Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020D1999

    Besluit (GBVB) 2020/1999 van de Raad van 7 december 2020 betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten

    PB L 410I van 7.12.2020, p. 13–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 22/07/2024

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2020/1999/oj

    7.12.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    LI 410/13


    BESLUIT (GBVB) 2020/1999 VAN DE RAAD

    van 7 december 2020

    betreffende beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 29,

    Gezien het voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De Unie is gegrondvest op de waarden eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten; zij is vastbesloten deze waarden, die een sleutelrol spelen bij het waarborgen van vrede en duurzame veiligheid, als hoekstenen van haar externe optreden te beschermen.

    (2)

    Mensenrechten zijn universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en met elkaar verbonden. Staten hebben de primaire verantwoordelijkheid de mensenrechten te eerbiedigen, te beschermen en na te komen, onder meer door ervoor te zorgen dat het internationaal recht inzake de mensenrechten wordt nageleefd. Schendingen van de mensenrechten overal ter wereld, met name de aanzienlijke betrokkenheid van niet-statelijke actoren bij mensenrechtenschendingen wereldwijd en het ernstige karakter van vele zulke daden, blijven grote zorgen baren. Dergelijke handelingen zijn in strijd met de beginselen van en vormen een bedreiging voor de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als omschreven in artikel 21, leden 1 en 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

    (3)

    Op 9 december 2019 heeft de Raad er zijn tevredenheid over uitgesproken dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (de “hoge vertegenwoordiger”) het startsein heeft gegeven voor de voorbereidende werkzaamheden met het oog op de instelling van een alomvattende Unieregeling voor beperkende maatregelen tegen ernstige schendingen van de mensenrechten.

    (4)

    Onderhavig besluit stelt een kader vast voor gerichte beperkende maatregelen om ernstige schendingen van de mensenrechten wereldwijd tegen te gaan. In dat verband onderstreept de Raad het belang van het internationaal recht inzake de mensenrechten en van de interactie tussen dat recht en het internationaal humanitair recht wanneer de toepassing van gerichte beperkende maatregelen uit hoofde van dit besluit wordt overwogen. Dit besluit laat andere bestaande of toekomstige besluiten van de Raad in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid tot instelling van beperkende maatregelen in het licht van de situatie in bepaalde derde landen met betrekking tot schendingen van de mensenrechten onverlet.

    (5)

    Met de hiervoor beschreven gerichte beperkende maatregelen zullen de doelstellingen worden nagestreefd van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als omschreven in artikel 21 van het VEU; deze maatregelen zullen bijdragen aan het optreden van de Unie ter consolidering en ondersteuning van de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de beginselen van het internationaal recht overeenkomstig artikel 21, lid 2, onder b), van het VEU. De toepassing van deze gerichte beperkende maatregelen zal in overeenstemming zijn met de algemene strategie van de Unie op dit gebied en versterken het vermogen van de Unie om de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen.

    (6)

    Meer optreden van de Unie is nodig om bepaalde maatregelen uit te voeren,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Onderhavig besluit stelt een kader vast voor gerichte beperkende maatregelen om ernstige schendingen van de mensenrechten wereldwijd tegen te gaan. Het is van toepassing op:

    a)

    genocide;

    b)

    misdaden tegen de menselijkheid;

    c)

    de volgende ernstige schendingen van de mensenrechten:

    i)

    foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

    ii)

    slavernij;

    iii)

    buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies en moorden;

    iv)

    gedwongen verdwijning van personen;

    v)

    willekeurige arrestatie of detentie;

    d)

    andere schendingen van de mensenrechten, waaronder onderstaande, voor zover die wijdverbreid of systematisch van aard zijn of anderszins aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid in het licht van de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als omschreven in artikel 21 VEU:

    i)

    mensenhandel en mensenrechtenschendingen door migrantensmokkelaars als bedoel in dit artikel;

    ii)

    seksueel en gendergerelateerd geweld;

    iii)

    schendingen van de vrijheid van vreedzame vergadering en vereniging;

    iv)

    schendingen van de vrijheid van mening en meningsuiting;

    v)

    schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 moet passend rekening worden gehouden met het internationaal gewoonterecht en de algemeen aanvaarde instrumenten van internationaal recht, zoals:

    a)

    het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;

    b)

    het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;

    c)

    het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide;

    d)

    het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

    e)

    het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie;

    f)

    het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen;

    g)

    het Verdrag inzake de rechten van het kind;

    h)

    het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning;

    i)

    het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;

    j)

    het protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, dat het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad aanvult;

    k)

    het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof;

    l)

    het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

    3.   Voor de toepassing van deze verordening kunnen onder natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen worden verstaan:

    a)

    statelijke actoren;

    b)

    andere actoren die effectieve controle of gezag uitoefenen over een grondgebied;

    c)

    andere niet-statelijke actoren.

