EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004R2007

Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

OJ L 349, 25.11.2004, p. 1–11 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
OJ L 153M, 7.6.2006, p. 136–146 (MT)
Special edition in Bulgarian: Chapter 19 Volume 007 P. 71 - 81
Special edition in Romanian: Chapter 19 Volume 007 P. 71 - 81
Special edition in Croatian: Chapter 19 Volume 003 P. 197 - 207

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 05/10/2016; opgeheven door 32016R1624

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/2007/oj

25.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 349/1


VERORDENING (EG) Nr. 2007/2004 VAN DE RAAD

van 26 oktober 2004

tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, lid 2, onder a), en artikel 66,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het communautaire beleid op het gebied van de buitengrenzen van de Europese Unie beoogt door middel van geïntegreerd beheer te zorgen voor een hoog en uniform niveau van controle en bewaking, hetgeen een noodzakelijk uitvloeisel is van het vrije verkeer van personen in de Europese Unie en een fundamenteel onderdeel van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Daartoe wordt voorzien in de opstelling van gemeenschappelijke regels inzake normen en procedures voor de controle aan de buitengrenzen.

(2)

Voor een efficiënte uitvoering van de gemeenschappelijke regels is meer coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten nodig.

(3)

Rekening houdend met de ervaringen van de gemeenschappelijke instantie buitengrensdeskundigen, die in het kader van de Raad actief is, moet derhalve een gespecialiseerd orgaan van deskundigen worden opgericht dat belast is met de verbetering van de coördinatie van de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen, en wel in de vorm van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.

(4)

De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de controle en de bewaking van de buitengrenzen. Het agentschap moet de toepassing van bestaande en toekomstige communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen vergemakkelijken door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren.

(5)

Efficiënte controle en bewaking van de buitengrenzen is een zaak van het grootste belang voor de lidstaten, ongeacht hun geografische ligging. De solidariteit tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen moet dan ook worden bevorderd. De oprichting van het agentschap, dat de lidstaten bijstaat bij de uitvoering van de operationele aspecten van het beheer van de buitengrenzen, inclusief de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn, is een belangrijke stap in deze richting.

(6)

Het agentschap moet op basis van een gemeenschappelijk model voor geïntegreerde risicoanalyse risicoanalyses uitvoeren om de Gemeenschap en de lidstaten van adequate informatie te voorzien, zodat passende maatregelen kunnen worden genomen of bekende dreigingen en risico's kunnen worden aangepakt met het oog op de verbetering van het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen.

(7)

Het agentschap moet een opleiding op Europees niveau aanbieden voor opleiders van nationale grenswachten van de lidstaten en aanvullende opleiding en studiebijeenkomsten voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten in verband met controle en bewaking van de buitengrenzen en verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn. Het agentschap kan in samenwerking met de lidstaten opleidingsactiviteiten organiseren op hun grondgebied.

(8)

Het agentschap volgt de ontwikkelingen in het wetenschappelijke onderzoek dat relevant is voor zijn gebied en geeft deze informatie door aan de Commissie en de lidstaten.

(9)

Het agentschap beheert lijsten van door de lidstaten verstrekte technische uitrusting en levert aldus een bijdrage tot het bundelen van materiële middelen.

(10)

Het agentschap moet ook steun verlenen aan de lidstaten in omstandigheden die extra operationele en technische bijstand aan de buitengrenzen vergen.

(11)

In de meeste lidstaten vallen de operationele aspecten van de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal in de lidstaten aanwezig zijn, onder de bevoegdheid van de autoriteiten die voor controles aan de buitengrenzen verantwoordelijk zijn. Aangezien de uitvoering van deze taken op Europees niveau een duidelijke meerwaarde heeft, moet het agentschap, afhankelijk van het communautaire terugkeerbeleid, de nodige steun verlenen voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten en optimale werkwijzen vaststellen voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten aanwezig zijn.

(12)

Voor het verrichten van zijn taak en voorzover dat voor de uitvoering van zijn taken nodig is, kan het agentschap met Europol, de bevoegde autoriteiten van derde landen en de internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van de onder deze verordening vallende aangelegenheden, samenwerken in het kader van gemaakte werkafspraken overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag. Het agentschap moet de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen in het kader van het beleid van de Europese Unie inzake externe betrekkingen vergemakkelijken.

