EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002CJ0182

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 oktober 2003.
Ligue pour la protection des oiseaux e.a. tegen Premier ministre en Ministre de l'Aménagement du territoire et de l'Environnement.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Conseil d'Etat - Frankrijk.
Richtlijn 79/409/EEG - Behoud van vogelstand - Data voor openen en sluiten van jacht - Afwijkingen.
Zaak C-182/02.

European Court Reports 2003 I-12105

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:558

Arrêt de la Cour

Zaak C-182/02


Ligue pour la protection des oiseaux e.a.
tegen
Premier ministre et Ministre de l'Aménagement du territoire et de L'Environnement



[verzoek van de Conseil d'État (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing]

«Richtlijn 79/409/EEG – Behoud van vogelstand – Data van openen en sluiten van jacht – Afwijkingen»

Conclusie van advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van 6 mei 2003
I - 0000
    
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 oktober 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

1..
Milieu – Behoud van vogelstand – Richtlijn 79/409 – Data van openen en sluiten van jacht – Afwijkingen – Verstandig gebruik van bepaalde vogelsoorten in kleine hoeveelheden – Jacht op wilde vogels als liefhebberij – Daaronder begrepen

(Richtlijn 79/409 van de Raad, art. 7, lid 4, en 9, lid 1, sub c)

2..
Milieu – Behoud van vogelstand – Richtlijn 79/409 – Data van openen en sluiten van jacht – Afwijkingen – Verstandig gebruik van bepaalde vogelsoorten in kleine hoeveelheden – Voorwaarden

(Richtlijn 79/409 van de Raad, art. 9, lid 1, sub c)

1.
Ingevolge artikel 9, lid 1, sub c, van richtlijn 79/409 inzake het behoud van de vogelstand is het een lidstaat toegestaan, af te wijken van de data van het openen en sluiten van de jacht die met inachtneming van de in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn vermelde doelstellingen zijn vastgesteld. In dat opzicht kan er bij de jacht op wilde vogels als liefhebberij gedurende de in artikel 7, lid 4, bepaalde perioden sprake zijn van een verstandig gebruik van bepaalde vogelsoorten in kleine hoeveelheden zoals toegestaan door artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn, net zoals wanneer wilde vogels, ook buiten het jachtseizoen, worden gevangen en verkocht voor gebruik als levende lokvogels of aan liefhebbers op traditionele kermissen en markten. cf. punten 11-12, dictum 1

2.
Artikel 9 van richtlijn 79/409 inzake het behoud van de vogelstand moet aldus worden uitgelegd dat op grond van lid 1, sub c, van deze bepaling de jacht kan worden toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Aan die voorwaarde is met name dan niet voldaan wanneer de maatregel die de afwijkende jachtperiode toestaat, enkel tot doel heeft de periode te verlengen waarin bepaalde vogelsoorten mogen worden bejaagd in gebieden waarin deze soorten reeds voorkwamen in de overeenkomstig artikel 7 van de richtlijn vastgestelde jachtperioden. Bovendien moet de jacht selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden plaatsvinden en mag zij enkel bepaalde vogels in kleine hoeveelheden betreffen. Aan deze laatste voorwaarde kan niet zijn voldaan wanneer de afwijkende jachtperiode niet waarborgt dat de populatie van de betrokken soorten op een bevredigend niveau wordt gehandhaafd. Zo niet aan deze voorwaarde is voldaan, kan de exploitatie van het vogelbestand voor recreatieve jacht in ieder geval niet worden beschouwd als een verstandig gebruik en is dat gebruik bijgevolg niet toelaatbaar in de zin van de richtlijn. Ten slotte moet in de maatregelen waarbij de jacht wordt toegestaan, worden vermeld voor welke soorten mag worden afgeweken, welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan, onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen, welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen, en welke controles zullen worden uitgevoerd. cf. punten 15, 17-19, dictum 2




ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
16 oktober 2003 (1)


„Richtlijn 79/409/EEG – Behoud van vogelstand – Data voor openen en sluiten van jacht – Afwijkingen”

In zaak C-182/02,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Conseil d'État (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

Ligue pour la protection des oiseaux e.a.

