Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007D0126

    Besluit van de Raad van 12 februari 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Strafrecht voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het Algemene programma Grondrechten en justitie

    PB L 58 van 24.2.2007, p. 13–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2007/126(1)/oj

    24.2.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 58/13


    BESLUIT VAN DE RAAD

    van 12 februari 2007

    tot vaststelling van het specifieke programma „Strafrecht” voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het Algemene programma „Grondrechten en justitie”

    (2007/126/JBZ)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 31 en artikel 34, lid 2, onder c),

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Overeenkomstig artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is het doel van de Unie de burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van zekerheid te verschaffen door de ontwikkeling van een gezamenlijk optreden van de lidstaten op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

    (2)

    Overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag betreffende de Europese Unie omvat het gezamenlijk optreden in strafzaken onder meer de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.

    (3)

    Het in november 2004 door de Europese Raad aangenomen Haags programma, dat voortbouwt op de conclusies van de Europese Raad van Tampere, bevestigt opnieuw dat prioriteit moet worden verleend aan de versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, in het bijzonder door middel van een nauwere justitiële samenwerking in strafzaken op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning.

    (4)

    Het kaderprogramma dat werd vastgesteld bij Besluit 2002/630/JBZ van de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van een kaderprogramma betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (AGIS) (2), heeft aanzienlijk bijgedragen tot de versterking van de samenwerking tussen de politie, andere rechtshandhavingsinstanties en het gerechtelijk apparaat in de lidstaten, en tot de verbetering van het wederzijdse begrip tussen en het wederzijdse vertrouwen in hun politiële, justitiële, juridische en administratieve stelsels.

    (5)

    De ambitieuze doelstellingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Haags programma moeten worden verwezenlijkt door een flexibel en doeltreffend programma vast te stellen waarmee planning en uitvoering kunnen worden vergemakkelijkt.

    (6)

    Het programma moet het wederzijdse vertrouwen in het gerechtelijk apparaat verbeteren. Volgens het Haags programma moet het wederzijdse vertrouwen worden versterkt door netwerken van justitiële organisaties en instellingen te ontwikkelen, de opleiding van beoefenaars van juridische beroepen te verbeteren, de uitvoering van het EU-beleid op het justitieel terrein te evalueren met volledige inachtneming van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, het onderzoek op het gebied van justitiële samenwerking te bevorderen en operationele projecten tussen de lidstaten ter modernisering van de rechtspleging te vergemakkelijken.

    (7)

    Het programma moet ook de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning vergemakkelijken door de wederzijdse kennis over eerdere in de Europese Unie uitgesproken veroordelingen te verbeteren, in het bijzonder door het opzetten van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters.

    (8)

    Het Europees netwerk voor justitiële opleiding, dat werd opgericht door instellingen die in alle lidstaten specifiek belast zijn met de opleiding van leden van de rechterlijke macht, ondersteunt een opleidingsprogramma voor rechters en openbare aanklagers, dat een echte Europese dimensie heeft. Dit draagt bij aan de versterking van het wederzijdse vertrouwen en verbetert het wederzijdse begrip tussen justitiële autoriteiten en verschillende rechtsstelsels.

    (9)

    Daar de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het programma beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, dat op de Unie van toepassing is krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (10)

    Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (3) (hierna „het Financieel Reglement” genoemd) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie (4) tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002, die de financiële belangen van de Europese Gemeenschap beschermen, zijn van toepassing, waarbij moet worden gestreefd naar eenvoud en samenhang bij de keuze van de begrotingsinstrumenten, beperking van het aantal gevallen waarin de Commissie rechtstreeks verantwoordelijk is voor de uitvoering en het beheer van de begrotingsinstrumenten, en evenredigheid tussen de hoogte van de middelen en de administratieve lasten voor de besteding ervan.

    (11)

    Tevens moeten passende maatregelen worden getroffen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en moeten de nodige stappen worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of verkeerd bestede middelen terug te vorderen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (5), Verordening (EG, Euratom) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd (6),en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (7).

