volgt immers dat een besluit van een gemeenschapsinstelling, zoals de verordening die in het hoofdgeding aan de orde is, aan natuurlijke en rechtspersonen in een lidstaat niet kan worden tegengeworpen voordat deze ervan kennis hebben kunnen nemen door een regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

38     Het Hof heeft geoordeeld dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een gemeenschapsregeling de belanghebbenden in staat stelt de omvang van de verplichtingen die zij hun oplegt, nauwkeurig te kennen; dit kan enkel worden gewaarborgd door de regelmatige bekendmaking van deze regeling in de officiële taal van de adressaat (zie ook in die zin arresten van 26 november 1998, Covita, C‑370/96, Jurispr. blz. I‑7711, punt 27, en 8 november 2001, Silos, C‑228/99, Jurispr. blz. I‑8401, punt 15, en arrest Consorzio del Prosciutto di Parma en Salumificio S. Rita, reeds aangehaald, punt 95).

39     Bovendien zou het beginsel van gelijke behandeling worden geschonden wanneer de door een gemeenschapsregeling opgelegde verplichtingen op dezelfde wijze worden toegepast in de oude lidstaten, waar de particulieren in het Publicatieblad van de Europese Unie kennis kunnen nemen van die verplichtingen in de taal van deze staten, en in de toetredende lidstaten, waar deze kennisname onmogelijk was omdat de bekendmaking te laat heeft plaatsgevonden.

40     De eerbiediging van dergelijke fundamentele beginselen is niet in strijd met het gemeenschapsrechtelijke doeltreffendheidsbeginsel, dat niet kan gelden voor regels die nog niet aan particulieren kunnen worden tegengeworpen.

41     Het lijkt immers in overeenstemming met het in artikel 10 EG neergelegde beginsel van loyale samenwerking dat de toetredende lidstaten alle maatregelen treffen die geschikt zijn om de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht in hun interne rechtsorde te waarborgen, maar het zou gelet op de voorgaande analyse in strijd zijn met de bewoordingen van de wet, indien van deze lidstaten werd verlangd dat zij particulieren verplichtingen opleggen die zijn vervat in stukken met algemene strekking die niet in het Publicatieblad van de Europese Unie werden bekendgemaakt in de officiële taal van deze staten.

42     Het standpunt, dat een handeling die niet regelmatig werd bekendgemaakt, kan worden tegengeworpen op grond van het doeltreffendheidsbeginsel, zou ertoe leiden dat particulieren in de betrokken lidstaat de negatieve gevolgen moeten dragen van de niet-nakoming van de op de gemeenschapsinstanties rustende verplichting om op de datum van toetreding het volledige acquis communautaire in alle officiële talen van de Europese Unie ter beschikking van die particulieren te stellen (zie in die zin arrest Racke, reeds aangehaald, punt 16).

43     Het is juist dat in bepaalde bij het Hof ingediende opmerkingen wordt aangevoerd dat het Hof zich in de punten 11 tot en met 21 van het reeds aangehaalde arrest Oryzomyli Kavallas e.a. heeft gebogen over de vraag of een ontoereikende bekendmaking van gemeenschapsrecht in het Publicatieblad van de Europese Unie altijd een grond voor niet-tegenwerpbaarheid van de betrokken regeling aan particulieren moet zijn.

44     Dit arrest moet evenwel worden gezien in zijn context en gelet op de bewoordingen van de aan het Hof gestelde vraag. Het Hof heeft enkel beoordeeld of het voor een Griekse onderneming onmogelijk was, kennis te nemen van de gemeenschapsregeling op het ogenblik van de toetreding van de Helleense Republiek tot de Europese Gemeenschappen. De vraag van de regelmatige bekendmaking van deze regeling was als zodanig niet aan de orde. Het Hof heeft enkel onderzocht of op het ogenblik van de toetreding van de Helleense Republiek tot de Europese Unie een Griekse onderneming die bij haar nationale instanties uit het oogpunt van de gemeenschapsregels onregelmatige verzoeken om kwijtschelding van invoerrechten had ingediend, toch aanspraak kon maken op deze kwijtschelding, gelet op de moeilijkheden die deze onderneming en de Griekse administratie hadden ondervonden om kennis te nemen van de gemeenschapsregeling en om de nieuwe regels correct toe te passen.

