Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R1379

    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1379/2014 van de Commissie van 16 december 2014 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde producten van glasvezelfilamenten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    PB L 367 van 23.12.2014, p. 22–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 25/02/2021

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2014/1379/oj

    23.12.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 367/22


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 1379/2014 VAN DE COMMISSIE

    van 16 december 2014

    tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde producten van glasvezelfilamenten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1), en met name artikel 15, en Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2), en met name artikel 9, lid 4, en artikel 11, lid 3,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Geldende maatregelen

    (1)

    De Raad heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 (3) een definitief antidumpingrecht ingesteld op bepaalde continuglasvezelproducten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, ex 7019 12 00 en 7019 31 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   Opening van het antisubsidieonderzoek

    (2)

    Op 12 december 2013 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie („het bericht van opening van het antisubsidieonderzoek”) (4) de inleiding aangekondigd van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Europese Unie van bepaalde producten van glasvezelfilamenten van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC” of „het betrokken land”).

    (3)

    Het onderzoek is door de Commissie geopend naar aanleiding van een klacht die op 28 oktober 2013 was ingediend door de European Glass Fibre Producers Association („APFE”) („de klager”) namens producenten die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van bepaalde producten van glasvezelfilamenten voor hun rekening nemen. De Commissie achtte het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal inzake subsidiëring van bepaalde producten van glasvezelfilamenten en inzake aanmerkelijke schade als gevolg daarvan voldoende om een onderzoek te openen.

    (4)

    Overeenkomstig artikel 10, lid 7, van Verordening (EG) nr. 597/2009 („de antisubsidiebasisverordening”) heeft de Commissie de regering van de VRC er vóór de opening van het onderzoek van in kennis gesteld dat zij een naar behoren gedocumenteerde klacht had ontvangen dat bepaalde producten van glasvezelfilamenten van oorsprong uit de VRC met subsidiëring werden ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Unie hierdoor aanmerkelijke schade leed. De Commissie heeft de regering van de VRC voor overleg uitgenodigd teneinde de situatie ten aanzien van de inhoud van de klacht op te helderen en overeenstemming te bereiken over een oplossing.

    (5)

    De regering van de VRC heeft deze uitnodiging aangenomen en het overleg heeft op 5 december 2013 plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. De Commissie heeft echter nota genomen van de opmerkingen van de regering van de VRC inzake de in de klacht vermelde regelingen. Na het overleg zijn op 9 december 2013 van de regering van de VRC schriftelijke opmerkingen ontvangen.

    (6)

    De Commissie heeft de regering van de VRC aanvullend overleg aangeboden over de in de loop van het onderzoek bekend geworden aanvullende regelingen. De regering van de VRC heeft dit aanbod echter niet aanvaard aangezien zij haars inziens onvoldoende informatie met betrekking tot deze regelingen had ontvangen.

    3.   Gelijktijdig verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de geldende antidumpingmaatregelen

    (7)

    De Commissie heeft een verzoek om opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de geldende antidumpingmaatregelen (5), dat beperkt was tot een onderzoek naar de schade, ontvangen op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad („de antidumpingbasisverordening”). Het verzoek was eveneens op 28 oktober 2013 ingediend door de APFE namens producenten in de Unie die meer dan 25 % van de totale productie in de Unie van bepaalde producten van glasvezelfilamenten voor hun rekening nemen.

    (8)

    Na tot de conclusie te zijn gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om de opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, heeft de Commissie op 18 december 2013 met een in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt bericht („het bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek”) (6) aangekondigd een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de antidumpingbasisverordening te zullen openen.

    (9)

    Eén producent-exporteur heeft aangevoerd dat de bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 van de Raad ingestelde maatregelen nietig zijn wat hem betreft en dat het nieuwe onderzoek naar de bestaande maatregelen die bij die verordening zijn ingesteld derhalve moet worden beëindigd. Volgens hem zijn de bestaande maatregelen in strijd met de antidumpingovereenkomst van de WTO aangezien hem een individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening in de ten tijde van de vaststelling van die verordening geldende versie is geweigerd. Ter onderbouwing van zijn argument verwijst hij naar het rapport van de WTO-beroepsinstantie van 28 juli 2011 in zaak DS397 (7).

    (10)

    Artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening is gewijzigd naar aanleiding van het rapport van de WTO-beroepsinstantie van 28 juli 2011 in zaak DS397 (8). De wijziging geldt voor alle onderzoeken die zijn geopend nadat de wijziging op 6 september 2012 van kracht is geworden. Wat de producenten-exporteurs betreft die aan reeds vóór die datum geldende maatregelen onderworpen waren, heeft de Commissie op 23 maart 2012 een bericht (9) bekendgemaakt waarin zij producenten-exporteurs in landen zonder markteconomie die van mening waren dat die maatregelen die op hen van toepassing waren in het licht van bovenbedoeld rapport van de WTO-beroepsinstantie opnieuw zouden moeten worden onderzocht, verzoekt om een nieuw onderzoek aan te vragen. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 werd specifiek in dat bericht genoemd. De Commissie heeft van deze producent-exporteur geen dergelijke aanvraag voor een nieuw onderzoek ontvangen, en de producent-exporteur heeft niet om een tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening verzocht.

    (11)

    Derhalve komt de geldigheid van de bestaande maatregelen niet in het gedrang en wordt het argument afgewezen.

    4.   Onderzoektijdvak en voor beide onderzoeken geldende beoordelingsperiode

    (12)

    Het onderzoek naar de subsidiëring en de schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2010 tot het eind van het OT („de beoordelingsperiode”).

    (13)

    De schadeanalyses die in zowel het antisubsidie- als het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe antidumpingonderzoek werden uitgevoerd, zijn gebaseerd op dezelfde omschrijving van de bedrijfstak van de Unie, dezelfde representatieve producenten in de Unie en hetzelfde onderzoektijdvak, en hebben, tenzij anders aangegeven, tot identieke conclusies geleid. Dit werd passend geacht om de analyse van de schade te stroomlijnen en in beide onderzoeken tot consistente bevindingen te komen. Daarom is in beide onderzoeken rekening gehouden met opmerkingen inzake schadeaspecten die in het kader van één van deze procedures werden gemaakt.

    5.   Bij de onderzoeken betrokken partijen

    (14)

    In beide berichten van opening heeft de Commissie belanghebbenden verzocht contact met haar op te nemen teneinde aan beide onderzoeken mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs en de autoriteiten van de VRC, haar bekende importeurs, leveranciers en gebruikers, handelaren, alsmede de bekende betrokken verenigingen expliciet op de hoogte gesteld van de opening van beide onderzoeken en hen uitgenodigd daaraan mee te werken.

    (15)

    De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van beide onderzoeken te maken en om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures te verzoeken.

    6.   Steekproeven

    (16)

    In beide berichten van opening heeft de Commissie aangekondigd haar onderzoek mogelijk tot een redelijk aantal producenten-exporteurs in de VRC, niet-verbonden importeurs en producenten in de Unie te beperken door overeenkomstig artikel 17 van de antidumpingbasisverordening en artikel 27 van de antisubsidiebasisverordening steekproeven samen te stellen.

    6.1.   Samenstelling van de steekproef van producenten in de Unie die voor beide onderzoeken geldt

    (17)

    In beide berichten van opening heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De steekproef was samengesteld op basis van de productie in de Unie en de omvang van de verkoop van het soortgelijke product in het OT op de markt van de Unie, alsmede van de geografische spreiding. Deze steekproef bestond uit de productie-installaties van drie producenten in de Unie gevestigd in België, Frankrijk en Slowakije (10), die goed zijn voor ongeveer 52 % van de totale productie in de Unie en 49 % van de totale verkoop op de markt van de Unie. De steekproef werd dan ook als representatief voor de bedrijfstak van de Unie beschouwd. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef verzocht.

    (18)

    Tijdens de onderzoeken heeft de regering van de VRC verklaard dat in het oorspronkelijke antidumpingonderzoek een andere steekproefmethode voor de producenten in de Unie dan in de lopende onderzoeken was gebruikt, zonder dat hiervoor redenen waren opgegeven. Volgens de regering van de VRC i) had de Commissie reeds vóór de opening van de onderzoeken een steekproef samengesteld en had zij daarom vóór de opening van die onderzoeken besloten dat een steekproef noodzakelijk was, ii) moesten in het oorspronkelijke onderzoek alle partijen die in de steekproef wensten te worden opgenomen, de Commissie binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek informatie verstrekken, terwijl in casu de reeds in de steekproef opgenomen producenten hiertoe niet verplicht waren, iii) was de partijen die in de steekproef wensten te worden opgenomen, in beide berichten van opening niet meegedeeld welke informatie zij dienden te verstrekken om in de steekproef te worden opgenomen en was geen informatie inzake het productie- en het verkoopvolume van de in de steekproef opgenomen producenten verstrekt, en iv) werd het toegepaste selectiecriterium, „deze steekproef beslaat de grootste representatieve hoeveelheid producenten die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht”, niet genoemd in artikel 17 van de antidumpingbasisverordening en strookte een aldus samengestelde steekproef niet met deze bepaling.

    (19)

    In beide berichten van opening heeft de Commissie toegelicht dat zij, gezien het grote aantal producenten in de Unie en teneinde de onderzoeken binnen de gestelde termijnen te kunnen afronden, gebruik zou maken van een steekproef en tegelijkertijd een voorlopige steekproef had voorgesteld. Deze methode, d.w.z. gebruikmaking van steekproeven, werd op dezelfde wijze als bij het eerdere onderzoek toegepast. Door het gebruik van een voorlopige steekproef werd de methode niet gewijzigd, maar kon die alleen maar doeltreffender worden, aangezien zij tijdwinst opleverde zonder afbreuk te doen aan de rechten van verdediging. De Commissie heeft immers de andere producenten in de Unie die vinden dat er redenen zijn waarom zij in de steekproef zouden moeten worden opgenomen, in de gelegenheid gesteld om contact met haar of alle andere belanghebbenden op te nemen om eventuele andere relevante informatie in verband met de steekproef te verstrekken. Bij de uiteindelijke steekproef dient rekening te worden gehouden met alle opmerkingen die in voorkomend geval zijn ontvangen. Daar geen opmerkingen over de voorgestelde steekproef zijn ontvangen, is de voorlopige steekproef bevestigd. Wat het tweede argument betreft, hadden de voorlopig in de steekproef opgenomen producenten het zogenoemde vaste formulier ingevuld dat de voor de Commissie noodzakelijke informatie bevatte om een voorlopige steekproef samen te stellen. Dit vaste formulier en de antwoorden konden worden ingezien in het niet-vertrouwelijke dossier. Wat het derde argument betreft, werd de partijen die in de steekproef wensten te worden opgenomen, verzocht om binnen 15 dagen na de datum van bekendmaking van de beide berichten van opening contact met de Commissie op te nemen, en hadden zij de gelegenheid om het niet-vertrouwelijke dossier met de vaste formulieren te raadplegen. Deze vaste formulieren bevatten informatie over het productie- en verkoopvolume. Het vierde argument is evenmin gefundeerd, omdat in artikel 17, lid 1, van de antidumpingbasisverordening duidelijk wordt gesproken van de grootste representatieve hoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht.

    (20)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC nogmaals aangevoerd dat er sprake zou zijn van procedurele inconsistentie nu vóór de opening van de onderzoeken een steekproef van de producenten in de Unie is samengesteld en heeft zij benadrukt dat i) de door de Commissie aangevoerde redenen waarom zij de termijnen voor het onderzoek in acht heeft genomen, niet steekhoudend zijn, omdat artikel 17, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en artikel 27, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening duidelijk bepalen dat een steekproef wordt samengesteld nadat het onderzoek is geopend en, wanneer opmerkingen worden ingediend, binnen drie weken na opening van het onderzoek; ii) een voorlopige steekproef discriminatoir en niet objectief is en de overige producenten in de Unie zou hebben ontmoedigd om zich kenbaar te maken, en iii) de Commissie heeft verzuimd de overige producenten in de Unie drie weken de tijd te geven om zich kenbaar te maken.

    (21)

    Artikel 17, lid 2, van de antidumpingbasisverordening en artikel 27, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening spreken van „bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken”. Wat het eerste argument betreft, beletten de antidumpingbasisverordening en de antisubsidiebasisverordening de Commissie niet om ten tijde van de opening van het onderzoek een voorlopige steekproef te suggereren met het verzoek aan de partijen om opmerkingen daarover te maken. Aangezien de producenten in de Unie (althans een groot deel van hen) de klacht ondersteunen en gelet op de in de vaste formulieren verstrekte gegevens, beschikte de Commissie bovendien over de vereiste informatie met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie om in de openingsfase een voorlopige steekproef te kunnen samenstellen. Door deze wetenschap verschilt de samenstelling van de steekproef voor producenten in de Unie van die voor producenten-exporteurs. Wat het tweede en het derde argument betreft, moesten volgens de berichten van opening de producenten in de Unie die van mening zijn dat zij in de steekproef zouden moeten worden opgenomen, binnen 15 dagen met de Commissie contact opnemen. De Commissie ziet niet in hoe dit indruist tegen de basisverordening of als discriminerend of niet objectief, laat staan als demotiverend kan worden beschouwd.

    (22)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de steekproef niet representatief is omdat geen onderneming met een aanzienlijke productie voor intern gebruik was opgenomen en derhalve een deel van de interne bedrijfstak eenvoudigweg niet was meegenomen bij de beoordeling.

