EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012DC0072

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S De toepassing van Verordening (EG) nr. 1435/2003 van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap (SCE)

/* COM/2012/072 final */

52012DC0072

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S De toepassing van Verordening (EG) nr. 1435/2003 van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap (SCE) /* COM/2012/072 final */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1435/2003 van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap (SCE)

(Voor de EER relevante tekst)

INHOUDSOPGAVE

1........... Inleiding.......................................................................................................................... 4

2........... Doel van het statuut........................................................................................................ 4

3........... Toepassing van het SCE-statuut: de inventaris van SCE’s................................................ 5

4........... Positieve en negatieve factoren die volgens de openbare raadpleging van invloed zijn op de oprichting van een SCE...................................................................................................................................... 6

4.1........ Algemene trend.............................................................................................................. 6

4.2........ Positieve en voor coöperaties specifieke factoren om een SCE op te richten.................... 6

4.3........ Beoordeling van andere gestelde voordelen..................................................................... 6

4.4........ Negatieve factoren.......................................................................................................... 7

5........... Redenen voor het relatief geringe succes van het SCE-statuut.......................................... 7

6........... De kwestie van de vereenvoudiging................................................................................. 8

7........... Trends in de verspreiding van SCE's............................................................................... 8

8........... Verslaggeving over specifieke kwesties en mogelijke wijzigingen in de verordening........... 9

8.1........ Verslaglegging over de in artikel 79 van de verordening genoemde specifieke kwesties..... 9

8.2........ Vereenvoudiging van verwijzingen naar nationale wetgeving........................................... 10

9........... CONCLUSIE.............................................................................................................. 11

1. Inleiding

De Verordening betreffende het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap (SCE-verordening ­­– SCE is de afkorting van de Latijnse naam “Societas Cooperativa Europaea”) is goedgekeurd op 22 juli 2003[1]; dit was twee jaar na de goedkeuring van het Statuut van de Europese vennootschap (SE is de afkorting van de Latijnse naam Societas Europaea)[2]. De SCE-verordening wordt aangevuld door Richtlijn 2003/72/EG van de Raad, die betrekking heeft op de rol van werknemers van een SCE (“SCE-richtlijn”).[3] De termijn voor de aanpassing van de nationale wetgeving aan de SCE-verordening en de SCE-richtlijn werd vastgesteld op 18 augustus 2006.

2. Doel van het statuut

Het statuut heeft als belangrijkste doel de grensoverschrijdende en transnationale activiteiten van coöperaties gemakkelijker te maken[4]. Net als het SE-statuut is het SCE-statuut een facultatief rechtsinstrument. Voor hun grensoverschrijdende activiteiten/acties kunnen bedrijven kiezen voor de rechtsvorm van een SCE of een nationale coöperatie.

Een SCE kan worden opgericht op een van de volgende manieren:

· door omzetting van een nationale coöperatie met vestigingen in een andere lidstaat;

· door fusie van twee of meer coöperaties uit verschillende lidstaten;

· door ten minste vijf natuurlijke personen en ondernemingen, ongeacht hun bedrijfsvorm, die in verschillende landen actief zijn;

· door twee ondernemingen of vijf natuurlijke personen die in ten minste twee verschillende lidstaten zijn gevestigd.

In al deze gevallen is er per definitie een grensoverschrijdende dimensie, aangezien de oprichters afkomstig moeten zijn uit minstens twee landen.

Het SCE-statuut heeft als doel de juridische belemmeringen voor het oprichten en beheren van coöperatieve groepen uit verschillende lidstaten op te heffen. De grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten van deze groepen worden belemmerd doordat de coöperatiewetgeving in de verschillende landen sterk uiteenloopt. De SCE-verordening beoogt deze problemen te beperken door toe te staan dat coöperaties zich herstructureren door middel van grensoverschrijdende fusies. Hierdoor kan een SCE haar statutaire zetel verplaatsen naar een andere lidstaat dan die waar zij in eerste instantie was gevestigd. De verordening staat een SCE toe om het bedrijfssysteem te kiezen dat haar het beste past. Dit kan een monistisch of een dualistisch systeem zijn; naast het leidinggevend orgaan kan er ook een toezichthoudend orgaan zijn.

Op grond van artikel 79 van de SCE-verordening moet de Commissie uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening verslag uitbrengen over de toepassing ervan. In voorkomend geval moet dit verslag voorstellen tot wijziging van de verordening omvatten. De toepassing van de richtlijn, die voorziet in regelingen voor de rol van de werknemers in de SCE, is herzien in 2010[5].

