Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R0757

    Verordening (EU) nr. 757/2010 van de Commissie van 24 augustus 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot de bijlagen I en III Voor de EER relevante tekst

    PB L 223 van 25.8.2010, p. 29–36 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 14/07/2019; opgeheven door 32019R1021

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/757/oj

    25.8.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 223/29


    VERORDENING (EU) Nr. 757/2010 VAN DE COMMISSIE

    van 24 augustus 2010

    tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende persistente organische verontreinigende stoffen met betrekking tot de bijlagen I en III

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG (1), en met name artikel 14, lid 1,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Verordening (EG) nr. 850/2004 worden de verplichtingen die zijn vermeld in het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (hierna „het verdrag” genoemd), goedgekeurd bij Besluit 2006/507/EG van de Raad van 14 oktober 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (2), en in het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (hierna „het protocol” genoemd), goedgekeurd bij Besluit 2004/259/EG van de Raad van 19 februari 2004 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Protocol inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (3), in het recht van de Unie omgezet.

    (2)

    Nadat er van de Europese Unie en haar lidstaten, Noorwegen en Mexico voordrachten voor stoffen waren ontvangen, heeft de bij het verdrag ingestelde commissie ter beoordeling van persistente organische verontreinigende stoffen haar werkzaamheden voor de negen voorgedragen stoffen, waarvoor is geconcludeerd dat ze aan de criteria van het verdrag voldoen, afgerond. Tijdens de vierde vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het verdrag op 4-8 mei 2009 (hierna „COP4” genoemd) is overeengekomen alle negen stoffen aan de bijlagen bij het verdrag toe te voegen.

    (3)

    Met het oog op de tijdens COP4 genomen besluiten moeten de bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 850/2004 worden geactualiseerd. Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 moet worden gewijzigd om er rekening mee te houden dat stoffen enkel in het Verdrag kunnen worden opgenomen.

    (4)

    COP4 heeft besloten acht van de stoffen in bijlage A (beëindiging) bij het verdrag op te nemen. De negende stof, Perfluoroctaansulfonzuur, en zijn derivaten (hierna „PFOS” genoemd) worden wereldwijd nog veel gebruikt en COP4 heeft besloten deze stoffen met een aantal uitzonderingen in bijlage B (beperking) op te nemen. De structuur van Verordening (EG) nr. 850/2004 met bijlage I (verbod) en bijlage II (beperking) is vergelijkbaar. Het verdrag bevat verplichtingen om de productie, het gebruik, de invoer en de uitvoer van in de bijlagen A en B opgenomen stoffen te verbieden of te beperken. Door de stoffen die onder de besluiten van COP4 vallen in Verordening (EG) nr. 850/2004 op te nemen wordt de werkingssfeer van de beperking in overeenstemming met het besluit van COP4 gebracht, aangezien Verordening (EG) nr. 850/2004 niet alleen het op de markt brengen beperkt, maar ook voorwaarden voor de productie, het gebruik en het afvalbeheer bevat.

    (5)

    Het op de markt brengen en het gebruik van PFOS zijn in de Unie beperkt krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (4). De huidige beperking voor PFOS in de Unie kent in vergelijking met het besluit van COP4 slechts enkele uitzonderingen. PFOS zijn ook opgenomen in bijlage I bij het herziene protocol dat op 18 december 2009 is vastgesteld. PFOS dienen derhalve samen met de andere acht stoffen in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 te worden opgenomen. De uitzonderingen die bij de opneming in bijlage XVII voor PFOS van toepassing waren, worden met slechts enkele wijzigingen overgenomen en in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 opgenomen. De uitzonderingen dienen waar van toepassing slechts te gelden bij gebruik van de beste beschikbare technieken. De specifieke uitzondering voor het gebruik van PFOS als bevochtigingsmiddelen voor gebruik bij gecontroleerde galvanisatie is overeenkomstig het besluit van COP4 in de tijd beperkt. Indien hier een technische motivering voor is, kan de termijn worden verlengd, mits dit door de Conferentie van de Partijen bij het verdrag wordt goedgekeurd. De lidstaten moeten om de vier jaar verslag uitbrengen over het gebruik van de toegestane uitzonderingen. De Europese Unie dient als partij bij het verdrag verslag uit te brengen op basis van de verslagen van de lidstaten. De Commissie dient de resterende uitzonderingen en de beschikbaarheid van veiligere alternatieve stoffen of technologieën te blijven toetsen.