    (23)

    Dit argument wordt afgewezen, aangezien de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie wel degelijk voor intern gebruik verkochten. Bovendien heeft de regering van de VRC niet aangegeven welke producent in de Unie had moeten worden opgenomen en welke had moeten worden uitgesloten.

    (24)

    Eén producent-exporteur heeft aangevoerd dat de steekproef van producenten in de Unie niet representatief was, omdat geen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie gesneden filamentmatten vervaardigde/verkocht.

    (25)

    De in de steekproef opgenomen entiteiten van de drie producenten in de Unie vervaardigden inderdaad geen gesneden filamentmatten, maar wel filamentmatten alsmede de andere voornaamste productsoorten. Daarom zijn de in de steekproef opgenomen entiteiten als representatief beschouwd, ook omdat zij goed waren voor ongeveer 52 % van de totale productie in de Unie en 49 % van de totale verkoop op de markt van de Unie en een goede geografische spreiding vertegenwoordigden. Dat een van de vele uiteenlopende productsoorten niet door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd vervaardigd, doet aan deze conclusie niet af.

    6.2.   Samenstelling van de steekproef van importeurs die voor beide onderzoeken geldt

    (26)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is de niet-verbonden importeurs verzocht de in de beide berichten van opening gevraagde informatie te verstrekken.

    (27)

    Aangezien slechts twee niet-verbonden importeurs het steekproefformulier hebben ingevuld, was het niet nodig een steekproef samen te stellen.

    6.3.   Samenstelling van de steekproef van producenten-exporteurs in de VRC die voor beide onderzoeken geldt

    (28)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, is alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in de berichten van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Permanente Vertegenwoordiging van de VRC bij de EU verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

    (29)

    In totaal verstrekten acht producenten-exporteurs uit het betrokken land de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in de steekproef. Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening en artikel 17, lid 1, van de antidumpingbasisverordening heeft de Commissie voor de steekproef drie producenten-exporteurs geselecteerd op basis van de grootste representatieve exporthoeveelheid die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening en artikel 17, lid 2, van de antidumpingbasisverordening is alle betrokken bekende producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land verzocht opmerkingen over de voorlopige steekproef te maken. Er zijn geen opmerkingen ontvangen. De Commissie heeft daarom besloten de voorgestelde steekproef te handhaven, waarna alle belanghebbenden dienovereenkomstig in kennis zijn gesteld van de samenstelling van de definitieve steekproef.

    (30)

    De steekproef van producenten-exporteurs of groepen van producenten-exporteurs ziet er als volgt uit:

    Chongqing Polycomp International Corporation („CPIC”);

    Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd („OCH”) en haar verbonden ondernemingen; Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd („NCH”) en Changzhou Tianma Group Co., Ltd („Tianma”). Deze drie ondernemingen worden aangeduid als de „Jiangsu Changhai Group”;

    Jushi Group Co., Ltd, en haar verbonden ondernemingen; Jushi Group Chengdu Co., Ltd en Jushi Group Jiujiang Co., Ltd Deze drie ondernemingen worden aangeduid als de „Jushi Group”.

    (31)

    De steekproef vertegenwoordigde 78 % van de totale uitvoer uit de VRC in volume naar de Unie tijdens het OT op basis van de antwoorden op de steekproefformulieren.

    7.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

    (32)

    De Commissie heeft vragenlijsten verzonden aan de regering van de VRC, aan alle Chinese producenten-exporteurs die daarom hadden verzocht, alsmede aan de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, aan gebruikers en aan brancheorganisaties die zich binnen de in de berichten van opening vermelde termijnen kenbaar hadden gemaakt.

    (33)

    De Commissie heeft antwoorden ontvangen van de regering, van de drie in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, van de drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, van 14 gebruikers en van twee niet-verbonden importeurs. Het antwoord van één van de gebruikers was evenwel ontoereikend, waardoor de Commissie niet in staat was deze gegevens op zinvolle wijze te analyseren, ondanks verscheidene herinneringen die zij had gezonden.

    (34)

    Bovendien heeft zich een vereniging uit de glasindustrie, „Glass Alliance Europe”, namens haar leden als belanghebbende gemeld en een standpuntverklaring ingediend.

    (35)

    De Commissie heeft ook schriftelijke reacties ontvangen van verscheidene gebruikersverenigingen, met name de „Danish Wind Industry Association”, de „Danish Plastics Federation” en de „Groupement de la Plasturgie Industrielle et des Composites (GPIC)”, alsmede van Siemens Wind Power AG.

    (36)

    Daarnaast heeft de Chinese kamer van koophandel voor de in- en uitvoer van lichte industriële en ambachtelijke producten („CCCLA”) opmerkingen ingediend.

    (37)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van de subsidiëring, de schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Krachtens artikel 16 van de antidumpingbasisverordening en artikel 26 van de antisubsidiebasisverordening zijn controlebezoeken gebracht aan de regering van de VRC en controlebezoeken ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:

     

    Producenten in de Unie:

    3B Fibreglass SPRL, België;

    Owens Corning Fibreglass France, Frankrijk;

    Johns Manville Slovakia a.s., Slowakije.

     

    Producenten-exporteurs in de VRC:

    Chongqing Polycomp International Corporation;

    Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd;

    Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd;

    Changzhou Tianma Group Co., Ltd;

    Jushi Group Co., Ltd;

    Jushi Group Chengdu Co., Ltd;

    Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

     

    Met de producenten-exporteurs verbonden handelaren in de VRC:

    China National Building Materials and Equipment Import and Export Corporation („CMBIE”);

    China National Building Materials International Corporation („CNBMIC”).

     

    Met de producenten-exporteurs verbonden handelaren in de EU:

    Jushi Italia Srl;

    Jushi Spain SA;

    Jushi France SAS.

     

    Niet-verbonden importeurs:

    Helm AG, Duitsland.

     

    Gebruikers:

    Basell Polyolefine, Duitsland;

    DSM, Nederland;

    DuPont de Nemours, België;

    Exel Composites, België;

    Fiberline Composites, Denemarken;

    Formax, Verenigd Koninkrijk;

    Polyone, Duitsland;

    Vestas Wind Systems, Denemarken.

    (38)

    Samenvattend heeft de regering van de VRC aangevoerd dat haar rechten van verdediging met betrekking tot de toegang tot het dossier dat door de belanghebbenden kon worden ingezien, waren geschonden omdat er informatie uit het niet-vertrouwelijke dossier ontbrak zonder dat daarvoor goede redenen waren aangevoerd, er geen voldoende gedetailleerde samenvattingen waren verstrekt of, bij wijze van uitzondering, geen redenen voor het niet verstrekken van een niet-vertrouwelijke samenvatting waren gegeven.

    (39)

    De Commissie was van oordeel dat het niet-vertrouwelijke dossier dat door de belanghebbenden kon worden ingezien, voldoende informatie bevatte om de belanghebbenden in staat te stellen kennis te nemen van de gegevens die de Commissie bij haar analyse had gebruikt, en zij achtte het argument dan ook ongegrond. De regering werd in kennis gesteld van de redenen waarom de Commissie de argumenten ongegrond achtte.

    (40)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de regering van de VRC en één producent-exporteur nogmaals aangevoerd dat de bepaling inzake vertrouwelijkheid te vaak werd toegepast, en verzocht om mededeling van de door de producenten in de Unie verkochte productsoorten en de totale hoeveelheden per PCN.

    (41)

    De Commissie is van oordeel dat de rechten van verdediging niet zijn geschonden, aangezien alle producenten-exporteurs een specifieke mededeling hebben ontvangen van de PCN's die worden geproduceerd door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en ten aanzien waarvan er concurrentie met de VRC bestond. Dit argument werd dan ook afgewezen.

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (42)

    Bij het betrokken product gaat het in beide onderzoeken om hetzelfde product als dat gedefinieerd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 van de Raad en omschreven in beide berichten van opening, namelijk gesneden glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings, met uitzondering van glasvezelrovings die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); en matten van glasvezelfilamenten, met uitzondering van glaswolmatten („het betrokken product” of „producten van glasvezelfilamenten”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, ex 7019 12 00 en 7019 31 00 (laatstbedoelde code is op 1 januari 2014 vervangen door 7019 31 10) en van oorsprong uit de VRC.

    (43)

    Het betrokken product is de grondstof die in de composietenindustrie het vaakst wordt gebruikt om thermoplastische en thermohardende harsen te versterken. De daaruit resulterende composietmaterialen (met glasvezelfilamenten versterkte kunststoffen) worden in een groot aantal bedrijfstakken gebruikt: in de auto-industrie, voor de elektrotechniek/elektronica, voor windmolenbladen, in de bouw, voor reservoirs/buizen, voor consumentenartikelen, in de ruimtevaart, voor militair materieel, enz.

    (44)

    Deze procedure heeft betrekking op drie basissoorten producten van glasvezelfilamenten, namelijk gesneden strengen (11), rovings (12) en matten (13) (m.u.v. glaswolmatten). Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks verschillen in het uiterlijk en eventuele verschillen in de eindtoepassingen, allemaal dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt.

    2.   Verzoeken om het uitsluiten van producten

    2.1.   GN-code 7019 31 90

    (45)

    Naar aanleiding van de publicatie van de twee berichten van opening heeft de CCCLA opgemerkt dat beide berichten van opening GN-code 7019 31 10 vermeldden, terwijl de klager melding maakte van GN-code 7019 31 00, en dat deze laatste code niet langer bestaat. Volgens haar worden de producten die eerder werden ingedeeld onder GN-code 7019 31 00 thans ingedeeld onder twee verschillende GN-codes: 7019 31 10 (glasvezelmatten van filamenten) en 7019 31 90 (andere glasvezelmatten). Aangezien de onderhavige onderzoeken betrekking hebben op bepaalde producten van glasvezelfilamenten, is de CCCLA van mening dat de onder GN-code 7019 31 90 ingedeelde producten, te weten „matten van glasvezels zonder filament”, dienen te worden uitgesloten van de omschrijving van het betrokken product.

    (46)

    Dit argument is niet relevant, omdat het bij een dergelijk product niet in de eerste plaats om het betrokken product gaat.

    (47)

    De klager verwees naar GN-code ex 7019 31 00 en verklaarde uitdrukkelijk dat glaswolmatten (d.w.z. andere matten of matten van glasvezels zonder filament) zijn uitgesloten. Daarom staat „ex” voor de GN-code.

    (48)

    Beide berichten van opening zijn gepubliceerd in december 2013 en spraken van „momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes […] 7019 31 10”. Aangezien met ingang van 1 januari 2012 de producten die voorheen onder GN-code 7019 31 00 vielen, zijn verdeeld over de GN- codes 7019 31 10 en 7019 31 90, omvat het bericht van opening geen „matten van glasvezels zonder filament” die, aldus het bericht, „momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes […] 7019 31 10”.

    (49)

    De onderhavige verordening spreekt echter van „momenteel zijn ingedeeld onder de GN-codes […] 7019 31 00”, aangezien de twee GN-codes 7019 31 10 en 7019 31 90 met ingang van 1 januari 2014 opnieuw zijn samengevoegd, nu GN-code 7019 31 90 in de praktijk leeg is bleven (andere matten van glasvezel, namelijk glaswolmatten, werden in plaats daarvan immers ingedeeld onder GN-code 7019 39 00).

    (50)

    Derhalve is het argument inzake uitsluiting van GN-code 7019 31 90 niet relevant.

    2.2.   Getextureerde rovings

    (51)

    Eén gebruiker verzocht getextureerde rovings (14) te verwijderen uit de productomschrijving op grond van het feit dat die door de fabrikanten van glasvezelfilamenten in de EU niet worden geproduceerd.

    (52)

    Er zijn evenwel drie ondernemingen in de EU die getextureerde rovings blijken te produceren en die over voldoende capaciteit beschikken om de behoeften op de markt te dekken. Uit de onderzoeken is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks eventuele verschillen in de eindtoepassingen, allemaal dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Het verzoek om getextureerde rovings van de productomschrijving uit te sluiten, wordt daarom afgewezen.

    (53)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC aangevoerd dat getextureerde rovings moeten worden uitgesloten omdat i) slechts één producent in de Unie getextureerde rovings in beperkte hoeveelheden aan de markt heeft geleverd en de invoer van dergelijke producten daarom geen schade voor de bedrijfstak van de Unie kon veroorzaken, ii) getextureerde rovings van directe rovings verschillen, aangezien laatstbedoelde rovings een hogere dwarstreksterkte van een gepultrudeerd samengesteld profiel hebben en volgens een ander procedé worden vervaardigd, en iii) de Commissie, anders dan bij het oorspronkelijke antidumpingonderzoek in verband met garens, van mening is dat de beperkte substitueerbaarheid geen significante rol speelt om getextureerde rovings te kunnen uitsluiten.

    (54)

    Wat het eerste argument betreft, wijst de Commissie er nogmaals op dat verscheidene producenten in de Unie over de capaciteit beschikken om in de behoeften van de markt aan getextureerde rovings te voorzien, maar slechts één producent deze productsoort momenteel verkoopt. Het argument van de regering van de VRC dat slechts één producent in de Unie het product feitelijk verkoopt, is veeleer een aanwijzing voor schade, aangezien dit betekent dat de gebruikers zijn overgestapt naar andere leveranciers buiten de EU, met name uit de VRC.

    (55)

    Wat het tweede argument betreft, worden getextureerde rovings volgens hetzelfde procedé als „normale” rovings geproduceerd, behalve dat als extra stap lucht in de roving wordt geblazen, waarvoor alleen relatief goedkope extra apparatuur nodig is en waardoor de belangrijkste technische en fysische eigenschappen van het product niet worden gewijzigd. Getextureerde rovings zien er alleen wat borsteliger dan „normale” rovings uit.