    (12)

    Krachtens het Financieel Reglement moet voor exploitatiesubsidies een basisbesluit worden aangenomen.

    (13)

    De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit vastgestelde procedures met behulp van een comité.

    (14)

    Besluit 2002/630/JBZ dient met ingang van 1 januari 2007 te worden vervangen door dit besluit en door het besluit tot vaststelling van het nieuwe specifieke programma „Preventie en bestrijding van criminaliteit”.

    (15)

    Teneinde de doeltreffende en tijdige uitvoering van het programma te verzekeren, is dit besluit met ingang van 1 januari 2007 van toepassing,

    BESLUIT:

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    1.   Bij dit besluit wordt het specifieke programma „Strafrecht” (hierna „het programma” genoemd) vastgesteld als onderdeel van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om bij te dragen aan de versterking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

    2.   Het programma bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 31december 2013.

    Artikel 2

    Algemene doelstellingen

    1.   Het programma heeft de volgende algemene doelstellingen:

    a)

    bevorderen van de justitiële samenwerking om bij te dragen aan de totstandbrenging van een ware Europese rechtsruimte in strafzaken, die is gebaseerd op wederzijdse erkenning en wederzijds vertrouwen;

    b)

    bevorderen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voor zover nodig ter verbetering van de justitiële samenwerking. Bevordering van het beperken van de bestaande juridische belemmeringen voor de goede werking van de justitiële samenwerking teneinde de coördinatie van onderzoeken te verbeteren en de verenigbaarheid van de bestaande rechtsstelsels in de lidstaten met de Europese Unie te vergroten, zulks om te voorzien in een passende follow-up van onderzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten;

    c)

    de verbetering van de contacten en van de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen justitiële en administratieve autoriteiten en beoefenaars van juridische beroepen, zijnde advocaten en anderen die beroepshalve bij de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn, en bevordering van de opleiding van de leden van de rechterlijke macht, met het oog op een groter wederzijds vertrouwen;

    d)

    de verdere verbetering van het wederzijdse vertrouwen met het oog op waarborging van de bescherming van de rechten van slachtoffers en verdachten.

    2.   Zonder afbreuk te doen aan de doelstellingen en bevoegdheden van de Europese Gemeenschap, dragen de algemene doelstellingen van het programma bij aan de ontwikkeling van communautaire beleidsmaatregelen en meer specifiek aan de totstandbrenging van een justitiële ruimte.

    Artikel 3

    Specifieke doelstellingen

    Het programma heeft de volgende specifieke doelstellingen:

    a)

    bevorderen van de justitiële samenwerking in strafzaken om

    i)

    de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en vonnissen te bevorderen;

    ii)

    uit verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten voortvloeiende belemmeringen op te heffen en de noodzakelijke onderlinge aanpassing van het materieel strafrecht betreffende zware criminaliteit, met name zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, te bevorderen;

    iii)

    de vaststelling van minimumnormen betreffende aspecten van de strafvordering verder te versterken om de praktische aspecten van de justitiële samenwerking te bevorderen;

    iv)

    voor een goede rechtsbedeling te zorgen door jurisdictiegeschillen te voorkomen;

    v)

    de uitwisseling van informatie, met name informatie uit de nationale strafregisters, te verbeteren door het gebruik van geautomatiseerde systemen;

    vi)

    de rechten van verdachten en de sociale en juridische bijstand aan slachtoffers te bevorderen;

    vii)

    de lidstaten aan te moedigen nauwer samen te werken met Eurojust bij de bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde en andere zware criminaliteit;

    viii)

    maatregelen te bevorderen die gericht zijn op een effectieve resocialisatie van daders, en met name van jeugdige daders;

    b)

    verbetering van de wederzijdse kennis van de strafrechtsstelsels van de lidstaten en bevordering en versterking van netwerkvorming, wederzijdse samenwerking, uitwisseling en verspreiding van informatie, ervaringen en beste praktijken;

    c)

    de juiste uitvoering, de correcte en concrete toepassing en de evaluatie van de instrumenten van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken;

    d)

    betere informatie over de rechtsstelsels van de lidstaten en betere toegang tot de rechter;