en

Premier ministre, Ministre de l'Aménagement du territoire et de l'Environnement, in tegenwoordigheid van: Union nationale des fédérations départementales de chasseurs, Association nationale des chasseurs de gibier d'eau,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 9, lid 1, sub c, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),,



samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, R. Schintgen, C. Gulmann (rapporteur), V. Skouris en N. Colneric, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

de Ligue pour la protection des oiseaux, vertegenwoordigd door haar voorzitter, A. Bougrain-Dubourg,

de Rassemblement des opposants à la chasse, vertegenwoordigd door C. Xavier, avocat,

de Union nationale des fédérations départementales de chasseurs, vertegenwoordigd door H. Farge, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en E. Puisais als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door V. N. Kontolaimos en I. Chalkias als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Valerio Jordana en X. Lewis als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Ligue pour la protection des oiseaux, de Union nationale des fédérations départementales de chasseurs, de Franse regering, de Griekse regering en de Commissie ter terechtzitting van 3 april 2003,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 mei 2003,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 25 januari 2002, ingekomen bij het Hof op 15 mei daaraanvolgend, heeft de Conseil d'État krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 9, lid 1, sub c, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1; hierna: richtlijn).

2
Deze vragen zijn gerezen naar aanleiding van beroepen ingesteld bij de Conseil d'État door respectievelijk de Ligue pour la protection des oiseaux, de Association pour la protection des animaux sauvages en de Rassemblement des opposants à la chasse, strekkende tot nietigverklaring wegens bevoegdheidsoverschrijding van decreet nr. 2000-754 van 1 augustus 2000 betreffende de data voor de jacht op trekvogels en waterwild en tot wijziging van de Code rural (landbouwwetboek) (JORF van 5 augustus 2000, blz. 12178; hierna: bestreden decreet).

Rechtskader

Communautaire regeling

3
Artikel 7 van de richtlijn bepaalt:

1.
Op de in bijlage II vermelde soorten mag, vanwege hun populatieniveau, hun geografische verspreiding en de omvang van hun voortplanting in de hele Gemeenschap, worden gejaagd volgens de bepalingen van de nationale jachtwetgeving. De lidstaten zien erop toe dat de jacht op deze soorten de pogingen tot instandhouding die in hun verspreidingsgebied worden ondernomen, niet in gevaar brengt.

2.
Op de in bijlage II/1 genoemde soorten mag worden gejaagd in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn van toepassing is.

3.
Op de in bijlage II/2 genoemde soorten mag alleen worden gejaagd in de lidstaten waarbij deze soorten zijn vermeld.

4.
De lidstaten zien erop toe dat bij de beoefening van de jacht, eventueel met inbegrip van de valkenjacht, zoals deze voortvloeit uit de toepassing van de geldende nationale maatregelen, de principes van een verstandig gebruik en een ecologisch evenwichtige regulering van de betrokken vogelsoorten in acht worden genomen, en dat deze beoefening wat de populatie van deze soorten, in het bijzonder van de trekvogels betreft, verenigbaar is met de uit artikel 2 voortvloeiende bepalingen. Zij zien er in het bijzonder op toe dat soorten waarop de jachtwetgeving van toepassing is, niet worden bejaagd zolang de jonge vogels het nest nog niet hebben verlaten of gedurende de verschillende fasen van de broedperiode. Ten aanzien van trekvogels zien zij er met name op toe dat de soorten waarop de jachtwetgeving van toepassing is, niet worden bejaagd tijdens de broedperiode noch tijdens de trek naar hun nestplaatsen. De lidstaten zenden de Commissie alle nuttige gegevens betreffende de praktische toepassing van hun jachtwetgeving.

4
Artikel 9, leden 1 en 2, van de richtlijn luidt:

1.
De lidstaten mogen, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, om onderstaande redenen afwijken van de artikelen 5, 6, 7 en 8:

a)

in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid,

in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer,

ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren,

ter bescherming van flora en fauna;

b)
voor doeleinden in verband met onderzoek en onderwijs, het uitzetten en herinvoeren van soorten en voor de met deze doeleinden samenhangende teelt;

c)
teneinde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan.

2.
In de afwijkende bepalingen moet worden vermeld:

voor welke soorten mag worden afgeweken,

welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan,

onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen,

welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen,

welke controles zullen worden uitgevoerd.

