Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R0062

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio Voor de EER relevante tekst

    PB L 11 van 17.1.2015, p. 37–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2015/62/oj

    17.1.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 11/37


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/62 VAN DE COMMISSIE

    van 10 oktober 2014

    tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 456, lid 1, onder j),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    De hefboomratio die overeenkomstig artikel 429 van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt berekend, moet met ingang van 1 januari 2015 door de instellingen openbaar worden gemaakt. Tot die datum is de Commissie gemachtigd om een gedelegeerde handeling tot wijziging van de voor de berekening van de hefboomratio gehanteerde kapitaal- en blootstellingsmaatstaf aan te nemen om eventuele tekortkomingen recht te zetten die op basis van de rapportages van de instellingen zijn geconstateerd.

    (2)

    In de in artikel 429, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gerapporteerde hefboomratio's zijn verschillen waargenomen als gevolg van uiteenlopende interpretaties door de instellingen betreffende de verrekening van zekerheden bij effectenfinancierings- en retrocessietransacties. Deze verschillen in interpretatie en rapportage zijn aan het licht gekomen naar aanleiding van het analyserapport dat de Europese Bankautoriteit (EBA) op 4 maart 2014 heeft bekendgemaakt.

    (3)

    Gezien het feit dat de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 een afspiegeling vormden van de Bazel-normen, kunnen de oplossingen die voor de tekortkomingen in de Bazel-normen zijn gevonden, ook worden gebruikt om de overeenkomstige tekortkomingen in de desbetreffende bepalingen in genoemde verordening aan te pakken.

    (4)

    Op 14 januari 2014 heeft het Bazelse Comité herziene regels voor de hefboomratio vastgesteld, en met name aanvullende waarderings- en verrekeningsregelingen voor retrocessietransacties en effectenfinancieringstransacties. De afstemming van de in Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde bepalingen betreffende de berekening van de hefboomratio op de internationaal overeengekomen regels moet een oplossing bieden voor de uiteenlopende interpretaties door de instellingen betreffende de verrekening van zekerheden bij effectenfinancierings- en retrocessietransacties, moet de internationale vergelijkbaarheid vergroten, en moet tevens gelijke marktvoorwaarden tot stand brengen voor instellingen die in de Unie zijn gevestigd en internationaal actief zijn.

    (5)

    Clearing via centrale tegenpartijen volgens het voornaamste model dat in de Unie gangbaar is, leidt tot dubbeltelling van de hefboomfinanciering in de blootstellingsmaatstaf van een instelling die als clearinglid optreedt.

    (6)

    De clearing van effectenfinancieringstransacties, en met name van retrocessietransacties, door middel van gekwalificeerde centrale tegenpartijen, kan voordelen bieden, zoals multilaterale verrekening en solide beheersprocessen voor zekerheden, die de financiële stabiliteit ten goede komen. De verrekening van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties via dezelfde gekwalificeerde centrale tegenpartij moet daarom worden toegestaan.

    (7)

    Retrocessieovereenkomsten die te allen tijde kunnen worden beëindigd mits een afgesproken opzegtermijn in acht wordt genomen, moeten worden geacht een expliciete looptijd te hebben die gelijk is aan de opzegtermijn, en moeten tevens worden geacht aan het vereiste van „dezelfde expliciete definitieve afwikkelingsdatum” te voldoen, zodat dergelijke transacties in aanmerking komen voor de verrekening van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties met dezelfde tegenpartij.

    (8)

    De herziene hefboomratio moet tot een nauwkeuriger meting van de hefboomfinanciering leiden en moet een evenredige rem zetten op de accumulatie van hefboomfinanciering bij in de Unie gevestigde instellingen.

    (9)

    De rapportage van de hefboomratio zoals geconstateerd op een bepaald tijdstip (nl. aan het einde van de driemaandelijkse rapportageperiode) in plaats van als gemiddelde over een kwartaal, zorgt ervoor dat de hefboomratio beter aansluit bij de solvabiliteitsrapportages.

    (10)

    Het gebruik van notionele brutobedragen voor geboekte kredietprotectie die door een instelling wordt verstrekt, geeft bij dit soort instrumenten een beter beeld van de hefboomfinanciering dan het gebruik van de waardering tegen marktwaarde.

    (11)

    Het consolidatiebereik voor de berekening van de hefboomratio moet aansluiten bij het wettelijke consolidatiebereik dat wordt gebruikt voor de bepaling van de risicogewogen kapitaalratio's.

