Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992L0049

    Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering)

    PB L 228 van 11.8.1992, p. 1–23 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2015; opgeheven door 32009L0138 en zie 32012L0023 en 32013L0058

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1992/49/oj

    31992L0049

    Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering)

    Publicatieblad Nr. L 228 van 11/08/1992 blz. 0001 - 0023
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0160
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0160


    RICHTLIJN 92/49/EEG VAN DE RAAD van 18 juni 1992 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en artikel 66,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1) ,

    In samenwerking met het Europese Parlement(2) ,

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3) ,

    (1) Overwegende dat de interne markt in de sector schadeverzekering zowel uit het oogpunt van de vrijheid van vestiging als uit dat van het vrij verrichten van diensten moet worden voltooid, ten einde het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben, gemakkelijker te maken in de Gemeenschap gelegen risico's te dekken;

    (2) Overwegende dat Tweede Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 73/239/EEG(4) reeds aanzienlijk heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van de interne markt in de sector schadeverzekering door aan verzekeringnemers die wegens hun hoedanigheid of grootte of wegens de aard van het te verzekeren risico geen bijzondere bescherming behoeven in de Lid-Staat waar het risico is gelegen, totale vrijheid te verlenen om een beroep te doen op een zo ruim mogelijke verzekeringsmarkt;

    (3) Overwegende dat met Richtlijn 88/357/EEG derhalve een belangrijke stap is gezet op de weg naar het samenbrengen van de nationale markten in één geintegreerde markt; dat thans door middel van andere communautaire instrumenten en met waarborging van een adequate bescherming voor de verzekeringnemer verdere stappen op die weg moeten worden gezet, ten einde alle verzekeringnemers, ongeacht hun hoedanigheid, hun grootte of de aard van het te verzekeren risico, de mogelijkheid te geven een beroep te doen op elke verzekeraar die zijn hoofdkantoor in de Gemeenschap heeft en die daar zijn bedrijf uitoefent op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten;

    (4) Overwegende dat de onderhavige richtlijn aansluit op de communautaire wetgeving die reeds tot stand is gebracht met name door Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(5) en door Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen(6) ;

    (5) Overwegende dat met de onderhavige richtlijn wordt beoogd een wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels van bedrijfseconomisch toezicht, waardoor een en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel geldt dat het toezicht wordt uitgeoefend door de Lid-Staat van herkomst;

    (6) Overwegende dat voortaan voor de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbedrijf derhalve één enkele administratieve vergunning is vereist, die wordt afgegeven door de autoriteiten van de Lid-Staat waar de verzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft; dat deze vergunning de onderneming het recht geeft overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij op grond van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten; dat de Lid-Staat van het bijkantoor of van de vrije dienstverrichting van verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied het verzekeringsbedrijf wensen uit te oefenen en waaraan reeds in de Lid-Staat van herkomst vergunning is verleend, niet langer een nieuwe vergunning zal kunnen verlangen; dat Richtlijn 73/239/EEG en Richtlijn 88/357/EEG hiertoe in die zin moeten worden gewijzigd;

    (7) Overwegende dat de verantwoordelijkheid inzake het toezicht op de financiële soliditeit van de verzekeringsondernemingen, met name op de solvabiliteit, de vorming van toereikende technische voorzieningen en de dekking van deze voorzieningen met congruente activa voortaan berust bij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming;

    (8) Overwegende dat een aantal bepalingen van de onderhavige richtlijn minimumnormen vaststellen; dat de Lid-Staat van herkomst strengere regels kan opleggen aan verzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend;

    (9) Overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten over de nodige controlemiddelen moeten beschikken om te garanderen dat de verzekeringsonderneming overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden op regelmatige wijze uitoefent, ongeacht of dit op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van het vrij verrichten van diensten geschiedt; dat zij met name passende vrijwaringsmaatregelen moeten kunnen treffen of sancties moeten kunnen opleggen om onregelmatigheden en inbreuken op de bepalingen inzake het toezicht op het verzekeringswezen te voorkomen;

    (10) Overwegende dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen omvat en de openstelling van het gehele schadeverzekeringsbedrijf in de gehele Gemeenschap impliceert, zodat elke verzekeraar die een vergunning heeft verkregen, elk in de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG genoemd risico kan dekken; dat het daartoe noodzakelijk is alle monopolies op te heffen waarover bepaalde instellingen in een aantal Lid-Staten voor het dekken van bepaalde risico's beschikken;

    (11) Overwegende dat de bepalingen betreffende de portefeuilleoverdracht dienen te worden aangepast aan de bij deze richtlijn ingevoerde regeling inzake een enkele vergunning;

    (12) Overwegende dat met Richtlijn 91/674/EEG reeds de wezenlijke harmonisatie tot stand is gebracht van de bepalingen van de Lid-Staten betreffende de vorming van de technische voorzieningen die de verzekeraars ter garantie van hun verplichtingen moeten aanleggen; dat deze harmonisatie de wederzijdse erkenning van deze voorzieningen mogelijk maakt;

    (13) Overwegende dat de regels betreffende de diversificatie, de lokalisatie en de congruentie van de tegenover de technische voorzieningen staande activa moeten worden gecooerdineerd ten einde de wederzijdse erkenning van de voorschriften van de Lid-Staten te vergemakkelijken; dat bij deze cooerdinatie rekening moet worden gehouden met de maatregelen die in Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag(7) zijn vastgesteld op het gebied van de liberalisatie van het kapitaalverkeer, en met de vooruitgang die de Gemeenschap heeft geboekt op de weg naar de Economische en Monetaire Unie;

    (14) Overwegende echter dat de Lid-Staat van herkomst van verzekeringsondernemingen niet kan verlangen dat zij de activa die tegenover hun technische voorzieningen staan, in bepaalde categorieën activa beleggen, aangezien dergelijke verplichtingen onverenigbaar zijn met de in Richtlijn 88/361/EEG vastgestelde maatregelen betreffende de liberalisatie van het kapitaalverkeer;

    (15) Overwegende dat het in afwachting van een richtlijn inzake beleggingsdiensten waarin onder meer de definitie van het begrip gereglementeerde markt wordt geharmoniseerd, noodzakelijk is om, onverminderd deze toekomstige harmonisatie, voor de toepassing van de onderhavige richtlijn een voorlopige definitie van dit begrip te geven, die later zal worden vervangen door de op communautair niveau geharmoniseerde definitie, die aan de Lid-Staat waar de markt is gelegen de verantwoordelijkheden zal toevertrouwen die de onderhavige richtlijn op dit gebied tijdelijk aan de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming toevertrouwt;

    (16) Overwegende dat de lijst van bestanddelen die in aanmerking komen voor de vorming van de in Richtlijn 73/239/EEG voorgeschreven solvabiliteitsmarge moet worden aangevuld, ten einde rekening te houden met de nieuwe financiële instrumenten en met de mogelijkheden waarover andere financiële instellingen beschikken met betrekking tot de samenstelling van hun vermogen;

    (17) Overwegende dat in het kader van een geintegreerde verzekeringsmarkt aan verzekeringnemers die wegens hun hoedanigheid of grootte of wegens de aard van het te verzekeren risico geen bijzondere bescherming nodig hebben in de Lid-Staat waar het risico is gelegen, totale keuzevrijheid moet worden verleend inzake het recht dat op de verzekeringsovereenkomst van toepassing is;

    (18) Overwegende dat de harmonisatie van het recht op het gebied van verzekeringsovereenkomsten geen prealabele voorwaarde is voor de totstandbrenging van de interne verzekeringsmarkt; dat derhalve de aan de Lid-Staten gelaten mogelijkheid om verzekeringsovereenkomsten tot dekking van op hun grondgebied gelegen risico's onder toepassing van hun recht te doen vallen, voldoende waarborgen biedt voor verzekeringnemers die behoefte hebben aan bijzondere bescherming;

    (19) Overwegende dat het in het kader van de interne markt in het belang van de verzekeringnemer is dat hij toegang heeft tot een zo breed mogelijke waaier van in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsprodukten, waaruit hij de keuze kan maken die het best aan zijn behoeften voldoet; dat de Lid-Staat waar het risico is gelegen er derhalve op moet toezien dat alle in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsprodukten zonder enige belemmering op zijn grondgebied op de markt kunnen worden gebracht, voor zover zij niet in strijd zijn met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in deze Lid-Staat gelden en voor zover dit algemeen belang niet door de voorschriften van de Lid-Staat van herkomst wordt gevrijwaard, mits deze wettelijke bepalingen zonder discriminatie van toepassing zijn op alle in deze Lid-Staat werkzame verzekeringsondernemingen, en mits zij objectief nodig zijn en toegesneden zijn op het beoogde doel;

    (20) Overwegende dat de Lid-Staten erop moeten kunnen toezien dat de verzekeringsprodukten en de contractuele documenten die worden gebruikt voor de dekking van op hun grondgebied gelegen risico's op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten, in overeenstemming zijn met de toepasselijke specifieke wettelijke bepalingen van algemeen belang; dat de toe te passen toezichtstelsels moeten worden aangepast aan de eisen van de interne markt, zonder dat zij een voorwaarde mogen zijn voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf; dat stelsels van voorafgaande goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden in dit verband niet gerechtvaardigd lijken; dat bijgevolg moet worden voorzien in stelsels die beter op de eisen van de interne markt zijn afgestemd en die het de Lid-Staten mogelijk maken de verzekeringnemers een wezenlijke bescherming te bieden;

    (21) Overwegende dat het wenselijk is dat, indien de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is, hij door de verzekeringsonderneming in kennis wordt gesteld van het recht dat op de overeenkomst van toepassing is en van de regelingen voor het behandelen van klachten van verzekeringnemers met betrekking tot de overeenkomst;

    (22) Overwegende dat in sommige Lid-Staten de particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziektekostenverzekering de door de stelsels van sociale zekerheid verleende dekking geheel of gedeeltelijk vervangt;

    (23) Overwegende dat de aard en de sociale gevolgen van de ziekteverzekeringsovereenkomsten van dien aard zijn dat de autoriteiten van de Lid-Staten waar het risico gelegen is, terecht kunnen verlangen dat zij stelselmatig in kennis worden gesteld van de algemene en bijzondere polisvoorwaarden, ten einde zich ervan te vergewissen dat deze overeenkomsten de door het stelsel van sociale zekerheid geboden dekking geheel of gedeeltelijk kunnen vervangen; dat die controle geen voorwaarde voor het op de markt brengen van de produkten mag vormen; dat de ziektekostenverzekering, wanneer zij de door het stelsel van sociale zekerheid geboden dekking geheel of gedeeltelijk vervangt, zich door haar bijzondere aard in die zin van de andere branches van de schadeverzekering en van de levensverzekering onderscheidt, dat moet worden gegarandeerd dat de verzekeringnemers, ongeacht hun leeftijd en hun gezondheidstoestand, daadwerkelijk toegang hebben tot een particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziektekostenverzekering;