    e)

    bevorderen van de opleiding van magistraten, advocaten en anderen die beroepshalve bij de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn met betrekking tot het Gemeenschapsrecht en het recht van de Unie;

    f)

    evaluatie van de algemene voorwaarden voor de ontwikkeling van het wederzijdse vertrouwen door middel van verbetering van het wederzijdse begrip tussen de justitiële autoriteiten en de verschillende rechtsstelsels, met name in verband met de uitvoering van het EU-beleid op justitieel gebied;

    g)

    ontwikkeling en implementatie van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters en ondersteuning van studies om andere vormen van informatie-uitwisseling te ontwikkelen.

    Artikel 4

    In aanmerking komende acties

    Met het oog op de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 aangegeven algemene en specifieke doelstellingen kunnen in het kader van het programma onder de in het jaarlijkse werkprogramma vastgestelde voorwaarden de volgende soorten acties worden ondersteund:

    a)

    specifieke acties van de Commissie, zoals studies en onderzoek, ontwikkeling en implementatie van specifieke projecten (zoals het opzetten van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van informatie uit strafregisters), opiniepeilingen en onderzoeken, vaststelling van indicatoren en gemeenschappelijke methodologieën, verzameling, ontwikkeling en verspreiding van gegevens en statistieken; seminars, conferenties en vergaderingen van deskundigen, op het publiek gerichte campagnes en evenementen, ontwikkeling en onderhoud van websites, het opstellen en verspreiden van voorlichtingsmateriaal, ondersteuning en ontwikkeling van netwerken van nationale deskundigen, analyse, toezicht en evaluatie; of

    b)

    specifieke transnationale projecten in het belang van de Unie die door ten minste twee lidstaten of door ten minste één lidstaat en één land dat een toetredende staat of een kandidaat-lidstaat kan zijn, worden ingediend, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; of

    c)

    activiteiten van niet-gouvernementele organisaties of andere entiteiten die overeenkomstig de algemene doelstellingen van het programma een doel van algemeen Europees belang nastreven, volgens de in de jaarlijkse werkprogramma's uiteengezette voorwaarden; of

    d)

    exploitatiesubsidies ter medefinanciering van de uitgaven in verband met het permanente werkprogramma van het Europees netwerk voor justitiële opleiding, dat op het gebied van de opleiding van magistraten een doelstelling van algemeen Europees belang nastreeft;

    e)

    nationale projecten in de lidstaten die

    i)

    dienen ter voorbereiding van transnationale projecten en/of maatregelen van de Unie („starter-maatregelen”);

    ii)

    dienen ter aanvulling van transnationale projecten en/of maatregelen van de Unie („aanvullende maatregelen”);

    iii)

    bijdragen tot de ontwikkeling van innoverende methoden en/of technieken die eventueel kunnen worden overgedragen naar acties op het niveau van de Unie of nationale projecten in het kader waarvan dergelijke methoden of technieken worden ontwikkeld teneinde deze over te dragen naar andere lidstaten en/of naar een ander land dat een toetredende staat of een kandidaat-lidstaat kan zijn.

    Artikel 5

    Doelgroepen

    Het programma is onder meer gericht op beoefenaars van juridische beroepen, vertegenwoordigers van slachtofferhulporganisaties en anderen die beroepshalve bij de werkzaamheden van de rechterlijke macht betrokken zijn, de nationale autoriteiten en de burgers van de Unie in het algemeen.

    Artikel 6

    Toegang tot het programma

    1.   Het programma staat open voor instellingen en openbare of particuliere organisaties, waaronder beroepsorganisaties, universiteiten, onderzoeksinstituten en instituten waar beoefenaars van juridische beroepen een basis- of vervolgopleiding op het gebied van juridische en gerechtelijke aangelegenheden krijgen, alsmede voor niet-gouvernementele organisaties van de lidstaten. Commercieel gerichte instellingen en organisaties hebben alleen samen met niet-commerciële organisaties of overheidsorganisaties toegang tot subsidies.