    (56)

    Wat het derde argument betreft, heeft de Commissie dezelfde aanpak als bij het vorige onderzoek gevolgd, toen getextureerde rovings eveneens deel uitmaakten van het betrokken product en een verzoek tot uitsluiting daarvan werd afgewezen. Er zijn geen argumenten aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden.

    (57)

    Het verzoek om getextureerde rovings van de productomschrijving uit te sluiten, wordt daarom afgewezen.

    2.3.   Producten waarvoor de bedrijfstak van de Unie geen concurrentie uit de VRC ondervindt

    (58)

    De regering van de VRC heeft verzocht om de producten waarvoor de bedrijfstak van de Unie geen concurrentie van de Chinese invoer ondervindt (zoals vermeld in de niet-vertrouwelijke versie van de antisubsidieklacht) van de productomschrijving uit te sluiten. Bij de bedoelde producten ging het om gesneden strengen voor nat gebruik (wet use chopped strands — WUCS) en matten.

    (59)

    WUCS zijn beperkt houdbaar en veroorzaken hogere transportkosten wegens het extra gewicht door het vochtgehalte. Niettemin worden zij wereldwijd verhandeld. Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillende soorten van het betrokken product, ondanks enkele verschillen in het uiterlijk en eventuele verschillen in de eindtoepassingen, allemaal dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. WUCS en matten worden, net als alle andere soorten van het betrokken product, als versterkingsmateriaal gebruikt. Bovendien staat het argument van de regering van de VRC dat sommige Chinese producten van glasvezelfilamenten zich nog niet in grote hoeveelheden op de markt van de Unie bevinden, niet eraan in de weg dat het zakelijk gedrag met betrekking tot de uitvoer van deze specifieke soorten in de toekomst zal veranderen. Derhalve wordt het verzoek om deze producten van de productomschrijving uit te sluiten, afgewezen.

    (60)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC aangevoerd dat i) slechts één producent in de Unie WUCS produceert en dat de invoer van dergelijke producten daarom geen schade voor de bedrijfstak van de Unie kon veroorzaken, ii) de producenten in de Unie geen schade lijden op bovengenoemde producten aangezien de bedrijfstak van de Unie in de openbare versie van de klacht heeft aangevoerd dat hij een winst van meer dan 8 % tot 10 % op die producten kan maken, iii) WUCS een hoger vochtgehalte hebben, beperkt houdbaar zijn en volgens een ander procedé worden vervaardigd en derhalve fysische en chemische verschillen met normale gesneden strengen vertonen, en iv) de Commissie, anders dan bij het vorige onderzoek in verband met garens, van mening is dat de beperkte substitueerbaarheid geen significante rol speelt om WUCS en matten te kunnen uitsluiten.

    (61)

    Het eerste argument wordt afgewezen, aangezien verscheidene producenten in de Unie WUCS verkopen en het derhalve niet is uitgesloten dat de bedrijfstak van de Unie schade lijdt met betrekking tot deze productsoort.

    (62)

    Wat het tweede argument betreft, is het feit dat enkele productsoorten op bepaalde tijdstippen winstgevend zijn onvoldoende reden om die productsoorten uit te sluiten. Bovendien worden WUCS in veel geringere hoeveelheden in de Unie ingevoerd dan de overige producten van glasvezelfilamenten. De winstmarge voor uitsluitend deze productsoort is dan ook niet representatief voor het betrokken product.

    (63)

    Wat het derde argument betreft, wordt het betrokken product niet gedefinieerd op basis van het vochtgehalte. Het vochtgehalte van de WUCS rechtvaardigt derhalve niet de uitsluiting ervan. Bovendien worden WUCS volgens hetzelfde procedé als gesneden strengen voor droog gebruik (dry use chopped strands — DUCS) geproduceerd, met uitzondering van het productiestadium van het drogen dat wordt overgeslagen.

    (64)

    Wat het vierde argument betreft, heeft de Commissie dezelfde aanpak als bij het vorige antidumpingonderzoek gevolgd, toen WUCS eveneens deel uitmaakten van het betrokken product. Er werden geen argumenten aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden.

    (65)

    Derhalve wordt het verzoek om WUCS van de productomschrijving uit te sluiten, afgewezen.

    3.   Soortgelijk product

    (66)

    NET als bij het vorige antidumpingonderzoek werd geconstateerd dat het betrokken product, de in de VRC geproduceerde en aldaar op de binnenlandse markt verkochte producten van glasvezelfilamenten, en de door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en in de EU verkochte producten van glasvezelfilamenten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Daarom zijn deze producten voor de doeleinden van deze onderzoeken soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de antidumpingbasisverordening en artikel 2, onder c), van de antisubsidiebasisverordening.

    C.   SUBSIDIE

    1.   Inleiding

    (67)

    In het Twaalfde vijfjarenplan voor de nationale economische en sociale ontwikkeling van de VRC wordt de nadruk gelegd op de strategische visie van de regering van de VRC op de verbetering en bevordering van sleutelbedrijfstakken, waaronder de productie van glasvezelproducten. Met name in hoofdstuk 9 van het Twaalfde vijfjarenplan, dat betrekking heeft op de vernieuwing en modernisering van de be- en verwerkende industrie, staat te lezen:

    „Onze aandacht zal uitgaan naar de ontwikkeling van nieuwe materialen zoals fotovoltaïsch glas, ultradun substraatglas, speciale glasvezels en speciale keramische stoffen.”

    (68)

    In deel 3 van hoofdstuk 9 van bovengenoemd vijfjarenplan, betreffende de technologische verbetering van ondernemingen, wordt expliciet vermeld dat de regering van de VRC „… ondernemingen ertoe zal aanzetten ervoor te zorgen dat zij beter in staat zijn nieuwe producten te ontwikkelen, technologisch hoogwaardigere producten met een grotere meerwaarde te vervaardigen en hun producten sneller te moderniseren en te verbeteren”.

    (69)

    Daarnaast valt in deel 1 van hoofdstuk 10 van dit vijfjarenplan te lezen:

    „Het accent bij de ontwikkeling van de bedrijfstak voor nieuwe materialen zal liggen op nieuwe functionele materialen, geavanceerde structurele materialen, hoogwaardige vezels en daarmee vervaardigd composietmateriaal, en basismaterialen voor algemeen gebruik.”

    (70)

    Het belang van innovatie en nieuwe materialen in het algemeen wordt expliciet geformuleerd in zowel het „Twaalfde vijfjarenprogramma voor technologische innovatie in de industrie” als het „Nationale plan voor wetenschappelijke en technologische ontwikkeling op lange termijn (2006-2020)”.

    (71)

    Bovendien worden in de „Gids voor de aanpassing van de industriële structuur 2011” (Besluit nr. 9) de bedrijfstakken „draadtrekken in ovens voor E-glasvezels […], de ontwikkeling en productie van hoogwaardige glasvezels en producten daarvan” uitdrukkelijk als bevorderde bedrijfstakken genoemd. Ook in de „Catalogus met richtsnoeren voor buitenlandse investeringssectoren”, die een opsomming bevat van de bedrijfstakken waarin buitenlandse investeringen worden aangemoedigd (15), wordt uitdrukkelijk verwezen naar de productie van glasvezelproducten en speciale glasvezels.

    (72)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat deze plannen slechts als leidraad dienen en niet bindend zijn. Het Twaalfde vijfjarenplan is evenwel juridisch bindend, zoals daarin duidelijk wordt vermeld:

    „Dit plan, dat is besproken en goedgekeurd door het Nationale Volkscongres, heeft kracht van wet.”

    (73)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC aangevoerd dat het bij het betrokken product uitsluitend om standaardglasvezelproducten (E-glas) gaat en niet om de technologisch meer geavanceerde hoogwaardige glasvezels (glasvezels voor bijzondere doeleinden of S-glas). Daarom valt het betrokken product in het kader van dit onderzoek niet onder de bevorderde bedrijfstakken, omdat die alleen speciale glasvezels of hoogwaardige vezels vervaardigen. De regering van de VRC verwijst onder meer het Twaalfde vijfjarenplan, dat enkel spreekt van „hoogwaardige vezels” en „speciale glasvezels”.

    (74)

    In de eerste plaats betreft het betrokken product bepaalde producten van glasvezelfilamenten. De productomschrijving maakt geen onderscheid naar gelang die producten uit standaardglasvezels (hierna „E-glas” genoemd) of speciale glasvezels (S-glas) worden vervaardigd. In de tweede plaats heeft geen van de belanghebbenden verzocht om uitsluiting van het product op grond dat speciale glasvezels niet onder de productomschrijving mogen vallen. In de derde plaats heeft de regering van de VRC niet betwist dat zij de ontwikkeling van „speciale glasvezels” stimuleert. Zelfs standaardglasvezelproducten worden namelijk genoemd als bedrijfstak waarvoor buitenlandse investeringen worden aangemoedigd (zie overweging 71).

    (75)

    Hoe dan ook, zelfs wanneer wordt aangenomen dat enkel de ontwikkeling van hoogwaardige glasvezels (bv. S-glas) wordt gestimuleerd door de regering van de VRC, heeft het onderzoek niet aan het licht gebracht dat er onderscheid wordt gemaakt tussen een bedrijfstak voor standaardglasvezels enerzijds en een bedrijfstak voor speciale glasvezels anderzijds. Integendeel, alle glasvezelproducten, hetzij in de vorm van E-glas hetzij in de vorm van hoogwaardige glasvezels zoals S-glas, worden vervaardigd door dezelfde bedrijfstak voor glasvezels. In dit verband heeft de Commissie met name vastgesteld dat alle in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs bij hun productieproces zowel standaardglasvezels (E-glas) als hoogwaardige glasvezels (bv. S-glas) gebruiken, en dat er geen mechanisme beschikbaar is om de steun die, zij het in de vorm van preferentiële leningen of de verlening van grondgebruiksrechten, aan één productiesegment is verleend, te beperken. Daaruit volgt dat het op grond van de expliciete stimulering van de ontwikkeling van producten van hoogwaardige glasvezels de jure noch de facto mogelijk is de basisbedrijfstak voor glasvezels uit te sluiten van het algemene strategische beleid om ondernemingen ertoe aan te zetten ervoor te zorgen dat zij beter in staat zijn nieuwe producten te ontwikkelen, technologisch hoogwaardigere producten met een grotere meerwaarde te vervaardigen en hun producten sneller te moderniseren en te verbeteren.

    (76)

    Uit het bovenstaande volgt dat het argument dat het betrokken product geen deel uitmaakt van de bevorderde bedrijfstak, ongegrond is en derhalve wordt afgewezen.

    (77)

    In „Besluit nr. 40 van de Staatsraad („State Council”) tot afkondiging en implementatie van de Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur” (hierna wordt met „Besluit nr. 40” verwezen naar dat Besluit nr. 40 tezamen met de „Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur”) staat bovendien te lezen dat de regering van de VRC de ontwikkeling van verschillende soorten bedrijfstakken actief zal ondersteunen (16).

    (78)

    Hoewel in Besluit nr. 40 niet uitdrukkelijk naar de bedrijfstak glasvezelfilamenten of meer in het algemeen naar de bedrijfstak voor nieuwe materialen wordt verwezen, wordt alle financiële instellingen opgedragen uitsluitend bevorderde projecten met kredieten te ondersteunen en wordt voorzien in de tenuitvoerlegging van „andere preferentiële beleidsmaatregelen met betrekking tot de bevorderde projecten” (17). Daarom kan worden geconcludeerd dat Besluit nr. 40 van toepassing was op de bedrijfstak glasvezelfilamenten.

    (79)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat volgens Besluit nr. 40 uitsluitend bevorderde bedrijfstakken kredietondersteuning mogen ontvangen „volgens de beginselen van de kredietverlening” en dat hieruit niet kan worden afgeleid dat deze steun op preferentiële basis moet worden verleend.

    (80)

    Het onderzoek heeft uitgewezen dat de in de streekproef opgenomen ondernemingen van het beleid inzake preferentiële leningen hebben geprofiteerd. Sommige van de verlieslijdende ondernemingen hadden namelijk ook verder toegang tot financiering op preferentiële voorwaarden. De Commissie wijst bijgevolg de bewering van de regering van de VRC van de hand dat de leningen aan de bedrijfstak glasvezelfilamenten „volgens de beginselen van de kredietverlening” werden toegekend. De kern van de zaak blijft dat volgens Besluit nr. 40 alle financiële instellingen krediet moeten verstrekken aan bevorderde bedrijfstakken, waartoe ook de bedrijfstak glasvezelfilamenten behoort, en dat die steun de facto preferentieel is.

    (81)

    Voorts bevat de „Nationale leidraad voor wetenschappelijke en technologische ontwikkeling op middellange en lange termijn (2006-2020)” de toezegging om „in de eerste plaats aandacht te besteden aan beleidsfinanciering”, „financiële instellingen aan te moedigen tot preferentiële kredietondersteuning voor belangrijke nationale projecten voor wetenschappelijke en technologische industrialisatie”, „financiële instellingen aan te moedigen de financiële dienstverlening voor hightechbedrijven te verbeteren en te versterken” en „preferentiële fiscale beleidsmaatregelen uit te voeren om de ontwikkeling van hightechbedrijven te stimuleren”.

    (82)

    De productie van glasvezelfilamenten valt onder de beschrijving van een in hightech gespecialiseerde onderneming, zoals blijkt uit het aantal producenten in de VRC dat beschikt over het statuut van in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat sommige van de in de steekproef opgenomen ondernemingen het certificaat van in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming hebben ontvangen, waardoor zij zouden kunnen profiteren van de preferentiële behandeling die is beschreven in de hierboven bedoelde „Nationale leidraad voor wetenschappelijke en technologische ontwikkeling op middellange en lange termijn (2006 2020)”.