    (12)

    De wijzigingen die bij deze verordening worden ingevoerd, moeten leiden tot een betere vergelijkbaarheid van de hefboomratio's die door instellingen openbaar worden gemaakt en moeten helpen voorkomen dat marktdeelnemers worden misleid ten aanzien van de werkelijke hefboomfinanciering van instellingen. Het is daarom noodzakelijk dat deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treedt.

    (13)

    Verordening (EU) nr. 575/2013 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 429 wordt vervangen door:

    „Artikel 429

    Berekening van de hefboomratio

    1.   De instellingen berekenen hun hefboomratio volgens de in de leden 2 tot en met 13 beschreven methode.

    2.   De hefboomratio wordt berekend als het quotiënt van de kapitaalmaatstaf van een instelling en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van een instelling, uitgedrukt als een percentage.

    De instellingen berekenen de hefboomratio op de referentiedatum voor de rapportage.

    3.   Voor de toepassing van lid 2 is de kapitaalmaatstaf gelijk aan het Tier 1-kapitaal.

    4.   De maatstaf voor de totale risicoblootstelling is de som van:

    a)

    de in lid 5 bedoelde activa, tenzij deze worden afgetrokken bij de vaststelling van de in lid 3 bedoelde kapitaalmaatstaf;

    b)

    de in lid 9 bedoelde derivaten;

    c)

    de opslagfactoren voor tegenpartijkredietrisico bij retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling zoals bedoeld in artikel 429 ter;

    d)

    de in lid 10 bedoelde posten buiten de balanstelling.

    5.   De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van activa, met uitzondering van de in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, overeenkomstig de volgende beginselen:

    a)

    de blootstellingswaarden van activa zijn de blootstellingswaarden overeenkomstig artikel 111, lid 1, eerste zin;

    b)

    fysieke of financiële zekerheden, garanties of aangekochte kredietrisicolimitering worden niet gebruikt om de blootstellingswaarden van activa te verminderen;

    c)

    leningen worden niet verrekend met deposito's;

    d)

    retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties worden niet verrekend.

    6.   De instellingen kunnen de bedragen die overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder d), van het Tier 1-kernkapitaal zijn afgetrokken, aftrekken van de in lid 4 beschreven maatstaf voor de totale risicoblootstelling.

    7.   De bevoegde autoriteiten kunnen een instelling toestaan om blootstellingen die voor de in artikel 113, lid 6, vastgestelde behandeling in aanmerking komen, niet in de blootstellingsmaatstaf op te nemen. De bevoegde autoriteiten kunnen die toestemming alleen geven als aan alle in artikel 113, lid 6, onder a) tot en met e), gestelde voorwaarden is voldaan, en als zij de in artikel 113, lid 6, bedoelde goedkeuring hebben verleend.

    8.   In afwijking van lid 5, onder d), kunnen de instellingen de blootstellingswaarde van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties met dezelfde tegenpartij alleen op nettobasis vaststellen indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    de transacties hebben dezelfde expliciete definitieve afwikkelingsdatum;

    b)

    het recht om de aan de tegenpartij verschuldigde bedragen te compenseren met de door de tegenpartij verschuldigde bedragen is in alle volgende gevallen in rechte afdwingbaar:

    i)

    bij de gewone bedrijfsuitoefening;

    ii)

    in geval van wanbetaling, insolventie en faillissement;

    c)

    de tegenpartijen zijn voornemens om op nettobasis of gelijktijdig af te wikkelen, of voor de transacties wordt een afwikkelingsmechanisme gebruikt dat in het functionele equivalent van afwikkeling op nettobasis resulteert.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), resulteert een afwikkelingsmechanisme in het functionele equivalent van afwikkeling op nettobasis als op de afwikkelingsdatum het nettoresultaat van de kasstromen van de transacties bij gebruik van dat mechanisme gelijk is aan het nettobedrag bij afwikkeling op nettobasis.

    9.   De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig artikel 429 bis.

    10.   De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde contracten, kredietderivaten, retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, overeenkomstig artikel 111, lid 1. De instellingen mogen de nominale waarde van die posten echter niet verminderen met specifieke kredietrisicoaanpassingen.

    Indien een verplichting betrekking heeft op de uitbreiding van een andere verplichting, wordt overeenkomstig artikel 166, lid 9, gebruikgemaakt van de laagste van beide omrekeningsfactoren die voor de individuele verplichting gelden. Voor de blootstellingswaarde van posten buiten balanstelling met een laag risico zoals bedoeld in artikel 111, lid 1, onder d), geldt een vloer van 10 % van de nominale waarde ervan.