Nationale regeling

5
Artikel 2 van het bestreden decreet bepaalt dat afwijkingen van het verbod op de jacht, buiten de door de administratieve overheid vastgestelde perioden van opening van de jacht en gedurende bepaalde voor de vogels gevoelige perioden door de prefecten kunnen worden toegestaan teneinde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik in kleine hoeveelheden van ganzen, houtduiven en lijsters tot 20 februari mogelijk te maken. Een besluit van de voor de jacht bevoegde minister, vastgesteld na advies van de Conseil national de la chasse et de la faune sauvage, bepaalt de voorwaarden waaronder deze jacht kan worden toegestaan en de te verrichten controles. Na advies van de Fédération nationale de la chasse en van het Office national de la chasse et de la faune sauvage bepaalt deze minister tevens per soort het maximumaantal vogels dat aldus per departement mag worden gejaagd. De prefecten bepalen het maximumaantal vogels dat door de begunstigden van de afwijking mag worden gejaagd.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

6
In het kader van de bij hem ingestelde beroepen tot nietigverklaring van het bestreden decreet wegens bevoegheidsoverschrijding heeft de Conseil d'État in wezen vastgesteld dat artikel 2 van het bestreden decreet artikel 9, lid 1, van de richtlijn toepast. Volgens de Conseil d'État hangt het oordeel over de wettigheid van dat lid 2 af van het antwoord op de vraag of op grond van artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn kan worden afgeweken van de data voor het openen en sluiten van de jacht die in overeenstemming met de in artikel 7, lid 4, van diezelfde richtlijn vermelde doelstellingen zijn vastgesteld, en, zo deze vraag bevestigend wordt beantwoord, volgens welke criteria en binnen welke grenzen deze afwijkingen kunnen worden bepaald.

7
Na artikel 1 van het bestreden besluit nietig te hebben verklaard voorzover het betrekking heeft op de data voor het openen en sluiten van de jacht op bepaalde soorten, heeft de Conseil d'État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1)
Is het een lidstaat ingevolge artikel 9, lid 1, sub c, van richtlijn 79/409 van de Raad van 2 april 1979 toegestaan, af te wijken van de data voor het openen en sluiten van de jacht die met inachtneming van de in artikel 7, lid 4, ervan vermelde doelstellingen zijn vastgesteld?

2)
Zo ja: aan de hand van welke criteria kunnen de grenzen van een dergelijke afwijking worden bepaald?

De eerste vraag

8
Artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten, met name van artikel 7, van de richtlijn mogen afwijken, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat teneinde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan.

9
Op grond van artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn kan het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden met inachtneming van de erin opgelegde voorwaarden dus worden toegestaan gedurende de in artikel 7, lid 4, van de richtlijn genoemde perioden waarin het voortbestaan van de wilde vogels bijzonder bedreigd is.

10
Volgens de rechtspraak van het Hof mogen de lidstaten ingevolge artikel 9 van de richtlijn afwijken van de bepalingen betreffende, met name, de jacht (arrest van 8 juli 1987, Commissie/België, 247/85, Jurispr. blz. 3029, punt 7). Verder heeft het Hof erkend dat van het verbod om te jagen op vogelsoorten die niet worden genoemd in bijlage II bij de richtlijn, waarnaar artikel 7, lid 1, verwijst, mag worden afgeweken, inzonderheid om de reden vermeld in artikel 9, lid 1, sub c, van deze richtlijn (zie arrest van 7 maart 1996, Associazione Italiana per il World Wildlife Fund e.a., C-118/94, Jurispr. blz. I-1223, punt 21).

11
Uit het voorafgaande volgt dat er bij de jacht op wilde vogels als liefhebberij gedurende de in artikel 7, lid 4, van de richtlijn bepaalde perioden sprake kan zijn van een verstandig gebruik zoals toegestaan door artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn, net zoals wanneer wilde vogels, ook buiten het jachtseizoen, worden gevangen en verkocht voor gebruik als levende lokvogels of aan liefhebbers op traditionele kermissen en markten (zie arrest van 8 juli 1987, Commissie/Italië, 262/85, Jurispr. blz. 3073, punt 38).

12
Op de eerste vraag dient bijgevolg te worden geantwoord dat het een lidstaat ingevolge artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn is toegestaan, af te wijken van de data voor het openen en sluiten van de jacht die met inachtneming van de in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn vermelde doelstellingen zijn vastgesteld.

De tweede vraag

13
Op grond van artikel 9 van de richtlijn mogen de lidstaten slechts afwijken van het uit de artikelen 5 en 7 van deze richtlijn voortvloeiende algemene verbod om op beschermde soorten te jagen, door maatregelen die voldoende gemotiveerd verwijzen naar de in artikel 9, leden 1 en 2, genoemde elementen (zie arrest Associazione Italiana per il World Wildlife Fund e.a., reeds aangehaald, punt 26).

14
Bijgevolg is een nationale maatregel die voorziet in de mogelijkheid om op grond van artikel 9, lid 1, van de richtlijn af te wijken van artikel 7, lid 4, ervan, zoals de in punt 5 van het onderhavige arrest aangehaalde mogelijkheid, niet in overeenstemming met dat artikel 9, lid 1, indien daarin niet wordt vermeld dat die afwijking enkel kan worden toegestaan indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat (zie in die zin arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 39).