    2.   Niet-medewerking en gebruik van de beschikbare gegevens

    2.1.   Toepassing van artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening op één producent-exporteur

    (83)

    Tijdens het controlebezoek aan een van de ondernemingen in de VRC is gebleken dat die onderneming de gecontroleerde jaarrekening die zij oorspronkelijk in het kader van haar antwoord op de antisubsidievragenlijst bij de Commissie had ingediend, had vervangen. De onderneming heeft deze informatie niet uit eigen beweging bekendgemaakt en het bestaan van een andere gecontroleerde jaarrekening is pas aan het licht gekomen toen de onderneming werd verzocht om een origineel van de jaarrekening. Bovendien is deze nieuwe jaarrekening uitsluitend in het Chinees verstrekt. Aangezien het in strijd is met de internationale standaarden voor accountantscontrole (nr. 560 betreffende „gebeurtenissen na verslagdatum”) dat twee gecontroleerde jaarrekeningen in omloop zijn, heeft het controleteam benadrukt dat dit een ernstig probleem was, nu het twijfel doet rijzen omtrent de geloofwaardigheid van de ingediende jaarrekening. Volgens de onderneming bevatte de oorspronkelijk in het kader van het antwoord op de vragenlijst ingediende gecontroleerde jaarrekening fouten en was zij daarom vervangen door een nieuwe versie die was opgesteld door hetzelfde accountantskantoor, geantedateerd en vervolgens opnieuw gepubliceerd met hetzelfde volgnummer als het originele verslag bij de jaarrekening dat is vernietigd.

    (84)

    Na het controlebezoek en toen de vertaling van de „tweede” jaarrekening beschikbaar was, heeft de Commissie de onderneming een brief gestuurd met daarin de specifieke en gedetailleerde redenen waarom zij van mening was dat enkele in de vragenlijst verstrekte gegevens niet konden worden geacht te zijn geverifieerd. De onderneming werd ervan in kennis gesteld dat de Commissie ingevolge artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening kan besluiten haar bevindingen op de beschikbare gegevens te baseren, en werd in de gelegenheid gesteld om hierover opmerkingen te maken.

    (85)

    De onderneming heeft haar opmerkingen zowel schriftelijk als tijdens een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur verstrekt. In haar antwoord wees zij erop dat er nog een andere (derde) gecontroleerde jaarrekening (in het voor beursgenoteerde ondernemingen gebruikte formaat) bestond. Hoewel er geen aanzienlijke verschillen tussen de „tweede” en de „derde” jaarrekening leken te bestaan, was deze laatste echter veel gedetailleerder en uitgebreider. Laatstbedoelde jaarrekening was reeds gepubliceerd en ondanks dat zij tijdens het controlebezoek voor de onderneming beschikbaar was (18), was ook het bestaan van deze jaarrekening niet tijdig tijdens de controle aan de Commissie meegedeeld. In tegenstelling tot de andere jaarrekeningen werden in deze „derde” versie uitdrukkelijk en gedetailleerd alle subsidies (met inbegrip van de rechtsgrondslag ervan) opgesomd die de onderneming tijdens het OT had ontvangen. Daarom zou een onderzoek van deze jaarrekening tijdens het controlebezoek zeer nuttig zijn geweest om alle verstrekte gegevens over de afzonderlijke subsidieregelingen waarvoor de onderneming in aanmerking was gekomen, te toetsen.

    (86)

    De gecontroleerde jaarrekening is een essentieel document om de door de onderneming aan de Commissie verstrekte gegevens met betrekking tot onder meer subsidies, leningen, grondgebruiksrechten, belastinguitstel enz. naar behoren te kunnen verifiëren.

    (87)

    Zoals hierboven beschreven, kwam de medewerking van de onderneming niet van de grond en vormde dit voor de Commissie een ernstige belemmering om de verstrekte gegevens naar behoren te kunnen verifiëren; zij was dan ook niet in staat de gegevens die haar onder meer over de hoogte van de door de onderneming ontvangen subsidies waren verstrekt, naar behoren te verifiëren. Bijgevolg kon de Commissie geen redelijk betrouwbare conclusies trekken, in het bijzonder niet met betrekking tot de hoogte van de ontvangen subsidies.

    (88)

    Er wordt geoordeeld dat de onderneming misleidende informatie heeft verstrekt en niet op adequate wijze heeft meegewerkt. De Commissie heeft dan ook besloten tot toepassing van artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening. Aangezien de onderneming deel uitmaakte van een groep, was artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening van toepassing op de gehele groep.

    (89)

    Voor de bepaling van de mate van subsidiëring voor de groep heeft de Commissie echter gebruikgemaakt van de feitelijke gegevens die waren verstrekt door de twee ondernemingen binnen de groep die bij beide onderzoeken volledig hadden meegewerkt en welke gegevens betrouwbaar werden geacht waar het de hoogte van de ontvangen subsidies betrof. Voor de onderneming binnen de groep die misleidende informatie had verstrekt, is de hoogte van de subsidiëring bepaald aan de hand van de beschikbare gegevens. Bij de beschikbare gegevens die de Commissie heeft gebruikt om voor deze rechtspersoon de hoogte van de subsidiëring vast te stellen, ging het om het hoogste subsidieniveau dat voor elke subsidieregeling was vastgesteld voor elk van de rechtspersonen die deel uitmaakten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen of groep van ondernemingen als bedoeld in overweging 30 en die volledige medewerking aan het onderzoek hadden verleend.

    (90)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de klager aangevoerd dat de voor de berekening van de hoogte van de subsidiëring van de groep gebruikte methode niet correct was. Aangezien de subsidiemarge van de groep de som is van de hoogste subsidiemarges die voor elke subsidieregeling voor elk van de medewerkende ondernemingen is vastgesteld, moet die volgens hem veel hoger zijn.

    (91)

    Dit argument is gebaseerd op een misverstand. De in overweging 89 beschreven methode voor de berekening van de hoogte van de subsidiëring werd alleen toegepast op de onderneming (binnen de groep) die misleidende informatie had verstrekt, en niet op de groep als geheel. Het argument werd daarom afgewezen.

    (92)

    De onderneming die misleidende informatie had verstrekt, voerde het betrokken product niet uit. Het was een van haar verbonden ondernemingen die binnen de groep de uitvoer van het betrokken product verrichte. Die onderneming werkte echter volledig mee aan beide onderzoeken en verstrekte betrouwbare informatie over de uitvoerprijs van de groep. Daarom werd de ingediende informatie gebruikt voor de definitieve bevindingen van de Commissie in deze procedure.

    (93)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de producent-exporteur aangevoerd dat de Commissie ten onrechte artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening heeft toegepast.

    (94)

    In de eerste plaats heeft hij betoogd dat de Commissie in de brief aan de onderneming waarin zij gedetailleerd de redenen voor de voorgestelde toepassing van artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening uiteenzette, nooit heeft verklaard dat zij de gegevens met betrekking tot de subsidies niet kon verifiëren. Daarom kan de Commissie zich voor haar definitieve conclusies niet op deze argumentatie baseren, aangezien de onderneming niet in de gelegenheid was gesteld om opmerkingen over dit argument te maken.

    (95)

    Dit argument kan niet worden aanvaard. In de brief heeft de Commissie uitdrukkelijk verklaard dat zij „niet kan concluderen dat de informatie betreffende de hoogte van de door [de onderneming] ontvangen subsidies was gecontroleerd”. De onderneming werd hoe dan ook in de mededeling van de definitieve bevindingen volledig geïnformeerd over de redenen voor de Commissie om gebruik te maken van de beste beschikbare gegevens en werd in de gelegenheid gesteld hierover opmerkingen te maken, hetgeen zij ook heeft gedaan.

    (96)

    In de tweede plaats heeft de producent-exporteur aangevoerd dat de Commissie, zelfs al zou zij artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening toepassen, zich voor de bepaling van de mate van subsidiëring niet op de gegevens van andere ondernemingen mag baseren, maar daaraan veeleer de concrete gecontroleerde jaarrekeningen van de onderneming ten grondslag moet leggen, aangezien die nog steeds de „meest passende” en „meest geschikte” informatie over de mate van subsidiëring van de onderneming zijn.

    (97)

    Zoals uiteengezet in de overwegingen 83 tot en met 88, heeft de Commissie ernstige twijfel over de geloofwaardigheid van de ingediende jaarrekeningen en kon zij zich derhalve niet daarop baseren teneinde na te gaan wat de mate van subsidiëring is voor verschillende regelingen en/of subsidieprogramma's zoals preferentiële leningen en grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs. Betrouwbare gecontroleerde jaarrekeningen zijn namelijk van het grootste belang om na te gaan of op andere wijze verstrekte informatie nauwkeurig en volledig is. De Commissie moest zich daarom voor de bepaling van de mate van subsidiëring baseren op de beste beschikbare gegevens, te weten in dit geval de gecontroleerde informatie van andere samenwerkende entiteiten over relevante subsidieregelingen. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (98)

    De onderneming heeft tevens aangevoerd dat de Commissie ten onrechte de internationale standaarden voor jaarrekeningen (international accounting standards -„IAS”) als criterium had gehanteerd om de reeks van gecontroleerde jaarrekeningen af te wijzen. Volgens de onderneming moet onderscheid worden gemaakt tussen de rol van een reeks gecontroleerde jaarrekeningen en de relevantie van de IAS bij de beoordeling in het kader van de behandeling als marktgerichte onderneming in een antidumpingprocedure enerzijds en een antisubsidieprocedure anderzijds. Een schending van de IAS kan geen reden zijn om artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening toe te passen.

    (99)

    De Commissie merkt op dat de schending van internationale standaarden voor jaarrekeningen die tijdens het onderzoek aan het licht was gekomen, op zich geen reden was om artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening toe te passen. De reden hiervoor was dat verschillende versies van de reeks gecontroleerde jaarrekeningen bij de Commissie waren ingediend, hetgeen twijfel opriep omtrent de geloofwaardigheid ervan en de Commissie derhalve tot de conclusie deed komen andere informatie over de mate van subsidiëring niet kon worden geverifieerd. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (100)

    De onderneming heeft verder aangevoerd dat de door de Commissie gehanteerde methode voor de berekening van haar subsidiemarge, die erin bestond voor elke regeling uit te gaan van het hoogste compenserende recht zoals vastgesteld voor elke medewerkende rechtspersoon (en niet voor elke groep), niet gerechtvaardigd was. Volgens haar vertoont deze methode tekortkomingen, omdat ondernemingen binnen dezelfde groep kunnen besluiten om subsidies in een bepaalde entiteit te concentreren ten bate van de hele groep.

    (101)

    Zoals uiteengezet in overweging 89, heeft de Commissie bij de berekening van de mate van subsidiëring binnen de groep gebruikgemaakt van de feitelijke gegevens van de twee andere ondernemingen binnen de groep die hun medewerking hadden verleend toen in het kader van beide onderzoeken de hoogte van de subsidiëring voor de gehele groep werd berekend. De beschikbare gegevens werden alleen toegepast voor de ene rechtspersoon binnen de groep die misleidende informatie had verstrekt. De meest geschikte methode voor de bepaling van de mate van subsidiëring van een rechtspersoon binnen de groep was volgens de Commissie om voor de berekeningen uit te gaan van dezelfde mate van subsidiëring binnen de ondernemingsstructuur en vervolgens de hoogste subsidiemarge toe te passen die werd vastgesteld voor de rechtspersonen (in voorkomend geval binnen de groep) die behoren tot de in de steekproef opgenomen ondernemingen of groepen van ondernemingen. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    2.2.   Toepassing van artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening op staatsbanken

    (102)

    De Commissie moest het stellen zonder de medewerking van de staatsbanken in de VRC. Die banken is verzocht met het oog op het antisubsidieonderzoek de nodige informatie te verstrekken door een vragenlijst in te vullen. Daarom heeft de Commissie de regering van de VRC ervan in kennis gesteld dat zij overwoog haar bevindingen overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening op de beschikbare gegevens te baseren, voor zover het om de informatie met betrekking tot de staatsbanken ging.

    (103)

    In het antwoord op de brief van de Commissie en vervolgens na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC bezwaar gemaakt tegen de toepassing van artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening voor zover het de van de staatsbanken verlangde informatie betrof, op grond dat zij in het kader van dit onderzoek een grote hoeveelheid informatie had verstrekt. Deze informatie kon volgens de Commissie evenwel niet volledig in de plaats van een antwoord van de staatsbanken op de specifieke vragenlijsten worden gesteld. De regering van de VRC betwistte niet dat de staatsbanken de vragenlijst niet hadden beantwoord, en evenmin dat deze banken in staatsbezit waren. Daarom moest de Commissie voor haar bevindingen in verband met de staatsbanken afgaan op de beschikbare gegevens.