(13)

Voortbouwend op de ervaringen van de gemeenschappelijke instantie buitengrensdeskundigen en de door de lidstaten opgerichte operationele en opleidingscentra die gespecialiseerd zijn in de verschillende aspecten van controle en bewaking van respectievelijk land-, lucht- en zeegrenzen, kan het agentschap zelf gespecialiseerde bijkantoren oprichten die verantwoordelijk zijn voor land-, lucht- en zeegrenzen.

(14)

Het agentschap moet onafhankelijk zijn met betrekking tot technische aangelegenheden en juridisch, administratief en financieel autonoom zijn. Te dien einde is het noodzakelijk en gepast dat het een communautair orgaan is dat rechtspersoonlijkheid bezit en de uitvoeringsbevoegdheden uitoefent die het bij deze verordening worden verleend.

(15)

De Commissie en de lidstaten moeten vertegenwoordigd zijn in een raad van bestuur opdat zij daadwerkelijk toezicht kunnen uitoefenen op de activiteiten van het agentschap. Voorzover mogelijk, moet de raad van bestuur bestaan uit de operationele hoofden van de nationale diensten die belast zijn met het grensbewakingsbeheer, of hun vertegenwoordigers. Deze raad van bestuur moet beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden om de begroting vast te stellen, de uitvoering van de begroting te verifiëren, passende financiële voorschriften vast te stellen, transparante werkprocedures voor de besluitvorming door het agentschap tot stand te brengen en de uitvoerend directeur en zijn/haar plaatsvervanger te benoemen.

(16)

Om de volledige autonomie en onafhankelijkheid van het agentschap te waarborgen, moet aan het agentschap een eigen begroting worden toegekend die hoofdzakelijk wordt betaald uit een bijdrage van de Gemeenschap. De begrotingsprocedure van de Gemeenschap dient van toepassing te zijn voorzover het gaat om de bijdrage van de Gemeenschap en andere subsidies die ten laste komen van de algemene begroting van de Europese Unie. De controle van de rekeningen dient te worden verricht door de Rekenkamer.

(17)

Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (3) moet onverkort van toepassing zijn op het agentschap, dat het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (4) moet ondertekenen.

(18)

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (5) moet op het agentschap van toepassing zijn.

(19)

Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het agentschap.

(20)

De ontwikkeling van het beleid en de wetgeving met betrekking tot de controle en bewaking van de buitengrenzen blijft een taak van de EU-instellingen, met name de Raad. Meer in het algemeen dient een nauwe samenwerking tussen het agentschap en deze EU-instellingen te worden gewaarborgd.

(21)

Aangezien de doelstellingen van deze verordening, te weten de behoefte aan een geïntegreerd beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(22)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn vervat in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(23)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis, die valt onder de in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (7) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van in die overeenkomst bedoelde gebieden. Delegaties van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen dienen derhalve als leden van de raad van bestuur van het agentschap deel te nemen, zij het met beperkt stemrecht. Om de nadere voorwaarden voor een volledige deelname van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen aan de activiteiten van het agentschap vast te stellen, zou tussen de Gemeenschap en deze twee landen een nieuwe regeling moeten worden gesloten.

(24)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis overeenkomstig de bepalingen van het derde deel van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, moet Denemarken overeenkomstig artikel 5 van dit protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad deze verordening heeft vastgesteld, beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(25)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (8). Het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(26)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (9). Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.

(27)

Het agentschap dient de organisatie te vergemakkelijken van operationele acties, waarbij de lidstaten gebruik kunnen maken van de expertise en faciliteiten die Ierland en het Verenigd Koninkrijk eventueel zouden aanbieden, overeenkomstig nadere voorwaarden die per geval door de raad van bestuur worden vastgelegd. Daartoe dienen vertegenwoordigers van Ierland en het Verenigd Koninkrijk voor alle vergaderingen van de raad van bestuur te worden uitgenodigd, zodat zij volledig kunnen deelnemen aan de besprekingen ter voorbereiding van dergelijke operationele acties.

(28)

Er bestaat een controverse tussen het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk over de afbakening van de grenzen van Gibraltar.

(29)

De opschorting van de toepasbaarheid van deze verordening op de grenzen van Gibraltar betekent niet dat de respectieve standpunten van de betrokken staten gewijzigd zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP

Artikel 1

Oprichting van het agentschap

1.   Met het oog op een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie wordt er een Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen (hierna „het agentschap” genoemd) opgericht.

