EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012DC0635
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL Concerning the application of Directive 2009/22/EC of the European Parliament and of the Council on injunctions for the protection of consumers' interest
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
/* COM/2012/0635 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen /* COM/2012/0635 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD over de toepassing van Richtlijn 2009/22/EG
van het Europees Parlement en de Raad betreffende het doen staken van inbreuken
in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen INHOUDSOPGAVE 1........... INLEIDING.................................................................................................................. 2 2........... TOEPASSING VAN DE RICHTLIJN SINDS
2008..................................................... 3 3........... EFFECT VAN DE RICHTLIJN OP DE CONSUMENTEN......................................... 7 4........... OBSTAKELS DIE DE DOELTREFFENDHEID
VAN VERBODEN BEPERKEN.... 11 5........... VOLGENDE STAPPEN............................................................................................. 14 6........... CONCLUSIE.............................................................................................................. 16 1. INLEIDING Richtlijn 98/27/EG
van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken[1] in het raam van de bescherming
van de consumentenbelangen voorzag in de instelling van een rechterlijke of
administratieve procedure via welke consumentenorganisaties en/of
overheidsinstanties een verbodsactie kunnen instellen om in alle lidstaten een
halt toe te roepen aan een praktijk van een handelaar die een inbreuk vormt op
een aantal Europese regels op het gebied van consumentenbescherming (een lijst
van deze regelgeving is opgenomen in de bijlage bij de richtlijn).
Richtlijn 98/27/EG is diverse malen gewijzigd (er zijn nieuwe richtlijnen
toegevoegd aan de bijlage). Ten behoeve van de duidelijkheid is deze richtlijn
gecodificeerd bij Richtlijn 2009/22/EG, die thans van kracht is. 1.1. Omzetting
van de richtlijn door de lidstaten en de toepassing ervan tot 2008 In het eerste
verslag werd geconcludeerd dat het voornaamste voordeel van de richtlijn
betreffende het doen staken van inbreuken gelegen was in het feit dat deze een
procedure introduceerde via welke een instantie verbodsacties kon instellen om
het collectieve belang van consumenten in alle lidstaten te beschermen. Deze
procedures zijn succesvol aangewend voor nationale inbreuken, maar waren minder
doeltreffend bij grensoverschrijdende inbreuken. De hoofdredenen die door zowel
de lidstaten als de betrokken partijen zijn genoemd als verklaring voor het
geringe aantal verbodsacties dat in andere lidstaten is ingesteld, waren de
kosten, de complexiteit en de tijd die nodig is om maatregelen te treffen in
een andere lidstaat. In het verslag van
de Commissie werd verder onderstreept dat de inwerkingtreding van
Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking tussen de
nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving
inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met
betrekking tot consumentenbescherming)[2]
deels verklaart waarom openbare instanties voor grensoverschrijdende inbreuken
weinig gebruik maken van de procedure voor het instellen van verbodsacties,
aangezien de mechanismen voor wederzijdse bijstand waarin deze verordening
voorziet minder kostbaar zijn. 1.2. Methodologie
en doel van dit verslag Artikel 6, lid 1, van
Richtlijn 2009/22/EG betreffende het doen staken van inbreuken in het raam
van de bescherming van de consumentenbelangen ("de richtlijn") bepaalt
dat om de drie jaar een verslag over de toepassing van de richtlijn moet worden
voorgelegd. Het eerste verslag, dat oorspronkelijk was gepland voor 2003, is voorgelegd
in november 2008. In maart 2011
heeft de Commissie ter voorbereiding van dit tweede verslag vragenlijsten over
de toepassing van de richtlijn gestuurd naar overheidsinstanties en
consumentenorganisaties. De Commissie ontving 58 reacties, waarvan er 37
afkomstig waren van ministeries of andere overheidsinstanties van lidstaten, en
21 van consumentenorganisaties op nationaal of Europees niveau. Daarnaast heeft de
Commissie een extern onderzoek[3]
laten uitvoeren om aanvullende gegevens over de toepassing van de richtlijn te
verzamelen en een beeld te krijgen van het effect van de richtlijn op
consumenten in negen lidstaten, te weten Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Nederland,
Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Deze lidstaten
zijn geselecteerd omdat ze, naast de procedure voor het instellen van
verbodsacties, reeds een aantal jaren beschikken over werkende systemen voor de
vergoeding van groepen gedupeerden. 2. TOEPASSING VAN DE
RICHTLIJN SINDS 2008 2.1. Schatting
van het aantal verbodsacties Er zijn slechts weinig
gegevens beschikbaar over het aantal nationale en grensoverschrijdende
verbodsacties dat is ingesteld om de collectieve belangen van consumenten in de
diverse lidstaten te beschermen. Dit gebrek aan uitgebreide en betrouwbare statistische
gegevens is te wijten aan het feit dat de lidstaten geen formele verplichting hebben
om een centrale databank bij te houden van de verbodsacties die op hun
grondgebied zijn ingesteld en om deze informatie aan de Commissie mee te delen.
Hierdoor is het moeilijk om het aantal verbodsacties te schatten, zodat met
elke schatting omzichtig moet worden omgegaan. Het is wel mogelijk een aantal
gedocumenteerde gevallen te melden, maar dit betekent niet dat dit de enige
verbodsacties zijn die zijn ingesteld. In de vragenlijst
die naar relevante belanghebbenden is gestuurd, werd de respondenten gevraagd
naar het aantal verbodsacties dat zij sinds 2008 hadden ingesteld, op zowel
binnenlands als grensoverschrijdend niveau. In totaal werden 5 632
verbodsacties gemeld. Veruit de meeste hiervan waren nationaal. De respondenten
meldden voor de opgegeven periode slechts ongeveer 70 verbodsacties met
een grensoverschrijdende dimensie. Als we de cijfers per lidstaat bekijken zien
we dat sinds 2008 de hoogste aantallen verbodsacties zijn gemeld in de
volgende lidstaten: Duitsland: hoewel er geen gecentraliseerde en volledige
gegevens zijn, heeft de Bondsrepubliek Duitsland gemeld dat slechts zeven
Duitse bevoegde instanties meer dan 3 000 acties hebben ingesteld.
Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het controleren van
consumentenmarkten in Duitsland van oudsher plaatsvindt via particuliere
handhaving. Letland: de Letse autoriteit voor consumentenbescherming heeft
956 gevallen gemeld. Verenigd Koninkrijk: het Office of Fair Trading (OFT)
heeft 938 acties gemeld. In Oostenrijk werden bij het externe onderzoek
meer dan 500 acties geteld, en de regering van Malta meldde
267 gevallen. Ten aanzien van verbodsacties met een
grensoverschrijdende dimensie meldden de volgende lidstaten de hoogste
aantallen acties gedurende de opgegeven periode: Duitsland: de federatie van
Duitse consumentenorganisaties heeft gemeld dat zij ongeveer
20 verbodsacties wegens grensoverschrijdende inbreuken heeft ingesteld.