    3.   Onderzochte regelingen

    (104)

    De Commissie heeft vragenlijsten toegestuurd aan de regering van de VRC, waaronder voor de staatsbanken bedoelde vragenlijsten, alsmede aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, teneinde informatie in te winnen over de regelingen in het kader waarvan aan de bedrijfstak glasvezelfilamenten subsidies zouden worden toegekend. De volgende regelingen zijn onderzocht:

    a)

    beleidsgestuurde preferentiële leningen, garanties en verzekeringen voor de bedrijfstak glasvezelfilamenten:

    beleidsgestuurde preferentiële leningen;

    programma's voor de subsidiëring van uitvoerkredieten;

    uitvoergaranties en -verzekeringen voor nieuwe materialen;

    voordelen door de toegang tot offshoreholdings en terugbetaling van leningen door de regering;

    b)

    subsidieprogramma's:

    subsidies voor de ontwikkeling van „Famous Brands” en „China World Top Brands”;

    subsidies van de centrale overheid;

    subsidies van de lagere overheid;

    fondsen voor de ontwikkeling van de uitvoer van bedrijfstakken in de provincie Guangdong;

    c)

    verstrekking van middelen door de overheid voor een ontoereikende prijs („Less than Adequate Remuneration” of „LTAR”):

    verstrekking van elektriciteit door de overheid;

    verstrekking van water door de overheid;

    verstrekking van grondstoffen door de overheid;

    verstrekking van grond door de overheid voor een ontoereikende prijs;

    d)

    programma's voor vrijstelling en vermindering van vennootschaps- en andere directe belastingen:

    „two free/three half”-programma voor met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen (Foreign Invested Enterprises — FIE's);

    vermindering van vennootschapsbelasting voor op uitvoer gerichte FIE's;

    vennootschapsbelastingvoordelen voor FIE's op basis van de geografische ligging;

    programma's voor plaatselijke vrijstelling en vermindering van vennootschapsbelasting voor „productieve FIE's”;

    belastingvermindering voor FIE's die in China vervaardigde apparatuur aankopen;

    belastingverrekening voor onderzoek en ontwikkeling door FIE's;

    belastingterugbetaling in geval van herinvestering van FIE-winsten in op uitvoer gerichte ondernemingen;

    preferentiële belastingprogramma's voor FIE's die zijn erkend als in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

    belastingvermindering voor in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen die bij aangewezen projecten betrokken zijn;

    preferentiële vennootschapsbelasting voor ondernemingen in de noordoostelijke regio;

    belastingprogramma's van de provincie Guangdong;

    vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen;

    verlaagde vennootschapsbelastingtarieven;

    e)

    programma's met betrekking tot indirecte belastingen en invoerrechten:

    btw-vrijstellingen voor het gebruik van ingevoerde apparatuur;

    btw-aftrek op aankopen door FIE's van in China vervaardigde apparatuur;

    vrijstelling van btw en van rechten voor aankopen van vaste activa in het kader van het programma voor de ontwikkeling van de buitenlandse handel („Foreign Trade Development Programme”).

    4.   Beleidsgestuurde preferentiële leningen, andere vormen van financiering, garanties en verzekeringen

    4.1.   Preferentiële leningen

    a)   Inleiding

    (105)

    De conclusies met betrekking tot de staatsbanken zijn getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens, overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening, zoals uiteengezet in punt C.2.2.

    b)   Rechtsgrondslag

    (106)

    De volgende wettelijke bepalingen vormen in de VRC de grondslag voor preferentiële leningen: de Chinese Wet inzake handelsbanken („de bankenwet”) [2003], de op 28 juni 1996 door de People's Bank of China („PBOC”) afgekondigde Algemene regels voor leningen en Besluit nr. 40 van de Staatsraad.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    Bestaan van een subsidie

    (107)

    Terwijl de Chinese autoriteiten slechts beperkte informatie hebben verstrekt over de aandeelhouders/eigenaars van de banken in de VRC, heeft het onderzoek op basis van de beschikbare feiten aangetoond dat de Chinese financiële markt wordt gekenmerkt door aanzienlijke overheidsinmenging en -controle. Tijdens haar onderzoek of de banken overheidsgezag bezitten, daarmee bekleed zijn of dit uitoefenen (d.w.z. of zij overheidsinstanties zijn), maakte de Commissie gebruik van alle beschikbare informatie, niet uitsluitend betreffende de staatseigendom van de banken, maar ook betreffende andere eigenschappen zoals de aanwezigheid van de staat in de raad van bestuur, de inmenging en de zeggenschap van de staat in de activiteiten van de banken, de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van overheidsbelangen alsmede de kwestie of bankentiteiten bij wet zijn opgericht.

    (108)

    Op grond van de beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat de banken die volledig staatsbezit zijn met een raad van bestuur die wordt gedomineerd door de Chinese overheid, het hoogste marktaandeel hebben en de dominante spelers zijn op de Chinese financiële markt. De banken in staatsbezit zijn onderworpen aan wettelijke regelingen op grond waarvan zij onder meer hun leenbeleid moeten afstemmen op de behoeften van de nationale economie, kredietondersteuning moeten verlenen aan bevorderde projecten (19) of prioriteit moeten geven aan de ontwikkeling van in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen (20).

    (109)

    Nog een aanwijzing voor de overheidsinmenging in de Chinese financiële markt is de rol die de PBOC speelt bij het opleggen van specifieke grenzen voor de vaststelling en het schommelen van de rente (21). Financiële instellingen wordt verzocht rentetarieven toe te passen binnen een bepaalde marge ten opzichte van de benchmarkrente van de PBOC. Voor preferentiële leningen mogen de rentetarieven niet opwaarts schommelen. De grenzen voor rentevoeten voor leningen creëren samen met de voor depositorentes opgelegde bovengrenzen een situatie waarin de banken gegarandeerd toegang hebben tot goedkoop kapitaal (dankzij de reglementering inzake depositorentes) en aan bepaalde bedrijfstakken tegen gunstige tarieven leningen kunnen verstrekken, in overeenstemming met het overheidsbeleid om banken aan te sturen om zeer ondersteunend op te treden ten aanzien van bepaalde bevorderde en/of hightechbedrijfstakken, zoals de bedrijfstak glasvezelfilamenten.

    (110)

    De Commissie heeft de regering van de VRC verzocht om toelichting bij de definitie en de formulering in circulaire nr. 251 en met betrekking tot de daaraan voorafgaande wetgeving (Circulaire nr. 250 van 2003 van de PBOC betreffende de expansie van de schommelingsmarge van het rentetarief van de financiële instellingen (Yinfa)). Zoals opgemerkt in punt C.2.2 supra, heeft de regering van de VRC deze circulaires echter niet verstrekt. De regering van de VRC heeft evenwel aangevoerd dat circulaire nr. 250 is ingetrokken bij circulaire nr. 251 en de bodemrente voor leningen met ingang van juli 2013 is afgeschaft, en dat er derhalve geen sprake is van overheidsinmenging in de bankbedrijfstakken.

    (111)

    De afschaffing van de bodemrente voor leningen gebeurde echter tijdens het onderzoektijdvak. Bijgevolg heeft de PBOC voor het grootste deel van het onderzoektijdvak invloed uitgeoefend op de vaststelling van de rentetarieven door de staatsbanken. Bovendien is uit het onderzoek niet gebleken dat de afschaffing daarvan onmiddellijke gevolgen heeft gehad voor de leningen die de in de steekproef opgenomen producenten ontvingen. Hoe dan ook zijn de bodemrentevoeten die tijdens het onderzoektijdvak golden, niet de enige reden waarom de Commissie de staatsbanken als overheidsinstanties beschouwt.

    (112)

    De bevindingen van de antisubsidieonderzoeken met betrekking tot zonnepanelen (22) en zonneglas (23), volgens welke de staatsbanken in de VRC als overheidsinstanties handelen (zie de overwegingen 158 tot en met 168 van de zonnepanelenverordening en overweging 73 van de zonneglasverordening), zijn ook in het kader van dit onderzoek beschikbare gegevens met betrekking tot de vraag of staatsbanken al dan geen overheidsinstanties zijn. Deze feiten worden samengevat als volgt:

    staatsbanken hebben het grootste marktaandeel en zijn de dominante spelers op de markt in de VRC;

    volgens de beschikbare gegevens oefent de overheid zeggenschap uit over de staatsbanken door middel van eigendom en administratieve controle over hun commerciële optreden, inclusief het vaststellen van limieten voor de rentevoeten die zij mogen aanbieden;

    volgens de bankenwet en andere wet- en regelgeving moeten banken leningen toekennen volgens de behoeften van de nationale economie, kredietondersteuning verlenen aan bevorderde projecten, en prioriteit geven aan in hightech en in nieuwe technologie gespecialiseerde ondernemingen.

    (113)

    Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de staatsbanken overheidsfuncties uitoefenen in naam van de regering van de VRC, namelijk het verplicht stimuleren van bepaalde economische bedrijfstakken conform de plannings- en beleidsdocumenten van de overheid. De uitgebreide overheidseigendom van de staatsbanken bevestigt dat de overheid zeggenschap heeft over de banken bij de uitoefening van hun openbare functies. De regering van de VRC oefent significante controle uit over de staatsbanken door haar massale betrokkenheid bij de financiële bedrijfstakken en het vereiste voor de staatsbanken om het overheidsbeleid te volgen. Staatsbanken zijn dus overheidsinstanties, omdat zij overheidsgezag bezitten, daarmee zijn bekleed en dit overheidsgezag uitoefenen.

    (114)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC deze conclusie betwist met het argument dat de Commissie niet had vermeld om welke redenen zij van oordeel was dat staatsbanken overheidsinstanties zijn. De Commissie is van mening dat de in bovenstaande overwegingen uiteengezette feiten de conclusie rechtvaardigen dat staatsbanken overheidsinstanties zijn.

    (115)

    Het overgrote deel van de leningen die de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben ontvangen, wordt weliswaar door staatsbanken verstrekt, maar het onderzoek heeft aan het licht gebracht dat een geringe hoeveelheid leningen door particuliere banken wordt verstrekt. De Commissie heeft derhalve onderzocht of de regering van de VRC particuliere banken in de VRC opdrachten en/of aanwijzingen geeft om preferentiële leningen te verstrekken aan de producenten van glasvezelfilamenten, in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de antisubsidiebasisverordening.

    (116)

    Overeenkomstig artikel 34 van de bankenwet worden particuliere banken eveneens gelast „hun leenbeleid af te stemmen op de behoeften van de nationale economie en de maatschappelijke ontwikkeling en in de geest van het industriebeleid van de overheid” (24).

    (117)

    Het onderzoek heeft aangetoond dat de door staatsbanken en particuliere banken toegepaste rentetarieven voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zich in het algemeen op zeer vergelijkbare niveaus bewogen. Dit wijst erop dat de staatsbanken, die de dominante spelers op de bank- en kredietmarkt in de VRC zijn, het niveau van de rentevoeten bepalen en dat de particuliere banken de door de staatsbanken (overheidsinstanties) vastgestelde tarieven gewoon volgen.

    (118)

    In deze omstandigheden wordt geconcludeerd dat de tarieven van particuliere banken niet onafhankelijk van overheidsinmenging tot stand komen en dat de regering van de VRC aanwijzingen geeft met betrekking tot de leenstrategie van de particuliere banken.

    (119)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC de uitlegging door de Commissie van artikel 34 van de bankenwet betwist met het argument dat „de Commissie in artikel 34 een betekenis leest die daaraan duidelijk niet valt toe te schrijven”. De regering van de VRC heeft de aandacht van de Commissie gevestigd op andere artikelen van de bankenwet, namelijk de artikelen 4, 5 en 7, die tot doel hebben te garanderen dat leningen worden verstrekt zonder inmenging en na een beoordeling van de kredietwaardigheid.

    (120)

    De Commissie erkent dat deze artikelen bestaan, maar is van mening dat zij moeten worden begrepen en gelezen in het licht van artikel 34. Er zij in dit verband aan herinnerd dat noch de regering van de VRC noch de banken of de betrokken in de steekproef opgenomen ondernemingen konden aantonen dat leningen werden verstrekt zonder inmenging of na een passende beoordeling van de kredietwaardigheid. Uit het onderzoek is integendeel gebleken dat een van de producenten-exporteurs verlies leed, maar er niettemin in is geslaagd tegen normale rentevoeten leningen van banken te verkrijgen, zonder enig extra tarief voor het risico in verband met zijn precaire financiële situatie.

    (121)

    De Commissie concludeert derhalve dat de regering particuliere banken opdrachten of aanwijzingen geeft om preferentiële financiering toe te kennen die vergelijkbaar is met de door staatsbanken toegekende financiering, en er dus sprake is van een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de antisubsidiebasisverordening.

    Specificiteit

    (122)

    Bij het merendeel van de banken die de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt, gaat het om staatsbanken waarover de regering van de VRC uiteindelijke zeggenschap heeft. Dit zijn onder meer de grootste handels- en beleidsbanken in de VRC, zoals de China Development Bank, de EXIM Bank, de Agricultural Bank of China, de Bank of China, de China Construction Bank en de Industrial and Commercial Bank of China.

    (123)

    Bovendien merkt de Commissie op dat de regering van de VRC preferentiële leningen concentreert op een beperkt aantal bedrijfstakken. Zo staat in Besluit nr. 40 te lezen dat de regering van de VRC de ontwikkeling van de bedrijfstak voor nieuwe materialen actief zal ondersteunen en dat de bedrijfstak glasvezelfilamenten als een bedrijfstak voor nieuwe materialen wordt beschouwd. Alle financiële instellingen hebben tevens de instructie gekregen om uitsluitend bevorderde projecten, de categorie waartoe de glasvezelfilamentenprojecten behoren, met kredieten te ondersteunen. Het besluit belooft ook de tenuitvoerlegging van „andere preferentiële beleidsmaatregelen met betrekking tot de bevorderde projecten”.

    (124)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de Commissie zich ten onrechte op Besluit nr. 40 heeft gebaseerd, aangezien het betrokken product niet wordt ingedeeld als een product van een bevorderde bedrijfstak. Ook al zou worden aanvaard dat de bedrijfstak wordt bevorderd, dan nog kan volgens haar voor een niet in de lijst van Besluit nr. 9 („Gids voor de aanpassing van de industriële structuur 2011”) opgenomen bedrijfstak geen beroep op Besluit nr. 40 worden gedaan.