2.   Niettegenstaande het feit dat de verantwoordelijkheid voor de controle en bewaking van de buitengrenzen bij de lidstaten berust, vergemakkelijkt het agentschap de toepassing van de bestaande en toekomstige communautaire maatregelen in verband met het beheer van de buitengrenzen en maakt het deze effectiever, door de acties van de lidstaten ter uitvoering van deze maatregelen te coördineren en aldus bij te dragen tot een doelmatig, hoog en uniform niveau van de controle van personen en de bewaking van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie.

3.   Het agentschap voorziet de Commissie en de lidstaten van de nodige technische ondersteuning en kennis op het gebied van het beheer van de buitengrenzen en bevordert de solidariteit tussen de lidstaten.

4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder de buitengrenzen van de lidstaten verstaan de land- en zeegrenzen van de lidstaten, alsmede hun lucht- en zeehavens, die vallen onder de bepalingen van de communautaire wetgeving inzake de overschrijding van de buitengrenzen door personen.

HOOFDSTUK II

TAKEN

Artikel 2

Belangrijkste taken

1.   Het agentschap voert de volgende taken uit:

a)

de operationele samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van het beheer van de buitengrenzen coördineren;

b)

de lidstaten helpen bij het opleiden van nationale grenswachten, met inbegrip van de vaststelling van gemeenschappelijke opleidingsnormen;

c)

risicoanalyses uitvoeren;

d)

de ontwikkelingen volgen op het gebied van onderzoek dat relevant is voor de controle en bewaking van de buitengrenzen;

e)

de lidstaten bijstaan in omstandigheden die extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vergen;

f)

de lidstaten de nodige ondersteuning bieden bij de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties.

2.   Onverminderd de bevoegdheden van het agentschap mogen de lidstaten hun operationele samenwerking met andere lidstaten en/of derde landen aan de buitengrenzen voortzetten wanneer dit een aanvulling vormt op het optreden van het agentschap.

De lidstaten onthouden zich van elke activiteit die de werking van het agentschap of het bereiken van zijn doelen in gevaar kan brengen.

Zij brengen aan het agentschap verslag uit over de operationele aangelegenheden in verband waarmee aan de buitengrenzen wordt samengewerkt buiten het kader van het agentschap.

Artikel 3

Gezamenlijke operaties en proefprojecten aan de buitengrenzen

1.   De door de lidstaten ingediende voorstellen voor gezamenlijke operaties en proefprojecten worden door het agentschap geëvalueerd, goedgekeurd en gecoördineerd.

Het agentschap kan in overleg met de betrokken lidstaat (lidstaten) zelf initiatieven nemen voor gezamenlijke operaties en proefprojecten in samenwerking met de lidstaten.

Het agentschap kan ook besluiten zijn technische uitrusting ter beschikking te stellen van lidstaten die aan gezamenlijke operaties of proefprojecten deelnemen.

2.   Het agentschap kan voor de praktische organisatie van gezamenlijke operaties en proefprojecten via zijn in artikel 16 bedoelde gespecialiseerde bijkantoren optreden.

3.   Het agentschap evalueert de resultaten van de gezamenlijke operaties en proefprojecten en maakt een volledige vergelijkende analyse van deze resultaten met het oog op de verbetering van de kwaliteit, samenhang en efficiëntie van toekomstige operaties en projecten; deze analyse zal in zijn in artikel 20, lid 2, onder b), bedoelde algemene verslag worden opgenomen.

4.   Het agentschap kan besluiten de in lid 1 bedoelde operaties en projecten mee te financieren via subsidies die overeenkomstig de voor het agentschap geldende financiële regels uit zijn begroting worden toegekend.

Artikel 4

Risicoanalyse

Het agentschap ontwikkelt een gemeenschappelijk model voor geïntegreerde risicoanalyse en past dit toe.

Het agentschap voert algemene en specifieke risicoanalyses uit die bij de Raad en de Commissie worden ingediend.

Het agentschap houdt bij de ontwikkeling van de in artikel 5 bedoelde gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten rekening met de resultaten van het gemeenschappelijke model voor geïntegreerde risicoanalyse.

Artikel 5

Opleiding

Het agentschap stelt een gemeenschappelijke basisinhoud voor de opleiding van grenswachten vast, ontwikkelt deze verder en verstrekt opleiding op Europees niveau voor opleiders van de nationale grenswachten van de lidstaten.

Het agentschap biedt voor personeelsleden van de bevoegde nationale diensten van de lidstaten ook aanvullende cursussen en studiebijeenkomsten aan over onderwerpen in verband met de controle en bewaking van de buitengrenzen en de terugkeer van onderdanen van derde landen.

Het agentschap kan in samenwerking met de lidstaten opleidingsactiviteiten organiseren op hun grondgebied.

