EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996CJ0108

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 1 februari 2001.
Strafzaak tegen Dennis Mac Quen, Derek Pouton, Carla Godts, Youssef Antoun en Grandvision Belgium SA, als burgerrechtelijk aansprakelijke partij, in tegenwoordigheid van: Union professionnelle belge des médecins spécialistes en ophtalmologie et chirurgie oculaire.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de première instance de Bruxelles - België.
Uitlegging van de artikelen 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG), en 30, 52 en 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG) - Nationale wettelijke regeling die opticiens verbiedt bepaalde optische onderzoeken uit te voeren - Nationale wettelijke regeling die de verkoop beperkt van apparaten voor bepaalde optische onderzoeken die alleen door oogartsen mogen worden verricht.
Zaak C-108/96.

European Court Reports 2001 I-00837

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:67

61996J0108

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 1 februari 2001. - Strafzaak tegen Dennis Mac Quen, Derek Pouton, Carla Godts, Youssef Antoun en Grandvision Belgium SA, als burgerrechtelijk aansprakelijke partij, in tegenwoordigheid van: Union professionnelle belge des médecins spécialistes en ophtalmologie et chirurgie oculaire. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de première instance de Bruxelles - België. - Uitlegging van de artikelen 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG), en 30, 52 en 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG) - Nationale wettelijke regeling die opticiens verbiedt bepaalde optische onderzoeken uit te voeren - Nationale wettelijke regeling die de verkoop beperkt van apparaten voor bepaalde optische onderzoeken die alleen door oogartsen mogen worden verricht. - Zaak C-108/96.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-00837


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Vrij verkeer van personen Vrijheid van vestiging Verdragsbepalingen Werkingssfeer Vennootschap die deel uitmaakt van groep in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen Daaronder begrepen

[EG-Verdrag, art. 52 (thans, na wijziging, art. 43 EG)]

2. Vrij verkeer van personen Vrijheid van vestiging Nationale instanties die bepalen dat sommige optische onderzoeken uitsluitend mogen worden verricht door beroepsbeoefenaars met specifieke kwalificaties Rechtvaardiging Bescherming van volksgezondheid Toelaatbaarheid Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 52 (thans, na wijziging, art. 43 EG)]

Samenvatting


1. De rechtstoestand van een vennootschap die deel uitmaakt van een groep vennootschappen met vestigingen in verschillende lidstaten, die optische producten en diensten verkopen, als dochtervennootschap van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap, valt onder het gemeenschapsrecht krachtens de bepalingen van artikel 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG).

( cf. punt 16 )

2. In de huidige stand van het gemeenschapsrecht verzet artikel 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) zich er niet tegen dat de bevoegde instanties van een lidstaat het nationale recht inzake geneeskunde aldus uitleggen dat in het kader van de correctie van zuiver optische gebreken van het gezichtsvermogen van de klant, het objectief onderzoek van dat gezichtsvermogen, dat wil zeggen een onderzoek waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een methode waarbij de klant zelf de optische gebreken vaststelt waaraan hij lijdt, om redenen verband houdend met de bescherming van de volksgezondheid uitsluitend mag worden verricht door een categorie beroepsmensen met specifieke kwalificaties, zoals oogartsen, met uitsluiting van met name opticiens die niet de hoedanigheid van arts hebben. De keuze van een lidstaat om het recht om een objectief onderzoek van het gezichtsvermogen van de patiënten uit te voeren met behulp van geavanceerde instrumenten om de intra-oculaire druk te meten, het gezichtsveld te bepalen of de staat van het netvlies te onderzoeken, alleen toe te kennen aan deze beroepsmensen kan worden beschouwd als een passend middel om de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid te waarborgen.

Het verbod voor opticiens die niet de hoedanigheid van arts hebben, om bepaalde optische onderzoeken uit te voeren, dat van toepassing is ongeacht de nationaliteit en de lidstaat van vestiging van de personen tot wie het is gericht, moet noodzakelijk en evenredig zijn ter bereiking van dit doel. Een dergelijke beoordeling van de risico's voor de volksgezondheid kan in de loop der jaren veranderen, bijvoorbeeld op grond van de op technisch en wetenschappelijk gebied geboekte vooruitgang.