    (6)

    De bepalingen in artikel 4, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 850/2004 ten aanzien van stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging voorkomen, dienen voor PFOS te worden omschreven om voor een geharmoniseerde handhaving van en toezicht op die verordening te zorgen, terwijl tevens wordt gewaarborgd dat aan het verdrag wordt voldaan. Krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 mochten PFOS in hoeveelheden onder bepaalde drempelwaarden worden gebruikt. Totdat nadere informatie beschikbaar komt, komen de drempelwaarden in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor PFOS in artikelen overeen met een niveau onder welk PFOS niet zinvol kunnen worden gebruikt terwijl toezicht en handhaving via bestaande methoden toch mogelijk zijn. Deze drempelwaarden dienen derhalve het gebruik van PFOS te beperken tot een niveau dat overeenkomt met onopzettelijke sporenverontreinigingen. Voor PFOS als stoffen of in preparaten dient deze verordening een drempelwaarde vast te stellen die overeenkomt met een vergelijkbaar niveau. Om opzettelijk gebruik uit te sluiten moet dit niveau lager liggen dan het niveau in Verordening (EG) nr. 1907/2006.

    (7)

    Het op de markt brengen en het gebruik van pentabroomdifenylether en octabroomdifenylether zijn in de Unie beperkt krachtens bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 met een maximale concentratiegrenswaarde van 0,1 massaprocent beneden welke ze niet als beperkt wordt beschouwd. COP4 heeft besloten congeneren die aanwezig zijn in de commerciële vormen van pentabroomdifenylethers en octabroomdifenylethers die POP-kenmerken hebben, op te nemen. Met het oog op de samenhang dient de vermelding in Verordening (EG) nr. 850/2004 de aanpak van bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 te volgen voor de derivaten waarvan door COP4 is bepaald dat ze POP-kenmerken hebben; derhalve dienen de derivaten hexabroomdifenylether, heptabroomdifenylether, tetrabroomdifenylether en pentabroomdifenylether in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 te worden opgenomen.

    (8)

    De bepalingen in artikel 4, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 850/2004 ten aanzien van stoffen die als onopzettelijke sporenverontreiniging voorkomen, dienen voor polybroomdifenylethers (pbde’s) te worden omschreven om voor een geharmoniseerde handhaving van en toezicht op die verordening te zorgen, terwijl tevens wordt gewaarborgd dat aan het verdrag wordt voldaan. Deze verordening dient een vaste drempelwaarde vast te stellen voor onopzettelijke sporenverontreinigingen met betrekking tot pbde’s in stoffen, preparaten en artikelen. Onder voorbehoud van nadere informatie die beschikbaar wordt en van een beoordeling door de Commissie overeenkomstig de doelstellingen van deze verordening, dienen de drempelwaarden in bijlage XVII bij Verordening (EG) nr. 1907/2006 voor pbde’s in artikelen die uit gerecycleerde materialen worden vervaardigd, het gebruik van pbde’s tot onopzettelijke sporenverontreinigingen te beperken, aangezien ze worden geacht overeen te komen met een niveau onder welk pbde’s niet zinvol kunnen worden gebruikt terwijl toezicht en handhaving via bestaande methoden toch mogelijk zijn. Voor pbde’s als stoffen, in preparaten of in artikelen dient deze verordening een drempelwaarde vast te stellen die overeenkomt met een vergelijkbaar niveau.

    (9)

    Er moet worden gepreciseerd dat het verbod in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 850/2004 niet geldt voor pbde’s en PFOS bevattende artikelen die al in gebruik zijn op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

    (10)

    DDT en hexachloorcyclohexanen (HCH), inclusief lindaan, dienen zonder uitzonderingen te worden opgenomen. Krachtens deel A van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 mogen de lidstaten de bestaande productie en het bestaande gebruik van DDT voor de productie van dicofol blijven toestaan. Er is momenteel geen lidstaat die deze uitzondering gebruikt. Daarnaast is de opneming van dicofol in bijlage I bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (5) en in Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (6) geweigerd. Deze uitzondering dient derhalve te worden geschrapt. HCH, inclusief lindaan, is met twee specifieke uitzonderingen voor bepaalde specifieke toepassingen opgenomen in deel B van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004. Deze uitzonderingen zijn op 1 september 2006 en op 31 december 2007 verstreken en dienen derhalve te worden geschrapt.