15
Wat inzonderheid de jacht betreft, deze kan op grond van artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn slechts worden toegestaan indien:

er geen andere bevredigende oplossing bestaat;

zij selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden plaatsvindt;

zij enkel bepaalde vogels in kleine hoeveelheden betreft.

16
Wat de eerste in het vorige punt aangehaalde voorwaarde betreft, deze kan niet worden geacht te zijn vervuld wanneer de afwijkende jachtperiode zonder noodzaak samenvalt met de perioden waarin de richtlijn een bijzondere bescherming tot stand beoogt te brengen (zie in die zin arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 39). Een dergelijke noodzaak ontbreekt met name wanneer de maatregel die de afwijkende jachtperiode toestaat, enkel tot doel heeft de periode te verlengen waarin bepaalde vogelsoorten mogen worden bejaagd in gebieden waarin deze soorten reeds voorkwamen in de overeenkomstig artikel 7 van de richtlijn vastgestelde jachtperioden.

17
Aan de derde voorwaarde kan niet zijn voldaan wanneer de afwijkende jachtperiode niet waarborgt dat de populatie van de betrokken soorten op een bevredigend niveau wordt gehandhaafd. Zo niet aan deze voorwaarde is voldaan, kan de exploitatie van het vogelbestand voor recreatieve jacht in ieder geval niet worden beschouwd als een verstandig gebruik en is dat gebruik bijgevolg niet toelaatbaar in de zin van de elfde overweging van de considerans van de richtlijn.

18
Ten slotte moet in de maatregelen waarbij de jacht op grond van artikel 9, lid 1, sub c, van de richtlijn wordt toegestaan, overeenkomstig lid 2 van diezelfde bepaling worden vermeld:

voor welke soorten mag worden afgeweken;

welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan;

onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen;

welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen, en

welke controles zullen worden uitgevoerd.

19
Gelet op het voorafgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 9 van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat op grond van lid 1, sub c, van deze bepaling de jacht kan worden toegestaan wanneer:

er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Aan die voorwaarde is met name dan niet voldaan wanneer de maatregel die de afwijkende jachtperiode toestaat, enkel tot doel heeft de periode te verlengen waarin bepaalde vogelsoorten mogen worden bejaagd in gebieden waarin deze soorten reeds voorkwamen in de overeenkomstig artikel 7 van de richtlijn vastgestelde jachtperioden;

zij selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden plaatsvindt;

zij enkel bepaalde vogels in kleine hoeveelheden betreft;

wordt vermeld:

a)
voor welke soorten mag worden afgeweken;

b)
welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan;

c)
onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen;

d)
welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen, en

e)
welke controles zullen worden uitgevoerd.


Kosten

20
De kosten door de Franse en de Griekse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Conseil d'État bij beschikking van 25 januari 2002 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)
Ingevolge artikel 9, lid 1, sub c, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand is het een lidstaat toegestaan, af te wijken van de data voor het openen en sluiten van de jacht die met inachtneming van de in artikel 7, lid 4, van deze richtlijn vermelde doelstellingen zijn vastgesteld.

2)
Artikel 9 van richtlijn 79/409 moet aldus worden uitgelegd dat op grond van lid 1, sub c, van deze bepaling de jacht kan worden toegestaan wanneer:

er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Aan die voorwaarde is met name dan niet voldaan wanneer de maatregel die de afwijkende jachtperiode toestaat, enkel tot doel heeft de periode te verlengen waarin bepaalde vogelsoorten mogen worden bejaagd in gebieden waarin deze soorten reeds voorkwamen in de overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 79/409 vastgestelde jachtperioden;

zij selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden plaatsvindt;

zij enkel bepaalde vogels in kleine hoeveelheden betreft;

wordt vermeld:

a)
voor welke soorten mag worden afgeweken;

b)
welke middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden zijn toegestaan;

c)
onder welke voorwaarden met betrekking tot het risico en onder welke omstandigheden van tijd en van plaats deze afwijkende maatregelen mogen worden genomen;

d)
welke autoriteit bevoegd is te verklaren dat aan die voorwaarden is voldaan, en te beslissen welke middelen, installaties of methoden mogen worden aangewend, binnen welke grenzen en door welke personen, en

e)
welke controles zullen worden uitgevoerd.

Puissochet

Schintgen

Gulmann

Skouris

Colneric

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 oktober 2003.

De griffier

De president

R. Grass

V. Skouris


1
Procestaal: Frans.

Top