    (24) Overwegende dat sommige Lid-Staten daartoe bijzondere wettelijke bepalingen hebben aangenomen; dat in het algemeen belang dergelijke wetsbepalingen kunnen worden vastgesteld of gehandhaafd voor zover de vrijheid van vestiging of van dienstverrichting daardoor niet nodeloos wordt beperkt, met dien verstande dat deze bepalingen van gelijke toepassing dienen te zijn ongeacht de Staat van herkomst van de onderneming; dat de aard van deze wetsbepalingen kan verschillen naar gelang van de situatie in de Lid-Staat waar zij worden aangenomen; dat deze bepalingen beperkingen van de toegang kunnen verbieden en in uniforme tarifering naar soort overeenkomst en in levenslange dekking kunnen voorzien; dat dit doel ook kan worden bereikt door de ondernemingen die particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziektekostenverzekering aanbieden te verplichten om een standaardovereenkomst aan te bieden waarvan de dekking gelijk loopt met die van de wettelijke stelsels van sociale zekerheid en waarvoor de premie niet hoger is dan een voorschreven maximum, en om aan compensatiestelsels deel te nemen; dat ook kan worden verlangd dat de technische grondslag voor de particuliere of op basis van vrijwilligheid gesloten ziektekostenverzekering analoog is aan die van de levensverzekering;

    (25) Overwegende dat, wegens de bij Richtlijn 73/239/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, tot stand gebrachte cooerdinatie, de in artikel 7, lid 2, onder c), van die richtlijn aan de Bondsrepubliek Duitsland geboden mogelijkheid om het cumuleren van de ziekteverzekering met andere branches te verbieden, niet langer gerechtvaardigd is en derhalve moet worden opgeheven;

    (26) Overwegende dat de Lid-Staten van de verzekeringsondernemingen die op hun grondgebied voor eigen risico de verplichte arbeidsongevallenverzekering beoefenen, kunnen verlangen dat zij de specifieke voorschriften naleven die ten aanzien van deze verzekering in hun nationale wetgeving zijn opgenomen; dat deze eis evenwel niet mag slaan op de bepalingen inzake het financieel toezicht, die onder de uitsluitende bevoegdheid van de Lid-Staat van herkomst vallen;

    (27) Overwegende dat de uitoefening van de vrijheid van vestiging een blijvende aanwezigheid in de Lid-Staat van het bijkantoor vereist; dat het ter wille van de bijzondere belangen van de verzekerden en gelaedeerden in het geval van de verzekering "wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen" nodig is dat in de Lid-Staat van het bijkantoor adequate structuren voorhanden zijn met het oog op het verzamelen van alle nodige gegevens voor de schadedossiers met betrekking tot dat risico, welke structuren over voldoende bevoegdheden moeten beschikken om de onderneming te vertegenwoordigen tegenover personen die schade hebben geleden en die schadevergoeding zouden kunnen eisen, met inbegrip van de betaling daarvan, en om de onderneming voor wat die eisen tot schadevergoeding betreft te vertegenwoordigen of indien nodig te laten vertegenwoordigen voor de rechtbanken en de autoriteiten van deze Lid-Staat;

    (28) Overwegende dat in het kader van de interne markt een Lid-Staat niet langer kan verbieden dat het verzekeringsbedrijf op zijn grondgebied tegelijkertijd op grond van het recht van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten wordt uitgeoefend; dat de door Richtlijn 88/357/EEG te dien aanzien aan de Lid-Staten gegeven mogelijkheid derhalve moet worden opgeheven;

    (29) Overwegende dat sancties moeten kunnen worden opgelegd wanneer de verzekeringsonderneming zich in de Lid-Staat waar het risico is gelegen niet voegt naar de bepalingen van algemeen belang die op haar van toepassing zijn;

    (30) Overwegende dat de verzekeringsverrichtingen in sommige Lid-Staten niet zijn onderworpen aan enige vorm van indirecte belasting, terwijl in de meeste Lid-Staten bijzondere heffingen en andere vormen van belasting, extra heffingen bestemd voor compensatie-instellingen daaronder begrepen, van toepassing zijn; dat deze heffingen en belastingen in de Lid-Staten waar zij gelden, qua structuur en tarieven aanzienlijk verschillen; dat voorkomen moet worden dat de bestaande verschillen ernstige concurrentiedistorsies tussen de Lid-Staten met zich brengen op het gebied van verzekeringsdiensten; dat onder voorbehoud van een latere harmonisatie de toepassing van de belastingregeling en van andere heffingen van de Lid-Staat waar het risico is gelegen een dergelijk bezwaar kan ondervangen en dat het de taak van de Lid-Staten is de nadere regels voor het innen van deze heffingen en belastingen vast te stellen;

    (31) Overwegende dat technische wijzigingen van de gedetailleerde voorschriften van deze richtlijn na enige tijd noodzakelijk kunnen zijn ten einde rekening te houden met de toekomstige ontwikkelingen in de verzekeringssector; dat de Commissie, zo nodig, deze wijzigingen zal aanbrengen in het kader van de haar door het Verdrag verleende uitvoeringsbevoegdheid, na raadpleging van het bij Richtlijn 91/675/EEG(8) ingestelde Comité voor het verzekeringswezen;

    (32) Overwegende dat moet worden voorzien in bijzondere bepalingen met het oog op de overgang van de juridische regeling die bij het van toepassing worden van deze richtlijn bestaat, naar de regeling die bij deze richtlijn wordt ingesteld; dat met deze bepalingen moet worden voorkomen dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten met extra werk worden belast;

    (33) Overwegende dat volgens artikel 8 C van het Verdrag rekening dient te worden gehouden met de inspanning die bepaalde economieën met verschillen in ontwikkeling zich moeten getroosten; dat dan ook aan bepaalde Lid-Staten een overgangsregeling moet worden toegestaan waardoor deze richtlijn geleidelijk kan worden toegepast,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    TITEL I DEFINITIES EN WERKINGSSFEER

    Artikel 1

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "verzekeringsonderneming": iedere onderneming waaraan overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG vergunning is verleend;

    b) "bijkantoor": ieder agentschap of bijkantoor van een verzekeringsonderneming, met inachtneming van artikel 3 van Richtlijn 88/357/EEG;

    c) "Lid-Staat van herkomst": de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die het risico dekt;

    d) "Lid-Staat van het bijkantoor": de Lid-Staat waar het bijkantoor is gevestigd dat het risico dekt;

    e) "Lid-Staat van dienstverrichting": de Lid-Staat waar overeenkomstig artikel 2, onder d), van Richtlijn 88/357/EEG het risico is gelegen, wanneer dit wordt gedekt door een verzekeringsonderneming die of een bijkantoor dat in een Lid-Staat is gevestigd;

    f) "zeggenschap": de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals bepaald in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG(9) , of een gelijkaardige band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

    g) "gekwalificeerde deelneming": het in een onderneming, rechtstreeks of middellijk, bezitten van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel elke andere mogelijkheid om invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming waarin men een deelneming heeft.

    Voor de toepassing van deze definitie in de artikelen 8 en 15 van deze richtlijn en voor de andere in artikel 15 genoemde deelnemingspercentages, worden de in artikel 7 van Richtlijn 88/627/EEG(10) bedoelde stemrechten in aanmerking genomen;

    h) "moederonderneming": een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;

    i) "dochteronderneming": een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

    j) "gereglementeerde markt": een financiële markt die door de Lid-Staat van herkomst van de onderneming als gereglementeerde markt wordt beschouwd in afwachting van de vaststelling van een definitie in het kader van een richtlijn inzake beleggingsdiensten, en die gekenmerkt wordt door:

    - een regelmatige werking, en

    - het feit dat in door de daartoe bevoegde autoriteiten vastgestelde of goedgekeurde bepalingen de voorwaarden voor de werking van en de toegang tot de markt zijn vastgelegd, alsmede, wanneer Richtlijn 79/279/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot cooerdinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs(11) van toepassing is, de in die richtlijn bepaalde toelatingsvoorwaarden, en voor zover die richtlijn niet van toepassing is, de voorwaarden waaraan deze financiële instrumenten moeten voldoen om daadwerkelijk op de markt te kunnen worden verhandeld.

    Voor de toepassing van deze richtlijn kan een gereglementeerde markt in een Lid-Staat of in een derde land zijn gelegen. In dit laatste geval moet de markt door de Lid-Staat van herkomst van de onderneming erkend zijn en aan vergelijkbare voorwaarden voldoen. De financiële instrumenten die er worden verhandeld, moeten van een kwaliteit zijn die vergelijkbaar is met die van de instrumenten die op de gereglementeerde markt(en) van de betrokken Lid-Staat worden verhandeld;

    k) "bevoegde autoriteiten": de nationale autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toezicht uitoefenen op de verzekeringsondernemingen.

    Artikel 2

    1. Deze richtlijn is van toepassing op de in artikel 1 van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde verzekeringen en ondernemingen.

    2. Deze richtlijn is niet van toepassing op de verzekeringen en verrichtingen, noch op ondernemingen en instellingen waarop Richtlijn 73/239/EEG niet van toepassing is, noch op de in artikel 4 van die richtlijn genoemde instellingen.

    Artikel 3

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen opdat de monopolies die voor de toegang tot bepaalde branches van het verzekeringsbedrijf aan de op hun grondgebied gevestigde en in artikel 4 van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde instellingen zijn verleend, uiterlijk op 1 juli 1994 ophouden te bestaan.

    TITEL II TOEGANG TOT HET VERZEKERINGSBEDRIJF

    Artikel 4

    Artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 6

    De toegang tot het directe verzekeringsbedrijf wordt afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een vergunning.

    Deze vergunning moet bij de autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst worden aangevraagd door:

    a) de onderneming die haar hoofdkantoor op het grondgebied van deze Lid-Staat vestigt;

    b) de onderneming die, na de in de eerste alinea bedoelde vergunning te hebben verkregen, haar werkzaamheden tot een gehele branche of tot andere branches uitbreidt.".

    Artikel 5

    Artikel 7 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 7

    1. De vergunning geldt voor de gehele Gemeenschap. Zij stelt de onderneming in staat aldaar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij in het kader van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten.

    2. De vergunning wordt per branche verleend. Zij heeft betrekking op de gehele branche, behalve indien de aanvrager slechts een gedeelte wenst te dekken van de in de bijlage, onder A, genoemde risico's die tot deze branche behoren.

    Nochtans:

    a) mag elke Lid-Staat een vergunning verlenen voor de in de bijlage, onder B, vermelde groepen van branches, zulks onder de daarin aangegeven benaming;

    b) geldt de voor een branche of een groep van branches verleende vergunning eveneens voor de dekking van de onder een andere branche vallende bijkomende risico's, indien wordt voldaan aan de in de bijlage, onder C, gestelde voorwaarden.".

    Artikel 6

    Artikel 8 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 8

    1. De Lid-Staat van herkomst stelt de eis dat de verzekeringsondernemingen die een vergunning aanvragen:

    a) een van de volgende rechtsvormen aannemen:

    - ten aanzien van het Koninkrijk België: naamloze vennootschap/ "société anonyme", commanditaire vennootschap op aandelen/ "société en commandite par actions", onderlinge verzekeringsvereniging/ "association d'assurance mutuelle", cooeperatieve vennootschap/ "société coopérative";

    - ten aanzien van het Koninkrijk Denemarken: "aktieselskaber", "gensidige selskaber";

    - ten aanzien van de Bondsrepubliek Duitsland: "Aktiengesellschaft", "Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit", "oeffentlich-rechtliches Wettbewerbsversicherungsunternehmen";

    - ten aanzien van de Franse Republiek: "société anonyme", "société d'assurance mutuelle", "institution de prévoyance" overeenkomstig de "code de la sécurité sociale", "institution de prévoyance" overeenkomstig de "code rural", alsmede de "mutuelles" overeenkomstig de "code de la mutualité";

    - ten aanzien van Ierland: "incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited";

    - ten aanzien van de Italiaanse Republiek: "società per azioni", "società cooperativa", "mutua di assicurazione";

    - ten aanzien van het Groothertogdom Luxemburg: "société anonyme", "société en commandite par actions", "association d'assurances mutuelles", "société coopérative";

    - ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden: "naamloze vennootschap", "onderlinge waarborgmaatschappij";

    - ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk: "incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited", "societies registered under the Industrial and Provident Societies Acts", "societies registered under the Friendly Societies Acts", "the association of underwriters known as Lloyd's";

    - ten aanzien van de Helleense Republiek: "anonymi etaireia", "allilasfalistikos synetairismos";

    - ten aanzien van het Koninkrijk Spanje: "sociedad anónima", "sociedad mutua", "sociedad cooperativa";

    - ten aanzien van de Portugese Republiek: "sociedade anónima", "mútua de seguros".