    11.   Een instelling die een clearinglid is van een gekwalificeerde centrale tegenpartij kan transactieblootstellingen uit hoofde van de volgende posten van de berekening van de blootstellingsmaatstaf uitsluiten, mits die transactieblootstellingen bij die gekwalificeerde centrale tegenpartij worden gecleard en tegelijkertijd aan de in artikel 306, lid 1, onder c), gestelde voorwaarden voldoen:

    a)

    in bijlage II vermelde contracten;

    b)

    kredietderivaten;

    c)

    retrocessietransacties;

    d)

    transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen;

    e)

    transacties met afwikkeling op lange termijn;

    f)

    margeleningstransacties.

    12.   Wanneer een instelling die een clearinglid van een gekwalificeerde centrale tegenpartij is aan die gekwalificeerde centrale tegenpartij een honoreringsgarantie biedt voor een cliënt die rechtstreeks bij de gekwalificeerde centrale tegenpartij derivatentransacties aangaat, neemt zij overeenkomstig artikel 429 bis de uit de garantie voortvloeiende blootstelling in de blootstellingsmaatstaf op als een derivatenblootstelling aan de cliënt.

    13.   Indien volgens de nationale algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen de fiduciaire activa in de balans worden opgenomen overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 86/635/EEG, kunnen deze activa buiten de maatstaf voor de totale risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio worden gehouden op voorwaarde dat zij voldoen aan de criteria voor het niet-opnemen in de balans van de internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS) 39, zoals van toepassing krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 en, in voorkomend geval, de criteria voor niet-consolidatie van de internationale standaard voor financiële verslaglegging (IFRS) 10, zoals van toepassing krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002.

    14.   De bevoegde autoriteiten kunnen een instelling toestaan blootstellingen die aan alle volgende voorwaarden voldoen, van de blootstellingsmaatstaf uit te sluiten:

    a)

    het betreft blootstellingen aan een publiekrechtelijk lichaam;

    b)

    zij worden behandeld overeenkomstig artikel 116, lid 4;

    c)

    zij vloeien voort uit deposito's die de instelling wettelijk verplicht is aan het onder a) bedoelde publiekrechtelijke lichaam over te dragen voor de financiering van investeringen van algemeen belang.”

    .

    2)

    De volgende artikelen 429 bis en 429 ter worden ingevoegd:

    „Artikel 429 bis

    Blootstellingswaarde van derivaten

    1.   De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig de in artikel 274 beschreven benadering. De instellingen passen artikel 299, lid 2, onder a), toe bij het bepalen van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico.

    Bij het bepalen van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico passen de instellingen de in artikel 299, lid 2, onder a), vastgelegde beginselen niet alleen toe op de aan de handelsportefeuille toegewezen kredietderivaten, maar op al hun kredietderivaten.

    Bij het bepalen van de blootstellingswaarde mogen instellingen overeenkomstig artikel 295 met de gevolgen van schuldvernieuwingscontracten en andere verrekeningsovereenkomsten rekening houden. Productoverschrijdende verrekening is niet van toepassing. instellingen kunnen echter verrekening toepassen binnen de in artikel 272, punt 25, onder c), bedoelde productcategorie en bij kredietderivaten wanneer zij onderworpen zijn aan een in artikel 295, onder c), bedoelde overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening.

    2.   Indien het bedrag van de activa op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging wordt verminderd door de verstrekking van zekerheden met betrekking tot derivatencontracten, maken de instellingen die vermindering ongedaan.

    3.   Voor de toepassing van lid 1 mogen instellingen de in contanten van de tegenpartij ontvangen variatiemarge aftrekken van het gedeelte van de blootstellingswaarde dat de actuele vervangingswaarde omvat, voor zover de variatiemarge op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging niet reeds als een verlaging van de blootstellingswaarde is opgenomen en indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    bij transacties die niet via een gekwalificeerde centrale tegenpartij zijn gecleard, worden de contanten die de ontvangende tegenpartij ontvangt, niet gescheiden;

    b)

    de variatiemarge wordt dagelijks berekend en uitgewisseld op basis van de waardering tegen marktwaarde van de derivatenposities;

    c)

    de valuta van de in contanten ontvangen variatiemarge is dezelfde als de afwikkelingsvaluta van het derivatencontract;

    d)