Artikel 6

Follow-up van onderzoek

Het agentschap volgt de ontwikkelingen op het gebied van onderzoek dat relevant is voor de controle en bewaking van de buitengrenzen en geeft deze informatie door aan de Commissie en de lidstaten.

Artikel 7

Beheer van technische uitrusting

Het agentschap zorgt voor het opzetten en bijhouden van centrale registers van aan de lidstaten toebehorende technische uitrusting voor controle en bewaking van de buitengrenzen die de lidstaten vrijwillig en op verzoek van een andere lidstaat tijdelijk ter beschikking van die lidstaat stellen na een door het agentschap verrichte analyse van de behoeften en de risico's.

Artikel 8

Steun aan de lidstaten in omstandigheden die extra technische en operationele bijstand aan de buitengrenzen vergen

1.   Onverminderd artikel 64, lid 2, van het Verdrag kunnen een of meer lidstaten die bij de nakoming van hun verplichtingen inzake controle en bewaking van de buitengrenzen worden geconfronteerd met omstandigheden die meer technische en operationele bijstand vergen, het agentschap om bijstand verzoeken. Het agentschap kan passende technische en operationele bijstand ten behoeve van de verzoekende lidstaat of lidstaten organiseren.

2.   Onder de in lid 1 bedoelde omstandigheden kan het agentschap:

a)

twee of meer lidstaten helpen bij de coördinatie van de aanpak van problemen aan de buitengrenzen;

b)

zijn deskundigen inzetten om de bevoegde nationale autoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten voor de passende duur te ondersteunen.

3.   Het agentschap kan technische uitrusting voor controle en bewaking van de buitengrenzen aanschaffen die door zijn deskundigen wordt gebruikt tijdens de duur van hun uitzending naar de betrokken lidstaat of lidstaten.

Artikel 9

Samenwerking inzake terugkeer

1.   Afhankelijk van het communautaire terugkeerbeleid biedt het agentschap de nodige ondersteuning voor het organiseren van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten. Het agentschap kan communautaire financiële middelen gebruiken die op het gebied van terugkeer beschikbaar zijn.

2.   Het agentschap stelt optimale werkwijzen vast voor het verkrijgen van reisdocumenten en de verwijdering van illegale onderdanen van derde landen.

Artikel 10

Uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden

De uitoefening van uitvoeringsbevoegdheden door het personeel van het agentschap en de deskundigen van de lidstaten die op het grondgebied van een andere lidstaat optreden, is onderworpen aan het nationale recht van deze lidstaat.

Artikel 11

Informatie-uitwisselingssystemen

Het agentschap kan alle nodige maatregelen nemen om de uitwisseling van voor zijn taken relevante informatie met de Commissie en de lidstaten te vergemakkelijken.

Artikel 12

Samenwerking met Ierland en het Verenigd Koninkrijk

1.   Het agentschap bevordert de operationele samenwerking van de lidstaten met Ierland en het Verenigd Koninkrijk in aangelegenheden die door zijn activiteiten worden bestreken en voorzover dit nodig is voor de vervulling van de in artikel 2, lid 1, opgesomde taken.

2.   De door het agentschap overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder f), te verlenen ondersteuning omvat de organisatie van gezamenlijke terugkeeroperaties van de lidstaten, waaraan ook Ierland of het Verenigd Koninkrijk of beide landen deelnemen.

3.   De toepassing van deze verordening op de grenzen van Gibraltar wordt opgeschort totdat een akkoord is bereikt over de werkingssfeer van de maatregelen met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten door personen.

Artikel 13

Samenwerking met Europol en internationale organisaties

Het agentschap kan met Europol en de internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van de onder deze verordening vallende aangelegenheden samenwerken in het kader van met deze organen gemaakte werkafspraken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag en de bepalingen over de bevoegdheid van die organen.

Artikel 14

Vergemakkelijking van operationele samenwerking met derde landen en samenwerking met bevoegde autoriteiten van derde landen

Voor de aangelegenheden die door zijn activiteiten worden bestreken en voorzover nodig voor de uitvoering van zijn taken, zou het agentschap de operationele samenwerking tussen de lidstaten en derde landen moeten vergemakkelijken in het kader van het beleid inzake externe betrekkingen van de Europese Unie.

Het agentschap kan met de autoriteiten van derde landen die bevoegd zijn op het gebied van de onder deze verordening vallende aangelegenheden, samenwerken in het kader van met deze autoriteiten gemaakte werkafspraken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag.