45     De verwijzende rechter, bepaalde lidstaten die opmerkingen hebben ingediend, en de Commissie betogen dat verzoekster in het hoofdgeding logischerwijs op de hoogte was van de toepasselijke gemeenschapsregels, aangezien zij werkzaam is in de internationale handel en noodzakelijkerwijs de inhoud van de douaneverplichtingen kent, met name de verplichting om nauwgezet aangifte te doen van de ingevoerde goederen. In een dergelijk geval moet volgens hen de gemeenschapsregeling, al is zij niet bekendgemaakt, worden toegepast, aangezien kan worden vastgesteld dat de betrokkene de facto daarvan kennis had.

46     Een dergelijke omstandigheid volstaat evenwel niet om een gemeenschapsregeling die niet regelmatig in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt, aan particulieren te kunnen tegenwerpen.

47     Voorts stellen zowel de verwijzende rechter als bepaalde lidstaten die opmerkingen hebben ingediend, en de Commissie dat particulieren thans vaak kennis nemen van de gemeenschapsregels in de elektronische versie ervan, zodat de gevolgen van de niet-bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie moeten worden gerelativeerd en niet langer hoeft te worden aangenomen dat dit leidt tot onbeschikbaarheid van die regels. De Commissie voegt daaraan toe dat de verordening die in het hoofdgeding aan de orde is, reeds op 23 november 2003 in het Tsjechisch openbaar werd gemaakt op de EUR-Lex-internetsite, en vervolgens op 30 april 2004 in gedrukte vorm, en werd bekendgemaakt op het mededelingenbord in het gebouw van het OPOCE.

48     Opgemerkt zij evenwel dat, ook al is de gemeenschapswetgeving daadwerkelijk op het internet beschikbaar en nemen particulieren steeds vaker via die weg daarvan kennis, een dergelijke terbeschikkingstelling van deze wetgeving niet kan worden gelijkgesteld met een naar behoren verrichte bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, aangezien het gemeenschapsrecht daarin niet voorziet.

49     Overigens zij erop gewezen dat verschillende lidstaten weliswaar de elektronische bekendmaking als geldige vorm hebben erkend, maar dat deze in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen nauwkeurig wordt geregeld en daarin precies wordt bepaald in welke gevallen een dergelijke bekendmaking geldig is. In deze omstandigheden kan het Hof, in de huidige stand van het gemeenschapsrecht, niet aanvaarden dat deze vorm van terbeschikkingstelling van gemeenschapswetgeving volstaat om ze te kunnen tegenwerpen.

50     In de huidige stand van het gemeenschapsrecht is uitsluitend de versie van een gemeenschapsverordening die in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, rechtsgeldig, zodat een aan die bekendmaking voorafgaande elektronische versie niet aan particulieren kan worden tegengeworpen, ook al blijkt zij nadien in overeenstemming te zijn met de bekendgemaakte versie.

51     Derhalve dient op de eerste vraag te worden geantwoord, dat artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden zich ertegen verzet dat verplichtingen die zijn opgenomen in een gemeenschapsregeling die in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, hoewel deze taal een officiële taal van de Europese Unie is, kunnen worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen.

 De tweede vraag

52     Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de niet-tegenwerpbaarheid aan particulieren in een lidstaat van een gemeenschapsverordening die niet in de taal van deze staat werd bekendgemaakt, een vraag van uitlegging dan wel van geldigheid van deze verordening is.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

53     De Tsjechische regering stelt onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof dat het feit dat een gemeenschapsverordening niet in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, geen invloed heeft op de geldigheid ervan, zodat het onderzoek van de gevolgen van deze niet-bekendmaking enkel de uitlegging van het gemeenschapsrecht betreft. Het Hof heeft immers geoordeeld dat aan de geldigheid van een dergelijke verordening niet wordt afgedaan doordat de bekendmaking ervan eerst na afloop van de gestelde termijn is geschied, daar deze vertraging slechts van invloed kan zijn op de datum waarop deze verordening voor het eerst kon worden toegepast of effect sorteren (arrest van 29 mei 1974, König, 185/73, Jurispr. blz. 607, punt 6).