Om de nodige gegevens voor dit verslag te verzamelen, heeft het directoraat-generaal Ondernemingen en industrie (DG ENTR) van de Europese Commissie opdracht gegeven voor een externe studie[6], waarvan het resultaat werd ingediend in september 2010. In april 2011 heeft DG ENTR het startsein gegeven voor een openbare raadpleging over de resultaten en aanbevelingen van deze studie. Tegelijkertijd verklaarde de Commissie in de Single Market Act[7] dat zij van plan is te onderzoeken of de SCE-verordening moet worden herzien of vereenvoudigd om de belangen van de coöperaties beter te dienen.

In haar mededeling over sociaal ondernemerschap – goedgekeurd op 25 oktober 2011[8] – maakte de Commissie bekend dat zij, afhankelijk van de resultaten van de openbare raadpleging, kan voorstellen om de SCE-verordening te vereenvoudigen, deze verordening onafhankelijker te maken van nationale wetten en het gemakkelijker te maken om sociale coöperaties op te richten.

De bevindingen van de openbare raadpleging zijn kort daarna gepubliceerd, namelijk in november 2011[9]. Dit verslag is gebaseerd op die bevindingen.

3. Toepassing van het SCE-statuut: de inventaris van SCE’s

In november 2011 waren er in de 30 EU-/EER-lidstaten 24 SCE's geregistreerd, namelijk vijf in Italië; zeven in Slowakije; telkens één in Frankrijk, Liechtenstein, Nederland, Spanje en Zweden; drie in Hongarije, twee in Duitsland en twee in België. De SCE-verordening zou in werking treden in 2006. De grote meerderheid van de lidstaten slaagde er echter niet in om aan deze termijn te voldoen. In december 2011 hadden drie lidstaten nog niet de nodige maatregelen genomen om de verordening daadwerkelijk te kunnen toepassen.

Zie de bijlage bij dit verslag voor nadere informatie over de inventarisatie van SCE's en hun kenmerken.

4. Positieve en negatieve factoren die volgens de openbare raadpleging van invloed zijn op de oprichting van een SCE 4.1. Algemene trend

Volgens de beroepsorganisaties is er geen algemene trend die voor alle coöperaties geldt. Bij de beslissing om een nationale coöperatie dan wel een SCE op te richten, of bij de keuze van het beste land om een SCE in te schrijven, is de belastingdruk een van de belangrijkste overwegingen. Het SCE-statuut bevat echter geen bepalingen over belastingen, aangezien deze kwestie wordt geregeld door de wetgeving van het land waar de SCE is gevestigd. Daarom blijven de belasting op de inkomsten van de coöperaties, de vennootschapsbelasting en de belasting op winsten en overschotten in handen van de medewerkende ondernemingen en verschilt de belasting van ondeelbare reserves nog steeds van land tot land.

Na de belastingdruk zijn andere aandachtspunten – in afnemende volgorde van belangrijkheid – het nationale arbeidsrecht en de complexiteit en de relatieve striktheid van de nationale coöperatiewetgeving. Bij de keuze in welke land zij een coöperatie registreren, geven zakenmensen ook de voorkeur aan een land met goede communicatienetwerken en een bedrijfsvriendelijke overheid.

4.2. Positieve en voor coöperaties specifieke factoren om een SCE op te richten

Volgens de coöperaties en beroepsorganisaties is het Europees imago het belangrijkste voordeel van de oprichting van een SCE. Door dit imago kunnen de oprichters van een coöperatie gemakkelijker doordringen op markten waar een Europees merk beter wordt geaccepteerd dan een nationaal merk. Dit geldt vooral voor vakgebieden zoals de verlening van sociale diensten.

Ook betoogt een aantal organisaties dat het recht om een SCE op te richten voor coöperatieve ondernemingen als voordeel heeft dat zij hierdoor in het algemeen kunnen laten blijken dat zij deel uitmaken van de coöperatieve beweging wanneer zij een filiaal in een ander land willen oprichten of een grensoverschrijdend tijdelijk samenwerkingsverband willen aangaan. Voor sommige belanghebbenden heeft het SCE-statuut een symbolische waarde omdat dit het profiel van de bedrijven uit de sociale economie versterkt. Coöperaties wijzen erop dat hun bedrijfsmodel verschilt van dat van de traditionele kapitaalvennootschappen. Het berust op solidariteit, democratisch bestuur, deelname van de leden en nauwe betrokkenheid van leden en klanten ­– waarbij de nadruk ligt op hun belangen en niet op die van de bedrijfsleiding.