Oostenrijk: de federale arbeidskamer meldde acht grensoverschrijdende
verbodsacties te hebben ingesteld. Bevoegde instanties, evenals advocaten die
zijn gespecialiseerd in consumentenrecht, beginnen vaak alleen een procedure in
gevallen waarin vaststaat dat de Oostenrijkse rechtbanken bevoegd zijn. De succesratio van de acties is over het
algemeen hoog. Dit is echter deels te danken aan het feit dat bevoegde
instanties wegens de financiële risico’s die aan de procesvoering verbonden
zijn, alleen een verbodsactie instellen als zij zeker zijn dat zij zullen winnen. 2.2. Zwaarst
getroffen economische sectoren Hoewel er in zeer uiteenlopende economische
sectoren verbodsacties zijn ingesteld, zijn zij voornamelijk geconcentreerd in
een beperkt aantal sectoren. De volgende economische sectoren zijn door de
respondenten het meest genoemd als de sectoren waarin het vaakst verbodsacties
zijn ingesteld: 1) Telecommunicatie 2) Banken- en investeringssector 3) Toerisme en pakketreizen Andere sectoren die door meerdere respondenten
zijn genoemd, zijn de verkoop op afstand, het verzekeringswezen, de
energiesector, non-food consumptiegoederen en het personenvervoer. Enkele
respondenten noemden ook onroerend goed en woningonderhoud, of leningen van
niet-bancaire instellingen (zogenoemde "snelle leningen"). 2.3. Meest
voorkomende inbreuken op consumentenbeschermingsregels Er zijn verboden
opgelegd wegens zeer uiteenlopende inbreuken op de wetgeving over
consumentenbescherming. Bovendien hebben enkele lidstaten het toepassingsgebied
van de verboden verruimd ten opzichte van de beperkte lijst in de bijlage bij
de richtlijn. Deze verruiming is positief voor de consumenten. Om de
rechtszekerheid te waarborgen, dient evenwel een deugdelijke verwijzing te
worden opgenomen naar de in de bijlage bij de richtlijn opgenomen wetgeving.
Duitsland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Bulgarije en Nederland behoren tot de
lidstaten waar het toepassingsgebied van de verbodsacties veel ruimer is dan de
lijst van wetgeving in de bijlage bij de richtlijn. De meeste verbodsacties
zijn echter ingesteld om een einde te maken aan slechts een beperkt aantal
illegale praktijken waardoor de collectieve belangen van consumenten werden
geschaad. Afgaand op de
antwoorden op de vragenlijst hebben de volgende illegale praktijken die de
collectieve belangen van consumenten schaden het vaakst geresulteerd in het
gebruik van verboden, in volgorde van belangrijkheid: 1) oneerlijke bedingen in overeenkomsten.
Dit is het type praktijk dat veruit het vaakst de aanleiding vormde voor het instellen
van een verbodsactie; 2) oneerlijke handelspraktijken en misleidende
reclame, in gelijke mate. Andere, veel
minder vaak voorkomende aanleidingen voor het opleggen van een verbod waren
schendingen van bepalingen op het gebied van garantieregels, regelgeving op het
gebied van prijsaanduidingen en het versturen van ongewenste e-mailberichten.
Sommige lidstaten (met name Spanje) kennen ook een groep verboden in verband
met de toepassing van de Richtlijn consumentenkrediet. In bepaalde lidstaten
waar de verboden een ruimer toepassingsgebied hebben, zijn verbodsacties
ingesteld tegen de onderbreking van essentiële diensten (zoals de
stroomvoorziening). In dit geval leent het dwangbevel zich uitstekend om een
partij te verplichten de consumentenrechten in acht te nemen en daartoe een
bepaalde actie te ondernemen. Gevallen zoals de onderbreking van diensten of
nutsvoorzieningen zijn goede voorbeelden van dit soort bevelen waarbij men
wordt verplicht een handeling te verrichten. 2.4. Bevoegde
instanties: juridisch kader in de verschillende lidstaten De recentste lijst van bevoegde instanties[4] bevat in totaal
313 bevoegde instanties. Het aantal en de kenmerken van deze instanties
lopen van lidstaat tot lidstaat sterk uiteen. Waar sommige lidstaten slechts
één bevoegde instantie hebben aangewezen (Ierland, Letland, Litouwen,
Nederland, Roemenië en Zweden), hebben andere er meer dan 70 aangewezen
(Duitsland en Griekenland). Spanje, Italië en Frankrijk zitten hier tussenin,
met meer dan 15, maar minder dan 30 aangewezen bevoegde instanties. Wanneer
lidstaten slechts één bevoegde instantie hebben aangewezen, is dit over het
algemeen een overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de
consumentenbescherming, hoewel er uitzonderingen zijn, zoals Nederland. De lidstaten die meerdere bevoegde instanties
hebben aangewezen, werken normaliter met een mix van overheidsinstanties die
verantwoordelijk zijn voor consumentenzaken op lokaal, regionaal en nationaal
niveau, plus de meest representatieve consumentenorganisaties. De lijst van
bevoegde instanties bevat de lijst van instanties die bevoegd zijn om een
verbodsactie in te stellen in een andere lidstaat, maar in veel lidstaten
hebben bepaalde rechtspersonen die niet zijn opgenomen in de lijst ook de
bevoegdheid om op nationaal niveau verbodsacties in te stellen. Sommige
consumentenorganisaties uiten kritiek op de uitermate grote vrijheid die de
lidstaten hebben om te bepalen welke rechtspersonen op de lijst worden gezet,
omdat dit kan leiden tot oneerlijke en willekeurige besluiten. Andere zijn
tevens van mening dat consumentenorganisaties de bevoegdheid moeten hebben om
verbodsacties in te stellen in alle lidstaten, zowel voor nationale als
grensoverschrijdende gevallen. Uit het onderzoek blijkt ook dat het afhangt
van de kennis en kunde van het juridisch personeel dat verboden mag toepassen
of zij ook daadwerkelijk worden gebruikt. De ervaring leert verder dat, zelfs
in de lidstaten waar een groot aantal instanties de bevoegdheid heeft om
verbodsacties in te stellen, slechts een klein deel van hen van deze
mogelijkheid gebruikmaakt. 2.5. Verboden
met een grensoverschrijdende dimensie: het ontwerp van de richtlijn en de
situatie in het veld Om het gebruik van
verbodsacties in de EU goed te beoordelen, moet het begrip "grensoverschrijdende
geschillen" worden verduidelijkt. Grensoverschrijdende verbodsacties,
d.w.z. procedures voor het instellen van een verbod met een grensoverschrijdend
element, kunnen verschillende vormen aannemen. De richtlijn is
ontworpen om bevoegde instanties van lidstaat A de mogelijkheid te geven marktdeelnemers
in lidstaat B te vervolgen indien deze laatste in de handel met consumenten in
lidstaat A inbreuk maken op de consumentenwetgeving. Om dit mogelijk te maken
is bevoegde instanties procesbevoegdheid toegekend in buitenlandse rechtbanken.
