Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000L0030

Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer

PB L 203 van 10.8.2000, p. 1–8 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/05/2018; opgeheven door 32014L0047

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2000/30/oj

32000L0030

Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer

Publicatieblad Nr. L 203 van 10/08/2000 blz. 0001 - 0008


Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 6 juni 2000

betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 71, lid 1, onder c) en d),

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Door de toename van het verkeer zijn voor alle lidstaten vergelijkbare en even ernstige veiligheids- en milieuproblemen ontstaan.

(2) In het belang van de verkeersveiligheid, de milieubescherming en de eerlijke concurrentie, mogen bedrijfsvoertuigen slechts worden gebruikt als zij zodanig worden onderhouden dat zij voldoen aan de technische voorschriften.

(3) Overeenkomstig Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens(4) moeten bedrijfsvoertuigen jaarlijks een technische controle door een erkende instantie ondergaan.

(4) Artikel 4 van Richtlijn 94/12/EG(5) voorziet in een aanpak op verscheidene vlakken van de kosten-batenaspecten van de maatregelen tegen verontreiniging door het wegvervoer; deze aanpak is overgenomen in het Europese programma "Auto/olie I" en er is een objectieve evaluatie gemaakt van de meest renderende maatregelen op het vlak van de voertuigentechnologie, de brandstofkwaliteit, de controle en het onderhoud alsook de niettechnische maatregelen, om de door het wegvervoer veroorzaakte emissies te verminderen.

(5) Het Europees Parlement en de Raad hebben in het licht van deze aanpak Richtlijn 98/70/EG(6) vastgesteld om te komen tot een verbetering van de brandstofkwaliteit en Richtlijn 98/69/EG(7) voor personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen om te komen tot de vaststelling van strengere energienormen, alsmede Richtlijn 1999/96/EG(8) voor vrachtwagens. In de onderhavige richtlijn wordt dezelfde aanpak gevolgd.

(6) Het lijkt echter uit het oogpunt van de milieubescherming doeltreffender vooralsnog niet over te gaan tot een verscherping van de voorschriften van Richtlijn 96/96/EG inzake technische controle, maar veeleer technische controles langs de weg in te voeren om te verzekeren dat Richtlijn 96/96/EG het hele jaar door wordt toegepast.

(7) Een jaarlijkse technische controle wordt immers ontoereikend geacht om te garanderen dat de bedrijfsvoertuigen het gehele jaar door voldoen aan de technische voorschriften.

(8) Een doelmatige uitvoering van gerichte extra technische controles langs de weg is een belangrijke kosteneffectieve maatregel om de staat van onderhoud van aan het verkeer deelnemende bedrijfsvoertuigen te controleren.

(9) Technische controles langs de weg moeten worden uitgevoerd zonder discriminatie op grond van de nationaliteit van de bestuurder of van het land waar het bedrijfsvoertuig is ingeschreven of in het verkeer gebracht.

(10) De te controleren bedrijfsvoertuigen moeten worden geselecteerd op basis van een gerichte benadering, met oog vooral voor de identificatie van voertuigen die kennelijk slecht zijn onderhouden, waardoor de controles door de instanties aan doelmatigheid winnen en de kosten en vertraging voor de bestuurders en de ondernemingen tot een minimum worden beperkt.

(11) Voor het geval waarin gecontroleerde voertuigen ernstige gebreken vertonen, moet het mogelijk zijn dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het voertuig ingeschreven is of in het verkeer is gebracht, wordt verzocht de nodige maatregelen te nemen en dat de verzoekende lidstaat van eventuele verdere maatregelen op de hoogte wordt gehouden.

(12) De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(9).

(13) Overeenkomstig het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel, zoals vervat in artikel 5 van het Verdrag, kunnen de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de vaststelling van een regeling voor technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap aan het verkeer deelnemen, onvoldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen zij derhalve, wegens de omvang van het optreden, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze richtlijn gaat niet verder dan hetgeen nodig is voor het bereiken van die doelstellingen,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Teneinde de verkeersveiligheid en het milieu te verbeteren, wordt er met deze richtlijn naar gestreefd dat bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer, beter voldoen aan bepaalde bij Richtlijn 96/96/EG voorgeschreven technische voorschriften.

2. Deze richtlijn stelt bepaalde voorwaarden vast voor de uitvoering van technische controles langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer.