4.3. Beoordeling van andere gestelde voordelen

De meeste belanghebbenden zien het supranationale karakter van een SCE niet als een potentieel voordeel bij het doorvoeren van grensoverschrijdende structurele veranderingen in een groep. Alleen grote coöperatieve financiële instellingen en onderlinge verzekeringsmaatschappijen lijken geïnteresseerd te zijn in dat aspect van de SCE, dat zij als nuttig beschouwen bij de reorganisatie en vereenvoudiging van hun groepsstructuur. In december 2011 waren er echter geen SCE’s van dit type opgericht.

De mogelijkheid tot verplaatsing van de statutaire zetel naar een andere lidstaat wordt niet beschouwd als een belangrijke stimulans of als een reëel voordeel ten opzichte van de nationale vennootschappen. Deze vraag werd gesteld bij de openbare raadpleging, maar werd niet beantwoord. In de praktijk had in december 2011 geen enkele SCE haar statutaire zetel verplaatst.

Ook werd de belanghebbenden gevraagd of zij belang hechten aan de mogelijkheid om een SCE op te richten om een grensoverschrijdende fusie tot stand te brengen. Geen van hen zag dit als een belangrijke stimulans. In december 2011 was er bij Commissie nog geen informatie over een dergelijke handeling/fusie bekend.

Evenmin lijken de bedrijven geïnteresseerd te zijn in de omzetting van een nationale coöperatie in een SCE: de belanghebbenden hebben geen opmerkingen over deze mogelijkheid gemaakt.

4.4. Negatieve factoren

Bij het overleg met belanghebbenden kwamen verscheidene problemen bij de toepassing van de SCE-verordening naar voren. Deze betreffen zowel de oprichting als het beheer van een SCE.

Het belangrijkste probleem bij de oprichting van een SCE is de onbekendheid van de SCE bij het bedrijfsleven. De belangrijkste negatieve factoren zijn de oprichtingskosten, de complexe procedures die moeten worden gevolgd (als gevolg van de vele verwijzingen naar nationale wetgeving) en de juridische onzekerheid over welke wetgeving in een bepaald geval van toepassing is.

Een aantal belanghebbenden ziet ook het minimumkapitaalvereiste van 30 000 EUR als een hindernis, in elk geval voor natuurlijke personen die een kleine SCE willen oprichten om grensoverschrijdend samen te werken. Het andere gezichtspunt is echter dat de beschikbaarheid van voldoende kapitaal erop wijst dat het om een serieus bedrijf gaat.

Sommige respondenten beschouwen de voorschriften betreffende de rol van de werknemers als een negatieve prikkel omdat zij deze omslachtig en complex vinden. Deze voorschriften worden ook als onevenredig beschouwd wanneer er slechts weinig werknemers zijn. De werknemersorganisaties en andere respondenten zien echter geen problemen op dit gebied.

5. Redenen voor het relatief geringe succes van het SCE-statuut

De respondenten van de raadpleging voeren aan dat het relatief geringe succes van het SCE‑statuut niet alleen te wijten is aan de complexiteit ervan, maar ook aan het feit dat bedrijven die ervoor kiezen als coöperatie te werken, doorgaans sterk verankerd zijn in hun plaatselijk grondgebied. Per slot van rekening heeft de coöperatie als doel de leden te dienen die rechtstreeks deelnemen aan het democratisch beheer van de onderneming.

Veruit de meeste coöperaties zijn kleine ondernemingen die binnen de landsgrenzen actief zijn. Een aantal organisaties van belanghebbenden betwijfelt daarom of het SCE-statuut voordelen biedt. Bovendien zijn de oprichters van coöperaties geneigd om te vertrouwen op hun eigen nationale wetgeving, die zij het beste kennen.

Sommigen wijzen er ook op dat de SCE-verordening in veel landen met veel vertraging (verscheidene jaren te laat) werd toegepast, zelfs in landen zoals Frankrijk, Italië en Spanje, waar de coöperatieve beweging diep geworteld is.

6. De kwestie van de vereenvoudiging

Alle belanghebbenden zijn geneigd te denken dat de complexiteit van het instrument het succes van de SCE in de weg staat. De Europese organisatie die alle nationale en sectorale federaties van coöperaties in de EU vertegenwoordigt, acht de nationale wetten op het gebied van coöperaties eenvoudiger en flexibeler. Volgens verschillende belanghebbenden schrikt de complexiteit van de verordening (met de vele verwijzingen naar nationale wetgeving) niet alleen coöperaties af, maar ook andere soorten ondernemingen die anders geïnteresseerd zouden kunnen zijn om hun activiteiten in een SCE onder te brengen.