HOOFDSTUK III

STRUCTUUR

Artikel 15

Juridische status en vestigingsplaats

Het agentschap is een orgaan van de Gemeenschap. Het heeft rechtspersoonlijkheid.

In elk van de lidstaten geniet het agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid die krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het kan met name roerend en onroerend goed verwerven of vervreemden en in rechte optreden.

Het is onafhankelijk met betrekking tot technische aangelegenheden.

Het agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.

De zetel van het agentschap wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

Artikel 16

Gespecialiseerde bijkantoren

De raad van bestuur van het agentschap gaat na of er behoefte is aan en neemt een besluit over de oprichting van gespecialiseerde bijkantoren in de lidstaten, mits de lidstaten daarmee instemmen, rekening houdend met het feit dat voorrang moet worden gegeven aan reeds opgerichte operationele en opleidingscentra die gespecialiseerd zijn in de verschillende aspecten van de controle en bewaking van, respectievelijk, de land-, lucht- en zeegrenzen.

De gespecialiseerde bijkantoren van het agentschap ontwikkelen optimale werkwijzen met betrekking tot het soort buitengrenzen waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Het agentschap zorgt ervoor dat dergelijke optimale werkwijzen samenhangend en eenvormig zijn.

Elk gespecialiseerd bijkantoor dient bij de uitvoerend directeur van het agentschap een gedetailleerd jaarverslag over zijn activiteiten in en verstrekt alle andere informatie die relevant is voor de coördinatie van de operationele samenwerking.

Artikel 17

Personeel

1.   Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Gemeenschappen zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het agentschap.

2.   Het agentschap oefent met betrekking tot zijn personeel de bevoegdheden uit die het statuut en de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekennen.

3.   Het personeel van het agentschap bestaat uit voldoende ambtenaren en nationale deskundigen op het gebied van controle en bewaking van de buitengrenzen die voor het uitvoeren van leidinggevende taken door de lidstaten worden gedetacheerd. Het agentschap kan andere personeelsleden aanwerven indien zijn werkzaamheden dit vereisen.

Artikel 18

Voorrechten en immuniteiten

Het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op het agentschap.

Artikel 19

Aansprakelijkheid

1.   De contractuele aansprakelijkheid van het agentschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

2.   Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitrageclausule in een door het agentschap gesloten overeenkomst.

3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen welke de rechtsstelsels der lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.

4.   Het Hof van Justitie is bevoegd kennis te nemen van geschillen over vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

5.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het agentschap wordt beheerst door de bepalingen van het statuut of de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden.

Artikel 20

Instelling en bevoegdheden van de raad van bestuur

1.   Het agentschap heeft een raad van bestuur.

2.   De raad van bestuur:

a)

benoemt overeenkomstig artikel 26 de uitvoerend directeur op voorstel van de Commissie;

b)

keurt vóór 31 maart van elk jaar het algemene verslag van het agentschap over het voorafgaande jaar goed en zendt het uiterlijk op 15 juni toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Rekenkamer. Het algemene verslag wordt openbaar gemaakt;

c)

stelt vóór 30 september van elk jaar, na advies van de Commissie, met een meerderheid van drievierde van zijn stemgerechtigde leden het werkprogramma van het agentschap voor het komende jaar vast en zendt het toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie; de vaststelling van het werkprogramma geschiedt in overeenstemming met de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Gemeenschap en het wetgevingsprogramma van de Gemeenschap op de betrokken gebieden van het beheer van de buitengrenzen;

d)

stelt procedures vast voor het nemen van besluiten in verband met de operationele taken van het agentschap door de uitvoerend directeur;

e)

verricht zijn taken met betrekking tot de begroting van het agentschap overeenkomstig artikel 28, artikel 29, leden 5, 9 en 11, artikel 30, lid 5, en artikel 32;

f)

treedt als tuchtinstantie op ten aanzien van de uitvoerend directeur en, in overleg met deze, ten aanzien van de plaatsvervangend uitvoerend directeur;

g)

stelt zijn reglement van orde vast;

h)

bepaalt de organisatorische structuur van het agentschap en stelt het personeelsbeleid van het agentschap vast.

3.   Besluiten betreffende specifieke activiteiten aan de buitengrenzen van een lidstaat of in de onmiddellijke nabijheid daarvan vereisen dat het lid van de raad van bestuur dat die lidstaat vertegenwoordigt vóór aanneming van de betrokken voorstellen stemt.