3. Onverminderd de communautaire regelgeving doet deze richtlijn niet af aan het recht van de lidstaten om controles uit te voeren die niet onder deze richtlijn vallen of om andere aspecten van het wegvervoer te controleren, meer bepaald betreffende bedrijfsvoertuigen. Verder belet niets dat een lidstaat bij controles die niet onder deze richtlijn vallen, de in bijlage I genoemde punten controleert op andere plaatsen dan op de openbare weg.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "bedrijfsvoertuig": een motorvoertuig van de categorieën 1, 2 en 3 van bijlage I van Richtlijn 96/96/EG, en de aanhangwagens daarvan;

b) "technische controle langs de weg": een door de bevoegde instanties niet aangekondigde en derhalve onverwachte technische controle van een bedrijfsvoertuig dat in een lidstaat deelneemt aan het verkeer, en die op de openbare weg wordt uitgevoerd door de bevoegde instanties of onder hun toezicht;

c) "technische controle": een controle op het voldoen van het voertuig aan de technische voorschriften overeenkomstig bijlage II van Richtlijn 96/96/EG.

Artikel 3

1. Elke lidstaat voert voldoende technische controles langs de weg uit om het doel van artikel 1 voor bedrijfsvoertuigen die onder deze richtlijn vallen, te bereiken en houdt daarbij rekening met de nationale regeling die onder Richtlijn 96/96/EG voor deze voertuigen geldt.

2. De technische controles langs de weg worden uitgevoerd zonder discriminatie op grond van nationaliteit van de bestuurder of van het land waar het bedrijfsvoertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, en rekening houdend met de noodzaak om de kosten en vertraging voor de bestuurders en de ondernemingen tot een minimum te beperken.

Artikel 4

1. De technische controle langs de weg bestaat uit één of twee dan wel alle volgende elementen:

a) visuele inspectie van de staat van onderhoud van het bedrijfsvoertuig in stilstand;

b) controle van het recente rapport van de technische controle langs de weg, als bedoeld in artikel 5, of controle van de documenten waaruit overeenstemming blijkt met de technische voorschriften welke op het voertuig van toepassing zijn, en meer bepaald, voor in een lidstaat ingeschreven of in het verkeer gebrachte voertuigen, controle van het document waaruit blijkt dat het bedrijfsvoertuig de verplichte technische controle van Richtlijn 96/96/EG heeft ondergaan;

c) inspectie om onderhoudsgebreken op te sporen. Deze inspectie betreft één of meer of alle gecontroleerde punten van bijlage I, punt 10.

2. De inspectie van de remmen en van de uitlaatemissies wordt uitgevoerd volgens bijlage II.

3. Voordat de controleur de punten van bijlage I, punt 10, controleert, neemt hij het laatste technischecontrolecertificaat en/of een recent rapport van technische controle langs de weg die (dat) eventueel door de bestuurder worden (wordt) voorgelegd, in overweging.

De controleur kan ook elk ander door een erkende instantie afgegeven veiligheidscertificaat, dat eventueel door de bestuurder wordt voorgelegd, in overweging nemen.

Wanneer er blijkens deze certificaten en/of dit rapport in de loop van de laatste drie maanden reeds een inspectie is verricht over een van de punten van bijlage I, punt 10, wordt dit punt niet opnieuw gecontroleerd, tenzij een nieuwe controle gerechtvaardigd is met name wegens een kennelijk gebrek en/of kennelijk niet voldoen.

Artikel 5

1. Het rapport van de technische controle langs de weg betreffende de in artikel 4, lid 1, onder c), bedoelde inspectie wordt opgesteld door de bevoegde instantie of de controleur die de controle heeft uitgevoerd. Het model van dit rapport is opgenomen als bijlage I en bevat in punt 10 een lijst van de punten die worden gecontroleerd. De bevoegde instantie of de controleur kruist de overeenstemmende vakjes aan. Het rapport moet aan de bestuurder van het bedrijfsvoertuig worden overhandigd.

2. Indien de bevoegde instantie of de controleur van mening is dat het onderhoudsgebrek van het bedrijfsvoertuig een veiligheidsrisico kan inhouden, met name wat het remsysteem betreft, en nader onderzoek rechtvaardigt, kan het bedrijfsvoertuig aan een nadere controle worden onderworpen in een nabijgelegen en door de lidstaat aangewezen keuringscentrum, overeenkomstig artikel 2 van 96/96/EG.