Het staat aan de nationale rechter, om met inachtneming van de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging en de vereisten van de rechtszekerheid en de bescherming van de volksgezondheid, te beoordelen of de door de bevoegde nationale instanties ter zake gegeven uitlegging van het interne recht een geldige basis blijft vormen voor de strafvervolging in het hoofdgeding.

( cf. punten 27, 30-31, 35-38 en dictum )

Partijen


In zaak C-108/96,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België), in de aldaar dienende strafzaak tegen

Dennis Mac Quen,

Derek Pouton,

Carla Godts,

Youssef Antoun

en

Grandvision Belgium NV, voorheen Vision Express Belgium NV, als burgerrechtelijk aansprakelijke partij,

in tegenwoordigheid van:

Belgische beroepsvereniging van oogheelkundigen, burgerlijke partij,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG), en 30, 52 en 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Wathelet, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, D. A. O. Edward (rapporteur) en P. Jann, rechters,

advocaat-generaal: J. Mischo,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

C. Godts, Y. Antoun en D. Pouton, en Grandvision Belgium NV, vertegenwoordigd door M. Fyon, F. Louis, A. Vallery en H. Gilliams, advocaten te Brussel,

de Belgische beroepsvereniging van oogheelkundigen, vertegenwoordigd door J.-M. Defourny, advocaat, en R. Bützler, advocaat bij het Belgische Hof van Cassatie,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van C. Godts, Y. Antoun en D. Pouton, en van Grandvision Belgium NV, vertegenwoordigd door M. Fyon, F. Louis, A. Vallery en H. Gilliams; de Belgische beroepsvereniging van oogheelkundigen, vertegenwoordigd door J.-M. Defourny en F. Mourlon Beernaert, advocaat, en de Commissie, vertegenwoordigd door M. Patakia, ter terechtzitting van 10 februari 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 maart 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 27 maart 1996, ingekomen bij het Hof op 3 april daaraanvolgend, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG) en 30, 52 en 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG).

2 Deze vragen zijn gerezen in een strafzaak tegen C. Godts, D. Mac Quen, Y. Antoun en D. Pouton, en Grandvision Belgium NV (hierna: Grandvision"), in haar hoedanigheid van werkgever van de vier verdachten, wegens het stellen van één of meerdere handelingen die neerkomen op de onwettige uitoefening van de geneeskunde.

Toepasselijke bepalingen

3 De toepasselijke nationale bepalingen zijn neergelegd in het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 (Belgisch Staatsblad van 24 december 1964, blz. 13274) tot bepaling van de voorwaarden tot uitoefening van het beroep van opticien-brillenmaker in de ambachtsondernemingen, de kleine en middelgrote handelsondernemingen en de kleine nijverheidsondernemingen, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 september 1966, 14 januari 1975, 3 oktober 1978 en 2 maart 1988 (Belgisch Staatsblad van 17 maart 1988, blz. 3812), en in koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies (Belgisch Staatsblad van 14 november 1967, blz. 11881) die optreden ter voorkoming van de onwettige uitoefening van de geneeskunde.

4 Artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 bepaalt:

Het beroep van opticien, in de zin van dit besluit, bestaat in het gewoonlijk en op zelfstandige wijze uitoefenen van één of meer van de volgende activiteiten:

a) het voorleggen aan de keuze van het publiek, de verkoop, het onderhoud en de herstelling van optische artikelen bestemd om het gezicht te verbeteren en/of te compenseren,

a bis) het passen, het aanpassen, de verkoop en het onderhoud van kunstogen,

b) het uitvoeren der voorschriften afgeleverd door oogartsen waarbij de verbetering van het gezicht wordt beoogd."

5 Artikel 2, § 1, eerste alinea, van het koninklijk besluit nr. 78 bepaalt:

Niemand mag de geneeskunde uitoefenen die niet het wettelijk diploma bezit van doctor in de genees-, heel-, en verloskunde, dat werd behaald in overeenstemming met de wetgeving op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, of die niet wettelijk ervan vrijgesteld is, en die bovendien de voorwaarden gesteld bij artikel 7, § 1 of § 2 niet vervult."