Alle belanghebbenden zijn het erover eens dat de SCE-verordening dringend moet worden vereenvoudigd, als het de bedoeling is dat zij meer wordt gebruikt door zowel grote als kleine ondernemingen. Gezien de vele verwijzingen naar het nationale recht biedt een dergelijke verordening geen reëel voordeel voor coöperaties.

Volgens de stand van zaken in december 2011 heeft geen van de grote coöperatieve groepen die op Europees niveau actief zijn of willen worden, het SCE-instrument gebruikt. Eén zeer grote groep in de detailhandelssector, die nationale coöperaties bundelt die koploper in hun thuismarkt zijn, heeft gekozen voor een coöperatie naar Belgisch recht in de plaats van een SCE. Ook een belangrijke fusie van coöperaties in de agrarische en zuivelsector in België, Duitsland en Nederland kwam niet tot stand in de vorm van een SCE[10].

7. Trends in de verspreiding van SCE's

Er geen positieve correlatie tussen de kracht en het belang van de coöperatieve beweging in een land en het aantal SCE’s in dat land. Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje zijn voorbeelden van landen waar ondernemingen weinig animo hebben om SCE's op te richten, hoewel de nationale autoriteiten de coöperatieve beweging actief bevorderen en nationale organisaties coöperaties gedegen technische en juridische ondersteuning geven.

Voorts zijn er in enkele lidstaten “slapende” SCE's ingeschreven, zoals er ook “slapende” SE’s zijn. Dit zijn niet-actieve ondernemingen die zijn opgericht door professionele aanbieders in die landen en die te koop zijn. Naar het schijnt kopen ondernemers uit het buitenland kant-en-klare slapende SCE's om tijd en kosten te sparen en om de complexe oprichtingsprocedure en onderhandelingen over de rol van de werknemers te vermijden. De Commissie heeft weinig informatie over wat er met de slapende SCE’s gebeurt nadat zij zijn geactiveerd.

8. Verslaggeving over specifieke kwesties en mogelijke wijzigingen in de verordening 8.1. Verslaglegging over de in artikel 79 van de verordening genoemde specifieke kwesties

Overeenkomstig artikel 79 van de SCE-verordening moet in het verslag worden beoordeeld of kan worden toegestaan dat het hoofdbestuur en de statutaire zetel van een SCE in verschillende lidstaten gelegen zijn. Ook moet worden beoordeeld of kan worden toegestaan dat bepalingen in de statuten van een SCE afwijken van of een aanvulling vormen op de coöperatiewetgeving, zelfs indien dergelijke bepalingen niet toegestaan zouden zijn aan plaatselijke coöperaties.

Deze twee kwesties worden op dezelfde wijze geformuleerd in de SE-verordening, aangezien zij verband houden met de werking en de exploitatie van Europese vennootschappen en Europese coöperatieve vennootschappen.

Overeenkomstig artikel 79 moet in dit verslag ook worden beoordeeld of er bepalingen kunnen worden toegestaan waardoor de SCE in twee of meer nationale coöperaties kan worden opgesplitst en of er bijzondere rechtsmiddelen kunnen worden toegestaan ingeval van fraude of vergissing bij de inschrijving van een via fusie opgerichte SCE. Deze twee kwesties zijn specifiek voor SCE's, aangezien er geen wetgeving op dit gebied is die lijkt op de derde, de zesde en tiende richtlijn vennootschapsrecht[11] die van toepassing zijn op naamloze vennootschappen.

Over geen van deze kwesties heeft de Commissie voldoende informatie om duidelijke conclusies te trekken. De reden hiervan is, dat er zo weinig SCE’s zijn opgericht en dat de verordening in de lidstaten zeer laat in werking is getreden. Toch kunnen de volgende punten genoemd worden:

· De vraag of kan worden toegestaan dat het hoofdkantoor of het hoofdbestuur van een SCE in een ander land dan dat van de statutaire zetel is gelegen, lijkt niet van belang te zijn voor de coöperatieve beweging. Er zijn hierover geen opmerkingen gemaakt door de belanghebbenden die aan de raadpleging hebben deelgenomen. Net als de traditionele kapitaalvennootschappen zijn coöperaties van ondernemingen die sterke banden met de plaatselijke gemeenschap hebben en een sterke band moeten handhaven met het grondgebied waar zij actief zijn.