Indien bij de in artikel 4, lid 1, bedoelde technische controle langs de weg of bij de nadere technische controle langs de weg zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, duidelijk wordt dat het bedrijfsvoertuig een ernstig risico inhoudt voor de inzittenden of andere weggebruikers, kan het gebruik ervan worden opgeschort totdat de vastgestelde gevaarlijke gebreken verholpen zijn.

Artikel 6

De lidstaten delen de Commissie iedere twee jaar vóór 31 maart de gegevens mee die zij met betrekking tot de twee voorgaande jaren over het aantal gecontroleerde bedrijfsvoertuigen hebben ingewonnen, uitgesplitst naar voertuigklasse overeenkomstig bijlage I, punt 6, en naar land van inschrijving, en tot de gecontroleerde punten en geconstateerde gebreken, op basis van bijlage I, punt 10.

De eerste verstrekking van gegevens bestrijkt een periode van twee jaar die ingaat op 1 januari 2003.

De Commissie verstrekt deze informatie aan het Europees Parlement.

Artikel 7

1. De lidstaten verlenen elkaar bijstand voor de toepassing van deze richtlijn. Zij delen elkaar met name mee welke dienst bevoegd is voor het uitvoeren van de controles en welke de contactpersonen zijn.

2. Ernstige gebreken aan bedrijfsvoertuigen van niet-ingezetenen, in het bijzonder die welke tot opschorting van het gebruik hebben geleid, moeten worden gemeld aan de bevoegde instanties van de lidstaat waar het bedrijfsvoertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, aan de hand van het rapport van controle van bijlage I, onverminderd de mogelijkheid van vervolging overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar het gebrek werd geconstateerd.

Onverminderd artikel 5 kunnen de bevoegde instanties van de lidstaat waar een ernstig gebrek aan een bedrijfsvoertuig van een niet-ingezetene is vastgesteld, de bevoegde instanties van de lidstaat waar het bedrijfsvoertuig ingeschreven is of in het verkeer gebracht is, verzoeken om maatregelen te nemen ten aanzien van de overtreder, bijvoorbeeld om het voertuig opnieuw aan een technische controle te onderwerpen.

De aangezochte bevoegde instanties stellen de bevoegde instanties van de lidstaat die de gebreken aan het bedrijfsvoertuig hebben vastgesteld, in kennis van de eventuele maatregelen die ten aanzien van de overtreder zijn genomen.

Artikel 8

Wijzigingen die noodzakelijk zijn om bijlage I aan te passen of om de in bijlage II gedefinieerde technische normen aan de technische vooruitgang aan te passen, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 9, lid 2.

Deze wijzigingen mogen evenwel niet met zich brengen dat het toepassingsgebied van deze richtlijn wordt uitgebreid.

Artikel 9

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 8 van Richtlijn 96/96/EG ingestelde comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 10

De lidstaten stellen een sanctieregeling op die toepasbaar is ingeval de bestuurder of de ondernemer in gebreke blijft te voldoen aan de technische eisen die op grond van deze richtlijn worden gecontroleerd.

Zij nemen alle noodzakelijke maatregelen om de tenuitvoerlegging van deze sancties te waarborgen. De vastgestelde sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.

Artikel 11

Uiterlijk één jaar nadat de Commissie de in artikel 6 bedoelde gegevens van de lidstaten heeft ontvangen, legt zij de Raad een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, samen met een samenvatting van de verkregen resultaten.

Het eerste rapport bestrijkt de periode van twee jaar die ingaat op 1 januari 2003.

Artikel 12

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 augustus 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de tekst van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied aannemen.

Artikel 13

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 6 juni 2000.

Voor het Europees Parlement

De voorzitster

N. Fontaine

Voor de Raad

De voorzitter

E. Ferro Rodrigues

(1) PB C 190 van 18.6.1998, blz. 10, en PB C 116 E van 26.4.2000, blz. 7.

(2) PB C 407 van 28.12.1998, blz. 112.

(3) Advies van het Europees Parlement van 9 februari 1999 (PB C 150 van 28.5.1999, blz. 27), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 2 december 1999 (PB C 29 van 1.2.2000, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 14 maart 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 13 april 2000.

(4) PB L 46 van 17.2.1997, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 1999/52/EG van de Commissie (PB L 142 van 5.6.1999, blz. 26).

(5) Richtlijn 94/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG (PB L 100 van 19.4.1994, blz. 42).

(6) Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).

(7) Richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 1).

(8) Richtlijn 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad (PB L 44 van 16.2.2000, blz. 1).