6 Artikel 2, § 1, tweede alinea, van dit koninklijk besluit luidt als volgt:

Wordt beschouwd als onwettige uitoefening van de geneeskunde, het gewoonlijk verrichten door een persoon die het geheel van de voorwaarden, gesteld bij lid 1 van deze paragraaf, niet vervult, van elke handeling die tot doel heeft, of wordt voorgesteld tot doel te hebben, bij een menselijk wezen, hetzij het onderzoeken van de gezondheidstoestand, hetzij het opsporen van ziekten en gebrekkigheden, hetzij het stellen van de diagnose, het instellen of uitvoeren van een behandeling van een fysische of psychische, werkelijke of vermeende pathologische toestand, hetzij de inenting."

7 Bij arrest van 28 juni 1989 (Cass., 28 juni 1989, Pas. 1989, I-1182) heeft het Belgische Hof van Cassatie geoordeeld, dat bij de uitlegging van artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 30 oktober 1964 rekening moet worden gehouden met de bepalingen van koninklijk besluit nr. 78.

8 In dit arrest heeft het Belgische Hof van Cassatie immers het volgende gesteld: De opticiens die geen geneesheren zijn mogen weliswaar handelingen verrichten die de verbetering van de zuiver optische gebreken van het gezicht tot doel hebben, onverschillig of zij daartoe al dan niet gebruik maken van toestellen en instrumenten, maar het is hun verboden de toestand van het zicht van hun cliënten te onderzoeken op een andere wijze dan die waarbij alleen de patiënt de optische gebreken aangeeft waaraan hij lijdt, onder meer door middel van lettertafels die eventueel in een controle-instrument zijn opgenomen, en voor de verbetering waarvan de patiënt zelf zorgt door, op hun voorstel, de glazen te kiezen die hem voldoening geven; de opticien is verplicht zijn cliënt aan te raden een oogarts te raadplegen, als de aldus verkregen aanwijzingen twijfel doen rijzen over de aard van het vastgestelde gebrek".

De feiten in het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

9 Uit het dossier blijkt, dat Grandvision een naamloze vennootschap naar Belgisch recht is, die haar maatschappelijke zetel te Brussel heeft. Grandvision maakt deel uit van een groep vennootschappen die optische producten en diensten verkoopt. Zij wordt gecontroleerd door de vennootschap naar Engels recht Vision Express UK Ltd. Mac Quen was algemeen directeur van laatstgenoemde vennootschap, voor hij van november 1990 tot juli 1991 afgevaardigd-bestuurder van Vision Express Belgium NV werd. Pouton volgde hem in die functie op van juli 1991 tot 1993.

10 Niet lang na haar oprichting maakte Vision Express Belgium NV in België in haar reclame melding van de mogelijkheid om in haar winkels diverse onderzoeken van het gezichtsvermogen te laten verrichten, met name een geïnformatiseerde drukmeting" om een mogelijke intra-oculaire hypertensie" vast te stellen, een algemene retinoscopie" om de toestand van het netvlies" te onderzoeken, een meting van het gezichtsveld met een ultramodern toestel" en een biomicroscopie" voor een beoordeling van de toestand van uw hoornvlies, uw bindvlies, de oogleden en het traanvocht [...]". Deze reclame was blijkbaar de letterlijke vertaling van een reclameboodschap van Vision Express UK Ltd. in het Verenigd Koninkrijk.

11 Wegens deze reclame diende de Belgische beroepsvereniging van oogheelkundigen (hierna: beroepsvereniging") in september 1991 tegen Grandvision een klacht met burgerlijke-partijstelling in, wegens de onwettige uitoefening van de geneeskunde en leugenachtige reclame.

12 Het strafonderzoek werd afgesloten met de verwijzing van Mac Quen en Pouton, evenals Antoun, opticien, en Godts, secretaresse, samen met de vennootschap Grandvision die als werkgever van de vier verdachten burgerrechtelijk aansprakelijk is naar de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, zetelend in strafzaken.