· De vraag of kan worden toegestaan dat de statuten van een SCE afwijken van de plaatselijke wetgeving inzake coöperaties, is een kwestie die alle belanghebbenden bezighoudt. De meningen zijn verdeeld over de vraag of de nationale wetgeving de SCE's meer autonomie moeten verlenen. De meeste respondenten zijn van mening dat de SCE-verordening de leden van een coöperatie de vrijheid moet geven om het bestuursmodel en de beheersstructuur te kiezen die het beste aansluit bij hun doelstellingen en behoeften. In een aantal antwoorden werden echter ernstige bezwaren geuit, omdat een SCE door deze keuzevrijheid zou kunnen afwijken van de beginselen en waarden van het coöperatieve ondernemingsmodel. Ook zijn respondenten van mening dat SCE's niet mogen worden vrijgesteld van verplichte voorschriften ter bescherming van de rechten van werknemers of leden die in de minderheid zijn.

· De vragen over de verdeling van een SCE in twee of meer nationale coöperaties en over rechtsmiddelen indien een fusie wordt ingetrokken, lijkt de coöperaties, althans tot nu toe, niet bezig te houden. In december 2011 is er voor zover bekend geen SCE via fusie opgericht.

8.2. Vereenvoudiging van verwijzingen naar nationale wetgeving

De SCE-verordening is gedeeltelijk gebaseerd op het SE-statuut dat twee jaar eerder was vastgesteld. Veel SCE-voorschriften die van algemene toepassing zijn en niet specifiek voor coöperaties, zijn overgenomen uit soortgelijke bepalingen waarover de Raad en het Europees Parlement overeenstemming hebben bereikt ten tijde van de vaststelling van de SE. Het betreft onder meer voorschriften over fusies, over de hiërarchie van toepasselijke wetten en over de verplaatsing van het hoofdkantoor van een onderneming, en het vereiste van een grensoverschrijdend element.

De tekst van de SCE-verordening bevat ook veel verwijzingen naar de nationale wetgeving inzake coöperaties of naamloze vennootschappen met een aandelenkapitaal. Zo moet een SCE ten minste eenmaal per jaar een algemene aandeelhoudersvergadering houden, tenzij de nationale wet betreffende nationale coöperaties meer vergaderingen voorschrijft, of als er een fusie ter bescherming van schuldeisers is, moet deze worden geregeld door de nationale wetgeving inzake fusie van naamloze vennootschappen.

Daarnaast bevat de SCE-verordening een reeks opties of verwijzingen die het de lidstaten mogelijk maken om de SCE een bepaald gedrag op te leggen. Deze beginnen vaak met de woorden “Een lidstaat kan bepalen dat/ Een lidstaat kan voorschrijven dat”. Zo kan een lidstaat in geval van een fusie bepalingen vaststellen met het oog op een passende bescherming van de leden die zich tegen de fusie hebben uitgesproken. Andere bepalingen bevatten bewoordingen zoals “mits zulks is toegestaan bij de wetgeving van de lidstaat waar de SCE haar statutaire zetel heeft”.

Om de verordening te vereenvoudigen, kunnen de meer dan dertig artikelen die deze opties en verwijzingen bevatten, worden verdeeld in drie hoofdcategorieën. In de eerste plaats zijn er artikelen die kwesties regelen die zowel in de SCE- als in de SE-verordening voorkomen. In de tweede plaats zijn er bepalingen die rechtstreeks verwijzen naar de wetgeving op het gebied van de naamloze vennootschap. In de derde plaats zijn er voorschriften met verwijzingen en opties voor activiteiten en kwesties die specifiek voor coöperaties zijn.

· Wat de artikelen in de eerste categorie betreft, is de Commissie voornemens wijzigingen van deze bepalingen voor te stellen om deze bepalingen waar nodig in overeenstemming te brengen met de lopende discussie over mogelijke wijzigingen van de overeenkomstige artikelen in de SE-verordening. De kwesties zijn in beide verordeningen gelijk en daarom moeten ook de oplossingen dezelfde zijn.

· Wat de artikelen in de tweede categorie betreft, is de Commissie van oordeel dat zij de belanghebbenden uitgebreid moet raadplegen over de vraag of de verwijzingen naar de naamloze vennootschappen nog steeds nodig zijn. Volgens sommige belanghebbenden bestaat de kans dat deze verwijzingen geen rekening houden met de bestaande nationale wetgeving inzake coöperaties. Bovendien hebben niet alle lidstaten specifieke wetgeving inzake coöperaties.