De rechter in lidstaat B bij wie een verbodsactie wordt ingesteld tegen een
handelaar die gevestigd is in zijn rechtsgebied, behandelt de zaak en neemt
daarin een beslissing zonder vraagtekens te plaatsen bij de procesbevoegdheid
van de bevoegde instantie uit lidstaat A. Een van de
belangrijkste uitkomsten van het onderzoek is echter dat hetgeen in de
richtlijn onder "grensoverschrijdende zaak" wordt verstaan maar een
van de twee mogelijke vormen van verbodsacties met een grensoverschrijdende
dimensie is, en dat deze zelden wordt gebruikt. De tweede, meer
gebruikelijke vorm van "grensoverschrijdende zaak" doet zich voor in
hetzelfde scenario van handelen in lidstaat A vanuit lidstaat B. Anders
dan de auteurs van de richtlijn in gedachten hadden, wordt een rechtszaak door
een bevoegde instantie in lidstaat A aangespannen bij een rechter in
lidstaat A. De handelaar is weliswaar gevestigd in het buitenland, maar
wordt aangeklaagd in het land waarop hij zijn commerciële activiteiten richt.
Deze werkwijze heeft het voordeel dat een bevoegde instantie een zaak kan
aanspannen in het eigen, vertrouwde rechtsgebied waar het procesrecht wordt toegepast
waarmee zij waarschijnlijk het meest bekend is. Als bovendien het toepasselijke
recht het recht van lidstaat A is (het lex loci damni-beginsel uit
artikel 6 van "Rome II"[5]),
en het probleem van het betekenen van gerechtelijke documenten in het
buitenland kan worden opgelost, is deze tweede mogelijkheid om een verbodsactie
in te stellen de gemakkelijkste optie. Dit maakt het eveneens mogelijk om
verbodsacties in te stellen tegen handelaren in derde landen. In mei 2009 is een "grensoverschrijdende"
actie van bijzondere aard gestart door DECO[6]
in samenwerking met het Franse UFC-Que Choisir en het Belgische Test-Aankoop.
Deze "gecoördineerde actie" betrof de vervoersvoorwaarden van
luchtvaartmaatschappijen (Richtlijn 93/13/EEG). Er werd uitspraak gedaan
voor België, en drie luchtvaartmaatschappijen werden verplicht het gebruik van
een aantal oneerlijk bevonden bedingen in overeenkomsten te beëindigen. Alle
stappen van de consumentenorganisaties waren op elkaar afgestemd, ook de
begeleidende publiciteitsacties, zoals persberichten. Deze vorm van
gecoördineerde actie is een voorbeeld van een speciaal type
grensoverschrijdende samenwerking, al kan deze formeel niet als
grensoverschrijdende procesvoering worden aangemerkt. 2.6. Interactie
met de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot
consumentenbescherming op het gebied van grensoverschrijdende inbreuken De verordening
betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming voorziet in
de totstandbrenging van een kader voor wederzijdse bijstand voor nationale
handhavingsinstanties, dat instanties in staat stelt een beroep op elkaar te
doen voor ondersteuning bij onderzoek en/of handhaving teneinde een einde te
maken aan praktijken die niet voldoen aan de wetgeving die is opgenomen in de
bijlage bij de verordening. De verordening is bedoeld om de collectieve
economische belangen van consumenten te beschermen, niet om individuele
klachten te behandelen. In het verslag van
2008 over de richtlijn betreffende het doen staken van inbreuken werd
aangegeven dat de verordening het gebruik van verbodsacties beïnvloedde; de
ervaring leerde met name dat de meeste overheidsinstanties sinds de
inwerkingtreding van de verordening ervoor hadden gekozen om bij het bestrijden
van een illegale praktijk van een handelaar in een andere lidstaat gebruik te
maken van haar mechanismen voor wederzijdse bijstand, in plaats van direct een
verbodsactie in te stellen bij de rechters van die lidstaat, aangezien de
eerste mogelijkheid hen minder geld zou kunnen kosten. De antwoorden op de
vragenlijst van 2011 bevestigen deze trend, hoewel een overheidsinstantie van
een lidstaat onderstreepte dat verbodsacties nog steeds een waardevol
instrument zijn voor overheidsinstanties, dat kan worden gebruikt indien de
mechanismen van de verordening niet de verwachte resultaten opleveren. Tot slot
benadrukten verschillende respondenten dat de lijst van wetgeving in de bijlage
bij de richtlijn betreffende het doen staken van inbreuken zou moeten worden afgestemd
op de lijst in de bijlage bij de verordening betreffende samenwerking met
betrekking tot consumentenbescherming. 3. EFFECT VAN DE
RICHTLIJN OP DE CONSUMENTEN Uit de antwoorden op de vragenlijst en de
bevindingen van het onderzoek blijkt dat verbodsacties een succesvol instrument
zijn om op markten de wet te handhaven en met name om te zorgen voor eerlijke
bedingen in overeenkomsten. In dit opzicht hebben zij de consumenten als groep
aanzienlijke voordelen opgeleverd. Hun werking heeft echter voornamelijk
betrekking op de toekomst en is niet zozeer bruikbaar om in het verleden
berokkende schade te herstellen, en het is heel moeilijk dit in een geldbedrag
uit te drukken. Hoewel verbodsacties op zich geen middel zijn
om vergoeding te vorderen van in het verleden geleden schade, kan de
mogelijkheid om verbodsacties in te stellen als zodanig nog wel van waarde zijn.