13 Van oordeel dat twijfels rezen over de overeenstemming met het gemeenschapsrecht van de in de punten 3 tot en met 6 van het onderhavige arrest uiteengezette Belgische wetgeving, zoals uitgelegd door het Hof van Cassatie, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

1) Is een uit de uitlegging of de toepassing van een bepaling van nationaal recht voortvloeiend verbod voor opticiens van andere lidstaten om in een lidstaat in het kader van de correctie van zuiver optische gebreken van het gezichtsvermogen diensten aan te bieden, die bestaan in een objectief onderzoek van het gezichtsvermogen dat wil zeggen anders dan door gebruik te maken van een methode, waarbij de klant zelf de optische gebreken waaraan hij lijdt vaststelt, en zelf de nodige correctie bepaalt verenigbaar met de artikelen 5, 52 en 59 EG-Verdrag?

2) Zijn de belemmeringen voor de verkoop in een lidstaat van apparaten voor een objectief onderzoek van het gezichtsvermogen met het oog op de correctie van zuiver optische gebreken daarvan, zoals bijvoorbeeld een autorefractor, welke voortvloeien uit het door de nationale wettelijke regeling aan in andere lidstaten gevestigde opticiens opgelegde verbod om in die lidstaat diensten aan te bieden, bestaande in een objectief, dat wil zeggen anders dan subjectief, onderzoek van het gezichtsvermogen, in het kader van de correctie van nochtans zuiver optische gebreken van het gezichtsvermogen, verenigbaar met artikel 30 EG-Verdrag?"

14 Aangezien de beroepsvereniging tegen deze uitspraak beroep had ingesteld, besloot de voorzitter van het Hof de behandeling van de zaak te schorsen. Nadat het Belgische Hof van Cassatie, waarbij de beroepsvereniging tegen het arrest van het Hof van Beroep te Brussel (België) cassatieberoep had ingesteld, haar bij arrest van 12 mei 1999 akte verleende van haar afstand van voorziening, is de zaak op 11 juni 1999 voor het Hof voortgezet.

Voorafgaande opmerkingen

15 De beroepsvereniging betoogt, dat het hoofdgeding een louter interne situatie betreft, zonder enig aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht. Grandvision is volgens haar een vennootschap naar Belgisch recht die in België werkt en die dus niet binnen het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht valt.

16 In dat verband zij eraan herinnerd, dat uit de bij het Hof ingediende opmerkingen en de preciseringen ter terechtzitting is gebleken, dat Grandvision een naamloze vennootschap naar Belgisch recht is, die in 1990 onder de naam Vision Express Belgium NV is opgericht door de Nederlandse vennootschap VE Holdings BV. Als dochteronderneming van de vennootschap naar Engels recht Vision Express Holdings UK Ltd maakt zij deel uit van een groep vennootschappen met vestigingen in verschillende lidstaten, die optische producten en diensten verkopen. De rechtstoestand van een dergelijke vennootschap valt onder het gemeenschapsrecht krachtens de bepalingen van artikel 52 van het Verdrag.

17 Grandvision betoogt, dat de uitlegging van de in punt 3 van het onderhavige arrest uiteengezette nationale regeling niet door alle Belgische autoriteiten wordt aanvaard. Zij stelt in het bijzonder, dat de uitlegging van het Hof van Cassatie, inhoudende dat het de opticiens die niet de hoedanigheid van arts hebben, verboden is het gezichtsvermogen objectief te controleren en dat alleen oogartsen dit soort onderzoek mogen verrichten, door andere Belgische rechtbanken niet wordt aanvaard, zodat volgens haar niet is bewezen, dat in België een verbod geldt voor dit soort onderzoeken voorzover zij worden verricht door opticiens.

18 In dat verband moet worden vastgesteld, dat het in een situatie waarin de administratieve of gerechtelijke autoriteiten van een lidstaat van een nationale regeling verschillende uitleggingen geven of lijken te geven, met name wat de juiste draagwijdte ervan betreft, niet aan het Hof staat te bepalen welke uitlegging in overeenstemming is met, of het dichtst aansluit bij het gemeenschapsrecht. Wel staat het aan het Hof, het gemeenschapsrecht uit te leggen in het licht van de situatie feitelijk en rechtens zoals door de verwijzende rechter beschreven, om hem de elementen aan de hand te doen die nuttig zijn voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding.