· Wat de artikelen in de derde categorie betreft, zal de Commissie wanneer de verordening bepaalt dat een bepaald voorschrift slechts op een SCE van toepassing is indien het nationale recht dit toestaat, overleggen met de belanghebbenden over manieren om de SCE-verordening onafhankelijker te maken van het nationale recht.

9. CONCLUSIE

Naar aanleiding van dit verslag is de Commissie van plan de belanghebbenden te raadplegen over de vraag of en hoe de verordening moet worden vereenvoudigd. Met het oog hierop is zij medeorganisator van twee grote conferenties ter gelegenheid van het Internationale Jaar van de coöperaties 2012. De eerste vindt plaats in april 2012 in Brussel en zal worden bijgewoond door de belangenverenigingen. De tweede vindt plaats in september 2012, tijdens het voorzitterschap van Cyprus, en zal worden bijgewoond door vertegenwoordigers van de lidstaten.

Bij deze bijeenkomsten zal de Commissie de belanghebbenden vragen of bepaalde artikelen moeten worden vereenvoudigd door de verwijzingen naar de vennootschapswetgeving te verwijderen en te vervangen en of de SCE-verordening onafhankelijker van de nationale wetten kan worden gemaakt.

In een bredere context maken de kwestie van de Europese rechtsvormen – zoals de SE of de SCE – en de noodzaak om deze te herzien, ook deel uit van de lopende discussie over de toekomst van het EU-vennootschapsrecht. De resultaten van deze discussie zullen bijdragen aan de beoordeling door de Commissie van de noodzaak en, in voorkomend geval, van de instrumenten die moeten worden gebruikt om tegemoet te komen aan de behoefte van het bedrijfsleven in Europa aan gelijkere concurrentievoorwaarden, betere regelgeving en vereenvoudiging.

BIJLAGE

De toepassing van Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE)

1.         Inleiding

Deze bijlage hoort bij het verslag van de Commissie over de toepassing van de SCE-verordening en omvat een inventaris en een beschrijving van bestaande SCE's.

2.         Inventaris van SCE's

Volgens informatie uit de studie[12] en de gegevens in de lijst van bestaande SCE's van het Libertas Institut in Duitsland[13] waren er op 22 november 2011 in de lidstaten van de EU/EER 24 SCE's ingeschreven.

De informatie over het aantal bestaande SCE's is voornamelijk verkregen door nationale deskundigen die de SCE-studie verrichtten. Dit aantal is vergeleken met de informatie uit het Publicatieblad van de Europese Unie (PBEU, zie hieronder) en TED (Tenders Electronic Daily). In het PBEU komen enkele SCE’s (twee van de 24) helemaal niet voor; 13 zijn opgenomen als “SE”; drie andere als “EEIG”; slechts zeven zijn aangemerkt als “SCE”. Het feit dat in het Publicatieblad van de Europese Unie veel Europese vormen van juridische entiteiten ontbreken, is een kwestie die andere onderzoekers reeds hebben opgeworpen bij de evaluatie van de uitvoering van de SE-verordening[14].

Het aantal SCE’s is tussen 2006 en 2009 gestegen. In 2010 en 2011 zijn er minder SCE's opgericht dan in 2009. Het aantal nieuw opgerichte SCE's van 2006 tot en met november 2011 bedroeg 1 in 2006, 5 in 2008, 8 in 2009, 7 in 2010 en 3 in 2011.

3.         SCE's en hun kenmerken

3.1.      Nationaliteit van de oprichters

Er is zeer weinig informatie bekend over de nationaliteit van de oprichters van de nu bestaande SCE's. De verordening schrijft niet voor dat deze gegevens moeten worden gepubliceerd wanneer de SCE wordt ingeschreven. Ingevolge artikel 13 moet de inschrijving van een SCE ter informatie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, met vermelding van naam, nummer, datum en plaats van inschrijving van de SCE, datum en plaats van publicatie in het land van oorsprong de statutaire zetel en de sector. Deze gegevens worden doorgaans binnen een maand na de inschrijving van de SCE in het land van oorsprong door het nationale register meegedeeld aan het Publicatiebureau van de EU.

Volgens de studie is een van de vijf Italiaanse SCE's opgericht met een Finse en een Spaanse partner, een tweede met een Franse onderlinge verzekeringsmaatschappij en een derde met een Maltese medeoprichter. Over negen SCE’s (zes Slowaakse, een Franse, een Duitse en een Hongaarse) is geen andere gedetailleerde informatie bekend dan die welke door de verordening is voorgeschreven. De ontbrekende informatie is toe te schrijven aan het feit dat sommige van de betrokken SCE's nog maar net zijn opgericht en dat andere SCE's weigerden de nationale deskundigen de gevraagde informatie te geven toen de studie werd verricht.