    De verzekeringsonderneming kan eveneens de rechtsvorm aannemen van een Europese vennootschap zodra deze bestaat.

    De Lid-Staten kunnen voorts in voorkomend geval ondernemingen oprichten die een publiekrechtelijke vorm hebben, mits deze instellingen beogen het verzekeringsbedrijf uit te oefenen onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor privaatrechtelijke ondernemingen gelden;

    b) hun doel beperken tot het verzekeringsbedrijf en tot de verrichtingen die daaruit rechtstreeks voortvloeien, met uitsluiting van elke andere handelsactiviteit;

    c) een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 9 overleggen;

    d) het in artikel 17, lid 2, bedoelde minimumgarantiefonds bezitten;

    e) daadwerkelijk worden bestuurd door personen van goede reputatie met voldoende beroepskwalificaties of -ervaring.

    2. De onderneming die de vergunning aanvraagt voor de uitbreiding van haar werkzaamheden tot andere branches of voor de uitbreiding van een vergunning die slechts een deel van de in een branche ondergebrachte risico's bestrijkt, moet een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 9 overleggen.

    Bovendien moet zij aantonen dat zij over de in artikel 16 bedoelde solvabiliteitsmarge beschikt en, indien krachtens artikel 17, lid 2, voor deze andere branches het bezit van een hoger minimumbedrag van het garantiefonds is vereist dan zij tot dusverre diende te bezitten, dat zij over dit minimumbedrag beschikt.

    3. Deze richtlijn belet niet dat de Lid-Staten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen handhaven of invoeren die voorzien in de goedkeuring van de statuten en in het mededelen van elk document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is.

    De Lid-Staten stellen echter geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, en de formulieren en andere documenten waarvan de onderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers.

    De Lid-Staten kunnen de voorafgaande kennisgeving of de goedkeuring van voorgestelde tariefverhogingen alleen als onderdeel van een algemeen prijscontrolesysteem handhaven of invoeren.

    Deze richtlijn belet de Lid-Staten niet de ondernemingen die een vergunning aanvragen of hebben verkregen voor branche 18, onder A, van de bijlage, te onderwerpen aan het toezicht op de directe of indirecte middelen in de vorm van personeel en uitrusting, met inbegrip van de kwalificaties van de medische staf en de kwaliteit van de uitrusting waarover zij beschikken om hun verplichtingen die onder deze branche vallen na te komen.

    4. Bovenbedoelde bepalingen mogen er niet toe strekken dat bij de beoordeling van de aanvraag van een vergunning de economische behoeften van de markt in aanmerking worden genomen.".

    Artikel 7

    Artikel 9 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 9

    Het in artikel 8, lid 1, onder c), genoemde programma van werkzaamheden moet gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende:

    a) de aard van de risico's die de onderneming voornemens is te dekken;

    b) de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering;

    c) de bestanddelen die het minimumgarantiefonds vormen;

    d) de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het produktienet; de financiële middelen ter dekking daarvan en, indien de te dekken risico's tot branche 18, onder A, van de bijlage behoren, de middelen waarover de onderneming beschikt om de beloofde bijstand te verlenen;

    en voor de eerste drie boekjaren voorts:

    e) een raming van de kosten van beheer met uitzondering van de inrichtingskosten, met name de algemene lopende kosten en de provisies;

    f) een raming van de premies of bijdragen, alsmede een raming betreffende de schadegevallen;

    g) de te verwachten kaspositie;

    h) een raming betreffende de financiële middelen ter dekking van de verplichtingen en van de solvabiliteitsmarge.".

    Artikel 8

    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst verlenen een onderneming geen vergunning die toegang tot het verzekeringsbedrijf geeft, voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van haar directe of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

    Deze autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten.

    TITEL III HARMONISATIE VAN DE UITOEFENINGSVOORWAARDEN Hoofdstuk 1

    Artikel 9

    Artikel 13 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 13

    1. Het financiële toezicht op een verzekeringsonderneming, met inbegrip van het toezicht op de werkzaamheden die zij door bijkantoren en in het kader van dienstverrichting uitoefent, behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de Lid-Staat van herkomst.

    2. Het financiële toezicht omvat met name het controleren, met betrekking tot het geheel van de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming, van de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming, alsmede van de vorming van technische voorzieningen en de tegenover deze voorzieningen staande activa, zulks overeenkomstig de in de Lid-Staat van herkomst geldende voorschriften of gebruiken, op grond van de communautaire bepalingen ter zake.

    In het geval dat aan de betrokken onderneming vergunning is verleend voor het dekken van de risico's behorende tot de in de bijlage onder A, punt 18, vermelde branche omvat het toezicht tevens het uitoefenen van controle op de technische middelen waarover de verzekeringsonderneming beschikt om de bijstand te kunnen verlenen waartoe zij zich heeft verbonden, voor zover de wetgeving van de Lid-Staat van herkomst voorziet in toezicht op deze middelen.

    3. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst eisen dat er in elke verzekeringsonderneming een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures bestaan.".

    Artikel 10

    Artikel 14 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 14

    De Lid-Staat van het bijkantoor bepaalt dat, wanneer een verzekeringsonderneming waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend, haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor daarvan vooraf in kennis te hebben gesteld, zelf en/of door personen die zij daartoe machtigen, ter plaatse de gegevens kunnen verifiëren die voor het financiële toezicht op de verzekeringsonderneming noodzakelijk zijn. De autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor mogen aan deze verificatie deelnemen.".

    Artikel 11

    De leden 2 en 3 van artikel 19 van Richtlijn 73/239/EEG worden vervangen door:

    "2. De Lid-Staten eisen van de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op hun grondgebied hebben, de periodieke overlegging van de voor het uitoefenen van het toezicht vereiste bescheiden en van de statistische documenten. De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar de bescheiden en inlichtingen welke dienstig zijn voor het uitoefenen van het toezicht.

    3. Iedere Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en middelen beschikken die noodzakelijk zijn om toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op zijn grondgebied hebben, met inbegrip van de werkzaamheden die buiten dit grondgebied worden verricht, overeenkomstig de richtlijnen van de Raad betreffende deze werkzaamheden en met het oog op de toepassing ervan.

    Deze bevoegdheden en middelen moeten aan de bevoegde autoriteiten met name de mogelijkheid verschaffen om:

    a) grondige informatie te verkrijgen over de situatie en alle werkzaamheden van de verzekeringsonderneming, met name:

    - door het inwinnen van inlichtingen of het opvragen van documenten betreffende de verzekeringsactiviteiten;

    - door het verrichten van controles ter plaatse in de bedrijfsruimten van de onderneming;

    b) jegens de verzekeringsonderneming, haar aansprakelijke bestuurders of degenen die zeggenschap over haar hebben, alle afdoende en noodzakelijke maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming blijven stroken met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke de verzekeringsonderneming in de onderscheiden Lid-Staten in acht moet nemen, inzonderheid met het programma van werkzaamheden, voor zover dit laatste verplicht blijft, alsook om misverstanden te vermijden of te beëindigen die de belangen der verzekerden zouden schaden;

    c) te bewerkstelligen dat deze maatregelen worden toegepast, zo nodig door de tenuitvoerlegging ervan te gelasten, in voorkomend geval door een beroep te doen op de gerechtelijke instanties.

    De Lid-Staten kunnen de bevoegde autoriteiten ook de mogelijkheid bieden alle inlichtingen te verkrijgen betreffende de overeenkomsten die in het bezit zijn van tussenpersonen.".

    Artikel 12

    1. De leden 2 tot en met 7 van artikel 11 van Richtlijn 88/357/EEG vervallen.

    2. Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, toestemming om hun portefeuille, ongeacht of deze uit in het kader van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in de Gemeenschap gevestigde overnemende verzekeringsonderneming, indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overnemende verzekeringsonderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.

    3. Wanneer een bijkantoor voornemens is zijn portefeuille, ongeacht of deze uit in het kader van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen, moet de Lid-Staat van het bijkantoor worden geraadpleegd.

    4. In de gevallen bedoeld in de leden 2 en 3 verlenen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming toestemming voor de overdracht, nadat zij de instemming hebben verkregen van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten waar de risico's zijn gelegen.

    5. De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde Lid-Staten delen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming binnen drie maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek hun advies of instemming mede; indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen deze termijn hebben gereageerd, wordt zulks gelijkgesteld met een gunstig advies of met een stilzwijgende instemming.

    6. De overeenkomstig dit artikel toegestane overdracht wordt in de Lid-Staat waar het risico is gelegen bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden. Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan iedereen die uit de overgedragen overeenkomsten voortvloeiende rechten of verplichtingen heeft.

    Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de Lid-Staten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen.

    Artikel 13

    Artikel 20 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 20

    1. Indien een verzekeringsonderneming zich niet voegt naar de bepalingen van artikel 15, kunnen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de onderneming haar de vrije beschikking over de activa verbieden, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten waar de risico's zijn gelegen, van hun voornemen op de hoogte te hebben gesteld.

    2. Met het oog op het herstel van de financiële positie van een onderneming waarvan de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 16, lid 3, voorgeschreven minimum bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst een saneringsplan dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen.

    In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zij van oordeel zijn dat de financiële positie van de onderneming nog verder zal verslechteren, eveneens de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming beperken of verbieden. Zij stellen in dat geval de autoriteiten van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan de onderneming haar werkzaamheden uitoefent, in kennis van alle genomen maatregelen; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.

    3. Indien de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 17 omschreven garantiefonds bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming een plan inzake financiering op korte termijn dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen.

    Voorts kunnen zij de vrije beschikking over de activa van de onderneming beperken of verbieden. Zij stellen de autoriteiten van de Lid-Staten op wier grondgebied de onderneming werkzaamheden uitoefent, hiervan op de hoogte; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.

    4. In de in de leden 1, 2, en 3 bedoelde gevallen kunnen de bevoegde autoriteiten voorts alle passende maatregelen nemen om de belangen van de verzekerden te beschermen.

    5. Wanneer de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen daarom verzoekt, treft elke Lid-Staat overeenkomstig zijn nationale wetgeving tevens de nodige maatregelen om de vrije beschikking over de op zijn grondgebied gelokaliseerde activa te kunnen verbieden. De Lid-Staat van herkomst dient daarbij bekend te maken op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.".