    (125)

    De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs maken deel uit van zowel de categorie bevorderde bedrijfstakken als hierboven vastgesteld (overwegingen 67 tot en met 76) als de categorie in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde bedrijfstakken. Daarnaast worden, anders dan de regering beweert, speciale glasvezels en de producten daarvan alsmede ovens voor de productie van E-glas uitdrukkelijk vermeld in hoofdstuk XII, punt 6, van Besluit nr. 9 (25). Het argument is derhalve ongegrond.

    Voordeel

    (126)

    Er is sprake van een voordeel in de zin dat overheidsleningen of leningen van particuliere instellingen die van de overheid opdrachten of aanwijzingen hebben gekregen, worden verstrekt tegen voorwaarden die voordeliger zijn dan de ontvanger normaliter op de markt zou kunnen krijgen.

    De noodzaak om zich te baseren op een benchmark

    (127)

    De Commissie heeft getracht te verifiëren welke kredietrisicobeoordeling de banken hebben uitgevoerd die in het onderzoektijdvak geld aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben geleend. Sommige producenten-exporteurs leden verlies. Zij zijn er niettemin in geslaagd van de banken leningen tegen de basisrentevoet te verkrijgen, zonder enig extra tarief voor het risico in verband met de verslechtering van hun financiële situatie. De Commissie heeft derhalve redenen om te betwijfelen of aan de leningen aan ondernemingen voor glasvezelfilamenten een zorgvuldige risicobeoordeling ten grondslag lag, en om de als gevolg daarvan vastgestelde rentevoet in twijfel te trekken.

    (128)

    Aangezien de door de Chinese banken verstrekte leningen, zoals hierboven uiteengezet, door substantiële overheidsinterventie in de bankbedrijfstakken worden gekenmerkt en niet worden verstrekt tegen rentetarieven die op een functionerende bankmarkt zouden worden toegepast, is volgens de hieronder beschreven methode door berekening een geschikte marktbenchmark vastgesteld. Gezien het gebrek aan medewerking van de regering van de VRC heeft de Commissie zich bovendien ook op de beschikbare gegevens gebaseerd om een geschikt benchmarkrentetarief vast te stellen.

    (129)

    Bij de berekening van een geschikte benchmark voor leningen in RMB wordt het redelijk geacht Chinese rentevoeten toe te passen die aldus zijn gecorrigeerd dat zij het normale marktrisico weerspiegelen. In een context waar de huidige financiële toestand van de exporteurs in een verstoorde markt voor bankleningen tot stand is gekomen en er geen betrouwbare informatie van de Chinese banken over de inschatting van het risico en de vaststelling van de kredietwaardigheid beschikbaar is, wordt het namelijk nodig geacht niet de aangegeven kredietwaardigheid van de Chinese exporteurs in aanmerking te nemen, maar hun kredietwaardigheid op te waarderen op grond van het potentiële effect van de Chinese verstoorde markt op hun financiële situatie.

    (130)

    Hetzelfde geldt voor leningen die in vreemde valuta's luiden. De bedrijfsobligaties met een BB-rating met een relevante denominatie die tijdens het OT zijn uitgegeven, werden als benchmark gebruikt.

    (131)

    Zoals hierboven uiteengezet, heeft de Commissie zowel de regering van de VRC als de medewerkende producenten-exporteurs om informatie verzocht betreffende het leenbeleid van de Chinese banken en de wijze waarop aan de producenten-exporteurs leningen zijn toegekend. Deze informatie is echter niet verstrekt. Gezien dit gebrek aan medewerking en alle beschikbare gegevens, alsook overeenkomstig artikel 28, lid 6, van de antisubsidiebasisverordening wordt het dan ook passend geacht te oordelen dat alle ondernemingen in de VRC uitsluitend de hoogste rating voor speculatieve („non-investment grade”) obligaties (BB bij Bloomberg) krijgen, en de standaardrentevoet van de PBOC te verhogen met de passende toeslag die wordt verwacht voor obligaties die door ondernemingen met deze rating worden uitgegeven.

    (132)

    Daarom werd voor de berekening van het benchmarkrentetarief voor leningen aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het OT een risicopremie berekend op basis van het verschil tussen de rentetarieven voor obligaties die worden uitgegeven door ondernemingen met een BB-rating en obligaties die worden uitgegeven door ondernemingen met een AAA-rating (de kredietrating die geldt voor de door de VRC uitgegeven obligaties), zoals geregistreerd door Bloomberg. Deze risicopremie werd vervolgens toegevoegd aan de gepubliceerde rentevoeten van de PBOC voor als BB genoteerde obligaties, rekening houdend met de looptijd van de leningen.

    (133)

    Het voordeel voor de producenten-exporteurs werd daarna berekend als het verschil tussen de door de ondernemingen in het OT werkelijk betaalde rente en de rente die had moeten worden betaald indien het benchmarkrentetarief op de leningen zou zijn toegepast. Dit voordeel werd vervolgens uitgedrukt als een percentage van de totale omzet van elke medewerkende producent-exporteur.

    (134)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC aangevoerd dat de Commissie zich voor de berekening van het voordeel niet op enige benchmark had mogen beroepen, aangezien volgens haar de leningen tegen marktvoorwaarden werden verstrekt en dus geen voordeel werd toegekend.

    (135)

    Zoals uiteengezet in de overwegingen 127 tot en met 130, is de markt voor bankleningen in de VRC verstoord en is de Commissie daarom van oordeel dat het beroep op een benchmark volledig gerechtvaardigd is.

    (136)

    Bovendien heeft de regering van de VRC aangevoerd dat de keuze van deze specifieke benchmark door de Commissie ontoereikend was gemotiveerd.

    (137)

    De Commissie acht het bij de berekening van een geschikte benchmark voor leningen redelijk Chinese rentevoeten toe te passen die aldus zijn gecorrigeerd dat zij het normale marktrisico weerspiegelen. In een context waar de huidige financiële toestand van de exporteurs in een verstoorde markt tot stand is gekomen en er geen betrouwbare informatie van de Chinese banken over de inschatting van het risico en de vaststelling van de kredietwaardigheid beschikbaar is, wordt het namelijk nodig geacht een opslag te hanteren op grond van het potentiële effect van de Chinese verstoorde markt op hun financiële situatie.

    d)   Conclusie

    (138)

    Op basis van de bevindingen van het onderzoek concludeert de Commissie dat de bedrijfstak glasvezelfilamenten in de VRC tijdens het OT zowel van staatsbanken als van particuliere banken preferentiële leningen heeft gekregen. Bij de financiering van de bedrijfstak glasvezelfilamenten gaat het om een subsidie in de zin van de antisubsidiebasisverordening aangezien

    a)

    de overheid een financiële bijdrage levert, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), i);

    b)

    de overheid aan een particulier lichaam functies toevertrouwt en dat lichaam daarmee belast, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a), iv); en

    c)

    daarbij een voordeel wordt toegekend, als vereist bij artikel 3, lid 2.

    (139)

    Gezien de financiële bijdrage, het voordeel voor de producenten-exporteurs en de specificiteit, geeft deze subsidie aanleiding tot compenserende maatregelen.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (140)

    Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de antisubsidiebasisverordening moet het voordeel van preferentiële leningen worden berekend als het verschil tussen de betaalde rente en de rente die zou worden betaald voor een vergelijkbare commerciële lening die de onderneming op de markt zou kunnen verkrijgen. Zoals reeds vermeld, heeft de Commissie bij gebrek aan een zinvolle risicobeoordeling een marktbenchmark voor vergelijkbare commerciële leningen vastgesteld.

    (141)

    Het voordeel in het OT werd berekend als het verschil tussen de in het OT werkelijk betaalde rente en de rente die volgens de benchmark had moeten worden betaald.

    (142)

    Een van de producenten-exporteurs heeft aangevoerd dat de Commissie bij de berekening van het voordeel niet het rentetarief heeft gebruikt dat door de onderneming werkelijk voor een lening was betaald. Dit argument werd aanvaard en de Commissie heeft een nieuwe berekening gemaakt. Deze nieuwe berekening was echter niet van invloed op de vastgestelde subsidiemarge.

    (143)

    Met deze methode werden voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs de volgende subsidiemarges berekend:

    Preferentiële leningen

    Naam van de onderneming

    Subsidiemarge

    Chongqing Polycomp International Corporation

    6,3 %

    Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd (26)

    2,6 %

    Jushi Group Co., Ltd; Jushi Group Chengdu Co., Ltd; Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

    7,4 %

    4.2.   Andere regelingen voor preferentiële leningen

    (144)

    De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben in het OT geen financiële bijdrage ontvangen in het kader van de overige regelingen voor preferentiële leningen die worden vermeld in punt C.3 supra.

    5.   Subsidieprogramma's

    (145)

    De in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben in het OT geen financiële bijdrage ontvangen uit de programma's „Famous Brands”, „China World Top Brands” of „Funds for Outward Expansion of Industries in Guangdong Province”.

    5.1.   Specifieke subsidieprogramma's en subsidies

    a)   Inleiding

    (146)

    De in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben eenmalige subsidies ontvangen van diverse overheidsinstanties op verschillende niveaus, waardoor zij in het OT een voordeel hebben genoten. Deze subsidies worden geacht te vallen onder de in de klacht vermelde subsidieprogramma's, aangezien in de klacht werd vermeld dat de producenten van glasvezelfilamenten eenmalige subsidies van provinciale en plaatselijke overheidsorganen hadden ontvangen en dat deze een voordeel inhielden nu de geldbedragen zonder grondig onderzoek werden toegekend.

    (147)

    De Commissie heeft de regering van de VRC uitgenodigd voor overleg over deze specifieke subsidies.

    (148)

    De regering van de VRC heeft de uitnodiging afgeslagen met het argument dat dit niet in overeenstemming zou zijn met de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen („OSCM”), nu een dergelijk overleg diende plaats te vinden vóór de opening van het onderzoek, en dat dit een onevenredige last voor de Chinese autoriteiten zou meebrengen om de informatie over elke afzonderlijke regeling te verifiëren.

    (149)

    Bij het merendeel van de subsidies ging het om verwaarloosbare bedragen. Derhalve heeft de Commissie deze niet verder onderzocht.

    (150)

    Zij onderzocht echter wel een specifieke, relatief grote subsidie voor de bouw van nachtverblijven voor werknemers, die aan één van de in de steekproef opgenomen ondernemingen was verstrekt en die wordt geacht verband te houden met de in de klacht vermelde subsidieprogramma's.

    b)   Conclusie

    (151)

    Door het ad-hockarakter van de hierboven vermelde subsidie was duidelijk dat die niet beschikbaar was voor andere ondernemingen en derhalve specifiek was in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de antisubsidiebasisverordening. Op grond van de verzamelde bewijzen voor de subsidie die deze onderneming had ontvangen en bij gebrek aan andere informatie beschouwt de Commissie deze subsidie als subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en lid 2, van de antisubsidiebasisverordening, waarbij een voordeel aan de betrokken producent-exporteur werd toegekend

    (152)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de onderneming die de subsidie had ontvangen, aangevoerd dat die haar was verstrekt voor de renovatie van vaste activa, die in 50 jaar worden afgeschreven. Bijgevolg moet volgens haar deze subsidie worden omgeslagen over een periode van 50 jaar en mag slechts het 1/50-deel, dat overeenkomt met het in het OT ontvangen voordeel, bij de berekening van de subsidiemarge in aanmerking worden genomen.

    (153)

    De onderneming heeft geen bewijsmateriaal overgelegd ter rechtvaardiging van een afschrijvingsperiode van 50 jaar voor investeringen in vaste activa, in dit geval een gebouw met nachtverblijven voor werknemers. De daadwerkelijke afschrijvingsperiode voor vaste activa van een onderneming is gewoonlijk veel korter en bedraagt 10 tot 20 jaar. Op basis hiervan is het door deze subsidie toegekende voordeel verwaarloosbaar en behoeven geen compenserende maatregelen hiertegen te worden ingesteld.

    6.   Programma's voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen

    6.1.   Het „two free, three half”-programma voor met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen

    a)   Inleiding

    (154)

    In het kader van het „two free, three half”-programma betalen met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen (Foreign Invested Enterprises — „FIE's”) geen vennootschapsbelasting tijdens de eerste twee jaar, en slechts 12,5 % in de plaats van 25 % voor de volgende drie jaar.

    b)   Rechtsgrondslag

    (155)

    De rechtsgrondslag voor dit programma wordt gevormd door artikel 8 van de wet op de vennootschapsbelasting van de Volksrepubliek China voor met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen en buitenlandse ondernemingen (Income Tax Law of the People's Republic of China for Enterprises with Foreign Investment and Foreign Enterprises — „FIE Tax Law”) en artikel 72 van de Uitvoeringsregels voor de wet op de vennootschapsbelasting van de Volksrepubliek China voor met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen en buitenlandse ondernemingen. Volgens de regering van de VRC werd dit programma stopgezet bij artikel 57 van de wet inzake vennootschapsbelasting („Enterprise Income Tax Law” of „EIT-wet”) van 2008, met een overgangsperiode tot eind 2012. Uit de wet blijkt dus duidelijk dat er in het kader van dit programma een voordeel zou worden toegekend in het belastingjaar 2012.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (156)

    Ondernemingen hebben in het boekjaar 2012 voordelen ontvangen in het kader van het „two free, three half”-programma; volgens de regering van de VRC is het programma daarna opgeheven. Hoe dan ook is geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen een onderneming in buitenlandse handen die in het OT voor deze belastingregeling in aanmerking zou kunnen komen.

    d)   Conclusie

    (157)

    De in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben in het OT geen financiële bijdrage ontvangen in het kader van dit programma. Het onderzoek heeft voorts uitgewezen dat het programma inderdaad door de regering van de VRC is opgeheven.