Als beheersinstrument kunnen verbodsacties als ontradende maatregel worden
ingezet zonder dat zij voor de rechter worden gebracht. Een andere belangrijke conclusie is dat
verbodsacties bijzonder goed werken bij marktdeelnemers die de wet tot op
zekere hoogte respecteren. In de strijd tegen de minst scrupuleuze handelaars
en criminelen zijn verbodsacties niet altijd een geschikt mechanisme om een
einde te maken aan illegale praktijken. Meerdere geïnterviewden zeiden dat het
in dergelijke situaties noodzakelijk kan zijn strafrechtelijke en
administratieve sancties, zoals boeten en het aan bepaalde banden leggen van
bedrijfsactiviteiten, op te leggen om ervoor te zorgen dat de wetgeving over
consumentenbescherming wordt nageleefd. 3.1. Daling
van het aantal inbreuken op de regelgeving op het gebied van
consumentenbescherming Terwijl de meeste respondenten en geïnterviewde
deskundigen stelden dat het effect van verbodsacties niet alleen kan worden
gemeten aan het aantal zaken dat voor de rechter wordt gebracht, vormen
verbodsacties ook een belangrijke mogelijkheid om bedrijven zover te krijgen
dat zij uit eigen beweging een einde maken aan de inbreuken. Volgens
verschillende belanghebbenden heeft de mogelijkheid om een verbodsactie in te stellen
als zodanig al een inherent ontradend effect in onderhandelingen met personen
die inbreuk plegen op de wetgeving. Anderzijds zijn er ook gevallen waarin,
wanneer een verbodsactie succesvol is ingesteld en een praktijk van een
handelaar onwettig is verklaard, andere handelaren afzien van vergelijkbare
praktijken, ook als de uitspraak van de rechter voor hen niet bindend is. Op basis van de resultaten van het onderzoek
en de antwoorden op de vragenlijst is onze conclusie dat de richtlijn tot op
zekere hoogte een positief effect heeft gehad op de inachtneming van de
wetgeving over consumentenbescherming door marktdeelnemers in bepaalde sectoren
van de economie, hoewel er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om deze daling
in procenten uit te drukken. 3.2. Vermindering
van consumentenbenadeling Een belangrijke conclusie van het onderzoek is
dat de richtlijn voor de consumenten rechtstreekse kwalitatieve voordelen heeft
gehad, hoewel deze niet noodzakelijkerwijs in een geldbedrag uit te drukken
waren. Dit is een gevolg van het feit dat het in veel gevallen niet mogelijk is
het exacte aantal consumenten te bepalen dat mogelijkerwijs schade ondervindt
van een illegale praktijk. Bovendien houden veel bedingen in overeenkomsten die
naar aanleiding van een verbodsactie onwettig worden verklaard, geen verband
met de prijs die de consumenten moeten betalen. Om de mogelijke bijdrage van verbodsacties aan
het terugdringen van consumentenbenadeling te beoordelen, moet in het bijzonder
worden gelet op oneerlijke bedingen in overeenkomsten die van directe invloed
kunnen zijn op de verplichtingen van de consument uit hoofde van het contract. Als een rechter een bepaald beding in een
overeenkomst nietig verklaart, mag de handelaar dat beding in geen enkele
overeenkomst meer gebruiken. De consument heeft hier voordeel van, in het
bijzonder indien het beding prijsverhogingen of andere financiële gevolgen
regelt; in een dergelijk geval kan het voordeel worden uitgedrukt in een
geldbedrag, aangezien veel consumenten in de toekomst minder zullen moeten
betalen als direct gevolg van verbodsacties. Zo hebben de zaken betreffende het
naar boven afronden van bedragen geleid tot een verbod op het in rekening
brengen van nieuwe onwettige kosten in een aantal sectoren (bankwezen,
telecommunicatie, parkeren). In Oostenrijk is bijvoorbeeld een verbodsactie
ingesteld tegen oneerlijke bedingen in de bankovereenkomsten van een
Oostenrijkse bank. In augustus 2009 deelde de bank haar klanten via hun
bankafschriften mee dat de prijzen voor lopende rekeningen per 1 oktober
zouden worden verhoogd overeenkomstig de stijging van de consumentenprijsindex
voor 2008, wat neerkwam op 3,2 %. De bank verwees naar de indexclausule in
haar standaardbedingen, die haar de mogelijkheid gaf de prijzen van lopende
verplichtingen eens per jaar automatisch te verhogen, conform de bewegingen van
de consumentenprijsindex. Deze verbodsmaatregel had een aanzienlijk effect op de
consumenten, aangezien de meeste andere banken, die vergelijkbare bedingen
gebruikten, in het voorjaar van 2011 afzagen van een automatische
prijsverhoging, hetgeen miljoenen klanten van Oostenrijkse banken ten goede
kwam. Dit is een duidelijk voorbeeld van een succesvolle verbodsactie met een
tastbaar effect op de naleving van de wet, niet alleen door de verweerder, maar
door de gehele economische sector. Bovendien was het geldelijke voordeel voor
consumenten eenvoudig te berekenen. Een andere zaak waarin het financiële voordeel
van de succesvolle procedure voor de consumenten is berekend, is de
zaak-Foxtons in het VK[7]
(over oneerlijke bedingen in verhuurovereenkomsten tussen consumenten en
huisbazen). Het eerlijkheidsonderzoek was gericht op Foxtons’ a) voorwaarden
betreffende de doorloopprovisie, b) de provisie voor de verkoop van het pand,
en c) de provisie bij hernieuwing van de overeenkomst ten behoeve van een derde
partij. De High Court verklaarde formeel dat bepaalde bedingen in de
overeenkomsten van Foxtons oneerlijk waren en stelde een verbod in, waardoor
Foxtons zich niet meer kon verlaten op deze of vergelijkbare bedingen, en deze
bedingen ook niet meer mocht opnemen in toekomstige overeenkomsten. Volgens de
Britse consumenten‑ en mededingingsautoriteit beloopt het consumentenvoordeel
4,4 miljoen GBP, hoewel het positieve effect volgens een geïnterviewde nog
wel tien tot twintig keer hoger kan uitvallen. 3.3. De
effecten van verboden op individuele consumenten die te maken hebben met
inbreuken: verhaalmogelijkheden in verschillende lidstaten De procedure voor het instellen van een
verbodsactie die de richtlijn heeft geïntroduceerd, biedt door een onwettige
praktijk gedupeerde consumenten doorgaans geen mogelijkheden om een
schadevergoeding te krijgen. De verhaalmogelijkheden voor consumenten die
nadeel hebben ondervonden van een praktijk van een handelaar die naar
aanleiding van een verbodsactie onwettig is verklaard, verschillen echter van
lidstaat tot lidstaat. Sommige lidstaten geven de effecten van een verbodsactie
tot op zekere hoogte door aan de getroffen consumenten. Verschillende personen
die de vragenlijst hebben ingevuld en geïnterviewden onderstreepten hoe
belangrijk het is dat verbodsacties ook effect hebben voor individuele
consumenten en hen in staat stellen een passende vergoeding te krijgen voor de
geleden schade. Hieronder worden enkele verhaalmogelijkheden van individuele en
collectieve aard, waarvan consumenten in de verschillende lidstaten gebruik
kunnen maken, beschreven. a) Individueel
verhaal In de meeste lidstaten bestaat er geen verband
tussen een verbodsactie en het toekennen van een vergoeding aan consumenten