    Onder „beoefenaars van juridische beroepen” worden onder meer verstaan rechters, openbare aanklagers, advocaten, procureurs, departementale ambtenaren, gerechtsmedewerkers, gerechtsdeurwaarders, gerechtstolken, en andere beroepsbeoefenaars die bij de werkzaamheden van het gerecht op strafrechtelijk gebied betrokken zijn.

    2.   Derde landen en internationale organisaties kunnen geen transnationale projecten indienen, maar wel als partner daaraan deelnemen.

    Artikel 7

    Financieringsvormen

    1.   Communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

    a)

    subsidies;

    b)

    overheidsopdrachten.

    2.   Behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt, worden communautaire subsidies normaliter toegekend na een oproep tot het indienen van voorstellen in de vorm van exploitatiesubsidies en subsidies voor acties.

    In het jaarlijkse werkprogramma wordt het minimumpercentage van de jaarlijkse uitgaven bestemd voor subsidies vermeld. Dat minimumpercentage is ten minste 65 %.

    Het maximale medefinancieringspercentage van de kosten van het project wordt in het jaarlijkse werkprogramma vastgesteld.

    3.   Voorts is voorzien in uitgaven voor begeleidende maatregelen door middel van contracten voor overheidsopdrachten, in welk geval de communautaire financiering de aankoop van diensten en goederen dekt. Het gaat daarbij onder meer om uitgaven met betrekking tot voorlichting en communicatie, voorbereidende werkzaamheden, tenuitvoerlegging, toezicht, controles en evaluatie van projecten, beleidsinitiatieven, programma's en wetgeving.

    Artikel 8

    Uitvoeringsmaatregelen

    1.   De Commissie voert de communautaire bijstand uit overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (hierna „het Financieel Reglement” genoemd).

    2.   Voor de uitvoering van het programma keurt de Commissie, binnen de grenzen van de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen, vóór eind september een jaarlijks werkprogramma goed met specifieke doelstellingen, thematische prioriteiten, een beschrijving van de in artikel 7, lid 3, bedoelde begeleidende maatregelen en eventueel een lijst van andere acties.

    Het jaarlijkse werkprogramma voor 2007 wordt goedgekeurd drie maanden nadat dit besluit van kracht is geworden.

    3.   Het jaarlijkse werkprogramma wordt vastgesteld volgens de in artikel 11 omschreven beheersprocedure.

    4.   Bij de evaluatie- en gunningsprocedures met betrekking tot subsidies aan acties wordt onder meer rekening gehouden met de volgende criteria:

    a)

    conformiteit met het jaarlijkse werkprogramma, de in artikel 2 uiteengezette algemene doelstellingen en de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden;

    b)

    de kwaliteit van de voorgestelde actie qua opzet, organisatie, presentatie en verwachte resultaten;

    c)

    het bedrag van de gevraagde communautaire financiering en de mate waarin dit bedrag in verhouding staat tot de verwachte resultaten;

    d)

    het effect van de verwachte resultaten op de in artikel 2 omschreven algemene doelstellingen en op de maatregelen op de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gebieden.

    5.   De aanvragen voor de in artikel 4, onder c) en d), bedoelde exploitatiesubsidies worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

    a)

    de mate van overeenstemming met de doelstellingen van het programma;

    b)

    de kwaliteit van de geplande activiteiten;

    c)

    het van deze activiteiten te verwachten multiplicatoreffect op het publiek;

    d)

    de geografische uitstraling van de activiteiten;

    e)

    de rol van de burgers in de structuren van de desbetreffende organen;

    f)

    de verhouding tussen de kosten en de baten van de voorgestelde activiteiten.

    6.   Besluiten die betrekking hebben op krachtens artikel 4, lid 1, onder a), ingediende acties, worden door de Commissie aangenomen overeenkomstig de in artikel 11 omschreven beheersprocedure. Besluiten die betrekking hebben op krachtens artikel 4, lid 1, onder b), c), d), en e), ingediende acties worden door de Commissie aangenomen overeenkomstig de in artikel 10 omschreven raadplegingsprocedure.