    de uitgewisselde variatiemarge is het volledige bedrag dat nodig is om de tegen de marktwaarde gewaardeerde blootstelling van het derivaat volledig op te heffen, afhankelijk van de drempel en de minimumbedragen van de overdracht die voor de tegenpartij gelden;

    e)

    het derivatencontract en de variatiemarge tussen de instelling en de tegenpartij bij dat contract vallen onder één enkele verrekeningsovereenkomst die de instelling overeenkomstig artikel 295 als risicoverminderend mag behandelen.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), geldt dat, wanneer het derivatencontract onder een gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst valt, onder de afwikkelingsvaluta elke afwikkelingsvaluta wordt verstaan die in het derivatencontract, de toepasselijke gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst of de kredietondersteuningsbijlage bij de gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst is gespecificeerd.

    Wanneer een instelling op grond van het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging de in contanten aan de tegenpartij betaalde variatiemarge als een te ontvangen actief opneemt, kan zij dat actief van de blootstellingsmaatstaf uitsluiten, mits aan de onder b) tot en met e) gestelde voorwaarden is voldaan.

    4.   Voor de toepassing van lid 3 geldt het volgende:

    a)

    de aftrek van de ontvangen variatiemarge beperkt zich tot het gedeelte van de blootstellingswaarde dat de positieve actuele vervangingswaarde omvat;

    b)

    een instelling gebruikt de in contanten ontvangen variatiemarge niet om de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico te verminderen, en evenmin voor de toepassing van artikel 298, lid 1, onder c), ii);

    5.   Naast de in lid 1 vastgestelde behandeling nemen de instellingen voor geboekte kredietderivaten in de blootstellingswaarde de effectieve notionele bedragen op waarnaar de geboekte kredietderivaten verwijzen, na aftrek van eventuele negatieve veranderingen in de reële waarde die met betrekking tot het geboekte kredietderivaat in het Tier 1-kapitaal zijn verwerkt. De resulterende blootstellingswaarde kan verder worden verminderd met het effectieve notionele bedrag van een gekocht kredietderivaat op dezelfde referentienaam, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    voor kredietderivaten op één naam moeten de gekochte kredietderivaten op een referentienaam staan die gelijkgesteld is met, of achtergesteld is bij de onderliggende referentieverplichting van het geboekte kredietderivaat en zou een kredietgebeurtenis betreffende het preferente referentieactief leiden tot een kredietgebeurtenis betreffende het achtergestelde actief;

    b)

    als een instelling protectie voor een pool referentienamen koopt, kan de gekochte protectie alleen met verkochte protectie voor een pool referentienamen worden gecompenseerd indien de pool van de referentie-entiteiten en de rangorde bij beide transacties identiek zijn;

    c)

    de resterende looptijd van het gekochte kredietderivaat is gelijk aan of langer dan de resterende looptijd van het geboekte kredietderivaat;

    d)

    bij het bepalen van de aanvullende blootstellingswaarde voor geboekte kredietderivaten wordt het notionele bedrag van het gekochte kredietderivaat verminderd met alle eventuele positieve veranderingen in de reële waarde die met betrekking tot het gekochte kredietderivaat in het Tier 1-kapitaal zijn verwerkt;

    e)

    bij in tranches verdeelde producten berust het als protectie gekochte kredietderivaat op een referentieverplichting van dezelfde rangorde als de onderliggende referentieverplichting van het geboekte kredietderivaat.

    Indien het notionele bedrag van een geboekt kredietderivaat niet wordt verminderd met het notionele bedrag van een gekocht kredietderivaat, mogen instellingen de individuele potentiële toekomstige blootstelling van dat geboekte kredietderivaat aftrekken van de totale potentiële toekomstige blootstelling als bepaald overeenkomstig lid 1 van dit artikel in samenhang met artikel 274, lid 2, of artikel 299, lid 2, onder a), al naargelang het geval. Ingeval de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico in samenhang met artikel 298, lid 1, onder c), ii), wordt bepaald, kan PCEgross worden verminderd met de individuele potentiële toekomstige blootstelling van geboekte kredietderivaten, waarbij er geen aanpassingen in NGR worden aangebracht.

    6.   De instellingen verminderen het effectieve notionele bedrag van het geboekte kredietderivaat niet wanneer zij door middel van een total return swap kredietprotectie kopen en de ontvangen nettobetalingen als netto-inkomsten boeken, maar niet overgaan tot de boeking van een eventuele daartegenover staande waardevermindering van het geboekte kredietderivaat, zoals die in het Tier 1-kapitaal tot uitdrukking komt.