    Artikel 14

    Artikel 22 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 22

    1. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst kunnen de door hen aan een verzekeringsonderneming verleende vergunning intrekken, wanneer de onderneming:

    a) van de vergunning geen gebruik maakt binnen twaalf maanden, uitdrukkelijk afstand doet van de vergunning of gedurende meer dan zes maanden haar werkzaamheden heeft gestaakt, tenzij de vergunning volgens de bepalingen van de betrokken Lid-Staat in deze gevallen vervalt;

    b) niet meer aan de toegangsvoorwaarden voldoet;

    c) er niet in geslaagd is om binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen waarin het in artikel 20 bedoelde sanerings- of financieringsplan voorziet;

    d) ernstig in gebreke blijft te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de op haar van toepassing zijnde regeling.

    Wanneer de vergunning wordt ingetrokken of vervalt, stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten daarvan in kennis; deze moeten passende maatregelen treffen om te beletten dat de betrokken verzekeringsonderneming op hun grondgebied nieuwe werkzaamheden aanvangt, hetzij in het kader van vestiging, hetzij in het kader van vrije dienstverrichting. Zij nemen voorts in samenwerking met deze autoriteiten alle passende maatregelen om de belangen van de verzekerden te beschermen en beperken met name de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 20, lid 1, lid 2, tweede alinea, of lid 3, tweede alinea.

    2. Elk besluit tot intrekking van de vergunning moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en ter kennis van de betrokken verzekeringsonderneming worden gebracht.".

    Artikel 15

    1. De Lid-Staten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft om rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming te verwerven, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van die deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te vergroten dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen 20, 33 of 50 bereikt of overschrijdt of dat de verzekeringsonderneming zijn dochteronderneming wordt.

    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst beschikken over een termijn van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving, om zich tegen het voornemen te verzetten, indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de in de eerste alinea bedoelde persoon. Indien er geen bezwaar is, kunnen de autoriteiten een maximumtermijn vaststellen voor de uitvoering van het bedoelde voornemen.

    2. De Lid-Staten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft zijn rechtstreekse of middellijke gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming af te stoten, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van de betrokken deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen onder 20, 33 of 50 daalt of dat de verzekeringsonderneming ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.

    3. Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de verzekeringsondernemingen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst in kennis van de verwervingen of afstotingen van deelnemingen in hun kapitaal waardoor stijging boven of daling onder één van de drempels als bedoeld in de leden 1 en 2 optreedt.

    Tevens stellen zij de bevoegde autoriteiten ten minste eens per jaar in kennis van de identiteit van de aandeelhouders of vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van de deelnemingen zoals deze met name blijken uit de gegevens die worden vastgelegd bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit informatie die is ontvangen uit hoofde van de verplichtingen inzake ter beurze genoteerde vennootschappen.

    4. De Lid-Staten bepalen dat, indien de door de in lid 1 bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming zou kunnen belemmeren, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Deze maatregelen kunnen met name omvatten bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders en schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden.

    Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in lid 1 bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven. Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de Lid-Staten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

    Artikel 16

    1. De Lid-Staten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit bekend mogen worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele verzekeringsondernemingen niet kunnen worden geidentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

    Indien een verzekeringsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke beslissing in liquidatie verkeert, mogen evenwel vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt.

    2. Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende Lid-Staten uitwisseling van gegevens plaatsvindt als bedoeld in de richtlijnen die van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen. Deze gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

    3. De Lid-Staten kunnen met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de medegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde.

    4. De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig lid 1 of lid 2 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze slechts gebruiken voor de uitoefening van hun taken:

    - voor het onderzoek van de voorwaarden voor de toegang tot het verzekeringsbedrijf en voor het vergemakkelijken van de controle op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, in het bijzonder ten aanzien van het toezicht op de technische voorzieningen, de solvabiliteitsmarge, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, of

    - voor het opleggen van sancties, of

    - in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, of

    - in rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 56 of bijzondere bepalingen van de richtlijnen betreffende verzekeringsondernemingen.

    5. De leden 1 en 4 staan niet in de weg aan de uitwisseling van gegevens binnen een zelfde Lid-Staat, wanneer er verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of, tussen Lid-Staten, tussen de bevoegde autoriteiten en:

    - de autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op de kredietinstellingen en de andere financiële instellingen is opgedragen, alsmede de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten,

    - de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van verzekeringsondernemingen en andere soortgelijke procedures, en

    - de met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen,

    voor de vervulling van hun toezichthoudende taak, en vormen evenmin een belemmering voor de mededeling aan de instanties die belast zijn met de (gedwongen) liquidatie of het beheer van een garantiefonds, van de gegevens die nodig zijn voor de vervulling van hun taak. De door deze autoriteiten, instanties en personen ontvangen gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

    6. Voorts mogen de Lid-Staten, niettegenstaande de leden 1 en 4, op grond van wettelijke bepalingen de mededeling van bepaalde gegevens toestaan aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn ter zake van de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

    Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het bedrijfseconomisch toezicht nodig blijkt.

    De Lid-Staten bepalen evenwel dat de gegevens die op grond van de leden 2 en 5 zijn ontvangen, en die welke zijn verkregen naar aanleiding van de in artikel 14 van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde verificaties ter plaatse, in geen enkel geval op grond van dit lid mogen worden medegedeeld, tenzij met uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt of van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar de verificatie ter plaatse is verricht.

    Hoofdstuk 2

    Artikel 17

    Artikel 15 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 15

    1. De Lid-Staat van herkomst verplicht elke verzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen te vormen met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden.

    De omvang van deze voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de regels van Richtlijn 91/674/EEG.

    2. De Lid-Staat van herkomst verlangt van elke verzekeringsondernemig dat tegenover de technische voorzieningen met betrekking tot haar gehele bedrijf congruente activa staan overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 88/357/EEG. Wat de in de Gemeenschap gelegen risico's betreft moeten deze activa in de Gemeenschap zijn gelokaliseerd. De Lid-Staten mogen verzekeringsondernemingen niet verplichten hun activa in een bepaalde Lid-Staat te lokaliseren. De Lid-Staat van herkomst kan evenwel een versoepeling toestaan van de regels inzake de lokalisatie van de activa.

    3. Indien de Lid-Staat van herkomst vorderingen op herverzekeraars als dekking van de technische voorzieningen aanvaardt, stelt hij het toegestane percentage daarvan vast. Hij kan in dat geval niet de lokalisatie van deze vorderingen eisen.".

    Artikel 18

    Artikel 15 bis van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 15 bis

    1. De Lid-Staten verplichten verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op hun grondgebied is gevestigd en die onder A, punt 14, van de bijlage vermelde risico's verzekeren, hierna "kredietverzekering" genoemd, een egalisatievoorziening te vormen ter dekking van eventuele technische verliezen en boven het gemiddelde liggende schadequoten die tijdens een boekjaar in deze branche optreden.

    2. De egalisatievoorziening moet volgens de door de Lid-Staat van herkomst vastgestelde voorschriften worden berekend, overeenkomstig een van de vier methodes in punt D van de bijlage die gelijkwaardig worden geacht.

    3. De egalisatievoorziening wordt tot de volgens de methodes van punt D van de bijlage berekende bedragen niet aan de solvabiliteitsmarge toegerekend.

    4. De Lid-Staten kunnen verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op hun grondgebied is gevestigd en waarvan de geinde premies of bijdragen voor de kredietverzekeringsbranche minder dan 4 % van het totale bedrag aan premies of bijdragen en minder dan 2 500 000 ecu belopen, vrijstellen van de verplichting tot vorming van een egalisatievoorziening voor deze branche.".

    Artikel 19

    Artikel 23 van Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    Artikel 20

    Met betrekking tot de tegenover de technische voorzieningen staande activa moet rekening worden gehouden met de aard van de door de verzekeringsonderneming verrichte transacties, ten einde de veiligheid, het rendement en de liquiditeit van de beleggingen van de verzekeringsonderneming te waarborgen; de verzekeringsonderneming dient zorg te dragen voor een adequate diversificatie en spreiding van deze beleggingen.

    Artikel 21

    1. De Lid-Staat van herkomst mag verzekeringsondernemingen alleen toestaan tegenover hun technische voorzieningen de volgende categorieën van activa te stellen:

    A. Beleggingen

    a) obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten;

    b) leningen;

    c) aandelen en andere niet-vastrentende deelnemingen;

    d) rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten en deelnemingen in andere beleggingsfondsen;

    e) terreinen en gebouwen, alsmede zakelijke rechten op onroerende zaken;

    B. Vorderingen

    f) vorderingen op herverzekeraars, met inbegrip van het aandeel van de herverzekeraars in de technische voorzieningen;

    g) deposito's bij en vorderingen op cederende ondernemingen;

    h) vorderingen op verzekeringnemers en tussenpersonen uit hoofde van directe verzekeringstransacties en herverzekeringstransacties;

    i) vorderingen uit hoofde van verhaal of subrogatie;

    j) belastingtegoeden;

    k) vorderingen op garantiefondsen;

    C. Andere activa

    l) materiële vaste activa, andere dan terreinen en gebouwen, op grond van een voorzichtige afschrijving;

    m) kasmiddelen en bank- en girosaldi, deposito's bij kredietinstellingen of bij andere instellingen die vergunning hebben om deposito's te ontvangen;

    n) overlopende acquisitiekosten;

    o) lopende interest en huur, en andere overlopende posten.

    Voor "Lloyd's underwriters" omvatten de categorieën activa eveneens de garanties en "letters of credit" die zijn afgegeven door kredietinstellingen in de zin van Richtlijn 77/780/EEG(12) of door verzekeringsondernemingen, alsook de aantoonbare bedragen die voortkomen uit levensverzekeringspolissen voor zover zij aan de leden toebehorende fondsen vertegenwoordigen.

    Opname van activa of van een categorie activa in bovenstaande lijst betekent niet dat al deze activa automatisch moeten worden toegestaan als dekking van de technische voorzieningen. De Lid-Staat van herkomst werkt meer gedetailleerde regels uit waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden vastgelegd; in dit verband kan hij, met name voor de vorderingen op herverzekeraars, zakelijke zekerheden of garanties verlangen.

    De Lid-Staat van herkomst neemt bij het vaststellen en toepassen van deze regels in het bijzonder de volgende beginselen in acht:

    i) acitva die als dekking van de technische voorzieningen fungeren, worden gewaardeerd met aftrek van de voor de acquisitie van deze activa aangegane schulden;

    ii) alle activa moeten met de nodige voorzichtigheid worden gewaardeerd, rekening houdend met het risico van niet-realisatie. In het bijzonder mogen materiële vaste activa, andere dan terreinen en gebouwen, alleen als dekking van de technische voorzieningen dienen als zij worden gewaardeerd op basis van een voorzichtige afschrijving;

    iii) leningen aan ondernemingen, een Staat, een internationale instelling, een lokaal of regionaal bestuur dan wel aan natuurlijke personen, kunnen alleen worden aanvaard als dekking van de technische voorzieningen indien er sprake is van voldoende sterke garanties, die kunnen berusten op de hoedanigheid van de kredietnemer, hypotheken, garanties van kredietinstellingen of verzekeringsondernemingen dan wel andere zekerheden;

    iv) afgeleide instrumenten als opties, futures en swaps ten aanzien van tegenover de technische voorzieningen staande activa, kunnen worden gebruikt voor zover zij het beleggingsrisico helpen beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk maken. Deze instrumenten moeten op voorzichtige grondslag worden gewaardeerd en kunnen in aanmerking worden genomen bij de waardering van de onderliggende activa;

    v) effecten die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, worden alleen als dekking van de technische voorzieningen aanvaard wanneer zij op korte termijn kunnen worden gerealiseerd;

    vi) vorderingen op een derde mogen alleen tegenover de technische voorzieningen worden gesteld na aftrek van de schulden op die derde;

    vii) het bedrag van de vorderingen die tegenover de technische voorzieningen mogen worden gesteld moet met de nodige voorzichtigheid worden berekend, rekening houdend met het risico van niet-realisatie. In het bijzonder zijn vorderingen op verzekeringnemers en tussenpersonen uit hoofde van directe verzekeringstransacties en herverzekeringstransacties slechts toegestaan voor zover zij sedert minder dan drie maanden daadwerkelijk opeisbaar zijn;

    viii) wanneer de activa betrekking hebben op een belegging in een dochteronderneming die, voor rekening van de verzekeringsonderneming, alle of een deel van de beleggingen van deze verzekeringsonderneming beheert, houdt de Lid-Staat van herkomst voor de toepassing van de regels en de beginselen van dit artikel rekening met de onderliggende activa in het bezit van de dochteronderneming; de Lid-Staat van herkomst mag dezelfde behandeling toepassen op de door andere dochterondernemingen gehouden activa;

    ix) overlopende acquisitiekosten worden alleen als dekking van de technische voorzieningen toegestaan indien zulks strookt met de methoden voor berekening van de voorzieningen voor lopende risico's.