    Beslissingen omtrent aanvragen voor subsidies waarbij commercieel gerichte instellingen en organisaties betrokken zijn, worden door de Commissie genomen volgens de in artikel 11 omschreven beheersprocedure.

    7.   Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement wordt voor de aan het Europees netwerk voor justitiële opleiding verleende exploitatiesubsidies een uitzondering gemaakt op het degressiviteitsbeginsel, omdat deze organisatie een doel van algemeen Europees belang nastreeft.

    Artikel 9

    Comité

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité, samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (hierna „het Comité” genoemd).

    2.   Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

    3.   De Commissie kan vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten op informatievergaderingen na de vergaderingen van het Comité uitnodigen.

    Artikel 10

    Raadplegingsprocedure

    1.   Ingeval naar dit artikel wordt verwezen, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naargelang van de urgentie van de zaak, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

    2.   Het advies wordt opgenomen in de notulen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

    3.   De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij stelt het comité in kennis van de wijze waarop zij met het advies rekening heeft gehouden.

    Artikel 11

    Beheersprocedure

    1.   Ingeval naar dit artikel wordt verwezen, legt de vertegenwoordiger van de Commissie het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter naargelang van de urgentie van de zaak kan vaststellen. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen. De stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten in het Comité worden gewogen op de wijze als vermeld in dat artikel. De voorzitter neemt niet deel aan de stemmingen.

    2.   De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien de beoogde maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In laatstgenoemd geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, uitstellen voor een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving.

    3.   De Raad kan binnen de in lid 2 genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

    Artikel 12

    Complementariteit

    1.   Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Gemeenschap, met name het specifieke programma „Civiel recht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie” en de algemene programma's „Veiligheid en bescherming van de vrijheden” en „Solidariteit en beheer van de migratiestromen”. Statistische gegevens over strafrecht worden in samenwerking met de lidstaten opgesteld, zo nodig aan de hand van het communautair statistisch programma.

    2.   Middelen van het programma kunnen worden gecombineerd met andere instrumenten van de Gemeenschap/Unie, met name het specifieke programma „Civiel recht” van het algemene programma „Grondrechten en justitie”, om acties ten uitvoer te leggen die aan de doelstellingen van beide programma's beantwoorden.

    3.   Voor in het kader van dit besluit gefinancierde acties wordt voor hetzelfde doel geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap/Unie verleend. Er wordt voor gezorgd dat de begunstigden van dit besluit de Commissie in kennis stellen van financiering die zij uit de algemene begroting van de Europese Unie en andere bronnen ontvangen, alsook van hun lopende financieringsaanvragen.

    Artikel 13

    Begrotingsmiddelen

    De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de acties waarin dit programma voorziet, worden jaarlijks opgevoerd in de algemene begroting van de Europese Unie. De beschikbare jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van het financiële kader.

    Artikel 14

    Toezicht

    1.   De Commissie ziet erop toe dat voor alle in het kader van het programma gefinancierde acties de begunstigde technische en financiële voortgangsverslagen indient en dat binnen drie maanden na de beëindiging van de actie een eindverslag wordt ingediend. Vorm en structuur van deze verslagen worden door de Commissie vastgesteld.

    2.   De Commissie ziet erop toe dat de uit de uitvoering van het programma voortvloeiende contracten en overeenkomsten voorzien in met name toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger), zo nodig door controles ter plaatse, met inbegrip van steekproefsgewijze controles, en in controles door de Rekenkamer.

    3.   De Commissie ziet erop toe dat gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de laatste betaling voor een gegeven actie, de begunstigde van de communautaire financiële steun alle bescheiden met betrekking tot uitgaven voor de betrokken actie ter beschikking van de Commissie houdt.

    4.   Op basis van de resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen en controles ter plaatse ziet de Commissie, indien nodig, erop toe dat de omvang van de oorspronkelijk goedgekeurde financiële steun en de daaraan verbonden voorwaarden, alsook het tijdschema van de betalingen worden aangepast.

    5.   De Commissie ziet erop toe dat al het nodige wordt gedaan om te verifiëren dat de gefinancierde acties correct en in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit en het Financieel Reglement worden uitgevoerd.