54     Volgens de Letse regering is de niet-toepasselijkheid op particulieren van een gemeenschapsverordening die niet in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt, een vraag van geldigheid, aangezien de gevolgen daarvan in feite dezelfde zijn als die van het niet-bestaan van deze verordening. Voor de oplossing van een voor hem aanhangig geding moet een nationale rechter dus ervan uitgaan dat deze verordening nooit heeft bestaan.

55     De Commissie stelt onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof dat de beschikbaarheid van het Publicatieblad van de Europese Unie in de verschillende lidstaten geen invloed heeft op de dag waarop een verordening moet worden geacht te zijn bekendgemaakt noch op de dag waarop zij in werking treedt (zie in die zin arrest Racke, reeds aangehaald, en arrest van 25 januari 1979, Decker, 99/78, Jurispr. blz. 101). Bijgevolg kan de onbeschikbaarheid van een taalversie van het Publicatieblad van de Europese Unie op zich niet afdoen aan de geldigheid of de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

56     De Commissie is dus van mening dat de vraag of een verordening die niet in het Publicatieblad van de Europese Unie werd bekendgemaakt, aan een particulier kan worden tegengeworpen, een vraag van uitlegging van het gemeenschapsrecht is.

 Antwoord van het Hof

57     Voor de verwijzende rechter rijst de vraag, of een verordening die niet in de taal van een lidstaat werd bekendgemaakt, ongeldig is uit het oogpunt van artikel 254, lid 2, eerste volzin, EG, de artikelen 2 en 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 1.

58     Onbetwist is dat deze bepalingen geen invloed hebben op de geldigheid van een verordening in de lidstaten waar zij regelmatig werd bekendgemaakt.

59     Voorts heeft de omstandigheid dat deze verordening niet aan particulieren kan worden tegengeworpen in een lidstaat in de taal waarvan zij niet werd bekendgemaakt, geen enkele invloed op het feit dat deze verordening onderdeel is van het acquis communautaire, zodat de bepalingen ervan voor de betrokken lidstaat bij diens toetreding onmiddellijk verbindend zijn.

60     De uitlegging van de in punt 57 supra vermelde bepalingen in hun onderlinge samenhang gelezen, zoals deze blijkt uit het antwoord op de eerste vraag, heeft tot doel en tot gevolg dat de verplichtingen die een gemeenschapsverordening aan particulieren in een lidstaat oplegt, eerst aan deze particulieren kunnen worden tegengeworpen wanneer zij op officiële en ondubbelzinnige wijze daarvan kennis kunnen nemen.

61     Bijgevolg dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat het Hof, wanneer het oordeelt dat een gemeenschapsverordening die niet in de taal van een lidstaat werd bekendgemaakt, niet aan particulieren in deze staat kan worden tegengeworpen, een uitlegging van het gemeenschapsrecht geeft in de zin van artikel 234 EG.

 De derde vraag

62     Gelet op het antwoord op de tweede vraag, behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de geldigheid van een dergelijke gemeenschapsverordening.

 Verzoek tot beperking in de tijd van de gevolgen van het onderhavige arrest

63     De Tsjechische regering geeft het Hof in overweging, de gevolgen van zijn arrest in de tijd te beperken tot de datum van publicatie van de prejudiciële vragen in het Publicatieblad van de Europese Unie, zonder dat deze beperking kan worden tegengeworpen aan verzoekende partijen die reeds zijn opgekomen tegen de toepassing van de niet-bekendgemaakte bepalingen of die vergoeding van de aldus veroorzaakte schade hebben gevorderd.

64     Zij voert aan dat in casu is voldaan aan de twee fundamentele en beslissende criteria voor de mogelijkheid van een beperking van de gevolgen van een arrest in de tijd, te weten dat de betrokken personen te goeder trouw hebben gehandeld en dat er gevaar voor ernstige verstoringen bestaat, waarbij deze verstoringen niet uitsluitend van economische aard zijn.

65     De Letse regering geeft hetzelfde in overweging, maar tot de datum van het onderhavige arrest, zodat besluiten die op basis van gemeenschapsregelingen die nog niet in het Publicatieblad van de EuropeseUnie waren bekendgemaakt, te goeder trouw werden genomen en waartegen de adressaten ervan niet zijn opgekomen, niet meer opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld.