    2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan de Lid-Staat van herkomst bij een naar behoren met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de verzekeringsonderneming gedurende een bepaalde periode andere categorieën van activa toestaan voor het dekken van de technische voorzieningen, mits artikel 20 in acht wordt genomen.

    Artikel 22

    1. De Lid-Staat van herkomst bepaalt dat elke verzekeringsonderneming van de tegenover haar technische voorzieningen staande activa niet meer mag beleggen dan:

    a) 10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in één bepaald terrein of gebouw dan wel in verscheidene terreinen of gebouwen die zich voldoende dicht bij elkaar bevinden om de facto als één belegging te worden beschouwd;

    b) 5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties en andere geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten van één bepaalde emittent of in leningen aan één bepaalde kredietnemer, te zamen genomen, waarbij niet als leningen in aanmerking worden genomen leningen aan een centrale, regionale of lokale overheid, dan wel aan een internationale organisatie waarvan een of meer Lid-Staten deel uitmaken. Dit plafond kan tot 10 % worden verhoogd, mits de verzekeringsonderneming niet meer dan 40 % van haar bruto technische voorzieningen belegt in leningen aan of waardepapieren van emittenten en kredietnemers waarin zij meer dan 5 % van haar activa belegt;

    c) 5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in niet-gegarandeerde leningen, waarvan 1 % in één enkele niet-gegarandeerde lening, andere dan die welke zijn toegekend aan kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, voor zover artikel 8 van Richtlijn 73/239/EEG dit toestaat, en beleggingsondernemingen die in een Lid-Staat zijn gevestigd;

    d) 3 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in kasmiddelen;

    e) 10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen, andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, en obligaties die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld.

    2. Dat er in lid 1 geen beperkingen worden gesteld aan het beleggen in een bepaalde categorie van activa, betekent niet dat de activa van deze categorie onbeperkt moeten worden toegestaan als dekking van de technische voorzieningen. De Lid-Staat van herkomst stelt nadere regels vast waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden bepaald. Hij neemt bij het vaststellen en toepassen van deze regels in het bijzonder de volgende beginselen in acht:

    i) de activa die als dekking fungeren van de technische voorzieningen moeten voldoende gediversifieerd en gespreid zijn om te waarborgen dat er geen buitensporige afhankelijkheid van een bepaalde categorie van activa, een specifieke beleggingssector of een specifieke belegging optreedt;

    ii) beleggingen in activa die een hoog risico dragen, hetzij vanwege hun intrinsieke kenmerken, hetzij vanwege de hoedanigheid van de emittent, dienen tot een voorzichtig niveau beperkt te blijven;

    iii) bij de beperkingen met betrekking tot specifieke categorieën van activa moet rekening worden gehouden met de behandeling van de herverzekering voor het berekenen van de technische voorzieningen;

    iv) wanneer de activa betrekking hebben op een belegging in een dochteronderneming die, voor rekening van de verzekeringsonderneming, alle of een deel van de beleggingen van deze verzekeringsonderneming beheert, houdt de Lid-Staat van herkomst voor de toepassing van de regels en de beginselen van dit artikel rekening met de onderliggende activa in het bezit van de dochteronderneming; hij mag dezelfde behandeling toepassen op de door andere dochterondernemingen gehouden activa;

    v) het percentage van de tegenover de technische voorzieningen te stellen activa die voor niet-liquide beleggingen zijn aangewend, dient tot een voorzichtig niveau beperkt te worden;

    vi) wanneer de activa ten dele bestaan uit leningen aan of obligaties uitgegeven door bepaalde kredietinstellingen, mag de Lid-Staat van herkomst bij de toepassing van de in dit artikel vervatte regels en beginselen rekening houden met de door deze kredietinstellingen gehouden onderliggende activa. Deze behandeling mag slechts worden toegepast voor zover de kredietinstelling haar hoofdkantoor heeft in een Lid-Staat, exclusief in handen is van die Lid-Staat en/of van de lokale overheden van die Lid-Staat, en haar werkzaamheden statutair bestaan in het door haar tussenkomst verstrekken van leningen aan de Staat of de lokale overheden of van door deze Staat of overheden gegarandeerde leningen, dan wel het verstrekken van leningen aan nauw met de Staat of de lokale overheden verbonden instanties.

    3. In het kader van de nadere regels waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden vastgesteld, past de Lid-Staat een strengere behandeling toe op:

    - leningen die niet voorzien zijn van een bankgarantie, een garantie toegekend door een verzekeringsonderneming, een hypotheek of een andere vorm van zekerheid, dan op leningen die daar wel van zijn voorzien;

    - icbe's die niet zijn onderworpen aan de cooerdinatie van Richtlijn 85/611/EEG(13) en andere beleggingsfondsen, dan op icbe's die wel aan die cooerdinatie zijn onderworpen;

    - waardepapieren die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, dan op waardepapieren die wel op een gereglementeerde markt worden verhandeld;

    - obligaties en andere geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten van andere emittenten dan Staten, regionale of lokale overheden van die Staten of ondernemingen die behoren tot zone A als bedoeld in Richtlijn 89/647/EEG(14) , of waarvan de emittenten internationale organisaties zijn waartoe geen Lid-Staat van de Gemeenschap behoort, dan op die zelfde financiële instrumenten uitgegeven door emittenten die wel deze kenmerken vertonen.

    4. De Lid-Staten mogen het maximum van lid 1, onder b), op 40 % stellen voor bepaalde obligaties die zijn uitgegeven door een kredietinstelling die haar hoofdkantoor in een Lid-Staat heeft en krachtens de wet onderworpen is aan bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van de houders van deze obligaties. Meer bepaald moeten de bedragen die uit de emissie van deze obligaties worden verkregen overeenkomstig de wet worden belegd in activa die gedurende de gehele looptijd van deze obligaties voldoende dekking bieden voor de daaruit voortvloeiende verplichtingen en die bij voorrang bestemd zijn voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente in geval de emittent ophoudt te betalen.

    5. De Lid-Staten mogen van verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij beleggingen in bepaalde categorieën van activa verrichten.

    6. Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan de Lid-Staat van herkomst bij een naar behoren met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de verzekeringsonderneming gedurende een bepaalde periode afwijkingen toestaan op de regels van lid 1, onder a) tot en met e), mits artikel 20 in acht wordt genomen.

    Artikel 23

    In bijlage 1 bij Richtlijn 88/357/EEG worden de punten 8 en 9 vervangen door:

    "8. Verzekeringsondernemingen mogen een bedrag van ten hoogste 20 % van hun in een bepaalde valuta luidende verplichtingen dekken met niet-congruente activa.

    9. Iedere Lid-Staat kan bepalen dat, wanneer krachtens bovenstaande voorschriften tegenover verplichtingen activa moeten staan die luiden in de valuta van een Lid-Staat, aan deze voorwaarde eveneens wordt geacht te zijn voldaan, indien de betreffende activa in ecu luiden.".

    Artikel 24

    In artikel 16 van Richtlijn 73/239/EEG wordt lid 1 vervangen door:

    "1. De Lid-Staat van herkomst verplicht elke verzekeringsonderneming een voldoende solvabiliteitsmarge te vormen met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden.

    De solvabiliteitsmarge komt overeen met het vermogen van de verzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen. Deze marge omvat met name:

    - het gestorte maatschappelijk kapitaal of, wat onderlinge waarborgmaatschappijen c.q. onderlinge verzekeringsmaatschappijen betreft, het gestorte gedeelte van het waarborgkapitaal plus de ledenrekeningen die aan de volgende criteria voldoen:

    a) de statuten bepalen dat er vanaf deze rekeningen alleen betalingen aan leden mogen worden verricht als zulks geen daling van de solvabiliteitsmarge tot onder het vereiste niveau veroorzaakt, of, na ontbinding van de onderneming, als alle andere schulden zijn voldaan;

    b) de statuten bepalen dat de bevoegde autoriteiten ten minste een maand van tevoren in kennis moeten worden gesteld van elke betaling voor andere doeleinden dan de individuele opzegging van het lidmaatschap en dat zij gedurende deze termijn de voorgenomen betaling kunnen verbieden;

    c) de relevante bepalingen in de statuten kunnen pas worden gewijzigd wanneer de bevoegde autoriteiten, onverminderd de criteria onder a) en b), verklaard hebben geen bezwaar tegen deze wijziging te hebben;

    - de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal of fonds bedraagt;

    - de (wettelijke en vrije) reserves die niet tegenover verplichtingen staan;

    - de overgebrachte winst;

    - de suppletiebijdragen welke onderlinge waarborgmaatschappijen c.q. onderlinge verzekeringsmaatschappijen en vennootschappen met een overeenkomstige rechtsvorm met variabele premies van hun leden kunnen eisen uit hoofde van het boekjaar, tot een bedrag gelijk aan de helft van het verschil tussen de maximumbijdragen en de werkelijk ingevorderde bijdragen; deze mogelijke suppletiebijdragen mogen evenwel niet meer dan 50 % van de solvabiliteitsmarge bedragen;

    - op verzoek van de verzekeringsonderneming, de door deze laatste aangetoonde meerwaarden welke voortvloeien uit de onderwaardering van activa, voor zover deze meerwaarden geen uitzonderlijk karakter hebben;

