Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009R0169

    Verordening (EG) nr. 169/2009 van de Raad van 26 februari 2009 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (Gecodificeerde versie) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 61 van 5.3.2009, p. 1–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/169/oj

    5.3.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 61/1


    VERORDENING (EG) Nr. 169/2009 VAN DE RAAD

    van 26 februari 2009

    houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren

    (Gecodificeerde versie)

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 83,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan.

    (2)

    De mededingingsregels die toepasselijk zijn op het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, vormen een der elementen van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en van de algemene economische politiek.

    (3)

    De op deze sectoren toepasselijke mededingingsregels dienen rekening te houden met de bijzondere aspecten van het vervoer.

    (4)

    Het is, aangezien de mededingingsregels voor het vervoer afwijken van de algemene mededingingsregels, noodzakelijk dat de ondernemingen in staat worden gesteld te weten welke regeling in elk concreet geval toepasselijk is.

    (5)

    De mededingingsregeling voor het vervoer dient daarbij de gemeenschappelijke financiering of verwerving van materieel en benodigdheden voor het vervoer voor de gemeenschappelijke exploitatie van bepaalde groepen ondernemingen, alsmede bepaalde werkzaamheden van tussenpersonen voor het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, in dezelfde mate te betrekken.

    (6)

    Ten einde te voorkomen dat de handel tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed en de mededinging binnen de interne markt wordt vervalst, met betrekking tot de drie bovenbedoelde takken van vervoer, dienen overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, alsmede misbruik van een machtspositie op de interne markt, waaruit zodanige gevolgen zouden kunnen voortvloeien, in beginsel te worden verboden.

    (7)

    Bepaalde soorten overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op vervoergebied, die uitsluitend de toepassing van technische verbeteringen of de technische samenwerking tot doel en ten gevolge hebben, kunnen worden ontheven van het kartelverbod, aangezien zij bijdragen tot een verhoogde productiviteit. De Raad zal, in het licht der opgedane ervaring en op grond van de toepassing van de onderhavige verordening, op voorstel van de Commissie, aanleiding kunnen hebben de lijst van deze soorten overeenkomsten te wijzigen.

    (8)

    Om een verbetering te bevorderen van de te grote versnippering die veelal bestaat in de sectoren van het vervoer over de weg en over de binnenwateren, dienen eveneens van het kartelverbod te worden ontheven de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestelde feitelijke gedragingen die de oprichting en de werking van groepen ondernemingen voor deze twee takken van vervoer, met inbegrip van de gemeenschappelijke financiering of verwerving van vervoermaterieel of -benodigdheden voor de gemeenschappelijke exploitatie beogen. Deze algemene ontheffing kan slechts worden toegekend, indien de totale ladingscapaciteit van een groep een vastgesteld maximum niet te boven gaat en de individuele capaciteit van de ondernemingen die tot de groep behoren, zekere gestelde grenzen niet overschrijdt, zulks ten einde te voorkomen dat één onderneming binnen de groep een machtspositie kan innemen. De Commissie dient niettemin over de mogelijkheid te beschikken om in te grijpen, indien in een bepaald geval dergelijke overeenkomsten gevolgen zouden hebben die onverenigbaar zijn met de voorwaarden die zijn gesteld voor het als geoorloofd erkennen van een mededingingsregeling en indien zij een misbruik van de ontheffing zouden vormen. Evenwel sluit het feit, dat de groep over een totale ladingscapaciteit beschikt die groter is dan het vastgestelde maximum, of het feit dat zij op grond van de individuele capaciteit der tot de groep behorende ondernemingen niet kan profiteren van de algemene ontheffing, daarom nog niet de mogelijkheid uit, dat zij een geoorloofde onderling afgestemde feitelijke gedraging vormt voorzover zij voldoet aan de in de onderhavige verordening gestelde relevante voorwaarden.

    (9)

    In eerste instantie dienen de ondernemingen zelf af te wegen wat in hun overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen de overhand heeft, een op beperking der mededinging gerichte werking dan wel een in economisch opzicht gunstige werking die deze beperkingen vermag te rechtvaardigen, en zij dienen aldus onder eigen verantwoordelijkheid het al dan niet geoorloofde karakter van deze overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen te beoordelen.

    (10)

    Men moet derhalve de ondernemingen toestaan om overeenkomsten te sluiten en toe te passen zonder deze te moeten aanmelden, waarbij zij dus worden blootgesteld aan het risico van nietigverklaring met terugwerkende kracht indien deze overeenkomsten zouden worden onderzocht op grond van een klacht of een ambtshalve optreden van de Commissie, dit onverminderd de mogelijkheid dat deze overeenkomsten met terugwerkende kracht geoorloofd worden verklaard in het geval dat een dergelijk onderzoek achteraf plaatsvindt,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    Op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren is deze verordening van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, welke tot doel of ten gevolge hebben, het bepalen van vrachtprijzen en vervoervoorwaarden, het beperken of controleren van het vervoersaanbod, het verdelen van de vervoermarkten, de toepassing van technische verbeteringen of de technische samenwerking, de gemeenschappelijke financiering of verwerving van materieel of benodigdheden voor vervoer, die rechtstreeks verband houdt met vervoersprestaties, voor zover zulks noodzakelijk is voor de gemeenschappelijke exploitatie van een groep ondernemingen voor vervoer over de weg of over de binnenwateren, zoals omschreven in artikel 3, en op machtsposities op de vervoermarkt. Deze verordening is eveneens van toepassing op handelingen van tussenpersonen in het vervoer welke hetzelfde doel of dezelfde gevolgen hebben.