De prejudiciële vragen

19 Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 5, 30, 52 en 59 van het Verdrag zich ertegen verzetten, dat de bevoegde organen van een lidstaat de nationale voorschriften inzake geneeskunde aldus uitleggen, dat in het kader van de correctie van zuiver optische gebreken van het gezichtsvermogen van de klant, het objectief onderzoek daarvan, waarbij dus geen methode wordt gebruikt waarbij alleen de klant de optische gebreken vaststelt waaraan hij lijdt, alleen door oogartsen mag worden verricht, met uitsluiting van met name opticiens die niet de hoedanigheid van arts hebben.

20 Nu het in het hoofdgeding niet gaat om dienstverrichtingen van Grandvision of haar medewerkers ten behoeve van personen die in andere lidstaten zijn gevestigd, noch om verplichtingen van de lidstaten in de zin van artikel 5 van het Verdrag, behoeft het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verbod (hierna: litigieuze verbod") niet te worden getoetst aan de artikelen 5 en 59 van het Verdrag.

21 Wat artikel 30 van het Verdrag betreft, gesteld dat het litigieuze verbod het vrije verkeer van goederen belemmert, zouden deze belemmeringen het onvermijdelijke gevolg zijn van dit verbod. Voorzover het verbod gerechtvaardigd is, zouden die belemmeringen moeten worden aanvaard ingevolge artikel 30 van het Verdrag.

22 Wat artikel 52 EG-Verdrag betreft, moet onmiddellijk worden opgemerkt, dat de vraag of het objectief onderzoek van het gezichtsvermogen alleen door oogartsen mag worden verricht, buiten het bestek van de richtlijnen 75/362/EEG en 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 valt, respectievelijk inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels van de arts, en tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten, alsmede inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts (PB L 167, blz. 1 en 14), en ook buiten dat van richtlijn 93/16/EEG van de Raad van 5 april 1993 ter vergemakkelijking van het vrije verkeer van artsen en de onderlinge erkenning van hun diploma's, certificaten en andere titels (PB L 165, blz. 1), waarbij de twee eerstgenoemde richtlijnen zijn ingetrokken. Vast staat ook, dat er geen enkele specifieke gemeenschapsregeling inzake de werkzaamheid van opticien bestaat.

23 De beroepsvereniging betoogt, dat de lidstaten in die omstandigheden het recht hebben om voor te schrijven dat bepaalde onderzoeken van het gezichtsvermogen alleen mogen worden verricht door oogartsen, die daarvoor het best gekwalificeerd zijn. In een arrest van 3 oktober 1990, Bouchoucha (C-61/89, Jurispr. blz. I-3551, punt 12) heeft het Hof erkend, dat bij gebreke van een communautaire regeling van de paramedische werkzaamheid die in die zaak aan de orde was, elke lidstaat vrij is de uitoefening van die werkzaamheid op zijn grondgebied te reglementeren, mits hij daarbij niet discrimineert tussen eigen onderdanen en onderdanen van andere lidstaten. Deze overwegingen zouden volgens de beroepsvereniging ook gelden in het hoofdgeding.

24 Hoewel de lidstaten, bij gebreke van harmonisatie van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde activiteiten, in principe bevoegd blijven om de uitoefening van deze activiteiten te regelen, neemt dit niet weg dat zij hun bevoegdheden terzake moeten uitoefenen met inachtneming van de door het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden (zie arresten van 29 oktober 1998, De Castro Freitas en Escallier, C-193/97 en C-194/97, Jurispr. blz. I-6747, punt 23, en 3 oktober 2000, Corsten, C-58/98, Jurispr. blz. I-7919, punt 31).

25 Volgens artikel 52, tweede alinea, van het Verdrag wordt de vrijheid van vestiging uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld. Hieruit volgt, dat wanneer de toegang tot of de uitoefening van een specifieke werkzaamheid in de lidstaat van ontvangst is geregeld, de onderdaan van een andere lidstaat die deze werkzaamheid wenst uit te oefenen, in beginsel aan de voorwaarden van die regeling dient te voldoen (arrest van 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, Jurispr. blz. I-4165, punt 36).