    4.   Bij het opstellen of wijzigen van de lijst in de bijlage met betrekking tot andere niet-statelijke actoren als bedoeld in lid 3, onder c), houdt de Raad met name rekening met de volgende specifieke elementen:

    a)

    de doelstellingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als omschreven in artikel 21 van het VEU, en

    b)

    de ernst en/of de impact van de schendingen.

    Artikel 2

    1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de inreis in of de doorreis door hun grondgebied te voorkomen van:

    a)

    natuurlijke personen die verantwoordelijk zijn voor de in artikel 1, lid 1, beschreven handelingen;

    b)

    natuurlijke personen die financiële, technische of materiële ondersteuning bieden aan of anderszins betrokken zijn bij in artikel 1, lid 1, beschreven handelingen, daaronder begrepen het plannen en aansturen van, opdracht geven tot, meewerken aan, voorbereiden, faciliteren en aanmoedigen van dergelijke handelingen;

    c)

    natuurlijke personen die banden hebben met de onder a) en b) vallende personen,

    die in de bijlage worden genoemd.

    2.   Lid 1 houdt niet in dat de lidstaten verplicht zijn de inreis van eigen onderdanen in hun grondgebied te weigeren.

    3.   Lid 1 laat de gevallen onverlet waarin de lidstaten gebonden zijn aan een verplichting uit hoofde van internationaal recht, en wel:

    a)

    als gastland van een internationale intergouvernementele organisatie;

    b)

    als gastland van een internationale conferentie die is bijeengeroepen door of plaatsvindt onder auspiciën van de Verenigde Naties;

    c)

    krachtens een multilaterale overeenkomst die voorrechten en immuniteiten verleent, of

    d)

    krachtens het Concordaat (Verdrag van Lateranen) van 1929 dat werd gesloten tussen de Heilige Stoel (Vaticaanstad) en Italië.

    4.   Lid 3 wordt ook geacht van toepassing te zijn op de gevallen waarin een lidstaat als gastland van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) optreedt.

    5.   De Raad wordt naar behoren geïnformeerd indien een lidstaat een vrijstelling op grond van lid 3 of lid 4 verleent.

    6.   De lidstaten kunnen vrijstellingen van de krachtens lid 1 opgelegde maatregelen verlenen voor reizen die gerechtvaardigd zijn om dringende humanitaire redenen of voor het bijwonen van intergouvernementele bijeenkomsten of bijeenkomsten die worden geïnitieerd of georganiseerd door de Unie of waarvoor een lidstaat als voorzitter van de OVSE als gastheer optreedt, indien daar een politieke dialoog wordt gevoerd die rechtstreeks bijdraagt tot de beleidsdoelstellingen van de beperkende maatregelen, zoals beëindiging van ernstige schendingen van de mensenrechten en de bevordering van de mensenrechten.

    7.   De lidstaten kunnen ook vrijstellingen van de krachtens lid 1 opgelegde maatregelen verlenen indien inreis of doorreis noodzakelijk is in verband met een gerechtelijke procedure.

    8.   Een lidstaat die de in lid 6 of lid 7 bedoelde vrijstellingen wil verlenen, brengt zulks schriftelijk ter kennis van de Raad. De vrijstelling wordt geacht te zijn verleend, tenzij een of meer leden van de Raad binnen twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving van de voorgestelde vrijstelling schriftelijk bezwaar maken. In dat geval kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten de voorgestelde vrijstelling te verlenen.

    9.   Wanneer een lidstaat krachtens lid 3, 4, 6, 7 of 8 machtiging verleent tot inreis in of doorreis door zijn grondgebied van de in de bijlage vermelde personen, geldt deze machtiging alleen voor het doel waarvoor zij is verleend en alleen voor de rechtstreeks daarbij betrokken personen.

    Artikel 3

    1.   Alle tegoeden en economische middelen die toebehoren aan, eigendom zijn van, in het bezit zijn van of onder zeggenschap staan van:

    a)

    natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die verantwoordelijk zijn voor de in artikel 1, lid 1, beschreven handelingen;

    b)

    natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die financiële, technische of materiële ondersteuning bieden aan of anderszins betrokken zijn bij in artikel 1, lid 1, beschreven handelingen, daaronder begrepen het plannen en aansturen van, opdracht geven tot, meewerken aan, voorbereiden, faciliteren en aanmoedigen van dergelijke handelingen;

    c)

    natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen die banden hebben met de onder a) en b) vallende natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen,

    die worden genoemd in de bijlage, worden bevroren.