voor de schade die is geleden als gevolg van een illegale praktijk. Consumenten
van wie de rechten zijn geschonden, moeten dus hun recht halen door een zaak
aan te spannen bij een gewone rechtbank, individueel of collectief in de lidstaten
die mogelijkheden voor collectief verhaal kennen. In veel lidstaten zijn de
rechtbanken die dergelijke vorderingen van consumenten tot vergoeding
behandelen, bovendien niet gebonden aan de eerdere uitspraak inzake de
verbodsactie. Consumenten die een schadevergoeding willen, zullen de inbreuk,
de geleden schade en het oorzakelijk verband tussen die twee moeten aantonen. In bepaalde lidstaten is de situatie echter
anders. Zo mogen consumenten zich volgens de Bulgaarse commissie voor consumentenbescherming
bij het indienen van een schadevordering beroepen op een uitvoerbare rechterlijke
beslissing betreffende een verbodsactie, en hoeven zij daarbij enkel aan te
tonen hoe groot de schade is. In Luxemburg kan de consument de rechterlijke
beslissing inzake de verbodsactie gebruiken om de vrederechter te verzoeken hem
een schadevergoeding toe te kennen. In Ierland kan de rechtbank vrijelijk
besluiten om een handelaar te verplichten tot het betalen van een
schadevergoeding aan een consument die door het handelen van de handelaar schade
heeft geleden. In Malta kan in verband met de administratieve procedures de
teruggave worden bevolen van een geldbedrag of eigendom dat de consument heeft
afgegeven. In andere lidstaten kunnen consumenten die
getroffen zijn door een illegale praktijk een vergoeding krijgen via de
uitvoering van een rechterlijke beslissing, en de rechter mag vervolgens
bepalen hoe de consumenten die nadeel hebben ondervonden van de illegale
praktijk schadeloos moeten worden gesteld, bijvoorbeeld door de handelaar de
onterecht betaalde bedragen te laten terugbetalen. In Nederland accepteerde een rechtbank dat het
onrechtmatige gedrag van een bedrijf ook was vastgesteld ten aanzien van de
individuele eiser, voor zover deze deel uitmaakte van de in de verklaring van
de rechtbank genoemde groep. Dit houdt in dat de in een collectieve procedure gedane
uitspraak dat het gedrag onrechtmatig is, het beginpunt van een aansluitende
vervolgactie kan zijn. De procedure voor het instellen van een verbod heeft zo
een individuele eiser geholpen de onrechtmatigheid van het gedrag van de verweerder
vast te stellen. b) Collectief
verhaal In sommige lidstaten waar een systeem voor
collectief verhaal bestaat, kan een succesvolle verbodsactie bepaalde gevolgen
hebben voor een collectieve actie die de getroffen consumenten instellen om
vergoeding te eisen van de schade die zij door de onwettige praktijk hebben
geleden, boven op de in het vorige punt genoemde normale gevolgen van een
succesvolle verbodsactie. In Spanje kan bij de verbodsactie een verzoek worden
gevoegd tot terugbetaling van de in het kader van de onwettige praktijk van de consumenten
ontvangen bedragen, en zal in het vonnis waarin een praktijk onwettig wordt
verklaard in dit geval ook worden bepaald welk bedrag aan schadevergoeding de
handelaar moet betalen. Indien de identiteit van de gedupeerde consumenten
bekend is, zal de rechtbank bepalen welk bedrag ieder van hen moet ontvangen.
Er zijn evenwel enkele procedurele obstakels die het in de praktijk lastig maken
om de verbodsactie en de vordering tot schadevergoeding te combineren. In Nederland kunnen partijen die optreden
namens gedupeerde consumenten verzoeken om een declaratoir arrest waarin wordt
verklaard dat de schadeveroorzakende partij een inbreuk heeft gepleegd. Dit
declaratoir arrest wordt beschouwd als een stimulans voor partijen om tot een
regeling te komen, en deze regeling algemeen verbindend te maken middels het
gebruik van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (Wcam[8]). Uit hoofde van de Wet collectieve
afwikkeling massaschade uit 2005 kan het Gerechtshof Amsterdam een regeling
inzake massaschade tussen een instantie die de collectieve belangen
vertegenwoordigt en de persoon of personen die de schade heeft of hebben
veroorzaakt, algemeen verbindend verklaren voor de gehele groep gedupeerden.
Het uitgangspunt is een akkoord ter vergoeding van collectief geleden schade.
De partijen die het akkoord hebben bereikt, dienen bij het Gerechtshof
Amsterdam een gezamenlijk verzoek in om dit akkoord algemeen verbindend te verklaren.
Voor de Wcam is het cruciaal dat de gehele groep gedupeerden gebonden is aan de
schikkingsovereenkomst nadat het Gerechtshof deze algemeen verbindend heeft
verklaard. Er is echter wel een mogelijkheid tot "terugtrekking". Een
van de beperkingen van dit systeem is dat het alleen werkt als de partijen tot
overeenstemming komen, en zelfs een rechterlijke uitspraak waarin de onrechtmatigheid
van het gedrag wordt vastgesteld, is niet altijd voldoende om een schikking
zeker te stellen. In Bulgarije kan een verzoek tot
schadeloosstelling van de gedupeerde partijen tegelijkertijd met de instelling
van een verbodsactie worden ingediend. De rechtbank stelt een termijn vast
waarbinnen de gedupeerde partijen kunnen verklaren dat zij deelnemen aan de
procedure. Nadat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan, kan deze bepalen dat
aan de gedupeerde partijen een schadevergoeding moet worden betaald. De
rechterlijke beslissing is bindend voor de inbreukpleger, de eisers en iedereen
die schade heeft geleden als gevolg van deze zelfde inbreuk en die niet heeft
aangegeven een individuele schadevordering te willen instellen. De verbodsactie
gaat aan de actie voor het verkrijgen van schadevergoeding vooraf. Als de
verbodsactie succesvol is, kan een groep consumenten een procedure beginnen om
een schadevergoeding te krijgen. In
deze (nieuwe) gerechtelijke procedure hoeven zij niet aan te tonen dat de
wetgeving is geschonden (illegale praktijk of oneerlijk beding); zij moeten
alleen aantonen hoe groot de schade is die zij hebben geleden. Hoewel de vordering
die namens een groep benadeelden wordt ingesteld, kan worden behandeld in
dezelfde procedure als de verbodsactie of in een aparte procedure, splitsen de rechtbanken
de twee vaak in twee aparte procedures. In Zweden wordt bij de uitvoering van
collectieve acties van consumenten een centrale rol ingenomen door de ombudsman
voor consumenten, die in verbodsprocedures een collectief verzoek tot
schadevergoeding kan indienen namens een groep consumenten. Van deze
mogelijkheid is echter in slechts een beperkt aantal gevallen gebruikgemaakt. 4. OBSTAKELS DIE DE DOELTREFFENDHEID
VAN VERBODEN BEPERKEN De obstakels die voorkomen dat verbodsacties
doel treffen, kunnen in de volgende groepen worden ingedeeld: financiële
risico’s, de duur van de procedure, de complexiteit van de procedure, het
beperkte juridische effect van de rechterlijke beslissingen en de uitvoering ervan. 4.1. Financiële
risico’s van de procedure De kosten van de procedure worden genoemd als
een van de belangrijkste hinderpalen voor een algemener gebruik van verbodsacties.