4.   De raad van bestuur kan de uitvoerend directeur adviseren over aangelegenheden die strikt betrekking hebben op de ontwikkeling van het operationele beheer van de buitengrenzen, waaronder de follow-up van onderzoek zoals omschreven in artikel 6.

5.   Als Ierland en/of het Verenigd Koninkrijk verzoeken om deel te mogen nemen aan activiteiten van het agentschap, neemt de raad van bestuur hierover een besluit.

De raad van bestuur besluit per geval bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. In zijn besluit houdt de raad van bestuur rekening met de vraag of de deelname van Ierland en/of het Verenigd Koninkrijk bijdraagt aan het succes van de betrokken activiteit. Het besluit specifieert de financiële bijdrage van Ierland en/of het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van de activiteit waarvoor een verzoek tot deelname is ingediend.

6.   De raad van bestuur doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.

7.   De raad van bestuur kan een uitvoerend bureau opzetten om de raad van bestuur en de uitvoerend directeur te helpen bij de voorbereiding van de door de raad van bestuur vast te stellen besluiten, programma's en activiteiten, en zo nodig in spoedeisende gevallen namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten te nemen.

Artikel 21

Samenstelling van de raad van bestuur

1.   Onverminderd lid 2, bestaat de raad van bestuur uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat en twee vertegenwoordigers van de Commissie. Daartoe benoemt iedere lidstaat een lid van de raad van bestuur alsmede een plaatsvervanger die het lid tijdens zijn afwezigheid vertegenwoordigt. De Commissie benoemt twee leden en hun plaatsvervangers. De duur van de ambtstermijn bedraagt vier jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

2.   De leden van de raad van bestuur worden benoemd op grond van het hoge niveau van hun ervaring en kennis op het gebied van de operationele samenwerking bij het grensbeheer.

3.   De landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis participeren in het agentschap. Zij hebben ieder één vertegenwoordiger en één plaatsvervanger in de raad van bestuur. Krachtens de desbetreffende bepalingen van hun associatieovereenkomsten zullen regelingen worden uitgewerkt die onder meer de aard en de omvang van en de nadere regels voor de deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het agentschap vastleggen, met inbegrip van bepalingen ten aanzien van de financiële bijdragen en het personeel.

Artikel 22

Voorzitterschap van de raad van bestuur

1.   De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter. De vice-voorzitter vervangt ambtshalve de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn taken te verrichten.

2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vice-voorzitter verstrijkt bij beëindiging van hun respectieve ambtstermijn als lid van de raad van bestuur. Onverminderd deze bepaling is de duur van de ambtstermijn van de voorzitter of de vice-voorzitter twee jaar. Deze ambtstermijn kan eenmaal worden verlengd.

Artikel 23

Vergaderingen

1.   De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen.

2.   De uitvoerend directeur van het agentschap neemt deel aan de beraadslagingen.

3.   De raad van bestuur houdt ten minste twee gewone vergaderingen per jaar. Daarnaast komt de raad van bestuur op initiatief van de voorzitter of op verzoek van ten minste een/derde van zijn leden bijeen.

4.   Ierland en het Verenigd Koninkrijk worden uitgenodigd om de vergaderingen van de raad van bestuur bij te wonen.

5.   De raad van bestuur kan andere personen wier mening van belang kan zijn, uitnodigen de vergaderingen als waarnemer bij te wonen.

6.   De leden van de raad van bestuur kunnen zich, met inachtneming van de bepalingen van het reglement van orde, laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.

7.   Het secretariaat voor de raad van bestuur wordt verzorgd door het agentschap.

Artikel 24

Stemming

1.   Onverminderd artikel 20, lid 2, onder c), alsmede artikel 26, leden 2 en 4, neemt de raad van bestuur zijn besluiten bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

2.   Elk lid heeft één stem. De uitvoerend directeur van het agentschap neemt niet aan de stemming deel. Bij afwezigheid van een lid is zijn plaatsvervanger gerechtigd zijn stemrecht uit te oefenen.

3.   Het reglement van orde bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemprocedure en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen, alsmede de quorumvoorschriften, indien van toepassing.

Artikel 25

Taken en bevoegdheden van de uitvoerend directeur

1.   Het agentschap wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. Onverminderd de respectieve bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur en het uitvoerend bureau, mag de uitvoerend directeur van geen enkele regering of van enige andere instantie instructies vragen of aanvaarden.

2.   Het Europees Parlement of de Raad kan de uitvoerend directeur van het agentschap verzoeken om verslag uit te brengen over de wijze waarop hij zijn taken heeft uitgevoerd.