(9) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

BIJLAGE I

MODEL VAN EEN RAPPORT VAN TECHNISCHE CONTROLE LANGS DE WEG MET EEN LIJST VAN DE TE CONTROLEREN PUNTEN

(Richtlijn 2000/30/EG)

>PIC FILE= "L_2000203NL.000502.EPS">

>PIC FILE= "L_2000203NL.000601.EPS">

BIJLAGE II

DETAILS VAN DE PROEVEN EN/OF CONTROLES OP DE REMMEN EN DE UITLAATEMISSIES

1. Specifieke voorwaarden voor de remmen

Alle onderdelen van het remsysteem en het bedieningsmechanisme moeten in goede en bedrijfsklare staat worden gehouden en op de juiste wijze zijn afgesteld.

Het remsysteem van het voertuig moet de volgende remfuncties kunnen uitvoeren:

a) bij motorvoertuigen en de aanhangwagens of opleggers daarvan moet het bedrijfsremsysteem het voertuig veilig, snel en doelmatig kunnen vertragen en tot stilstand kunnen brengen, wat de beladingstoestand en de hellingsgradiënt van de weg waar het voertuig op rijdt naar boven of naar beneden ook moge zijn;

b) bij motorvoertuigen en de aanhangwagens en opleggers daarvan moet een parkeerrem het voertuig in stilstaande toestand kunnen houden, ongeacht de beladingstoestand en de helling van de weg.

2. Specifieke voorwaarden voor de uitlaatemissies

2.1. Motorvoertuigen met (benzine)motoren met elektrische ontsteking

a) Wanneer de uitlaatemissies niet worden geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:

1. visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er lekkages zijn;

2. eventuele visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven apparatuur is gemonteerd;

3. na een redelijke warmloopperiode van de motor (rekening houdend met de aanbevelingen van de voertuigfabrikant) wordt het koolmonoxide(CO)gehalte van de uitlaatgassen gemeten waarbij de motor stationair loopt (onbelast).

Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen mag de volgende waarde niet overschrijden:

- bij voertuigen die geregistreerd of voor de eerste keer in gebruik zijn genomen tussen de datum waarop de lidstaten verlangen dat de voertuigen voldoen aan Richtlijn 70/220/EEG van de Raad(1) en 1 oktober 1986: 4,5 vol.%;

- bij voertuigen die voor de eerste keer na 1 oktober 1986 zijn geregistreerd of in gebruik genomen: 3,5 vol.%.

b) Indien de uitlaatemissies worden geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:

1. visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er geen lekkages zijn en het systeem compleet is;

2. visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven apparatuur gemonteerd is;

3. bepaling van de doelmatigheid van het emissiebestrijdingssysteem van het voertuig door meting van de lambdawaarde en het CO-gehalte van de uitlaatgassen overeenkomstig punt 4;

4. uitlaatemissies - grenswaarden:

- meting bij stationair toerental van de motor:

het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen mag niet meer dan 0,5 vol.% bedragen;

- meting bij het hoge onbelaste toerental, ontkoppeld (motortoerental minstens 2000 min-1):

CO-gehalte: maximaal 0,3 vol.%

Lambda: 1 ± 0,03 overeenkomstig de specificaties van de fabrikant.

2.2. Motorvoertuigen uitgerust met (diesel)motoren met compressieontsteking

Meting van de uitlaatgasopaciteit bij vrije acceleratie (onbelast vanaf stationair toerental tot het begrensde toerental). Het concentratieniveau mag overeenkomstig Richtlijn 72/306/EEG van de Raad(2) de volgende grenswaarden voor de absorptiecoëfficiënt niet overschrijden:

- dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1,

- dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1

of gelijkwaardige waarden wanneer gebruik wordt gemaakt van apparatuur van een type dat afwijkt van deze eisen.

Voertuigen die voor de eerste keer vóór 1 januari 1980 zijn geregistreerd of in gebruik genomen, zijn vrijgesteld van deze voorschriften.

2.3. Testapparatuur

De voertuigemissies worden gemeten met apparatuur die ontworpen is om nauwkeurig vast te stellen of aan de voorgeschreven of door de fabrikant aangegeven grenswaarden wordt voldaan.

(1) Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door de uitstoot van gassen afkomstig van motorvoertuigen (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/102/EG van de Commissie (PB L 334 van 28.12.1999, blz. 43).

(2) Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 190 van 20.8.1972, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/20/EG van de Commissie (PB L 125 van 16.5.1997, blz. 2).

Top