    2.   Er worden geen tegoeden of economische middelen op directe of indirecte wijze ter beschikking gesteld aan of ten behoeve van de in de bijlage genoemde natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen.

    3.   In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, onder door hen passend geachte voorwaarden, toestemming verlenen voor de vrijgave of beschikbaarstelling van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, nadat zij hebben vastgesteld dat de betrokken tegoeden of economische middelen:

    a)

    noodzakelijk zijn voor het dekken van uitgaven voor de basisbehoeften van de in de bijlage genoemde natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen, en de gezinsleden die van deze natuurlijke personen afhankelijk zijn, zoals betalingen voor levensmiddelen, huur of hypotheeklasten, geneesmiddelen of medische behandelingen, belastingen, verzekeringspremies en nutsvoorzieningen;

    b)

    uitsluitend bestemd zijn voor het betalen van redelijke honoraria of het vergoeden van andere kosten van juridische diensten;

    c)

    uitsluitend bestemd zijn voor de betaling van honoraria of kosten voor het routinematig houden of beheren van bevroren tegoeden of economische middelen;

    d)

    noodzakelijk zijn voor de betaling van buitengewone lasten, mits de relevante bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie ten minste twee weken vóór zij de toestemming verleent, in kennis stelt van de redenen waarom zij meent dat specifieke toestemming moet worden verleend, of

    e)

    gestort worden op of betaald worden van een rekening van een diplomatieke of consulaire missie of een internationale organisatie die bescherming geniet op grond van het internationaal recht, voor zover die betalingen bestemd zijn voor de officiële doelen van de diplomatieke of consulaire missie of de internationale organisatie.

    De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke toestemming die overeenkomstig dit lid is verleend.

    4.   In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de vrijgave van bepaalde bevroren geldmiddelen of economische middelen toestaan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de tegoeden of economische middelen zijn het voorwerp van een arbitrale beslissing die is gegeven voor de datum waarop de in lid 1 bedoelde natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen zijn opgenomen in de bijlage, of van een rechterlijke of administratieve beslissing die in de Unie is gegeven, of van een rechterlijke beslissing die in de betrokken lidstaat uitvoerbaar is, en die van voor of na die datum dateert;

    b)

    de tegoeden of economische middelen worden uitsluitend gebruikt om te voldoen aan vorderingen die door een dergelijke beslissing zijn gewaarborgd of geldig zijn verklaard, binnen de grenzen gesteld door de toepasselijke wet- en regelgeving betreffende de rechten van titularissen van dergelijke vorderingen;

    c)

    de beslissing komt niet ten goede aan een op de lijst in de bijlage geplaatste natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam, en

    d)

    de erkenning van de beslissing is niet in strijd met de openbare orde van de betrokken lidstaat.

    De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke toestemming die overeenkomstig dit lid is verleend.

    5.   Lid 1 belet niet dat een op de lijst in de bijlage geplaatste natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam betalingen verricht die verschuldigd zijn uit hoofde van een contract dat/overeenkomst die is gesloten vóór, of een verbintenis die is ontstaan vóór, de datum waarop de natuurlijke persoon of rechtspersoon, de entiteit of het lichaam op de lijst werd geplaatst, mits de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat de betalingen niet direct of indirect worden ontvangen door een natuurlijke persoon of rechtspersoon, entiteit of lichaam als bedoeld in lid 1.

    6.   Lid 2 is niet van toepassing op de bijboeking op bevroren rekeningen van:

    a)

    rente of andere inkomsten op die rekeningen;

    b)

    betalingen die verschuldigd zijn overeenkomstig contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of ontstaan vóór de datum waarop de in de leden 1 en 2 vervatte maatregelen op deze rekeningen van toepassing werden, of

    c)

    betalingen die verschuldigd zijn uit hoofde van rechterlijke, administratieve of arbitrale beslissingen die in de Unie zijn gegeven of in de betrokken lidstaat uitvoerbaar zijn, mits deze rente, andere inkomsten en betalingen onderworpen blijven aan de maatregelen van lid 1.

    Artikel 4

    1.   In afwijking van artikel 3, leden 1 en 2, kunnen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, onder door hen passend geachte voorwaarden, toestemming verlenen voor de vrijgave van bepaalde bevroren tegoeden of economische middelen, of voor de beschikbaarstelling van bepaalde tegoeden of economische middelen, nadat zij hebben vastgesteld dat het verstrekken van die tegoeden of economische middelen noodzakelijk is voor humanitaire doeleinden, zoals de verlening van hulp of het vergemakkelijken daarvan, met inbegrip van medische benodigdheden, levensmiddelen, of de overbrenging van humanitaire hulpverleners en daarmee verband houdende hulp, of bijstand voor evacuaties.