    Artikel 15

    Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

    1.   De Commissie ziet erop toe dat bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde acties de financiële belangen van de Gemeenschap worden gevrijwaard door de toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, door doeltreffende controles en de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde bedragen en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EG) nr. 1073/1999.

    2.   Ten aanzien van de via dit besluit gefinancierde communautaire acties zijn de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van toepassing op elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht, met inbegrip van inbreuken op een in het kader van het programma vastgelegde contractuele verplichting, die bestaat in een handeling of een nalaten van een marktdeelnemer waardoor de algemene begroting van de Europese Unie of door haar beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld door een onverschuldigde uitgave.

    3.   De Commissie ziet erop toe dat de voor een actie toegekende financiële bijstand wordt verminderd, de uitbetaling ervan wordt geschorst of deze wordt teruggevorderd indien zij onregelmatigheden vaststelt, met inbegrip van de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit of van de individuele beschikking of het contract of de overeenkomst waarbij de betrokken financiële steun werd toegekend, of indien aan het licht komt dat, zonder dat de Commissie daarvoor om toestemming werd verzocht, de actie werd gewijzigd op een manier die in strijd is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van het project.

    4.   Indien de termijnen niet in acht werden genomen of indien slechts een deel van de toegekende financiële steun gerechtvaardigd blijkt in het licht van de voortgang die met de uitvoering van de actie wordt gemaakt, ziet de Commissie erop toe dat de begunstigde verzocht wordt om binnen een vastgestelde termijn zijn opmerkingen kenbaar te maken. Indien de begunstigde geen geldige verantwoording verstrekt, ziet de Commissie erop toe dat de rest van de financiële bijstand kan worden geschrapt en dat de terugbetaling van de reeds betaalde bedragen wordt geëist.

    5.   De Commissie ziet erop toe dat alle onverschuldigd uitbetaalde bedragen aan de Commissie worden terugbetaald. Bedragen die niet tijdig worden terugbetaald, worden verhoogd met een achterstandsrente, volgens de in het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarden.

    Artikel 16

    Evaluatie

    1.   Om de uitvoering van de in het kader van dit programma geplande activiteiten te kunnen volgen, wordt het programma regelmatig geëvalueerd.

    2.   De Commissie zorgt voor een regelmatige, onafhankelijke en externe evaluatie van het programma.

    3.   De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad de volgende documenten in:

    a)

    een jaarlijkse uiteenzetting over de uitvoering van het programma;

    b)

    uiterlijk op 31 maart 2011, een tussentijds evaluatieverslag over de behaalde resultaten en de kwalitatieve en kwantitatieve aspecten van de uitvoering van het programma;

    c)

    uiterlijk op 30 augustus 2012, een mededeling over de voortzetting van het programma;

    d)

    uiterlijk op 31 december 2014, een verslag over de evaluatie achteraf.

    Artikel 17

    Bekendmaking van projecten

    De Commissie maakt jaarlijks de lijst bekend van acties die in het kader van het programma worden gefinancierd, met een korte beschrijving van elk project.

    Artikel 18

    Overgangsmaatregelen

    Dit besluit vervangt met ingang van 1 januari 2007 de overeenkomstige bepalingen van Besluit 2002/630/JBZ.

    Op acties die vóór 31 december 2006 op grond van Besluit 2002/630/JBZ zijn aangevat, blijft tot de beëindiging ervan dat besluit van toepassing. Het in artikel 7 van dat besluit bedoelde comité wordt vervangen door het in artikel 10 van het onderhavige besluit bedoelde comité.

    Artikel 19

    Datum waarop het besluit van kracht wordt en toegepast wordt

    Dit besluit wordt van kracht op de dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

    Gedaan te Brussel, 12 februari 2007.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    F.-W. STEINMEIER


    (1)  Advies uitgebracht op 14 december 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (2)  PB L 203 van 1.8.2002, blz. 5.

    (3)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

    (4)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1248/2006 (PB L 227 van 19.8.2006, blz. 3).

    (5)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

    (6)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

    (7)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.


    Top