    - het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen, doch dan slechts tot een maximum van 50 % van de marge, waarvan niet meer dan 25 % in achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    a) in geval van faillissement of liquidatie van de verzekeringsonderneming gelden bindende overeenkomsten op grond waarvan de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip opeisbare schulden zijn voldaan;

    achtergestelde leningen moeten tevens aan de volgende voorwaarden voldoen:

    b) alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;

    c) voor leningen met een vaste looptijd dient de oorspronkelijke looptijd ten minste vijf jaar te bedragen. Uiterlijk een jaar voor de vervaldag legt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten een plan ter goedkeuring voor waarin wordt uiteengezet op welke wijze de solvabiliteitsmarge zal worden gehandhaafd of op het vereiste niveau gebracht op de vervaldag, tenzij de mate waarin de lening als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge in aanmerking mag worden genomen, gedurende minimaal de laatste vijf jaren voor de datum van terugbetaling geleidelijk wordt verlaagd. De bevoegde autoriteiten kunnen toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling van dergelijke leningen, mits het initiatief hiertoe uitgaat van de emitterende verzekeringsonderneming en haar solvabiliteitsmarge niet onder het vereiste niveau daalt;

    d) leningen waarvan de looptijd niet bepaald is, kunnen slechts worden terugbetaald met een opzeggingstermijn van vijf jaar, tenzij de leningen niet langer als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge worden aangemerkt of uitdrukkelijk de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is voor vervroegde terugbetaling. In dit laatste geval dient de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten ten minste zes maanden te voren in kennis te stellen van de voorgenomen terugbetaling, onder vermelding van de daadwerkelijke en de vereiste solvabiliteitsmarge zowel vóór als na deze terugbetaling. De bevoegde autoriteiten verlenen alleen toestemming voor de terugbetaling indien de solvabiliteitsmarge van de verzekeringsonderneming niet onder het vereiste niveau dreigt te dalen;

    e) de leningsovereenkomst bevat geen bepalingen op grond waarvan de lening in bepaalde omstandigheden, andere dan de liquidatie van de verzekeringsonderneming, vóór de overeengekomen datum moet worden terugbetaald;

    f) de leningsovereenkomst kan alleen worden gewijzigd nadat de bevoegde autoriteiten verklaard hebben geen bezwaar te hebben tegen de wijziging;

    - effecten met onbepaalde looptijd en andere instrumenten die aan de volgende voorwaarden voldoen, met inbegrip van andere gecumuleerde prederente aandelen dan bedoeld in het voorgaande streepje, ten belope van maximaal 50 % van de solvabiliteitsmarge, voor het totaal van deze effecten en van de in het voorgaande streepje vermelde achtergestelde leningen:

    a) zij kunnen niet worden terugbetaald op initiatief van de houder of zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten;

    b) de emmissie-overeenkomst moet de verzekeringsonderneming de mogelijkheid bieden de betaling van de rente over de lening uit te stellen;

    c) de vorderingen van de kredietverlener op de verzekeringsonderneming moeten volledig worden achtergesteld bij de vorderingen van alle niet-achtergestelde crediteuren;

    d) in de documenten met betrekking tot de effectenemissie moet worden gestipuleerd dat de verliezen gecompenseerd kunnen worden door de schuld en de niet-gestorte rente, terwijl de verzekeringsonderneming haar activiteiten kan voortzetten;

    e) alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen.".

    Artikel 25

    Uiterlijk drie jaar na het in toepassing brengen van deze richtlijn legt de Commissie het Comité voor het verzekeringswezen een verslag voor betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.

    Artikel 26

    Artikel 18 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 18

    1. De Lid-Staten stellen geen enkel voorschrift vast met betrekking tot de aard van de activa welke aanwezig zijn boven de activa die de in artikel 15 bedoelde technische voorzieningen dekken.

    2. De vrije beschikking over de roerende of onroerende activa die deel uitmaken van het vermogen van de toegelaten verzekeringsondernemingen wordt, onverminderd artikel 15, lid 2, artikel 20, leden 1, 2, 3 en 5, en artikel 22, lid 1, laatste alinea, door de Lid-Staten niet beperkt.

    3. De leden 1 en 2 laten onverlet de maatregelen welke de Lid-Staten als eigenaar van of deelnemer in de betrokken ondernemingen kunnen nemen, onder volledige waarborging van de belangen van de verzekerden.".

    Hoofdstuk 3

    Artikel 27

    In artikel 7, lid 1, van Richtlijn 88/357/EEG, wordt punt f) vervangen door:

    "f) Voor de risico's bedoeld in artikel 5, onder d), van Richtlijn 73/239/EEG, kunnen de partijen vrij kiezen welk recht van toepassing is.".

    Artikel 28

    De Lid-Staat waar het risico is gelegen, kan de verzekeringnemer niet beletten een overeenkomst te sluiten met een verzekeringsonderneming die volgens de voorwaarden van artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG een vergunning heeft verkregen, voor zover deze overeenkomst niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in de Lid-Staat waar het risico is gelegen, gelden.

    Artikel 29

    De Lid-Staten stellen geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, en de formulieren en andere documenten waarvan een verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers. Voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen betreffende de verzekeringsovereenkomsten kunnen zij alleen een niet-systematische mededeling van deze voorwaarden en andere documenten eisen, zonder dat dit vereiste voor de verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

    De Lid-Staten kunnen de voorafgaande kennisgeving of de goedkeuring van voorgestelde tariefverhogingen alleen als onderdeel van een algemeen prijscontrolesysteem handhaven of invoeren.

    Artikel 30

    1. In artikel 8, lid 4, van Richtlijn 88/357/EEG wordt punt b) geschrapt. Derhalve wordt punt a) van dit lid als volgt gewijzigd:

    "a) Onverminderd het hierna onder c) bepaalde is artikel 7, lid 2, derde alinea, van toepassing wanneer de verzekeringsovereenkomst dekking geeft in verscheidene Lid-Staten waarvan ten minste één een verplichting tot verzekering oplegt.".

    2. Niettegenstaande elke strijdige bepaling, kan een Lid-Staat die bepaalde verzekeringen verplicht stelt, eisen dat van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verplichte verzekeringen aan zijn bevoegde autoriteiten kennisgeving wordt gedaan, voordat van deze voorwaarden gebruik wordt gemaakt.

    Artikel 31

    1. Alvorens een verzekeringsovereenkomst af te sluiten moet de verzekeringnemer door de verzekeringsonderneming in kennis worden gesteld van:

    - het recht dat op de overeenkomst van toepassing is, hetzij wanneer de partijen geen vrijheid van rechtskeuze hebben, hetzij ten gevolge van de keuze die de verzekeraar voorstelt als zulks wel het geval is;

    - de regelingen voor het behandelen van klachten van verzekeringnemers over de overeenkomst, met inbegrip, in voorkomend geval, van het bestaan van een instantie die belast is met het onderzoeken van klachten, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor de verzekeringnemer een gerechtelijke procedure aan te spannen.

    2. De in lid 1 bedoelde verplichting geldt enkel wanneer de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is.

    3. De toepassingsmodaliteiten van dit artikel worden geregeld volgens de wetgeving van de Lid-Staat waar het risico is gelegen.

    TITEL IV BEPALINGEN BETREFFENDE DE VRIJE VESTIGING EN HET VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN

    Artikel 32

    Artikel 10 van Richtlijn 73/239/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 10

    1. Iedere verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere Lid-Staat een bijkantoor wenst te vestigen, stelt de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan in kennis.

    2. De Lid-Staten verlangen dat de verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere Lid-Staat een bijkantoor wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens:

    a) de naam van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij voornemens is het bijkantoor te vestigen;

    b) haar programma van werkzaamheden, waarin met name de aard van de voorgenomen verrichtingen en de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;

    c) het adres in de Lid-Staat van het bijkantoor waar documenten kunnen worden opgevraagd en afgeleverd, met dien verstande dat dit adres hetzelfde is als datgene waaraan de mededelingen voor de algemeen gevolmachtigde worden gericht;

    d) de naam en het adres van de algemeen gevolmachtigde van het bijkantoor, aan wie voldoende bevoegdheden moeten zijn verleend om de onderneming ten opzichte van derden te verbinden en om haar tegenover de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de Lid-Staat van het bijkantoor te vertegenwoordigen. In het geval van Lloyd's mogen zich bij eventuele geschillen in de Lid-Staat van het bijkantoor welke voortvloeien uit aangegane verbintenissen, voor de verzekerden geen grotere moeilijkheden voordoen dan bij vergelijkbare geschillen met klassieke verzekeraars. Te dien einde moet onder de bevoegdheden van de algemeen gevolmachtigde in het bijzonder de bekwaamheid vallen, om in zijn hoedanigheid van algemeen gevolmachtigde op voor de betrokken "underwriters" van Lloyd's bindende wijze te worden gedagvaard.

    Ingeval de verzekeringsonderneming haar bijkantoor de risico's wil laten dekken die zijn ingedeeld in branche 10 van punt A van de bijlage, met uitzondering van de wettelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, moet zij een verklaring overleggen waarin staat dat zij is toegetreden tot het nationale bureau en het nationale garantiefonds van de Lid-Staat van het bijkantoor.

    3. Tenzij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, gelet op het betrokken project, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur, aan de financiële positie van de verzekeringsonderneming of aan de goede reputatie en de beroepskwalificaties of -ervaring van de verantwoordelijke bestuurders en van de algemeen gevolmachtigde, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor en stellen zij de betrokken verzekeringsonderneming hiervan in kennis.

    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst verklaren tevens dat de verzekeringsonderneming de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16 en 17.

    Wanneer de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst weigeren de in lid 2 bedoelde gegevens mee te delen aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor, delen zij de redenen van deze weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens aan de betrokken verzekeringsonderneming mee. Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de Lid-Staat van herkomst.

    4. Voordat het bijkantoor van de verzekeringsonderneming met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 3 bedoelde mededeling, om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de voorwaarden, verband houdende met het algemeen belang, aan te geven waaronder deze werkzaamheden in de Lid-Staat van het bijkantoor moeten worden uitgeoefend.

    5. Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor is binnengekomen of, wanneer deze niet reageren, zodra de in lid 4 bedoelde termijn is verstreken, mag het bijkantoor worden gevestigd en met zijn werkzaamheden aanvangen.

    6. In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, onder b), c) en d), verstrekte gegevens, stelt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst en van de Lid-Staat van het bijkantoor schriftelijk van de betreffende wijziging in kennis, zulks ten minste een maand vóór de toepassing van de wijziging, opdat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor overeenkomstig lid 3, respectievelijk lid 4, hun taak kunnen vervullen.".

    Artikel 33

    Artikel 11 van Richtlijn 73/239/EEG vervalt.

    Artikel 34

    Artikel 14 van Richtlijn 88/357/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 14

    Elke verzekeringsonderneming die voornemens is haar werkzaamheden voor het eerst in het kader van het vrij verrichten van diensten in één of meer Lid-Staten uit te oefenen, is gehouden de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst hiervan vooraf in kennis te stellen, met opgave van de aard van de risico's die zij voornemens is te dekken.".

    Artikel 35

    Artikel 16 van Richtlijn 88/357/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 16

    1. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst delen binnen één maand na de in artikel 14 bedoelde kennisgeving aan de Lid-Staat of de Lid-Staten op het grondgebied waarvan de verzekeringsonderneming voornemens is in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uit te oefenen, mee:

    a) dat de verzekeringsonderneming de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16 en 17 van Richtlijn 73/239/EEG;

    b) de branches die de onderneming mag uitoefenen;

    c) de aard van de risico's die de onderneming voornemens is in de Lid-Staat van dienstverrichting te dekken.

    Zij stellen tegelijkertijd de betrokken onderneming daarvan in kennis.

    Elke Lid-Staat op wiens grondgebied een verzekeringsonderneming voornemens is, in het kader van het vrij verrichten van diensten, de in branche 10 van punt A van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG ingedeelde risico's te dekken, met uitzondering van de wettelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, kan eisen dat betrokken onderneming:

    - de naam en het adres bekend maakt van de vertegenwoordiger van de verzekeringsonderneming bedoeld in artikel 12 bis, lid 4, van deze richtlijn;

    - een verklaring overlegt waarin staat dat de onderneming is toegetreden tot het nationale bureau en het nationale garantiefonds van de Lid-Staat van dienstverrichting.