3.   De uitvoerend directeur heeft de volgende functies en bevoegdheden:

a)

hij bereidt de door de raad van bestuur van het agentschap goedgekeurde besluiten, programma's en activiteiten voor en voert ze uit binnen de grenzen die in deze verordening en de uitvoeringsbepalingen ervan en in enig toepasselijk recht zijn vastgesteld;

b)

hij neemt alle noodzakelijke stappen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van het agentschap in overeenstemming met het bepaalde in deze verordening te waarborgen;

c)

hij stelt elk jaar een ontwerp-werkprogramma en een activiteitenverslag op en legt deze voor aan de raad van bestuur;

d)

hij oefent ten aanzien van het personeel de in artikel 17, lid 2, bedoelde bevoegdheden uit;

e)

hij stelt overeenkomstig artikel 29 ramingen van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap op en voert de begroting uit overeenkomstig artikel 30;

f)

hij kan, met inachtneming van het overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder g), vast te stellen reglement van orde, zijn bevoegdheden aan andere personeelsleden van het agentschap delegeren.

4.   De uitvoerend directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af over zijn werkzaamheden.

Artikel 26

Benoeming van hoger personeel

1.   De Commissie draagt kandidaten voor de post van uitvoerend directeur voor op basis van een lijst die is opgesteld na bekendmaking van de post in het Publicatieblad van de Europese Unie en in voorkomend geval in de pers of via internet.

2.   De uitvoerend directeur wordt benoemd door de raad van bestuur op grond van zijn verdiensten en zijn met bewijsstukken gestaafde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, mede rekening houdend met zijn ervaring op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. De raad van bestuur neemt zijn besluit met een meerderheid van tweederde van alle stemgerechtigde leden.

De bevoegdheid om de uitvoerend directeur te ontslaan, berust bij de raad van bestuur, die daarvoor dezelfde procedure volgt.

3.   De uitvoerend directeur wordt bijgestaan door een plaatsvervangend uitvoerend directeur. Indien de uitvoerend directeur afwezig of verhinderd is, neemt de plaatsvervangend uitvoerend directeur zijn plaats in.

4.   De plaatsvervangend uitvoerend directeur wordt op voorstel van de uitvoerend directeur benoemd door de raad van bestuur op grond van zijn verdiensten en zijn met bewijsstukken gestaafde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, mede rekening houdend met zijn ervaring op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. De raad van bestuur neemt zijn besluit met een meerderheid van tweederde van alle stemgerechtigde leden.

De bevoegdheid om de plaatsvervangend uitvoerend directeur te ontslaan, berust bij de raad van bestuur, die daarvoor dezelfde procedure volgt.

5.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur en de plaatsvervangend uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Deze ambtstermijn kan door de raad van bestuur eenmaal worden verlengd met een periode van maximaal vijf jaar.

Artikel 27

Vertaling

1.   De bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (10) zijn van toepassing op het agentschap.

2.   Onverminderd de besluiten die op grond van artikel 290 van het Verdrag worden genomen, worden het jaarlijkse activiteitenverslag en het jaarlijkse werkprogramma, zoals bedoeld in artikel 20, lid 2, onder b) en c), in alle officiële talen van de Gemeenschap opgesteld.

3.   De voor het functioneren van het agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

Artikel 28

Transparantie en communicatie

1.   Binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening past het agentschap Verordening (EG) nr. 1049/2001 toe bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten in zijn bezit.

2.   Het agentschap kan op eigen initiatief communiceren op de gebieden die tot zijn taken behoren. Het draagt er met name zorg voor dat het publiek en alle belanghebbende partijen, in aanvulling op de in artikel 20, lid 2, onder b), genoemde publicatie, snel objectieve, betrouwbare en begrijpelijke informatie omtrent zijn werk ontvangen.

3.   De raad van bestuur stelt de praktische regelingen voor de toepassing van de leden 1 en 2 vast.

4.   Elke natuurlijke of rechtspersoon heeft het recht zich in één van de in artikel 314 van het Verdrag genoemde talen tot het agentschap te richten. De natuurlijke of rechtspersoon heeft het recht een antwoord in dezelfde taal te ontvangen.

5.   Tegen de beslissingen van het agentschap uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingediend bij de Europese Ombudsman of beroep worden ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.

HOOFDSTUK IV

FINANCIËLE EISEN

Artikel 29

Begroting

1.   De ontvangsten van het agentschap bestaan, onverminderd andere ontvangsten, uit:

een in de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling „Commissie”) opgenomen subsidie van de Gemeenschap;

een bijdrage van de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis;

vergoedingen voor geleverde diensten;

eventuele vrijwillige financiële bijdragen van de lidstaten.