Hoewel de proceskosten veelal laag zijn en advocaten niet in alle landen een
exorbitant honorarium vragen, blijven de kosten een belangrijke reden om van
een procedure af te zien, met name vanwege het beginsel "de verliezer
betaalt". Om het risico dat men de honoraria en kosten van de tegenpartij
moet betalen te verlagen, worden alleen zaken aangespannen die "men zeker
zal winnen". Bevoegde instanties die meer financiële ruimte hebben, zijn
van tijd tot tijd echter bereid een zaak voor de rechter te brengen en het
risico op verlies te lopen wanneer het om een principekwestie gaat. Maar zelfs
als een zaak wordt gewonnen, lopen bevoegde instanties een financieel risico:
belanghebbenden noemen ook het risico dat de kosten van een procedure niet
worden vergoed hoewel de eiser de zaak gewonnen heeft, omdat de verweerder de
kosten niet kan betalen. Bovendien moet de partij die om een verbod verzoekt in
bepaalde lidstaten, zoals Oostenrijk, een schadevergoeding betalen als de
beslissing die in een incidentele procedure wordt genomen, in de hoofdprocedure
tenietgedaan wordt. Het financieel risico van verbodsacties wordt
in sommige lidstaten beperkt doordat organisaties die een collectief belang vertegenwoordigen
zijn vrijgesteld van proceskosten en zelfs subsidie kunnen aanvragen onder het
algemene systeem voor rechtsbijstand. Dit is bijvoorbeeld het geval in Spanje;
een dergelijke regeling wordt ook overwogen in Nederland. In Spanje vallen
honoraria voor advocaten, de publicatie van aankondigingen of bevelschriften,
kopieën, certificaten enzovoort onder dit recht op rechtsbijstand. Zelfs in de
lidstaten waar consumentenorganisaties gebruik kunnen maken van regelingen voor
rechtsbijstand, vormt de betaling van de advertenties in de massamedia die
noodzakelijk zijn wanneer consumentenorganisaties naast een verbodsactie een
collectieve schadevordering instellen, een van de grootste problemen voor de
consumentenorganisaties, aangezien deze kosten niet worden vergoed. In Bulgarije krijgen consumentenorganisaties
geen enkele subsidie voor gerechtelijke procedures, maar krijgen zij financiële
middelen op basis van de acties die zij in het voorafgaande jaar hebben
ondernomen ten behoeve van consumenten. Een van de criteria voor de toekenning
van overheidssubsidies aan consumentenorganisaties is het aantal verbodsacties
dat in het voorafgaande jaar bij de rechtbanken is ingesteld. Daarnaast bevat
het Bulgaars Wetboek van burgerlijke rechtsvordering aanvullende criteria voor
de ontvankelijkheid van vorderingen, waardoor "bevoegde instanties"
moeten bewijzen dat zij de capaciteit hebben om de met een zaak gemoeide
lasten, inclusief de kosten, op zich te nemen. 4.2. Duur
van de procedure De tweede hinderpaal is de duur van de
procedure. Het idee van een acceptabele duur verschilt van lidstaat tot
lidstaat. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de duur van de procedure geen
verband houdt met het verbodsmechanisme op zich, maar eerder met de inherente
traagheid van de nationale gerechtelijke procedures. In Zweden zorgt een speciale rechtbank, de Marktrechtbank,
die zich voornamelijk bezighoudt met verbodsprocedures ter bescherming van
collectieve consumentenbelangen, voor een relatief vlotte procedure voor
dergelijke gevallen. Desondanks duurt een procedure voor de Marktrechtbank
gemiddeld nog altijd 11 tot 12 maanden. In andere lidstaten kan de totale
procedure, in drie instanties, in complexe gevallen zelfs meer dan vijf jaar in
beslag nemen. Een tweede obstakel met betrekking tot de duur
van de procedure is de vraag wanneer om uitvoering van het vonnis kan worden
verzocht. Hoewel de wet in Spanje bepaalt dat vonnissen in de regel voorlopig
uitvoerbaar zijn, en er geen speciale regels voor collectieve acties zijn die
deze algemene regel weerspreken, hebben de rechtbanken meestal besloten de
uitvoering niet toe te staan wegens de voorlopige aard van deze uitspraken; de
bevoegde instanties zijn dus verplicht de definitieve beslissing af te wachten. In Bulgarije heeft de inwerkingtreding van het
nieuwe Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in 2008 ertoe geleid dat de
gerechtelijke beslissingen inzake verbodsacties in geval van hoger beroep pas
mogen worden uitgevoerd nadat de rechter in derde aanleg tot een beslissing is
gekomen. 4.3. Complexiteit
van de procedure De meeste belanghebbenden en deskundigen zien
in de daadwerkelijke dan wel vermeende complexiteit van de procedure een andere
belangrijke ontradende factor voor het algemenere gebruik van verboden. Dit is
nog erger bij grensoverschrijdende zaken doordat men niet op de hoogte is van
de inhoudelijke en procedurele regels in andere lidstaten. Een van de moeilijkheden van
grensoverschrijdende zaken die de belanghebbenden en deskundigen in dit verband
hebben genoemd, is de complexiteit van de toepassing van de regels van het
internationaal privaatrecht, met name de regels ten aanzien van de rechterlijke
bevoegdheid (Verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke
bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in
burgerlijke en handelszaken, "Brussel I"[9]) en het toepasselijk recht
(Verordening nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op
niet-contractuele verbintenissen, "Rome II"[10]). Uit de inzendingen van
belanghebbenden is moeilijk op te maken of dit voortvloeit uit kennisgebrek,
onervarenheid of de zwakheid van de wetgeving. De harmonisatie van de regels
van internationaal privaatrecht op het niveau van de Unie heeft stellig de
rechtszekerheid vergroot vergeleken met de situatie een paar jaar geleden, toen
elke lidstaat nog zijn eigen regels toepaste. Toch zal er, ondanks de
harmonisatie van deze regels, omtrent de interpretatie van deze regels wellicht
twijfel blijven bestaan zolang het Hof van Justitie geen verdere richtsnoeren
geeft voor de toepassing ervan, met name in het geval van Verordening (EG)
nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op
niet-contractuele verbintenissen, "Rome II", die in de Unie nog
maar kort van kracht is. De complexiteit van de verboden in
grensoverschrijdende zaken wordt versterkt door andere problemen van meer
praktische aard, zoals taalbarrières en ook het feit dat het lastig is toegang
te krijgen tot bedrijfsgegevens in het buitenland. Een van de problemen is het
identificeren van een handelaar in het buitenland en het vinden van zijn adres.