3.2.      Geografische kartering

Slowakije is het land met de meeste ingeschreven SCE’s, namelijk zeven, maar zes ervan zijn als “slapend” te beschouwen omdat zij op hetzelfde adres zijn ingeschreven en dezelfde activiteit hebben. Italië volgt op de tweede plaats met vijf SCE's, hetgeen strookt met het feit dat coöperaties in Italië goed ontwikkeld zijn en door de overheid worden gestimuleerd op grond van artikel 45 van de grondwet. Het ontbreken van een nationale omzettingswet was geen belemmering om in Italië een SCE op te richten. Daarna volgen België en Hongarije. In 20 landen (18 lidstaten en twee EER-landen) zijn geen SCE’s opgericht.

3.3. Oprichtingsmethoden

Alle 14 SCE’s waarvan gegevens beschikbaar zijn over dit aspect, zijn ex novo (or ex nihilo) opgericht overeenkomstig artikel 2, lid 1, eerste, tweede en derde alinea, van de SCE-verordening. Dit wil zeggen:

a) “door ten minste vijf natuurlijke personen die in ten minste twee lidstaten woonachtig zijn”;

b) “door ten minste vijf natuurlijke personen en vennootschappen [...] die woonachtig zijn in c.q. ressorteren onder het recht van ten minste twee verschillende lidstaten”;

c) “door vennootschappen […] die onder het recht van ten minste twee verschillende lidstaten ressorteren”.

Nauwkeuriger gezegd: zes SCE’s zijn opgericht overeenkomstig a); zes andere overeenkomstig b); en twee overeenkomstig c). De wijze van oprichting van de andere SCE's is nog niet bekend. Er vonden geen oprichtingen door middel van fusie of omzetting plaats.

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de verplaatsing van een statutaire zetel. Ook is niets bekend over geliquideerde SCE's of over SCE’s die in een nationale rechtsvorm zijn omgezet.

Artikel 1, lid 2, van de verordening luidt: “Tenzij de statuten van de SCE bij haar oprichting anders bepalen, verbinden de leden zich slechts tot het bedrag van hun inbreng. Wanneer de leden van de SCE beperkt aansprakelijk zijn, eindigt de naam van de SCE met de vermelding “met beperkte aansprakelijkheid”.” Wat de rechtsvorm betreft, zijn 13 van de 24 SCE’s met de vermelding “met beperkte aansprakelijkheid” ingeschreven: zeven in Slowakije, drie in Italië en drie in Hongarije. Het is echter niet zeker wat de mate van aansprakelijkheid van de overige SCE's is.

3.4. Activiteitengebied, bestuursstructuur, geplaatst kapitaal, aantal werknemers

Volgens de beschikbare informatie verlenen de meeste bestaande SCE’s diensten. Zeven SCE’s zijn te beschouwen als sociale coöperatie of sociale onderneming in de zin van het Initiatief voor een Sociaal Ondernemerschap[15] en hebben doelstellingen zoals de arbeidsparticipatie van kansarmen, medisch advies en diensten op het gebied van de gezondheid. Zeven SCE’s zijn actief in het vastgoed, twee behoren tot de bouwsector en drie verlenen advies aan ondernemingen.

Wat de bestuursstructuur betreft, hebben vijf SCE’s de monistische[16] structuur gekozen en tien de dualistische[17]. Alle Italiaanse SCE’s hadden het dualistische systeem gekozen.

15 SCE’s werden gecreëerd met een geplaatst kapitaal van rond het minimumkapitaalvereiste van 30 000 euro. Eén SCE was opgericht met 110 000 EUR aan geplaatst kapitaal. Door een gebrek aan informatie kan voor de bestaande SCE’s geen gemiddelde balans worden verschaft. Van twee SCE’s is de netto-omzet bekend: In 2009 had een van hen een netto-omzet van 1 000 EUR en de andere minder dan 15 000 EUR.

Het aantal werknemers in de twaalf SCE’s waarover in dit verband gegevens beschikbaar zijn, bedraagt in totaal 32. De meesten van hen zijn in dienst bij twee SCE’s (één heeft 13 werknemers, de andere tien). Zes SCE’s hebben slechts één of twee werknemers in dienst. Vier SCE’s verklaarden dat zij geen enkele werknemer hadden.