66     Zij is van mening dat alle lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, te goeder trouw hebben gehandeld bij de tenuitvoerlegging van de gemeenschapsregels die destijds nog niet waren bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Indien, gelet op de strekking van het onderhavige arrest, de bij die tenuitvoerlegging genomen administratieve besluiten nietig moesten worden verklaard bij ontbreken van rechtsgrondslag, zal dit leiden tot een groot aantal vorderingen tot nietigverklaring en belangrijke financiële gevolgen hebben, niet alleen voor de begroting van de lidstaten, maar ook voor die van de Europese Unie.

67     Dienaangaande zij eraan herinnerd dat in het kader van een prejudiciële verwijzing inzake de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht, het Hof bij uitzondering krachtens het aan de communautaire rechtsorde inherente algemene beginsel van rechtszekerheid aanleiding kan vinden om beperkingen te stellen aan de mogelijkheid voor iedere belanghebbende, met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw aan de orde te stellen (zie met name arresten van 8 april 1976, „Defrenne II”, C‑43/75, Jurispr. blz. 455, punten 72‑75, en 6 maart 2007, Meilicke e.a., C‑292/04, Jurispr. blz. I‑1835, punt 35).

68     Deze rechtspraak heeft evenwel betrekking op een andere situatie dan de onderhavige. De onderhavige zaak betreft immers niet de beperking in de tijd van de gevolgen van een arrest van het Hof inzake de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht, maar de beperking van de gevolgen van een arrest inzake de tegenwerpbaarheid zelf van een gemeenschapshandeling op het grondgebied van een lidstaat. Bijgevolg kan die rechtspraak op het onderhavige geval niet worden toegepast.

69     Ook zij eraan herinnerd dat volgens artikel 231 EG het Hof bij nietigverklaring van een verordening, zo het dit nodig oordeelt, die gevolgen van de vernietigde verordening kan aanwijzen, welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

70     Zelfs wanneer een handeling onwettig is en moet worden geacht nooit te hebben bestaan, kan het Hof dus krachtens een uitdrukkelijke bepaling van het EG-Verdrag beslissen dat deze handeling niettemin wettelijk bepaalde van haar rechtsgevolgen zal sorteren.

71     Dezelfde eisen van rechtszekerheid verlangen dat dit eveneens geldt voor de nationale besluiten die werden genomen krachtens bepalingen van gemeenschapsrecht die op het grondgebied van bepaalde lidstaten niet tegenwerpbaar zijn geworden bij ontbreken van regelmatige bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie in de officiële taal van de betrokken staten, behoudens de besluiten waartegen op de datum van het onderhavige arrest administratieve beroepen of beroepen in rechte waren ingesteld.

72     De betrokken lidstaten zijn dus krachtens het gemeenschapsrecht niet verplicht, administratieve besluiten of rechterlijke beslissingen die op basis van dergelijke bepalingen zijn genomen, opnieuw ter discussie te stellen wanneer zij volgens de geldende nationale regels onherroepelijk zijn geworden.

73     Krachtens het gemeenschapsrecht is dit slechts anders in uitzonderlijke gevallen, namelijk wanneer op basis van de in punt 71 supra aangehaalde bepalingen administratieve maatregelen of rechterlijke beslissingen, in het bijzonder met het karakter van een sanctie, werden vastgesteld die inbreuk maken op fundamentele rechten. Binnen deze grenzen staat het aan de bevoegde nationale autoriteiten om dit vast te stellen.

 Kosten

74     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 58 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond, verzet zich ertegen dat verplichtingen die zijn opgenomen in een gemeenschapsregeling die in het Publicatieblad van de Europese Unie niet werd bekendgemaakt in de taal van een nieuwe lidstaat, hoewel deze taal een officiële taal van de Europese Unie is, kunnen worden opgelegd aan particulieren in deze staat, ook al hadden deze personen via andere wegen van deze regeling kennis kunnen nemen.

2)      Wanneer het Hof oordeelt dat een gemeenschapsverordening die niet in de taal van een lidstaat werd bekendgemaakt, niet kan worden tegengeworpen aan particulieren in deze staat, geeft het een uitlegging van het gemeenschapsrecht in de zin van artikel 234 EG.

ondertekeningen


* Procestaal: Tsjechisch

Top