Dit maakt het moeilijker om aanmaningsbrieven te sturen of een rechtszaak te
beginnen. Zelfs als de handelaar bekend is, kan het betekenen van stukken aan
bedrijven in het buitenland lange tijd in beslag nemen en onsuccesvol zijn,
vooral wanneer handelaren alleen een postbus of een vals adres opgeven[11]. 4.4. Beperkt
effect van de uitspraken In veel lidstaten
is een uitspraak alleen bindend voor de zaak en de partijen in kwestie. In sommige lidstaten wordt dit principe minder
streng toegepast, met name als het gaat om de nietigheid van oneerlijke
bedingen in overeenkomsten. Frankrijk is een goed voorbeeld van een land waar
dit principe strikt wordt toegepast, aangezien de nietigverklaring van oneerlijke
clausules alleen gevolgen heeft voor de toekomstige contracten van de
handelaar, waardoor rechtszaken wegens oneerlijke bedingen nutteloos zijn
wanneer het betwiste beding door de handelaar niet langer aan de consumenten
wordt voorgesteld. Als in Spanje een clausule oneerlijk wordt
verklaard, is het gevolg dat deze ex tunc nietig wordt verklaard, wat betekent
dat men terugkeert naar de status quo ante en dat men verplicht wordt het geld
dat de gedupeerde consumenten onrechtmatig hebben betaald in het kader van de
toepassing van de oneerlijke clausule, terug te betalen. Bovendien hebben de
rechtbanken in bepaalde zaken geoordeeld dat de gevolgen van de
nietigverklaring ook van toepassing waren op andere bedrijven die in hun
overeenkomsten gebruikmaakten van hetzelfde beding. Een ander probleem is het feit dat de
werkingssfeer van een verbod niet pan-Europees is, zodat een weinig scrupuleuze
handelaar van de ene lidstaat naar de andere kan verhuizen en daar zijn
activiteiten kan herhalen. Een belanghebbende wees ook op het feit dat het in
veel rechtsgebieden niet mogelijk is een dwangbevel uit te vaardigen tegen een
individu. In het VK kan het OFT een actie wegens misleidende reclame ondernemen
tegen "elke persoon" die betrokken is bij de verspreiding van die
reclame (zoals bedrijfsdirecteuren en chief executive officers). 4.5. Uitvoering
van rechterlijke beslissingen De moeilijkheden die in de voorgaande
paragrafen zijn behandeld, betreffen voornamelijk de declaratoire fase van de
verbodsprocedure. Op basis daarvan zou kunnen worden aangenomen dat, zodra de
obstakels zijn overwonnen en de bevoegde instantie een gunstige uitspraak heeft
verkregen in de rechtbank, de zaak is opgelost. Dit is echter niet
noodzakelijkerwijs het geval, aangezien het nemen van een gunstige beslissing
in veel gevallen niet betekent dat dit besluit daadwerkelijk wordt uitgevoerd
en dat er een einde komt aan de inbreuk. Veel belanghebbenden hebben benadrukt
hoe moeilijk het is genomen beslissingen af te dwingen, vooral in zaken waar de
verkoper of dienstverlener de beslissing negeert, ongeacht de opgelegde boete.
De ervaring leert dat inbreuken alleen goed kunnen worden bestreden wanneer
handelaren een sanctie tegemoet kunnen zien die voldoende ontradend is en
daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Als de sanctie niet ontradend genoeg is,
accepteren veel handelaren bewust de kosten van een juridische procedure, die
laag zijn vergeleken met de gemaakte winst. De sancties voor het niet nakomen van een
gerechtelijk verbod verschillen per lidstaat, maar worden in het algemeen niet
ontradend genoeg geacht. In Nederland is het mogelijk betaling van een
geldbedrag ineens te eisen als het besluit van de rechter niet in acht wordt
genomen. Wanneer dit gebeurt en er een verplichting wordt opgelegd om een geldbedrag
ineens te betalen, gaat dit geld naar de andere partij. In Zweden wordt bij het
uitvaardigen van verboden een boete opgelegd voor het niet nakomen ervan. In
Bulgarije wordt een geldboete van 5 000 tot 23 000 BGN[12] opgelegd aan iedere persoon
die een verbod naast zich neerlegt. In Spanje wordt bij niet-naleving van de
gerechtelijke beslissing een boete van 600 tot 60 000 EUR per dag
opgelegd. Theoretisch kan aan iedereen die hardnekkig weigert gehoor te geven
aan een gerechtelijke beslissing een strafrechtelijke sanctie worden opgelegd,
maar bij ons weten is dit in een zaak betreffende een verbodsactie nog nooit
gebeurd. 5. VOLGENDE STAPPEN 5.1. Inleiding Ondanks hun beperkingen worden verbodsacties
door de overgrote meerderheid van de belanghebbenden en deskundigen beschouwd
als een waardevol hulpmiddel met aanzienlijk potentieel, mits de geconstateerde
tekortkomingen worden verholpen. In zijn resolutie
van 2 februari 2012, met de titel "Op weg naar een samenhangende
Europese aanpak van collectieve verhaalmechanismen", neemt het Europees
Parlement het standpunt in dat "dwangmaatregelen tot rechtsherstel ook een
belangrijk middel kunnen zijn om de rechten die burgers en bedrijven uit hoofde
van het EU-recht genieten, te beschermen en dat de mechanismen die zijn ingevoerd
bij Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking
tot consumentenbescherming en Richtlijn 2009/22/EG betreffende het doen staken
van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen
aanzienlijk verbeterd kunnen worden door de samenwerking en dwangmaatregelen
tot rechtsherstel in grensoverschrijdende geschillen te bevorderen". Mogelijke
maatregelen die belanghebbenden hebben voorgesteld om de doeltreffendheid van
verbodsacties te verbeteren, zijn: a)
Niet-wetgevende maatregelen Er zijn maatregelen die het gebruik van
verboden kunnen doen toenemen en hun doeltreffendheid kunnen vergroten zonder
dat het wettelijk kader op Europees of nationaal niveau hoeft te worden
veranderd. Een mogelijke maatregel is het organiseren van bewustwordingscampagnes
en cursussen voor bevoegde instanties over het gebruik van verbodsacties,
aangezien veel instanties onvoldoende kennis in huis hebben om er gebruik van
te maken. In dezelfde trant stellen sommige belanghebbenden voor mechanismen
(zoals een website) te introduceren om verslag te doen van verbodsacties
in Europa. Een dergelijke website zou ook informatie kunnen bevatten over de
werkingssfeer van de verboden en de procedures in de verschillende lidstaten,
vertaald in alle officiële talen van de EU. b) Mogelijke
wijzigingen van het wettelijk kader De meeste belanghebbenden vinden de richtlijn
een duidelijk en deugdelijk stuk wetgeving. De mate van gebruik en de doeltreffendheid
van verbodsacties loopt in de verschillende lidstaten echter meer uiteen dan
wenselijk is. De richtlijn bevat een aantal elementaire regels, maar geeft de
lidstaten aanzienlijke speelruimte om vorm te geven aan de verbodsacties, met
inbegrip van de procedures, hun werkingssfeer en effecten. De uiteenlopende doeltreffendheid
van verbodsacties in de verschillende lidstaten is grotendeels te wijten aan
verschillen in de wijze waarop de lidstaten de richtlijn hebben omgezet in
nationaal recht en aan verschillen in hun proces- en materieel recht. Verschillende
respondenten, waaronder enkele overheidsinstanties van lidstaten, staan een
verdergaande harmonisatie voor (ten aanzien van termijnen voor het instellen
van de actie, de termijn waarbinnen de rechter uitspraak moet doen en de
kosten) van de procedures van de verschillende lidstaten voor het instellen van
een verbodsactie, althans voor grensoverschrijdende gevallen. In ieder geval
zou het wijs zijn die bepalingen die in sommige lidstaten bijzonder hebben
bijgedragen aan het vergroten van de doeltreffendheid van verbodsacties ook in
de andere lidstaten in te voeren. Belanghebbenden hebben een aantal mogelijke
maatregelen gesuggereerd die ervoor zouden kunnen zorgen dat verboden vaker
worden gebruikt en meer effect sorteren. Er is voorgesteld enkele maatregelen
die in sommige lidstaten al bestaan in te voeren op Europees niveau. De
belangrijkste hiervan zijn: 1. Verruiming van de
werkingssfeer van de richtlijn tot alle regelgeving op het gebied van
consumentenbescherming. Meerdere belanghebbenden zouden graag zien dat de
verboden een ruimere werkingssfeer krijgen dan alleen de lijst in de bijlage,
zoals in sommige lidstaten al het geval is. Zo worden wetten op het gebied van
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens steeds meer
beschouwd als "consumentenwetten". 2. Verruiming van de gevolgen
van de uitspraken. De meeste belanghebbenden vinden dat consumenten na een
succesvolle zaak direct profijt moeten hebben van een uitspraak en niet
gedwongen zouden moeten zijn een nieuwe procedure te starten om hun recht op te
eisen. In de richtlijn moeten heldere bepalingen worden ingevoegd over
compensatiemogelijkheden voor consumenten en de wijze van compenseren.