2.   De uitgaven van het agentschap bestaan uit personele, administratieve, infrastructuur- en operationele kosten.

3.   De uitvoerend directeur stelt een ontwerp-raming op van de ontvangsten en uitgaven van het agentschap voor het volgende begrotingsjaar en zendt deze samen met een ontwerp-personeelsformatie naar de raad van bestuur.

4.   De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.

5.   De raad van bestuur keurt de ontwerp-raming, met inbegrip van de voorlopige personeelsformatie en het voorlopige werkprogramma, goed en zendt deze uiterlijk op 31 maart toe aan de Commissie en de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

6.   De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd).

7.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht voor de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.

8.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie ten behoeve van het agentschap goed.

De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het agentschap vast.

9.   De raad van bestuur stelt de begroting van het agentschap vast. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

10.   Voor elke wijziging van de begroting, met inbegrip van de personeelsformatie, wordt dezelfde procedure gevolgd.

11.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie en de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis daarvan op de hoogte.

Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij de raad van bestuur dit advies toekomen binnen zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.

Artikel 30

Uitvoering en controle van de begroting

1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van het agentschap uit.

2.   Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het agentschap de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van het algemeen Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (11) (hierna het „algemeen Financieel Reglement” genoemd).

3.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het agentschap samen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

4.   Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het agentschap overeenkomstig artikel 129 van het algemeen Financieel Reglement maakt de uitvoerend directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het agentschap op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.

5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het agentschap.

6.   Uiterlijk op 1 juli van het volgende jaar dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij de Commissie, de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad, alsmede bij de landen die betrokken zijn bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

7.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

8.   De directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september een antwoord op haar opmerkingen. Hij zendt dit antwoord ook toe de raad van bestuur.

9.   Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het jaar n+2 aan de uitvoerend directeur van het agentschap kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het jaar n.

Artikel 31

Fraudebestrijding

1.   Met het oog op de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen zijn de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het OLAF onverminderd van toepassing.

2.   Het agentschap treedt toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het OLAF en stelt onverwijld de dienovereenkomstige voorschriften vast, die op alle medewerkers van het agentschap van toepassing zijn.

3.   De financieringsbesluiten, alsmede de uitvoeringsovereenkomsten en -instrumenten die uit die besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en het OLAF, indien nodig, bij de begunstigden van de middelen van het agentschap en bij de tussenpersonen die deze middelen verdelen, tot controle ter plaatse kunnen overgaan.

Artikel 32

Financiële bepaling

De financiële regeling die van toepassing is op het agentschap wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Tenzij de specifieke vereisten voor de werking van het agentschap dit noodzakelijk maken en de Commissie hiermee voorafgaandelijk heeft ingestemd, mag deze financiële regeling niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie (12) houdende de financiële kaderregeling van de organen, zoals bedoeld in artikel 185 van het algemeen Financieel Reglement.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 33

Evaluatie

1.   Binnen drie jaar na de datum waarop het agentschap zijn taken heeft aangevangen, en vervolgens telkens om de vijf jaar, geeft de raad van bestuur opdracht tot een onafhankelijke externe evaluatie van de uitvoering van deze verordening.

2.   Bij deze evaluatie wordt nagegaan hoe doeltreffend het agentschap zijn taken verricht. Ook worden het effect van het agentschap en zijn werkmethoden geëvalueerd. In de evaluatie wordt rekening gehouden met de standpunten van alle betrokkenen, zowel op Europees als op nationaal niveau.

3.   De raad van bestuur ontvangt de conclusies van deze evaluatie en doet aanbevelingen betreffende wijzigingen van deze verordening, het agentschap en zijn werkmethoden aan de Commissie, die deze, vergezeld van haar advies en passende voorstellen, aan de Raad doorgeeft. Indien nodig wordt een actieplan met tijdschema bijgevoegd. Zowel de conclusies van de evaluatie als de aanbevelingen worden openbaar gemaakt.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Het agentschap vangt zijn werkzaamheden aan op 1 mei 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Luxemburg, 26 oktober 2004.

Voor de Raad

De voorzitster

R. VERDONK


(1)  Advies van 9 maart 2004 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 108 van 30.4.2004, blz. 97.

(3)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(4)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

(5)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(6)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.

(7)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(8)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(9)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(10)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385/58. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(11)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(12)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.


Top