    6.2.   In hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen

    a)   Inleiding

    (158)

    In het kader van dit programma hoeven ondernemingen die kunnen aantonen dat zij voldoen aan een bepaalde reeks criteria om als een „in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming” te worden erkend slechts 15 % vennootschapsbelasting te betalen in plaats van het standaardtarief van 25 %.

    b)   Rechtsgrondslag

    (159)

    De rechtsgrondslag voor dit programma wordt gevormd door artikel 28, lid 2, van de wet inzake vennootschapsbelasting van 2008 („de EIT-wet”), gelezen in samenhang met de Administratieve maatregelen om te bepalen welke ondernemingen in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen zijn (Guo Ke Fa Huo [2008] nr. 172), en artikel 93 van de Uitvoeringsregeling vennootschapsbelasting, gelezen in samenhang met de Kennisgeving van de belastingdienst over aangelegenheden betreffende de betaling van vennootschapsbelasting door in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen (Guo Shui Han [2008] nr. 985).

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (160)

    Deze regeling is van toepassing op door de regering van de VRC als zodanig erkende in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen. Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen beschikken over belangrijke onafhankelijke intellectuele-eigendomsrechten en moeten zij voldoen aan de vereisten die in de rechtsgrondslag zijn vastgesteld en als volgt kunnen worden samengevat:

    a)

    hun productie behoort tot de producten op de hightechgebieden die de staat prioritair steunt;

    b)

    hun totale uitgaven voor O&O vertegenwoordigen 3 % — 6 % van hun totale inkomsten uit verkoop;

    c)

    hun inkomsten uit hoogtechnologische en nieuwe-technologieproducten maken meer dan 60 % van hun totale inkomsten uit verkoop uit;

    d)

    10 % van het totale personeelsbestand doet aan O&O;

    e)

    er wordt voldaan aan de overige vereisten van de „Administratieve maatregelen van 2008 voor in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen”.

    (161)

    Er is vastgesteld dat enkele in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs van deze regeling gebruikmaakten en bijgevolg slechts 15 % vennootschapsbelasting betaalden in de plaats van 25 %. Deze ondernemingen hadden een aanvraag ingediend om te worden erkend als in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen en hebben officieel bericht ontvangen dat zij aan de criteria voor de regeling voldoen en hun belastingaangifte bijgevolg dienovereenkomstig mochten invullen.

    d)   Conclusie

    (162)

    De Commissie is van oordeel dat dit programma een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de antisubsidiebasisverordening omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van afstand van inkomsten door de overheid van de VRC, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken ondernemingen. Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingbesparing.

    (163)

    Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de antisubsidiebasisverordening omdat ze beperkt is tot ondernemingen met het certificaat van in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming die aan alle voorwaarden van de administratieve maatregelen van 2008 voldoen. De betrokken in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben een dergelijk certificaat ontvangen. Noch in de wet, noch door de subsidieverlenende instantie werden objectieve criteria vastgesteld om te bepalen welke ondernemingen in aanmerking komen.

    (164)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC de conclusies van de Commissie betwist en bleef zij bij haar standpunt dat de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen objectief waren en op dezelfde wijze van toepassing waren op alle ondernemingen in de VRC. Daarom voldoen zij niet aan het criterium van specificiteit.

    (165)

    De Commissie kan dit argument niet aanvaarden. De subsidie is alleen beschikbaar voor ondernemingen met specifieke kenmerken (in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen) en niet voor alle bedrijfstakken en alle sectoren. Voorts komen de ondernemingen ook niet automatisch in aanmerking: zij moeten beschikken over een certificaat van in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming, waarvan de afgifte binnen de discretionaire bevoegdheid van de bevoegde autoriteit valt. De regeling is dan ook specifiek van aard.

    (166)

    De Commissie is derhalve van oordeel dat deze subsidie aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (167)

    De Commissie heeft het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie berekend als het verschil tussen het bedrag aan belastingen dat in het OT normaal gezien had moeten worden betaald en het door de betrokken ondernemingen in het OT werkelijk betaalde bedrag aan belastingen.

    In hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen

    Naam van de onderneming

    Subsidiemarge

    Chongqing Polycomp International Corporation

    0,0 %

    Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd (27)

    1,3 %

    Jushi Group Co., Ltd; Jushi Group Chengdu Co., Ltd; Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

    0,8 %

    6.3.   Vermindering van vennootschapsbelasting voor FIE's die in China vervaardigde apparatuur aankopen

    a)   Inleiding

    (168)

    In het kader van dit programma mag een onderneming belastingteruggave aanvragen voor de aankoop van binnenlands geproduceerde apparatuur, op voorwaarde dat het project overeenstemt met het industriebeleid van de regering van de VRC. Er kan een belastingteruggave van maximaal 40 % van de aankoopprijs van binnenlands geproduceerde apparatuur op de stapsgewijze verhoging van de belastingverplichtingen van het vorige jaar worden toegepast.

    b)   Rechtsgrondslag

    (169)

    De rechtsgrondslag voor dit programma wordt gevormd door de Voorlopige Maatregelen voor de teruggave van vennootschapsbelasting voor investeringen in binnenlands geproduceerde apparatuur voor projecten voor technologische vernieuwing van 1 juli 1999 en de Kennisgeving van de belastingdienst over de stopzetting van de uitvoering van het beleid inzake aftrek en vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor de investeringen van een onderneming in de aankoop van binnenlands gemaakte apparatuur (Kennisgeving nr. 52 [2008] van de belastingdienst), van kracht met ingang van 1 januari 2008.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (170)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat dit programma overeenkomstig bovengenoemde Kennisgeving nr. 52 met ingang van januari 2008 is beëindigd. Uit het onderzoek is echter gebleken dat een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT van dit programma heeft gebruikgemaakt.

    d)   Conclusie

    (171)

    Dit programma vormt een subsidie, aangezien het een financiële bijdrage levert in de vorm van afstand van inkomsten door de overheid van de VRC in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de antisubsidiebasisverordening. Dit programma verleent de ontvangers een voordeel in de zin van artikel 3, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening, dat gelijk is aan de belastingbesparing. Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder b), van de antisubsidiebasisverordening, aangezien de belastingbesparing afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse in plaats van dat van ingevoerde goederen.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (172)

    De Commissie heeft het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie berekend als het verschil tussen het bedrag aan belastingen dat in het OT normaal gezien had moeten worden betaald en het door de betrokken ondernemingen in het OT werkelijk betaalde bedrag aan belastingen.

    (173)

    Met betrekking tot deze subsidie werd het subsidiepercentage voor de Jiangsu Changhai Group in het OT vastgesteld op 0,2 %.

    (174)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft een producent-exporteur aangevoerd dat hij niet in aanmerking kwam voor een financiële bijdrage in het kader van de regeling „Vermindering van vennootschapsbelasting voor FIE's die in China vervaardigde apparatuur aankopen”, aangezien zijn onderneming niet met buitenlands kapitaal wordt gefinancierd. Derhalve heeft de Commissie hem op basis van de beschikbare gegevens ten onrechte een voordeel toegekend in het kader van deze regeling. Hij heeft tevens aangevoerd dat kleine rekenfouten waren vastgesteld. Beide argumenten zijn aanvaard en de subsidiemarge is dienovereenkomstig opnieuw berekend.

    6.4.   Andere regelingen voor vrijstelling en programma's voor vermindering van directe belastingen

    (175)

    De belastingverrekening voor O&O werd eveneens onderzocht. Bij deze maatregel ging het echter om verwaarloosbare bedragen. Derhalve heeft de Commissie die niet verder onderzocht.

    (176)

    De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben in het OT geen financiële bijdrage ontvangen in het kader van de overige programma's voor belastingvrijstelling die worden vermeld in punt C.3 supra.

    7.   Programma's inzake indirecte belastingen en invoerrechten

    7.1.   Btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur

    a)   Inleiding

    (177)

    Dit programma verleent een vrijstelling van btw en invoerrechten ten gunste van FIE's of binnenlandse ondernemingen voor de invoer van bedrijfsapparatuur die in hun productie wordt gebruikt. Om van de vrijstelling gebruik te kunnen maken, mag de apparatuur niet opgenomen zijn in een lijst van niet in aanmerking komende apparatuur en moet de aanvragende onderneming een certificaat verkrijgen voor door de staat bevorderde projecten dat door de Chinese autoriteiten of door de NDRC wordt afgegeven overeenkomstig de relevante wetgeving inzake investeringen, belastingen en douaneaangelegenheden.

    b)   Rechtsgrondslag

    (178)

    De rechtsgrondslag voor dit programma wordt gevormd door de Circulaire van de Staatsraad inzake aanpassingen van het belastingbeleid voor ingevoerde apparatuur (Guo Fa nr. 37/1997), de Kennisgeving van het Ministerie van Financiën, de algemene douanedienst en de belastingdienst over de aanpassing van verschillende beleidsbepalingen inzake preferentiële invoerrechten, Aankondiging nr. 43 van het Ministerie van Financiën, de algemene douanedienst en de belastingdienst van 2008, Kennisgeving nr. 316 2006 van de NDRC over relevante aangelegenheden betreffende de behandeling van de bevestigingsbrief voor binnenlandse of met buitenlands kapitaal gefinancierde projecten die bevorderd worden door de staat (22 februari 2006), en de Catalogus van noch voor FIE's, noch voor binnenlandse ondernemingen van rechten vrijstelbare importartikelen (2008).

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (179)

    Alle in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben van deze regeling gebruikgemaakt.

    d)   Conclusie

    (180)

    Dit programma wordt geacht een financiële bijdrage te leveren in de vorm van afstand van inkomsten door de overheid van de VRC in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), aangezien FIE's en andere in aanmerking komende binnenlandse ondernemingen vrijgesteld worden van de betaling van btw en/of rechten die zij anders wel zouden moeten betalen. Het programma kent aan de ontvangende ondernemingen dus een voordeel toe in de zin van artikel 3, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening. Dit programma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de antisubsidiebasisverordening omdat de wetgeving op grond waarvan de voordeel toekennende autoriteit handelt, de toegang tot deze regeling beperkt tot ondernemingen die investeren in specifieke bedrijfscategorieën die bij wet uitputtend zijn gedefinieerd en behoren tot de bevorderde categorie of tot de beperkte categorie B, overeenkomstig de Catalogus voor de begeleiding van bedrijfstakken voor buitenlandse investeringen en technologieoverdracht, of de Catalogus van primaire bedrijfstakken, producten en technologieën waarvan de ontwikkeling door de staat wordt bevorderd.

    (181)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC de conclusies van de Commissie betwist en bleef zij bij haar standpunt dat de criteria om voor de regeling in aanmerking te komen objectief waren en op dezelfde wijze van toepassing waren op alle ondernemingen in de VRC. Daarom voldoen zij niet aan het criterium van specificiteit. De regering van de VRC heeft echter geen melding gemaakt van specifieke wettelijke bepalingen ter onderbouwing van haar standpunt en heeft geen sluitend bewijs geleverd dat de ondernemingen automatisch in aanmerking komen.

    (182)

    De regering van de VRC en één van de producenten-exporteurs hebben tevens aangevoerd dat de Commissie geen compenserende maatregelen ten aanzien van eventuele btw-voordelen voor de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen kan nemen, aangezien met ingang van 2009 niet langer van in het verleden toegekende btw-vrijstellingen kon worden geprofiteerd. Dus zelfs wanneer wordt uitgegaan van een gemiddelde afschrijvingsperiode van 5 tot 10 jaar voor de betrokken ingevoerde apparatuur, zou het beweerde voordeel ofwel vóór de instelling van de maatregelen aflopen ofwel waarschijnlijk niet blijven bestaan gedurende de volledige periode van vijf jaar voor de toepassing van de maatregelen.

    (183)

    De Commissie merkt op dat de afschrijvingsperiode voor bepaalde ingevoerde apparatuur veel langer is dan 10 jaar en in sommige gevallen 15 of 20 jaar zou kunnen bedragen. In ieder geval heeft de Commissie geen compenserende maatregelen ingesteld ten aanzien van de voordelen die zijn voortgevloeid uit de aankopen van ingevoerde apparatuur na 2009. Bovendien heeft de regering van China erkend dat de ondernemingen ook „vlak” na de instelling van de maatregelen nog steeds van de regeling konden profiteren. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (184)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend aan de hand van het voordeel waarvan is vastgesteld dat het in het OT aan de ontvangers is toegekend. Het aan de ontvangers toegekende voordeel wordt geacht te bestaan in het bedrag van de btw en rechten op ingevoerde apparatuur waarvoor vrijstelling is verleend. Om ervoor te zorgen dat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende bedrag enkel betrekking heeft op het OT, werd het ontvangen voordeel geamortiseerd over de levensduur van de apparatuur conform de normale boekhoudkundige procedures van de producent-exporteur.

    (185)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt:

    Btw-vrijstellingen en kortingen op invoerrechten voor het gebruik van ingevoerde apparatuur

    Onderneming/groep

    Subsidiepercentage

    Chongqing Polycomp International Corporation

    0,5 %

    Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd (28)

    0,1 %

    Jushi Group Co., Ltd; Jushi Group Chengdu Co., Ltd; Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

    0,5 %

    7.2.   Andere regelingen voor vrijstelling en programma's voor vermindering van indirecte belastingen

    (186)

    De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben in het OT geen financiële bijdrage ontvangen uit de overige programma's voor vrijstelling van indirecte belastingen, die worden vermeld in punt C.3 supra.