Daarnaast moet de verjaringstermijn voor schadevorderingen van consumenten die
zijn geschaad door de inbreuk op de wetgeving worden geschorst wanneer een
verbodsactie is ingesteld. Als een beding in een overeenkomst onwettig wordt
verklaard, moeten de gevolgen van deze beslissing gelden voor alle
vergelijkbare lopende en toekomstige overeenkomsten (dit is in sommige
lidstaten al het geval). 3. Versnelde procedures voor
voorlopige maatregelen. Een aantal belanghebbenden was voorstander van een
bepaling die het gebruik van een versnelde procedure verplicht stelt voor alle
verbodsacties, en niet alleen "zo nodig", zoals bepaald in
artikel 2 van de richtlijn. Aangezien de verschillende nationale
wetgevingen onder "versnelde procedure" echter niet hetzelfde
verstaan, moet de richtlijn een aantal eisen stellen aan de versnelde procedure,
bijvoorbeeld over de termijnen waarbinnen de rechter uitspraak moet doen over
het verbod. 4. Recht op informatie. Meerdere
belanghebbenden vermeldden dat bevoegde instanties recht zouden moeten hebben
op inzage in de naam en het officiële adres van bedrijven die zich bezighouden
met illegale praktijken. Bedrijven moeten worden verplicht de door hen
gebruikte standaardovereenkomsten over te leggen, zoals het geval is in Spanje,
waar de standaardbedingen moeten worden opgenomen in het "Registro de
Condiciones Generales de la Contratación". De meeste belanghebbenden zijn
ook van mening dat uitspraken moeten worden gepubliceerd om consumenten te
informeren en handelaren te ontmoedigen. In sommige lidstaten wordt dit al
gedaan. 5. Financiering. De
meeste belanghebbenden zijn van mening dat het beginsel "de verliezer
betaalt" van toepassing moet blijven voor verbodsacties. Sommigen erkennen
echter dat dit beginsel moet worden toegepast op een flexibele wijze die
gunstig is voor de bevoegde instanties, zoals in sommige lidstaten al het geval
is. 6. De uitvoering van
beslissingen moet worden verbeterd. Verschillende belanghebbenden vinden
dat de lidstaten ertoe moeten worden verplicht ontradende geldboeten op te
leggen bij niet-nakoming van dwangbevelen, om ervoor te zorgen dat oneerlijke
handelspraktijken handelaren niets meer opleveren. Tot slot heeft een groep belanghebbenden,
waaronder overheidsinstanties van enkele lidstaten, aangegeven dat er voor
consumenten een mechanisme voor collectief verhaal moet worden ingesteld op
Europees niveau, naast mogelijke verbeteringen van de verboden. 6. CONCLUSIE Op basis van de hiervoor
uiteengezette bevindingen trekt de Commissie de volgende conclusies over de
toepassing van de richtlijn: Ondanks hun beperkingen zijn
verbodsacties een nuttig hulpmiddel voor de bescherming van de collectieve
belangen van consumenten. De bevoegde instanties raken met de tijd beter bekend
met de mogelijkheden die de richtlijn hun biedt en doen ervaring op met de
toepassing ervan. Er bestaan evenwel
belangrijke verschillen tussen de lidstaten als het gaat over de frequentie
waarmee de richtlijn wordt gebruikt en de doeltreffendheid ervan. In ieder
geval wordt het potentieel van verbodsacties, zelfs in de lidstaten waar zij
als behoorlijk doeltreffend worden beschouwd en veel worden gebruikt, niet
volledig benut als gevolg van een aantal tekortkomingen die in dit verslag
worden beschreven. De belangrijkste zijn: de hoge kosten van de
procedure, de duur van de procedure, de complexiteit van de
procedures, de relatief beperkte gevolgen van de uitspraken in
verbodszaken en het feit dat het lastig is de uitspraken uit te voeren. Deze
moeilijkheden zijn nog nadrukkelijker aan de orde als het gaat om verboden met
een grensoverschrijdende dimensie. De Commissie heeft kennis genomen van de punten die belanghebbenden
hebben aangereikt en hun voorstellen om deze op te lossen. De Commissie zal de
toepassing van de richtlijn in de lidstaten nauwlettend blijven volgen. Voorts
zal zij beoordelen hoe de in dit verslag besproken problemen samen met de
lidstaten het beste kunnen worden aangepakt, en hoe binnen het huidige
wetgevingskader verbeteringen kunnen worden bewerkstelligd. De Commissie meent
dat er in dit stadium geen zwaarwegende redenen zijn om een wijziging van de
richtlijn voor te stellen en zal de situatie opnieuw beoordelen als zij het
volgende verslag over de toepassing opstelt. [1] De tekst van de richtlijn (PB L 110 van 1.5.2009,
blz. 30–36) is te vinden op:
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32009L0022:NL:NOT. [2] PB L 364 van 9.12.2004, blz. 1-11. [3] Onderzoek naar de toepassing van Richtlijn 2009/22/EG
betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de
consumentenbelangen, uitgevoerd door IBF International Consulting. [4] PB C 97 van 31.3.2012. [5] Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van
toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), PB L 199
van 31.7.2007, blz. 40–49. [6] Associação Portuguesa para a Defesa do Consumidor. [7] http://www.oft.gov.uk/OFTwork/consumer-enforcement/consumer-enforcement-completed/foxtons [8] Wet collectieve afwikkeling massaschade. [9] PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1-23. [10] PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40-49. [11] De verordeningen (EG) nr. 1393/2007 en
nr. 1206/2001 hebben de snelheid en rechtszekerheid van de
grensoverschrijdende betekening van documenten en van de bewijsverkrijging
verbeterd. [12] Omgerekend is dit 2 556 tot 11 759 EUR,
uitgaande van de wisselkoers van 21 juni 2012.