    2. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de in lid 1 bedoelde gegevens niet meedelen binnen de gestelde termijn, delen zij de redenen van deze weigering binnen die zelfde termijn aan de verzekeringsonderneming mee. Tegen deze weigering moet beroep openstaan bij de rechter in de Lid-Staat van herkomst.

    3. De verzekeringsonderneming kan haar werkzaamheden aanvangen vanaf de officieel bevestigde datum waarop haar bericht is gegeven van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde mededeling.".

    Artikel 36

    Artikel 17 van Richtlijn 88/357/EEG wordt vervangen door:

    "Artikel 17

    Wanneer de verzekeringsonderneming voornemens is in de in artikel 14 bedoelde gegevens een wijziging aan te brengen, volgt zij daartoe de in de artikelen 14 en 16 bepaalde procedure.".

    Artikel 37

    De tweede en de derde alinea van lid 2, alsmede lid 3 van artikel 12 en de artikelen 13 en 15 van Richtlijn 88/357/EEG vervallen.

    Artikel 38

    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor of van de Lid-Staat van dienstverrichting kunnen voorschrijven dat de gegevens die zij op grond van de bepalingen van deze richtlijn kunnen verlangen met betrekking tot de activiteit van de verzekeringsondernemingen die op het grondgebied van die Lid-Staat werkzaam zijn, hun in de officiële taal (of talen) van die Lid-Staat worden verstrekt.

    Artikel 39

    1. Artikel 18 van de Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    2. De Lid-Staat van het bijkantoor of de Lid-Staat van dienstverrichting stelt geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, en de formulieren en andere documenten waarvan een verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers. Voor het toezicht op de naleving van zijn nationale bepalingen betreffende verzekeringsovereenkomsten kan hij van een verzekeringsonderneming die op zijn grondgebied in het kader van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten het verzekeringsbedrijf wenst uit te oefenen, slechts een niet-systematische mededeling eisen van deze voorwaarden of andere documenten waarvan zij gebruik wenst te maken, zonder dat dit vereiste voor de verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

    3. De Lid-Staat van het bijkantoor of de Lid-Staat van dienstverrichting kan de voorafgaande kennisgeving of de goedkeuring van voorgestelde tariefverhogingen alleen als onderdeel van een algemeen prijscontrolesysteem handhaven of invoeren.

    Artikel 40

    1. Artikel 19 van Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    2. Iedere verzekeringsonderneming die in het kader van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uitoefent, moet aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor respectievelijk de Lid-Staat van dienstverrichting alle voor de toepassing van dit artikel gevraagde documenten overleggen, voor zover ook de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in deze Lid-Staten hebben daartoe zijn gehouden.

    3. Indien de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat vaststellen dat een verzekeringsonderneming die een bijkantoor op het grondgebied van die Lid-Staat heeft of aldaar in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam is, zich niet houdt aan de rechtsvoorschriften van de Lid-Staat die op haar van toepassing zijn, verzoeken zij de betrokken onderneming een einde te maken aan deze onregelmatigheid.

    4. Indien de betrokken onderneming niet het nodige doet, stellen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst hiervan in kennis. Deze laatste treffen onverwijld alle passende maatregelen opdat de betrokken onderneming een eind maakt aan de onregelmatigheid. De aard van deze maatregelen wordt ter kennis van de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat gebracht.

    5. Indien de onderneming, ondanks de door de Lid-Staat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn of die Lid-Staat geen maatregelen treft, inbreuk blijft maken op de in de betrokken Lid-Staat geldende rechtsregels, kan deze laatste, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan op de hoogte te hebben gebracht, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te beteugelen en, voor zover zulks volstrekt noodzakelijk is, de onderneming te beletten op zijn grondgebied nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de voor deze maatregelen noodzakelijke kennisgevingen op hun grondgebied mogelijk worden gemaakt.

    6. De leden 3, 4 en 5 laten de bevoegdheid van de betrokken Lid-Staten onverlet om in dringende gevallen passende maatregelen te treffen om inbreuken op hun grondgebied te voorkomen. Zo kunnen zij onder meer een verzekeringsonderneming beletten op hun grondgebied nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten.

    7. De leden 3, 4 en 5 laten de bevoegdheid van de Lid-Staten onverlet om overtredingen op hun grondgebied te bestraffen.

    8. Indien de verzekeringsonderneming die de inbreuk heeft gepleegd, in de betrokken Lid-Staat een vestiging heeft of er goederen bezit, kunnen de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat, overeenkomstig de nationale wetgeving, de voor deze inbreuk vastgestelde administratieve sancties ten uitvoer leggen ten aanzien van deze vestiging of deze goederen.

    9. Elke op grond van de leden 4 tot en met 8 genomen maatregel die sancties of beperkingen van de uitoefening van het verzekeringsbedrijf inhoudt, moet met redenen worden omkleed en ter kennis van de betrokken onderneming worden gebracht.

    10. De Commissie legt om de twee jaar aan het Comité voor het verzekeringswezen dat is opgericht bij Richtlijn 91/675/EEG een verslag voor met een overzicht van het aantal en de aard van de gevallen waarin in elke Lid-Staat in de zin van artikel 10 van Richtlijn 73/239/EEG of van artikel 16 van Richtlijn 88/357/EEG, zoals bij de onderhavige richtlijn gewijzigd, weigering heeft plaatsgevonden of maatregelen zijn genomen overeenkomstig lid 5. De Lid-Staten verlenen aan de Commissie hun medewerking door de nodige informatie te verstrekken voor het opstellen van dat verslag.

    Artikel 41

    Deze richtlijn belet verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in een Lid-Staat hebben niet, hun diensten met alle beschikbare communicatiemiddelen te adverteren in de Lid-Staat van het bijkantoor of de Lid-Staat van dienstverrichting, mits zij alle eventuele voorschriften inzake de vorm en inhoud van dit adverteren in acht nemen die zijn vastgesteld om redenen van algemeen belang.

    Artikel 42

    1. Artikel 20 van Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    2. In geval van liquidatie van een verzekeringsonderneming worden de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zijn gesloten, op dezelfde wijze nagekomen als de verbintenissen die voortvloeien uit de andere verzekeringsovereenkomsten van deze onderneming, zonder onderscheid naar nationaliteit van verzekerden en begunstigden.

    Artikel 43

    1. Artikel 21 van Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    2. Wanneer een verzekering wordt aangeboden op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten, moet aan de verzekeringnemer vóór het aangaan van enige verbintenis worden meegedeeld in welke Lid-Staat het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, het bijkantoor waarmee de overeenkomst wordt gesloten, is gevestigd.

    Wanneer aan de verzekeringnemer documenten worden verstrekt, moet daarin de in de eerste alinea bedoelde informatie worden vermeld.

    De in de eerste twee alinea's bedoelde verplichtingen gelden niet voor de in artikel 5, onder d), van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde risico's.

    3. In de overeenkomst of andere documenten waarbij de dekking wordt verleend, alsmede in het verzekeringsvoorstel wanneer de verzekeringnemer daardoor wordt gebonden, moet het adres worden vermeld van het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, van het bijkantoor van de verzekeringsonderneming dat de dekking verleent.

    Elke Lid-Staat kan eisen dat de naam en het adres van de vertegenwoordiger van de verzekeringsonderneming als bedoeld in artikel 12 bis, lid 4, van Richtlijn 88/357/EEG, ook in de in de eerste alinea bedoelde documenten zijn opgenomen.

    Artikel 44

    1. Artikel 22 van Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    2. Iedere verzekeringsonderneming moet, afzonderlijk voor in het kader van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten tot stand gekomen verzekeringen en verrichtingen, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst in kennis stellen van de per Lid-Staat en per branchegroep geboekte premies, schadegevallen en provisies, telkens zonder aftrek van herverzekering, alsmede voor branche 10 van punt A van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG, met uitzondering van de wettelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, de frequentie en de gemiddelde kosten van de schadegevallen.

    De branchegroepen zijn als volgt gedefinieerd:

    - ongevallen en ziekte (nr. 1 en nr. 2);

    - voertuigenverzekering (nr. 3, nr. 7 en nr. 10; de cijfers betreffende branche nr. 10, met uitzondering van de wettelijke aansprakelijkheid van de vervoerder, worden afzonderlijk gespecificeerd);

    - brand en andere schaden aan zaken (nr. 8 en 9);

    - luchtvaart-, zee- en transportverzekering (nr. 4, nr. 5, nr. 6, nr. 7, nr. 11 en nr. 12);

    - algemene wettelijke aansprakelijkheid (nr. 13);

    - krediet en borgtocht (nr. 14 en nr. 15);

    - overige branches (nr. 16, nr. 17 en nr. 18).

    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst delen de bedoelde gegevens binnen een redelijke termijn in geaggregeerde vorm mee aan de bevoegde autoriteiten van elke betrokken Lid-Staat die daarom verzoeken.

    Artikel 45

    1. Artikel 24 van Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    2. Deze richtlijn houdt geen beperking in van het recht van de Lid-Staten om de verzekeringsondernemingen die op hun grondgebied op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam zijn, te verplichten om te zijn aangesloten bij, en om onder dezelfde voorwaarden als de in de betreffende Lid-Staat toegelaten verzekeringsondernemingen deel te nemen aan, elke regeling die bedoeld is om de betaling van schadevergoeding aan verzekerden en benadeelde derden te garanderen.

    Artikel 46

    1. Artikel 25 van Richtlijn 88/357/EEG vervalt.

    2. Onverminderd een latere harmonisatie is elke verzekeringsovereenkomst uitsluitend onderworpen aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies die bestaan in de Lid-Staat waar het risico is gelegen in de zin van artikel 2, onder d), van Richtlijn 88/357/EEG, en wat Spanje betreft, aan de extra heffingen die bij wet zijn ingesteld ten behoeve van het Spaanse "Consorcio de compensación de Seguros" voor het vervullen van zijn taak met betrekking tot de compensatie van verliezen die het gevolg zijn van uitzonderlijke gebeurtenissen die zich in deze Lid-Staat voordoen.

    In afwijking van artikel 2, onder d), eerste streepje, van Richtlijn 88/357/EEG, en met het oog op de toepassing van dit lid, vormen de roerende zaken die zich bevinden in een op het grondgebied van een Lid-Staat gelegen onroerende zaak, met uitzondering van commerciële transitogoederen, een in die Lid-Staat gelegen risico, ook al worden de onroerende zaak en de inhoud daarvan niet door dezelfde verzekeringspolis gedekt.

    Het recht dat krachtens artikel 7 van Richtlijn 88/357/EEG op de overeenkomst van toepassing is, is niet van invloed op de belastingregeling die van toepassing is.

    Behoudens een latere harmonisatie past elke Lid-Staat op de verzekeringsondernemingen die risico's op zijn grondgebied dekken, zijn nationale bepalingen toe betreffende de maatregelen met het oog op de inning van de verschuldigde indirecte belastingen en parafiscale heffingen in de zin van de eerste alinea.

    TITEL V OVERGANGSBEPALINGEN

    Artikel 47

    De Bondsrepubliek Duitsland mag de toepassing van artikel 54, lid 2, tweede alinea, eerste zin, tot 1 januari 1996 uitstellen. Tot die datum is in het in artikel 54, lid 2, bedoelde geval het bepaalde in de volgende alinea van toepassing.

    Wanneer de technische grondslag voor de berekening van de premies overeenkomstig artikel 54, lid 2, tweede alinea, derde zin, aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst is medegedeeld, delen deze autoriteiten die gegevens onverwijld mede aan de autoriteiten van de Lid-Staat waar het risico is gelegen, ten einde deze in staat te stellen hun opmerkingen te formuleren. Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst met deze opmerkingen geen rekening houden, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar het risico is gelegen, uitvoerig in kennis van de redenen daarvan.