    7.   Bij gekochte kredietderivaten voor een pool van referentie-entiteiten mogen instellingen de in lid 5 bedoelde vermindering op geboekte kredietderivaten voor individuele referentienamen pas opnemen als de gekochte protectie economisch gezien gelijkwaardig is aan protectie die voor elk van de individuele namen in de pool afzonderlijk zou worden gekocht. Als een instelling een kredietderivaat voor een pool referentienamen koopt, mag zij enkel een vermindering op een pool geboekte kredietderivaten opnemen als de pool referentie-entiteiten en de rangorde bij beide transacties identiek zijn.

    8.   In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen de instellingen de in artikel 275 beschreven methode gebruiken om de blootstellingswaarde van de in bijlage II, punten 1 en 2, vermelde contracten te bepalen, doch uitsluitend als zij deze methode ook gebruiken om de blootstellingswaarde van deze contracten te bepalen om aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92 te voldoen.

    Wanneer de instellingen de in artikel 275 beschreven methode toepassen, verminderen zij de blootstellingsmaatstaf niet met de in contanten ontvangen variatiemarge.

    Artikel 429 ter

    Opslagfactor voor tegenpartijkredietrisico bij retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties

    1.   Naast de blootstellingswaarde van retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling overeenkomstig artikel 429, lid 5, nemen de instellingen in de blootstellingsmaatstaf een opslagfactor op voor tegenpartijkredietrisico die overeenkomstig lid 2 of 3 van dit artikel wordt vastgesteld, al naargelang het geval.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt bij transacties met een tegenpartij welke niet vallen onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de voorwaarden van artikel 206 voldoet, de opslagfactor (Ei*) per transactie vastgesteld volgens de volgende formule:

    Formula

    waarbij:

     

    Ei de reële waarde is van de effecten of contanten die uit hoofde van transactie i aan de tegenpartij in lening zijn gegeven;

     

    Ci de reële waarde is van de contanten of effecten die uit hoofde van transactie i van de tegenpartij zijn ontvangen;

    3.   Voor de toepassing van lid 1 wordt bij transacties met een tegenpartij welke vallen onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de voorwaarden van artikel 206 voldoet, de opslagfactor (Ei*) per overeenkomst vastgesteld volgens de volgende formule:

    Formula

    waarbij:

     

    Ei de reële waarde is van de effecten of contanten die aan de tegenpartij in lening zijn gegeven uit hoofde van de transacties die onder kaderverrekeningsovereenkomst i vallen;

     

    Ci de reële waarde is van de contanten of effecten die uit hoofde van de kaderverrekeningsovereenkomst i van de tegenpartij zijn ontvangen;

    4.   In afwijking van lid 1 kunnen de instellingen de in artikel 222 beschreven methode gebruiken, onder toepassing van een vloer van 20 % voor het toepasselijke risicogewicht, om de opslagfactor te bepalen voor retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, met inbegrip van die buiten de balanstelling. instellingen mogen deze methode alleen gebruiken wanneer zij deze ook gebruiken voor het bepalen van de blootstellingswaarde van die transacties om aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92 te voldoen.

    5.   Als voor een retrocessietransactie de verkoop wordt verantwoord volgens het toepasselijk kader voor financiële verslaglegging, worden alle aan de verkoop gerelateerde posten door de instelling teruggeboekt.

    6.   Wanneer een instelling bij retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling, als agent tussen twee partijen optreedt, is het volgende van toepassing:

    a)

    wanneer de instelling een cliënt of tegenpartij een vergoeding of garantie biedt die beperkt is tot het eventuele verschil tussen de waarde van de effecten of contanten die de cliënt heeft uitgeleend en de waarde van de zekerheden die de kredietnemer heeft verstrekt, neemt zij in de blootstellingsmaatstaf alleen de opslagfactor op die overeenkomstig lid 2 of lid 3, is vastgesteld, al naargelang het geval;

    b)

    wanneer de instelling geen van de betrokken partijen een vergoeding of garantie biedt, wordt de transactie niet in de blootstellingsmaatstaf opgenomen;

    c)

    wanneer de economische blootstelling van de instelling aan de onderliggende effecten of contanten bij de transactie groter is dan de aan de hand van de opslagfactor verkregen blootstelling, neemt de instelling in de blootstellingsmaatstaf ook een blootstelling op die gelijk is aan de volledige waarde van de effecten of de contanten.”

    .

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 10 oktober 2014.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.


    Top