    (11)

    Overeenkomstig de besluiten van COP4 dient pentachloorbenzeen aan de bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 850/2004 te worden toegevoegd, zodat deze stof onder een algeheel verbod en onder de bepalingen inzake beperking van vrijkoming in die verordening gaat vallen. Chloordecon en hexabroombifenyl dienen naar deel A van bijlage I te worden verplaatst, aangezien deze stoffen nu in beide internationale instrumenten zijn opgenomen.

    (12)

    Overeenkomstig artikel 22 van het verdrag treden de wijzigingen in de bijlagen A, B en C bij het verdrag één jaar na de datum van mededeling van een wijziging door de depositaris, in dit geval op 26 augustus 2010, in werking. Derhalve dient deze verordening met het oog op de samenhang met ingang van dezelfde datum van toepassing zijn. Deze verordening moet daarom dringend in werking treden.

    (13)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Richtlijn 67/548/EEG opgerichte comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De bijlagen I en III bij Verordening (EG) nr. 850/2004 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 26 augustus 2010.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 24 augustus 2010.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 158 van 30.4.2004, blz. 7.

    (2)  PB L 209 van 31.7.2006, blz. 1.

    (3)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 35.

    (4)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

    (5)  PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.

    (6)  PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.


    BIJLAGE

    1)

    Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 850/2004 komt als volgt te luiden:

    „BIJLAGE I

    Deel A —   Stoffen die in het verdrag en in het protocol zijn opgenomen en stoffen die uitsluitend in het verdrag zijn opgenomen

    Stof

    CAS-nr.

    EG-nr.

    Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

    Tetrabroomdifenylether

    C12H6Br4O

     

     

    1.

    In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties tetrabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

    2.

    In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van hetgeen volgt, toegestaan:

    a)

    onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent tetrabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

    b)

    elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) valt.

    3.

    Het gebruik van artikelen met tetrabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

    Pentabroomdifenylether

    C12H5Br5O

     

     

    1.

    In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties pentabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

    2.

    In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van hetgeen volgt, toegestaan:

    a)

    onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent pentabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

    b)

    elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG valt.

    3.

    Het gebruik van artikelen met pentabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

    Hexabroomdifenylether

    C12H4Br6O

     

     

    1.

    In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties hexabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

    2.

    In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van de volgende artikelen toegestaan:

    a)

    onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent hexabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

    b)

    elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG valt.

    3.

    Het gebruik van artikelen met hexabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

    Heptabroomdifenylether

    C12H3Br7O

     

     

    1.

    In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties heptabroomdifenylether van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten, artikelen of als bestanddeel van de brandvertraagde delen van artikelen.

    2.

    In afwijking hiervan zijn de productie, het op de markt brengen en het gebruik van de volgende artikelen toegestaan:

    a)

    onverminderd het bepaalde onder b), artikelen en preparaten die lagere concentraties dan 0,1 massaprocent heptabroomdifenylether bevatten wanneer ze geheel of gedeeltelijk uit gerecycleerde materialen of materialen uit voor hergebruik opgewerkt afval zijn vervaardigd;

    b)

    elektrische en elektronische apparatuur die onder Richtlijn 2002/95/EG valt.

    3.

    Het gebruik van artikelen met heptabroomdifenylether als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

    Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS)

    C8F17SO2X

    (X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten waaronder polymeren)

     

     

    1.

    In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties PFOS van ten hoogste 10 mg/kg (0,001 massaprocent) wanneer de stof voorkomt in stoffen of preparaten.

    2.

    In verband met deze vermelding is artikel 4, lid 1, onder b), van toepassing op concentraties PFOS in halffabricaten of artikelen, of delen daarvan, indien de PFOS-concentratie lager is dan 0,1 massaprocent, berekend naar de massa van structureel of microstructureel afzonderlijke delen die PFOS bevatten, of voor textiel of andere gecoate materialen indien de hoeveelheid PFOS lager is dan 1 μg/m2 van het gecoate materiaal.

    3.