26 Uit de rechtspraak van het Hof volgt evenwel, dat nationale maatregelen die de uitoefening van de in het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, slechts gerechtvaardigd kunnen zijn wanneer zij aan vier voorwaarden voldoen: zij moeten zonder discriminatie worden toegepast, beantwoorden aan dwingende redenen van algemeen belang, geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen, en zij mogen niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van het doel (zie arresten van 31 maart 1993, Kraus, C-19/92, Jurispr. blz. I-1663, punt 32; Gebhard, reeds aangehaald, punt 37, en laatstelijk 4 juli 2000, Haim, C-424/97, Jurispr. blz. I-5123, punt 57).

27 In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat het litigieuze verbod van toepassing is ongeacht de nationaliteit en de lidstaat van vestiging van de personen tot wie het is gericht.

28 Wat vervolgens de vraag betreft, of dwingende redenen van algemeen belang de uit het litigieuze verbod voortvloeiende belemmering van de vrijheid van vestiging kunnen rechtvaardigen, zij eraan herinnerd, dat de bescherming van de volksgezondheid één van de redenen is die krachtens artikel 56, lid 1, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 46, lid 1, EG) uit een bijzondere regeling voor vreemdelingen voortvloeiende belemmeringen kunnen rechtvaardigen. De bescherming van de volksgezondheid kan dus in beginsel ook nationale maatregelen rechtvaardigen die zonder onderscheid van toepassing zijn, zoals in de onderhavige zaak het geval is.

29 Het belang van de bescherming van de volksgezondheid blijkt ook hieruit, dat volgens artikel 3, sub o, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub p, EG), het optreden van de Gemeenschap onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin het Verdrag voorziet, een bijdrage tot het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid omvat.

30 Welnu, de keuze van een lidstaat om het recht om een objectief onderzoek van het gezichtsvermogen van de patiënten uit te voeren met behulp van geavanceerde instrumenten om de intra-oculaire druk te meten, het gezichtsveld te bepalen of de staat van het netvlies te onderzoeken, alleen toe te kennen aan een categorie beroepsmensen die over specifieke kwalificaties beschikken, zoals oogartsen, kan worden beschouwd als een passend middel om de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid te waarborgen.

31 Gelet op een en ander, moet worden onderzocht, of het litigieuze verbod noodzakelijk en evenredig is ter bereiking van het doel bestaande in het verwezenlijken van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid.

32 Grandvision erkent het belang van de volksgezondheid, maar stelt dat het loutere feit dat oogartsen over grotere professionele kwalificaties beschikken dan opticiens, niet kan rechtvaardigen dat alleen oogartsen de objectieve onderzoeken van louter optische gebreken van het gezichtsvermogen zouden mogen verrichten. Haars inziens is niet bewezen dat het gebruik van genoemde apparatuur door opticiens een risico voor de volksgezondheid inhoudt, zeker nu de werkzaamheden die in het hoofdgeding aan de orde zijn, in andere lidstaten rechtmatig zijn, zelfs indien zij worden uitgevoerd door opticiens die niet de hoedanigheid van arts hebben.

33 In dit verband zij eraan herinnerd, dat het feit dat in de ene lidstaat minder strikte bepalingen gelden dan in de andere, op zich niet betekent dat de in laatstbedoelde lidstaat geldende bepalingen onevenredig zijn en derhalve onverenigbaar met het gemeenschapsrecht (arrest van 10 mei 1995, Alpine Investments, C-384/93, Jurispr. blz. I-1141, punt 51, en 12 december 1996, Reisebüro Broede, C-3/95, Jurispr. blz. I-6511, punt 42).

34 De enkele omstandigheid dat de ene lidstaat voor een ander stelsel van bescherming heeft gekozen dan de andere, kan namelijk niet van invloed zijn op de beoordeling van de noodzaak en de evenredigheid van de terzake getroffen regelingen (arrest van 21 oktober 1999, Zenatti, C-67/98, Jurispr. blz. I-7289, punt 34).