    2.   De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie in kennis van elke toestemming die overeenkomstig dit artikel is verleend, binnen vier weken na de verlening van de toestemming.

    Artikel 5

    1.   De lijst in de bijlage wordt met eenparigheid van stemmen vastgesteld en gewijzigd door de Raad op voorstel van een lidstaat of van de hoge vertegenwoordiger.

    2.   De Raad stelt de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon, de betrokken entiteit of het betrokken lichaam in kennis van het in lid 1 bedoelde besluit en van de redenen voor plaatsing op de lijst, hetzij rechtstreeks (indien het adres bekend is), hetzij door de bekendmaking van een kennisgeving, zodat die natuurlijke persoon of rechtspersoon, die entiteit of dat lichaam daarover opmerkingen kan indienen.

    3.   Indien er opmerkingen worden ingediend of belangrijk nieuw bewijsmateriaal wordt gepresenteerd, toetst de Raad de in lid 1 bedoelde besluiten en brengt hij de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon, de betrokken entiteit of het betrokken lichaam op de hoogte van het resultaat van de toetsing.

    Artikel 6

    1.   In de bijlage wordt de opneming van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in de lijst gemotiveerd.

    2.   De bijlage bevat de informatie, indien deze beschikbaar is, die nodig is om de betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen te identificeren. Met betrekking tot natuurlijke personen kan die informatie bestaan uit: namen en aliassen; geboortedatum en geboorteplaats; nationaliteit; paspoort- en identiteitskaartnummers; geslacht; adres indien bekend; en functie of beroep. Met betrekking tot rechtspersonen, entiteiten of lichamen kan dergelijke informatie bestaan uit: namen; plaats en datum van registerinschrijving; registratienummer; en plaats van vestiging.

    Artikel 7

    1.   De Raad en de hoge vertegenwoordiger verwerken voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van dit besluit persoonsgegevens, met name:

    a)

    wat betreft de Raad, bij het opstellen en wijzigen van de bijlage;

    b)

    wat betreft de hoge vertegenwoordiger, bij het opstellen van wijzigingen van de bijlage.

    2.   De Raad en de hoge vertegenwoordiger mogen in voorkomend geval relevante gegevens verwerken die betrekking hebben op strafbare feiten die zijn gepleegd door natuurlijke personen op de lijst, en op strafrechtelijke veroordelingen of veiligheidsmaatregelen betreffende dergelijke personen, doch uitsluitend voor zover deze verwerking noodzakelijk is voor het opstellen van de bijlage.

    3.   Voor de toepassing van dit besluit worden de Raad en de hoge vertegenwoordiger aangewezen als “verwerkingsverantwoordelijken” in de zin van artikel 3, punt 8, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (1), om ervoor te zorgen dat de betrokken natuurlijke personen hun rechten uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1725 kunnen uitoefenen.

    Artikel 8

    Vorderingen in verband met contracten of andere transacties aan de uitvoering waarvan, direct of indirect, geheel of gedeeltelijk, afbreuk is gedaan door de maatregelen die uit hoofde van onderhavig besluit zijn ingesteld, met inbegrip van vorderingen tot schadeloosstelling of soortgelijke vorderingen, zoals een vordering tot schuldvergelijking of een garantievordering, met name een vordering tot verlenging of uitbetaling van een obligatie of van een garantie of contragarantie, met name een financiële garantie of contragarantie, ongeacht de vorm hiervan, worden niet toegewezen indien deze vorderingen worden ingesteld door:

    a)

    in de bijlage genoemde natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen;

    b)

    natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen die handelen voor rekening of ten behoeve van een van de onder a) bedoelde natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten of lichamen.

    Artikel 9

    Opdat de in dit besluit opgenomen maatregelen een maximaal effect zouden hebben, moedigt de Unie derde landen aan beperkende maatregelen in de zin van de in dit besluit genoemde maatregelen te treffen.

    Artikel 10

    Dit besluit is van toepassing tot en met 8 december 2023 en wordt voortdurend geëvalueerd. De maatregelen van de artikelen 2 en 3 zijn tot en met 8 december 2021 van toepassing op de in de bijlage vermelde natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen.

    Artikel 11

    Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel, 7 december 2020.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. BORRELL FONTELLES


    (1)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).


    BIJLAGE

    Lijst van natuurlijke personen en rechtspersonen, entiteiten en lichamen als bedoeld in de artikelen 2 en 3

    A.

    Natuurlijke personen

    B.

    Rechtspersonen, entiteiten en lichamen


    Top