    Artikel 48

    De Lid-Staten kunnen verzekeringsondernemingen met hoofdkantoor op hun grondgebied waarvan de gebouwen en terreinen die tegenover de technische voorzieningen staan, op het tijdstip van kennisgeving van deze richtlijn het in artikel 22, lid 1, onder a), bedoelde percentage overschrijden, een uiterlijk op 31 december 1998 verstrijkende termijn toestaan om aan dat percentage te voldoen.

    Artikel 49

    Het Koninkrijk Denemarken mag de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn op de verplichte arbeidsongevallenverzekering tot 1 januari 1999 uitstellen. Tijdens deze periode blijft de uitzondering van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 88/357/EEG inzake arbeidsongevallen in Denemarken van toepassing.

    Artikel 50

    Tot en met 31 december 1996 voor Spanje, en tot en met 31 december 1998 voor Griekenland en Portugal, geldt de volgende overgangsregeling voor overeenkomsten tot dekking van uitsluitend in een van deze Lid-Staten gelegen risico's, de in artikel 5, onder d), van Richtlijn 73/239/EEG omschreven risico's uitgezonderd:

    a) in afwijking van artikel 8, lid 3, van Richtlijn 73/239/EEG, en de artikelen 29 en 39 van deze richtlijn, kunnen de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten eisen dat de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen worden meegedeeld alvorens deze polissen in omloop worden gebracht;

    b) het bedrag van de technische voorzieningen in verband met de in dit artikel bedoelde overeenkomsten wordt onder toezicht van de betrokken Lid-Staat vastgesteld volgens de regels die door die Lid-Staat zijn bepaald of, bij ontstentenis daarvan, volgens de overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn op zijn grondgebied gevestigde praktijken. De dekking van die voorzieningen door gelijkwaardige en congruente activa en de lokalisatie van die activa vinden onder toezicht van die Lid-Staat plaats volgens de regels of praktijken die in die Lid-Staat overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn tot stand zijn gekomen.

    TITEL VI SLOTBEPALINGEN

    Artikel 51

    De technische aanpassingen die op de hierna genoemde punten in Richtlijn 73/239/EEG, Richtlijn 88/357/EEG en deze richtlijn moeten worden aangebracht, worden vastgesteld volgens de procedure van Richtlijn 91/675/EEG:

    - uitbreiding van de lijst van rechtsvormen in artikel 8, lid 1, onder a), van Richtlijn 73/239/EEG;

    - wijziging van de in de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG opgenomen lijst of aanpassing van de terminologie van die lijst, om met de ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt rekening te houden;

    - verduidelijking van de in artikel 16, lid 1, van Richtlijn 73/239/EEG opgesomde bestanddelen van de solvabiliteitsmarge, om met de schepping van nieuwe financiële instrumenten rekening te houden;

    - wijziging van het in artikel 17, lid 2, van Richtlijn 73/239/EEG vastgestelde minimumbedrag van het garantiefonds, om met de economische en financiële ontwikkelingen rekening te houden;

    - wijziging, om met de schepping van nieuwe financiële instrumenten rekening te houden, van de in artikel 21 van deze richtlijn opgenomen lijst van categorieën van activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aanvaard en van de in artikel 22 vastgestelde voorschriften betreffende de spreiding;

    - wijziging van de versoepelingen van de congruentieregels, waarin in bijlage 1 bij Richtlijn 88/357/EEG is voorzien, om met de ontwikkeling van nieuwe instrumenten ter dekking van het valutarisico of de vooruitgang bij de Economische en Monetaire Unie rekening te houden;

    - verduidelijking van de definities, om een eenvormige toepassing van Richtlijn 73/239/EEG, Richtlijn 88/357/EEG en deze richtlijn in de gehele Gemeenschap te garanderen.

    Artikel 52

    1. De bijkantoren die, overeenkomstig de bepalingen van de Lid-Staat van vestiging, hun werkzaamheden hebben aangevangen vóór de inwerkingtreding van de toepassingsbepalingen van deze richtlijn, worden geacht onderworpen te zijn geweest aan de procedure van artikel 10, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 73/239/EEG. Zij vallen vanaf genoemde inwerkingtreding onder de artikelen 15, 19, 20 en 22 van Richtlijn 73/239/EEG en artikel 40 van deze richtlijn.

    2. De artikelen 34 en 35 doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen door verzekeringsondernemingen welke vóór de inwerkingtreding van de toepassingsbepalingen van deze richtlijn werkzaam waren in het kader van het vrij verrichten van diensten.

    Artikel 53

    In Richtlijn 73/239/EEG wordt het volgende artikel ingevoegd:

    "Artikel 28 bis

    1. Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in dezelfde Lid-Staat gevestigde overnemer, indien de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat, of in voorkomend geval die van de in artikel 26 bedoelde Lid-Staat, verklaren dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.

    2. Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een verzekeringsonderneming die haar hoofdkantoor in een andere Lid-Staat heeft, indien de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat verklaren dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.

    3. Indien een Lid-Staat, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming verleent om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een op het grondgebied van een andere Lid-Staat opgericht agentschap of bijkantoor, als bedoeld in deze titel, overtuigt hij zich ervan dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van de overnemer, of in voorkomend geval die van de in artikel 26 bedoelde Lid-Staat, verklaren dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, dat de wetgeving van de Lid-Staat van de overnemer in de mogelijkheid van een dergelijke overdracht voorziet en dat die Lid-Staat met de overdracht instemt.

    4. In de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen verleent de Lid-Staat waar het overdragende agentschap of bijkantoor is gevestigd, toestemming voor de overdracht na de instemming te hebben verkregen van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het risico, wanneer deze niet de Lid-Staat is waar het overdragende agentschap of bijkantoor is gevestigd.

    5. De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde Lid-Staten delen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming hun advies of hun instemming mede binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek; indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen die termijn hebben gereageerd, geldt zulks als een gunstig advies of als een stilzwijgende instemming.

    6. De overeenkomstig dit artikel toegestane overdracht wordt in de Lid-Staat waar het risico is gelegen bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden. Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan allen voor wie uit de overgedragen overeenkomsten rechten of verplichtingen voortvloeien.

    Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de Lid-Staten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen.".

    Artikel 54

    1. Onverminderd andersluidende bepalingen kan een Lid-Staat waar overeenkomsten tot dekking van risico's van branche 2 van punt A van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG de door het wettelijk stelsel van sociale zekerheid geboden dekking geheel of gedeeltelijk kunnen vervangen, verlangen dat deze overeenkomst voldoet aan de door die Lid-Staat vastgestelde bijzondere wettelijke bepalingen ter bescherming van het algemeen belang waarop deze verzekering betrekking heeft, en dat de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat in kennis worden gesteld van de algemene en bijzondere voorwaarden van deze verzekering, alvorens deze in omloop wordt gebracht.

    2. De Lid-Staten kunnen eisen dat de ziektekostenverzekering in de zin van lid 1 - wat de technische aspecten betreft - op een met levensverzekeringen vergelijkbare wijze wordt behandeld waarbij:

    - de premies worden berekend op basis van ziektetabellen en andere relevante statistische gegevens van de Lid-Staat waar het risico is gelegen volgens de bij verzekeringen gehanteerde wiskundige methode,

    - een reserve voor veroudering wordt aangelegd,

    - de verzekeringsonderneming de overeenkomst slechts mag opzeggen binnen een door de Lid-Staat waar het risico is gelegen, vastgestelde periode,

    - de overeenkomst voorziet in de mogelijkheid dat ook bij lopende contracten premies kunnen worden verhoogd en de uitbetalingen verlaagd,

    - de overeenkomst voorziet in de mogelijkheid dat de verzekeringnemer zijn lopende overeenkomst wijzigt in een nieuwe overeenkomst die in overeenstemming is met lid 1 en die door dezelfde verzekeringsonderneming of hetzelfde bijkantoor wordt aangeboden en waarbij met zijn verkregen rechten rekening wordt gehouden. Inzonderheid dient de voor veroudering aangelegde reserve in aanmerking te worden genomen, en een nieuw medisch onderzoek mag slechts worden verlangd wanneer de dekking wordt uitgebreid.

    In dit geval maken de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten de bedoelde ziektetabellen en andere in de eerste alinea bedoelde relevante statistische gegevens bekend en zenden zij die toe aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst. De premies moeten op basis van redelijke actuariële hypothesen voldoende zijn om de verzekeringsondernemingen in staat te stellen om, gelet op alle aspecten van hun financiële situatie, aan al hun verplichtingen te voldoen. De Lid-Staat van herkomst eist dat de technische grondslag voor de premieberekening aan de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat wordt meegedeeld, alvorens het produkt in omloop wordt gebracht. Het bepaalde in dit lid is eveneens van toepassing, wanneer bestaande verzekeringspolissen worden gewijzigd.

    Artikel 55

    De Lid-Staten kunnen van de verzekeringsondernemingen die op hun grondgebied voor eigen risico de verplichte arbeidsongevallenverzekering uitoefenen, verlangen dat zij de specifieke voorschriften naleven die in hun nationale wetgeving ten aanzien van deze verzekering zijn opgenomen, met uitzondering van de bepalingen inzake het financieel toezicht, die onder de uitsluitende bevoegdheid van de Lid-Staat van herkomst vallen.

    Artikel 56

    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat tegen besluiten ten aanzien van een verzekeringsonderneming, die worden genomen op grond van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke in overeenstemming met deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep op de rechter openstaat.

    Artikel 57

    1. De Lid-Staten stellen uiterlijk op 31 december 1993 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en doen deze bepalingen uiterlijk op 1 juli 1994 in werking treden. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt ernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

    2. De Lid-Staten dragen er zorg voor de Commissie de tekst mee te delen van de voornaamste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 58

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

    Gedaan te Luxemburg, 18 juni 1992.

    Voor de Raad De Voorzitter Vitor MARTINS

    (1) PB nr. C 244 van 28. 9. 1990, blz. 28, en PB nr. C 93 van 13. 4. 1992, blz. 1.

    (2) PB nr. C 67 van 16. 3. 1992, blz. 98, en PB nr. C 150 van 15. 6. 1992.

    (3) PB nr. C 102 van 18. 4. 1991, blz. 7.

    (4) PB nr. L 172 van 4. 7. 1988, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 90/618/EEG (PB nr. L 330 van 29. 11. 1990, blz. 44).

    (5) PB nr. L 228 van 16. 8. 1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/618/EEG (PB nr. L 330 van 29. 11. 1990, blz. 44).

    (6) PB nr. L 374 van 31. 12. 1991, blz. 7.

    (7) PB nr. L 178 van 8. 7. 1988, blz. 5.

    (8) PB nr. L 374 van 31. 12. 1991, blz. 32.

    (9) PB nr. L 193 van 18. 7. 1983, blz. 1.

    (10) PB nr. L 348 van 17. 12. 1988, blz. 62.

    (11) PB nr. L 66 van 16. 3. 1979, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 82/148/EEG (PB nr. L 62 van 5. 3. 1982, blz. 22).

    (12) PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1).

    (13) PB nr. L 375 van 31. 12. 1985, blz. 3. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 88/220/EEG (PB nr. L 100 van 19. 4. 1988, blz. 31).

    (14) PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 14.

    Top