Tabel 4. Bestaande SCE’s (per 22.11.2011)

Land || Aantal SCE’s

OOSTENRIJK || 0

BELGIË || 2

BULGARIJE || 0

CYPRUS || 0

TSJECHIË || 0

DENEMARKEN || 0

ESTLAND || 0

FINLAND || 0

FRANKRIJK || 1

DUITSLAND || 2

GRIEKENLAND || 0

HONGARIJE || 3

IJSLAND || 0

IERLAND || 0

ITALIË || 5

LETLAND || 0

LIECHTENSTEIN || 1

LITOUWEN || 0

LUXEMBURG || 0

MALTA || 0

NEDERLAND || 1

NOORWEGEN || 0

POLEN || 0

PORTUGAL || 0

ROEMENIË || 0

SLOVAKIJE || 7

SLOVENIË || 0

SPANJE || 1

ZWEDEN || 1

VERENIGD KONINKRIJK || 0

TOTAAL AANTAL SCE's || 24

[1]                      OJ of 18 August 2003 (L207): http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2003:207:0001:0024:EN:PDF

[2]                      Verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE), PB L 294 va, 10.11.2001, blz. 1-21, http://eur-lex.europa.eu/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexplus!prod!DocNumber&lg=en&type_doc=Regulation&an_doc=2001&nu_doc=2157

[3]                      Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers, PB L 207 van 18.8.2003, blz. 25: http://eur-lex.europa.eu/smartapi/cgi/sga_doc? smartapi! celexapi! prod! CELEXnumdoc & numdoc = 32003l0072 & model = guichett & lg = NL

[4]                      De tekst werd in 1992 voorgesteld door de Commissie, samen met twee andere ontwerpen, namelijk één voor de Europese Vereniging en één voor een Europese onderlinge maatschappij, die in 2006 door de Commissie zijn ingetrokken omdat er bij de onderhandelingen van de Raad geen vooruitgang werd geboekt. Alle drie voorstellen maakten deel uit van een pakket inzake de bevordering van ondernemingen in de “sociale economie” ; de ontwerpen vormden het antwoord op de wens dat de “sociale economie” de mogelijkheid zou krijgen om eigen Europese rechtsvormen te krijgen om te zorgen voor gelijke concurrentieverhoudingen met de traditionele kapitaalvennootschappen. .

[5]                      Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio 's over de herziening van Richtlijn 2003/72/EG van de Raad van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (COM (2010) 0481 van 16.9.2010)

[6]                      Study on the implementation of the Regulation 1435/2003 on the Statute for a European Cooperative Society (SCE):

                Samenvatting en deel I: Samenvatting en vergelijkend verslag: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/files/sce_final_study_part_i.pdf

                en Deel II: Nationale verslagen http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/files/sce_final_study_part_ii_national_reports.pdf

[7]                      COM(2011) 206: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52011DC0206:EN:NOT .

[8]                      COM(2011) 682 : http://ec.europa.eu/internal_market/social_business/index_en.htm .

[9]                      Summary of responses: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/files/public-consultation-files/summary_replies_en.pdf

[10]                    Coopernic (COOPérative Européenne de Référencement et de Négoce des Indépendants Commerçants) SCRL is een Europees inkoopcoöperatie van zelfstandige winkeliers en handelaars (Centres E. Leclerc, Colruyt, Conad, Coop en Rewe). In dit samenwerkingsverband kunnen onafhankelijke detailhandelaars kennis uitwisselen en de kosten van de toevoerketen te verminderen. In december 2007 hebben Friesland Foods en Campina hun voornemen om te fuseren bekendgemaakt. Een jaar later, in december 2008, hebben de Europese mededingingsautoriteiten hun toestemming verleend om samen op te gaan in FrieslandCampina.

[11]                    http://ec.europa.eu/internal_market/company/official/index_en.htm#directives

[12]                    De tabel in aanhangsel 4, deel I van de studie bevat de meest relevante informatie over de bestaande SCE 's: http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/files/sce_final_study_part_i.pdf

[13]                    Libertas – Europäisches Institut GmbH: http://www.libertas-institut.com/de/EWIV/List_SCE.pdf

[14]                    Zie Eidenmüller, Engert, Hornuf: Incorporating under European Law: The Societas Europaea as a Vehicle for Legal Arbitrage, in de 10e European Business Organisation Law Review (2009).

[15]                    COM(2011) 682. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2011:0682:FIN:EN:PDF

[16]                    Een bestuursstructuur met slechts één raad van bestuur.

[17]                    Een bestuursstructuur met een raad van bestuur en een raad van toezicht.

Top