35 Er moet evenwel op worden gewezen, dat het litigieuze verbod, op basis waarvan in het hoofdgeding strafrechtelijke vervolgingen zijn ingesteld, niet uitdrukkelijk in een wettelijke bepaling van nationaal recht is opgenomen, doch eerder volgt uit de uitlegging die het Hof van Cassatie in 1989 met het oog op het bereiken van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid aan een aantal terzake toepasselijke bepalingen heeft gegeven. Deze uitlegging blijkt te zijn gebaseerd op een beoordeling van de risico's die voor de volksgezondheid zouden kunnen voortvloeien uit de aan opticiens verleende toelating om bepaalde onderzoeken van het gezichtsvermogen uit te voeren.

36 Zulk een beoordeling kan in de loop der jaren veranderen, bijvoorbeeld op grond van de op technisch en wetenschappelijk gebied geboekte vooruitgang. In dat verband moet worden opgemerkt, dat het Bundesverfassungsgericht (Duitsland) in zijn uitspraak van 7 augustus 2000 (1 BvR 254/99) tot de conclusie is gekomen, dat de risico's die zouden kunnen voortvloeien uit de aan opticiens verleende toelating om bepaalde onderzoeken van het gezichtsvermogen van hun klanten uit te voeren, zoals drukmeting en geïnformatiseerde meting van het gezichtsveld, geen grond opleveren om opticiens te verbieden deze onderzoeken uit te voeren.

37 Het staat aan de nationale rechter, om met inachtneming van de verdragsbepalingen inzake vrijheid van vestiging en de vereisten van de rechtszekerheid en de bescherming van de volksgezondheid, te beoordelen, of de door de bevoegde nationale instanties terzake gegeven uitlegging van het interne recht een geldige basis blijft vormen voor de strafvervolging in het hoofdgeding.

38 Het antwoord op de prejudiciële vragen dient derhalve te luiden, dat in de huidige stand van het gemeenschapsrecht, artikel 52 EG-Verdrag zich er niet tegen verzet, dat de bevoegde instanties van een lidstaat het nationale recht inzake geneeskunde aldus uitleggen, dat in het kader van de correctie van zuiver optische gebreken van het gezichtsvermogen van de klant, het objectief onderzoek van dat gezichtsvermogen, dat wil zeggen anders dan door gebruik te maken van een methode waarbij de klant zelf de optische gebreken vaststelt waaraan hij lijdt, om redenen verband houdend met de bescherming van de volksgezondheid uitsluitend mag worden verricht door een categorie beroepsmensen met specifieke kwalificaties, zoals oogartsen, met uitsluiting van met name opticiens die niet de hoedanigheid van arts hebben. Het staat aan de nationale rechter, om met inachtneming van de verdragsbepalingen inzake vrijheid van vestiging en de vereisten van de rechtszekerheid en de bescherming van de volksgezondheid, te beoordelen, of de door de bevoegde nationale instanties terzake gegeven uitlegging van het interne recht een geldige basis blijft vormen voor de strafvervolging in het hoofdgeding.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

39 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel bij vonnis van 27 maart 1996 gestelde vraag, verklaart voor recht:

In de huidige stand van het gemeenschapsrecht verzet artikel 52 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) zich er niet tegen, dat de bevoegde instanties van een lidstaat het nationale recht inzake geneeskunde aldus uitleggen, dat in het kader van de correctie van zuiver optische gebreken van het gezichtsvermogen van de klant, het objectief onderzoek van dat gezichtsvermogen, dat wil zeggen anders dan door gebruik te maken van een methode waarbij de klant zelf de optische gebreken vaststelt waaraan hij lijdt, om redenen verband houdend met de bescherming van de volksgezondheid uitsluitend mag worden verricht door een categorie beroepsmensen met specifieke kwalificaties, zoals oogartsen, met uitsluiting van met name opticiens die niet de hoedanigheid van arts hebben. Het staat aan de nationale rechter, om met inachtneming van de verdragsbepalingen inzake vrijheid van vestiging en de vereisten van de rechtszekerheid en de bescherming van de volksgezondheid, te beoordelen, of de door de bevoegde nationale instanties terzake gegeven uitlegging van het interne recht een geldige basis blijft vormen voor de strafvervolging in het hoofdgeding.

Top