    Het gebruik van artikelen met PFOS als bestanddeel die al in gebruik waren vóór 25 augustus 2010 is toegestaan. Op zulke artikelen is artikel 4, lid 2, derde en vierde alinea, van toepassing.

    4.

    Blusschuim dat vóór 27 december 2006 op de markt is gebracht, mag worden gebruikt tot en met 27 juni 2011.

    5.

    Als de in het milieu vrijkomende hoeveelheid tot een minimum wordt beperkt, worden de productie en het op de markt brengen voor de volgende specifieke toepassingen toegestaan, op voorwaarde dat de lidstaten om de vier jaar bij de Commissie verslag uitbrengen over de vorderingen bij de eliminatie van PFOS:

    a)

    tot 26 augustus 2015: bevochtigingsmiddelen voor gebruik bij gecontroleerde galvanisatie;

    b)

    lichtgevoelige of antireflecterende coatings voor fotolithografische procedés,

    c)

    fotografische coatings voor films, papier of drukplaten;

    d)

    nevelonderdrukkers voor niet-decoratieve hardverchroming met chroom (VI) in systemen met een gesloten cyclus;

    e)

    hydraulische vloeistoffen voor de luchtvaart.

    Wanneer de onder a) tot e) genoemde uitzonderingen betrekking hebben op de productie of het gebruik in een installatie die valt binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), zijn de relevante beste beschikbare technieken voor de preventie en minimalisering van de uitstoot van PFOS van toepassing, die worden beschreven in de door de Commissie krachtens artikel 17, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2008/1/EG gepubliceerde informatie.

    Zodra nieuwe informatie beschikbaar komt met nadere bijzonderheden over het gebruik en veiliger alternatieve stoffen of technologieën voor de onder de punten b) tot e) genoemde toepassingen, herziet de Commissie de in de tweede alinea genoemde uitzonderingen, zodat:

    i)

    het gebruik van PFOS geleidelijk wordt uitgebannen zodra het gebruik van veiliger alternatieven technisch en economisch haalbaar is,

    ii)

    een uitzondering alleen nog kan blijven gelden voor essentiële toepassingen waarvoor geen veiliger alternatieven bestaan, op voorwaarde dat verslag is uitgebracht over de inspanningen die zijn gedaan om veiliger alternatieven te vinden,

    iii)

    de vrijkoming van PFOS in het milieu door toepassing van de beste beschikbare technieken tot een minimum is beperkt.

    6.

    Zodra door het Europees Comité voor Normalisatie (CEN) normen worden vastgesteld, worden deze als analysemethoden gebruikt om aan te tonen dat stoffen, preparaten en artikelen aan de punten 1 en 2 voldoen.

    DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloorfenyl)ethaan)

    50-29-3

    200-024-3

    Chlordaan

    57-74-9

    200-349-0

    Hexachloorcyclohexanen, inclusief lindaan

    58-89-9

    200-401-2

    319-84-6

    206-270-8

    319-85-7

    206-271-3

    608-73-1

    210-168-9

    Dieldrin

    60-57-1

    200-484-5

    Endrin

    72-20-8

    200-775-7

    Heptachloor

    76-44-8

    200-962-3

    Hexachloorbenzeen

    118-74-1

    200-273-9

    Chloordecon

    143-50-0

    205-601-3

    Aldrin

    309-00-2

    206-215-8

    Pentachloorbenzeen

    608-93-5

    210-172-5

    Polychloorbifenylen (pcb’s)

    1336-36-3 en andere

    215-648-1 en andere

    Onverminderd Richtlijn 96/59/EG mogen artikelen die ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening al in gebruik zijn, worden gebruikt.

    Mirex

    2385-85-5

    219-196-6

    Toxafeen

    8001-35-2

    232-283-3

    Hexabroombifenyl

    36355-01-8

    252-994-2


    Deel B —   Stoffen die uitsluitend in het protocol zijn opgenomen

    Stof

    CAS-nr.

    EG-nr.

    Specifieke vrijstelling voor gebruik als tussenproduct of andere specificatie

    —”

     

     

     

    2)

    Aan bijlage III wordt het volgende punt toegevoegd:

    „Pentachloorbenzeen (CAS-nr. 608-93-5)”.


    (1)  PB L 37 van 13.2.2003, blz. 19.

    (2)  PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.


    Top