    Artikel 2

    Wettelijke uitzondering voor technische overeenkomsten

    1.   Het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, die uitsluitend tot doel en ten gevolge hebben de toepassing van technische verbeteringen of de technische samenwerking door middel van:

    a)

    de uniforme toepassing van normen en typen voor het materieel, de bedrijfsbenodigdheden voor het vervoer, de vervoermiddelen en de vaste installaties;

    b)

    de uitwisseling of het gemeenschappelijk gebruik, voor het vervoerbedrijf, van personeel, materieel, vervoermiddelen en vaste installaties;

    c)

    de organisatie en uitvoering van opeenvolgend, aanvullend, vervangend of gecombineerd vervoer, alsmede de vaststelling en toepassing van algemene vervoerprijzen en -voorwaarden, met inbegrip van mededingingsprijzen;

    d)

    de regeling van het vervoer binnen één en dezelfde vervoerstak via trajecten die uit bedrijfseconomisch oogpunt het meest rationeel zijn;

    e)

    de coördinatie van dienstregelingen op opvolgende trajecten;

    f)

    het samenvoegen van afzonderlijke zendingen;

    g)

    de invoering van uniforme regels betreffende de structuur en de toepassingsvoorwaarden van vervoertarieven, voor zover daarin geen vervoerprijzen en -voorwaarden worden vastgesteld.

    2.   De Commissie zal de Raad, zo nodig, voorstellen voorleggen tot uitbreiding of beperking van de in lid 1 opgenomen lijst.

    Artikel 3

    Vrijstelling voor groepen kleine en middelgrote ondernemingen

    1.   Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen overeenkomstig artikel 81, lid 1, van het Verdrag zijn van het verbod van dat artikel vrijgesteld, indien zij tot doel hebben:

    a)

    de vorming en werking van groepen ondernemingen voor vervoer over de weg of over de binnenwateren met het oog op de verrichting van vervoersactiviteiten,

    b)

    de gemeenschappelijke financiering of verwerving van materieel of benodigdheden voor vervoer, die rechtstreeks verband houden met vervoersprestaties voor zover zulks noodzakelijk is voor de gemeenschappelijke exploitatie van deze groepen,

    en indien de totale ladingscapaciteit van de groep niet groter is dan:

    i)

    10 000 ton voor het vervoer over de weg;

    ii)

    500 000 ton voor het vervoer over de binnenwateren.

    De individuele capaciteit van elk der aan de groep deelnemende ondernemingen mag niet groter zijn dan 1 000 ton voor het vervoer over de weg of 50 000 ton voor het vervoer over de binnenwateren.

    2.   Indien de uitvoering van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in bepaalde gevallen gevolgen met zich meebrengt die onverenigbaar zijn met de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag, kunnen de ondernemingen en ondernemersverenigingen verplicht worden aan deze gevolgen een einde te maken.

    Artikel 4

    Intrekking

    Verordening (EEG) nr. 1017/68, zoals gewijzigd bij de verordeningen in bijlage I, deel A, wordt ingetrokken met uitzondering van artikel 13, lid 3, dat van toepassing blijft op beschikkingen die vóór 1 mei 2004 overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 zijn aangenomen tot de datum waarop die beschikkingen vervallen.

    Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

    Artikel 5

    Inwerkingtreding, bestaande mededingingsregelingen

    1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.   Het in artikel 81, lid 1, van het Verdrag vervatte verbod is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die reeds bestonden op de datum van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden of op de datum van toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije en die ingevolge de toetreding onder het toepassingsgebied van artikel 81, lid 1, van het Verdrag vallen, indien zij binnen zes maanden na de datum van toetreding zodanig worden gewijzigd dat zij voldoen aan de voorwaarden van het artikel 3 van deze verordening. Dit lid is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die op de datum van de toetreding reeds onder artikel 53, lid 1, van de EER-overeenkomst vallen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 26 februari 2009.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    I. LANGER


    (1)  PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 67.

    (2)  PB C 161 van 13.7.2007, blz. 100.

    (3)  PB L 175 van 23.7.1968, blz. 1.

    (4)  Zie bijlage I.


    BIJLAGE I

    DEEL A

    Ingetrokken verordening met de achtereenvolgende wijzigingen ervan

    (bedoeld in artikel 4)

    Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad

    (PB L 175 van 23.7.1968, blz. 1)

    behalve artikel 13, lid 3

    Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad

    (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1)

    uitsluitend artikel 36

    DEEL B

    Niet-ingetrokken achtereenvolgende wijzigingen

    Toetredingsakte van 1972

    Toetredingsakte van 1979

    Toetredingsakte van 1994

    Toetredingsakte van 2003


    BIJLAGE II

    CONCORDANTIETABEL

    Verordening (EEG) nr. 1017/68

    De onderhavige verordening

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 3

    Artikel 2

    Artikel 4, lid 1, eerste alinea, eerste aanhef, eerste streepje

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste aanhef, onder a)

    Artikel 4, lid 1, eerste alinea, eerste aanhef, tweede streepje

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste aanhef, onder b)

    Artikel 4, lid 1, eerste alinea, tweede aanhef, eerste streepje

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede aanhef, punt i)

    Artikel 4, lid 1, eerste alinea, tweede aanhef, tweede streepje

    Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede aanhef, punt ii)

    Artikel 4, lid 1, tweede alinea

    Artikel 3, lid 1, tweede alinea

    Artikel 4, lid 2

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 4

    Artikel 30, lid 1

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 30, lid 3, tweede alinea

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 31

    Bijlage I

    Bijlage II


    Top