    8.   Verstrekking van goederen en diensten door de overheid voor een ontoereikende prijs

    8.1.   Verstrekking van grondstoffen, verstrekking van elektriciteit, verstrekking van water

    (187)

    De Commissie heeft geen subsidies aangetroffen die verband hielden met de aankoop in het OT van grondstoffen, water of elektriciteit door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

    8.2.   Verlening van grondgebruiksrechten

    a)   Inleiding

    (188)

    Ondernemingen mogen in de VRC niet gewoon grond kopen: zij mogen van de plaatselijke autoriteiten alleen grondgebruiksrechten kopen.

    b)   Rechtsgrondslag

    (189)

    De Wet op het grondbeheer van de VRC bepaalt dat alle grond eigendom is van het volk en niet kan worden ge- of verkocht; de wet stelt de voorwaarden vast volgens welke grondgebruiksrechten bij opbod, prijsopgave of veiling aan bedrijven kunnen worden verkocht.

    c)   Bevindingen van het onderzoek

    (190)

    In principe zou de markt via een veilingsysteem de prijs van een specifiek grondgebruiksrecht kunnen bepalen, waardoor de prijs onafhankelijk zou worden vastgesteld. De regering van de VRC heeft echter verklaard dat zij in ieder geval voor elke categorie grond (grond wordt op basis van de kwaliteit van het perceel ingedeeld in de categorieën 1 tot en met 15) de bodemprijzen vaststelt, waaronder de prijzen voor het grondgebruiksrecht niet kunnen zakken.

    (191)

    De regering van de VRC reguleert ook het aanbod van grond door per provincie en per jaar door middel van quota de oppervlakte grond waarvoor voor industriële of residentiële doeleinden grondgebruiksrechten kunnen worden verkocht, te beperken.

    (192)

    In ieder geval heeft de Commissie voor geen enkele aankoop van grondgebruiksrechten door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs bewijzen aangetroffen dat er een veiling had plaatsgevonden waarbij de prijs van het grondgebruiksrecht onafhankelijk was bepaald. De producent-exporteur waaraan de grond is toegekend, heeft de openingsprijs geboden, was de enige bieder en kreeg bijgevolg het grondgebruiksrecht. Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC verklaard het oneens te zijn met de bevindingen van de Commissie dat er in de VRC geen functionerende markt voor de verkoop van grondgebruiksrechten is. Zij heeft echter geen nieuwe argumenten aangevoerd ter ondersteuning van dit standpunt.

    (193)

    De bevindingen van het onderzoek bevestigen dat de situatie met betrekking tot het aanbieden en verwerven van grond in de VRC onduidelijk en niet-transparant is en dat de prijzen vaak op willekeurige wijze door de autoriteiten worden vastgesteld. De autoriteiten stellen de prijzen vast volgens het evaluatiesysteem voor stedelijke grond, dat naast andere criteria de instructie bevat om ook het industriebeleid in aanmerking te nemen bij de prijsstelling voor industriële grond (29).

    (194)

    Ook de onafhankelijke openbaar beschikbare informatie wijst erop dat de grond in de VRC wordt verstrekt tegen prijzen die onder de normale marktprijzen liggen (30).

    (195)

    In feite betaalden de in de steekproef opgenomen ondernemingen daarom de door de regering van de VRC vastgestelde prijs. Het grondgebruiksrecht wordt ter beschikking gesteld voor een ontoereikende prijs vergeleken met de in punt e) infra uiteengezette marktbenchmark.

    (196)

    De situatie met betrekking tot grond in de VRC wordt ook beschreven in het IMF-werkdocument dat bevestigt dat de verlening van grondgebruiksrechten aan Chinese bedrijfstakken de marktprincipes niet respecteert (31).

    d)   Conclusie

    (197)

    De Commissie concludeert dat de verlening van grondgebruiksrechten door de regering van de VRC moet worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iii), en lid 2, van de antisubsidiebasisverordening in de vorm van de levering van goederen, waardoor de ondernemingen een voordeel hebben verkregen. Aangezien het onderzoek niet heeft aangetoond dat er in de VRC een functionerende markt is voor de verkoop van grondgebruiksrechten, werd gebruikgemaakt van een externe benchmark, en daarbij is gebleken (zie punt e) infra) dat het bedrag dat de in de steekproef opgenomen exporteurs voor grondgebruiksrechten hebben betaald, onder de marktwaarde ligt.

    (198)

    De subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a) en c), van de antisubsidiebasisverordening omdat Besluit nr. 40 van de Staatsraad voorschrijft dat overheidsinstanties erop toezien dat grond ter beschikking wordt gesteld van bevorderde bedrijfstakken, waartoe de bedrijfstak glasvezelfilamenten behoort, zoals in de overwegingen 67 tot en met 82 uitvoerig is uiteengezet. Uit artikel 18 van Besluit nr. 40 blijkt dat bedrijfstakken die „beperkt” zijn, geen toegang zullen hebben tot grondgebruiksrechten.

    e)   Berekening van de subsidiemarge

    (199)

    Het voordeel is gelijk aan het verschil tussen de voor het grondgebruiksrecht betaalde prijs en een geschikte externe benchmark.

    (200)

    De Commissie vindt Chinees Taipei om de volgende redenen geschikt als externe benchmark:

    a)

    het vergelijkbare niveau van economische ontwikkeling en bbp, alsmede de vergelijkbare economische structuur in Chinees Taipei en de meeste Chinese provincies en steden waarin de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs gevestigd zijn;

    b)

    de fysieke nabijheid van de VRC en Chinees Taipei;

    c)

    de hoge graad van industriële infrastructuur waarover zowel Chinees Taipei als veel Chinese provincies beschikken;

    d)

    de sterke economische banden en grensoverschrijdende handel tussen Chinees Taipei en de VRC;

    e)

    de hoge bevolkingsdichtheid in veel Chinese provincies en in Chinees Taipei;

    f)

    de gelijkenis tussen het soort grond en de transacties om tot een relevante benchmark te komen in Chinees Taipei en in de VRC, en

    g)

    de gemeenschappelijke demografische, linguïstische en culturele kenmerken van Chinees Taipei en de VRC.

    (201)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft de regering van de VRC het gebruik van Chinees Taipei als benchmark betwist op grond dat de bevolkingsdichtheid in Chinees Taipei vele malen hoger is dan in de VRC, waardoor de situatie met betrekking tot de grond en de grondprijzen in de twee landen niet vergelijkbaar zijn. De Commissie is evenwel van oordeel dat om de vele in de vorige overweging vermelde redenen de benchmark op een redelijke grondslag is gekozen.

    (202)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft bovendien een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs aangevoerd dat het gebruik van Chinees Taipei niet aangepast was aan de economische omstandigheden in de specifieke provincie waar hij gevestigd was, maar hij stelde geen andere benchmark voor. Ook mocht volgens hem de fysieke nabijheid van de VRC en Chinees Taipei niet worden beschouwd als een geldig criterium voor de keuze van deze specifieke benchmark, maar hij heeft zijn argument niet kunnen onderbouwen. Gezien het gebrek aan voorstellen voor andere benchmarks wordt het gebruik van Chinees Taipei bevestigd.

    (203)

    Rekening houdend met al deze factoren heeft de Commissie geconcludeerd dat de prijzen van de grondgebruiksrechten in de VRC, indien marktvoorwaarden zouden gelden, voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs sterk vergelijkbaar zouden zijn met de grondprijzen in Chinees Taipei.

    (204)

    De gemiddelde grondprijzen in Chinees Taipei in 2012 zijn afkomstig van het Bureau voor de industrie van het Ministerie van Economische Zaken en werden terugwerkend gecorrigeerd voor inflatie en bbp-groei om voor elk kalenderjaar een benchmarkprijs voor grond vast te stellen. Aangezien grondgebruiksrechten 50 jaar gelden en op die basis worden afgeschreven, zal het voordeel in het OT 1/50 bedragen van het verschil tussen de benchmarkprijs en de werkelijk betaalde prijs.

    (205)

    Voor het verstrekken van grond voor een ontoereikende prijs werd het volgende subsidiepercentage vastgesteld:

    Verstrekking van grond voor een ontoereikende prijs

    Naam van de onderneming

    Subsidiemarge

    Chongqing Polycomp International Corporation

    2,9 %

    Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd (32)

    1,6 %

    Jushi Group Co., Ltd; Jushi Group Chengdu Co., Ltd; Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

    1,6 %

    9.   Conclusie over subsidiëring

    (206)

    De Commissie heeft het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de onderzochte ondernemingen regeling per regeling berekend overeenkomstig de antisubsidiebasisverordening, en heeft deze cijfers opgeteld om voor elke producent-exporteur in het OT het totale bedrag van de subsidie te berekenen.

    (207)

    Om de onderstaande totale subsidiemarges te berekenen, heeft de Commissie eerst het percentage van de subsidiëring berekend, dit is het subsidiebedrag gedeeld door de totale omzet van de onderneming. Dat percentage werd vervolgens gebruikt om de subsidie te berekenen die werd toegekend voor uitvoer van het betrokken product naar de Unie in het OT.

    (208)

    Daarna werd het subsidiebedrag per ton betrokken product berekend die in het OT naar de Unie was uitgevoerd, en werden de onderstaande marges berekend als percentage van de cif-waarde (CIF — Costs, Insurance and Freight (kosten, verzekering en vracht)) van dezelfde uitvoer per ton.

    (209)

    Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de antisubsidiebasisverordening wordt de totale subsidiemarge voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen, berekend op basis van de totale gewogen gemiddelde subsidiemarge die is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van de groep waartoe de producent-exporteur behoort die is onderworpen aan artikel 28, lid 1.

    Naam van de onderneming

    Subsidiemarge

    Chongqing Polycomp International Corporation

    9,7 %

    Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd (33)

    5,8 %

    Jushi Group Co., Ltd; Jushi Group Chengdu Co., Ltd; Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

    10,3 %

    Andere medewerkende ondernemingen

    10,2 %

    D.   SCHADE

    1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

    (210)

    Het soortgelijke product werd in het onderzoektijdvak vervaardigd door acht producenten in de Unie. Zij vormen „de bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de antidumpingbasisverordening en artikel 9, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening.

    (211)

    De totale productie in de Unie in het onderzoektijdvak werd bepaald op 530 000 à 580 000 ton. De Commissie heeft dit cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie over de bedrijfstak van de Unie zoals die door de APFE was verstrekt. Zoals vermeld in overweging 17, werden voor de steekproef de productie-installaties van drie producenten in de Unie geselecteerd, die goed zijn voor 52 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie.

    (212)

    Op basis van de informatie in de klacht/het verzoek om een nieuw onderzoek waaruit de feitelijke macro-economische indicatoren voor de klagers/indieners van het verzoek bleken, en het feit dat slechts een zeer beperkt aantal producenten in de Unie niet tot de klagers/indieners van het verzoek behoorde, lijkt het passend de eigenlijke geaggregeerde macro-economische indicatoren met betrekking tot alle producenten in de Unie niet openbaar te maken, aangezien elke belanghebbende de ontbrekende ondernemingsspecifieke cijfers van de niet-klagers/niet-indieners van het verzoek zou kunnen achterhalen.

    (213)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC bezwaar gemaakt tegen de vertrouwelijke behandeling en de verstrekking van marges voor het totale verbruik in de Unie en de gegevens met betrekking tot andere macro-economische schade-indicatoren.

    (214)

    Na een daartoe strekkend verzoek en wanneer daarvoor geldige redenen zijn aangevoerd, is de Commissie verplicht de vertrouwelijke gegevens van de producenten die zich niet bij de klacht hadden aangesloten vertrouwelijk te behandelen. Door de openbaarmaking van de precieze macro-economische indicatoren zou het mogelijk zijn de vertrouwelijke gegevens van deze producenten te achterhalen en zouden hun belangen worden geschaad. Het argument wordt daarom afgewezen.

    2.   Verbruik in de Unie

    (215)

    De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van i) de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie als vastgesteld aan de hand van de door de APFE verstrekte gegevens, en ii) de invoer uit derde landen als vastgesteld aan de hand van de gegevens ontleend aan Eurostat (Comext).

    (216)

    Het verbruik in de Unie heeft zich ontwikkeld als volgt:

    Tabel 1

    Verbruik in de Unie (ton)

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Totaal verbruik in de Unie

    700 000 - 750 000

    680 000 - 730 000

    710 000 - 760 000

    720 000 - 770 000

    Index (2010 = 100)

    100

    97

    101

    103

    Bron: Gegevens verstrekt door de APFE; Eurostat (Comext)

    (217)

    Tussen 2010 en het eind van het OT is het verbruik in de Unie met 3 % toegenomen.

    (218)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één gebruiker aangevoerd dat het verbruik in de Unie in 2009 met bijna 30 % is gedaald. In dat opzicht is volgens hem een stijging van 3 % sinds 2010 niet van significant belang. De Commissie heeft deze stijging echter niet als significant aangemerkt, maar geconstateerd dat het verbruik in de beoordelingsperiode is toegenomen.

    3.   Invoer uit het betrokken land

    3.1.   Omvang en marktaandeel van de invoer met dumping en met subsidiëring

    (219)

    De onderstaande analyse heeft betrekking op zowel de invoer met dumping als de invoer met subsidiëring voor dezelfde in de steekproef opgenomen producenten in de VRC en hetzelfde onderzoektijdvak.

    (220)

    Het volume van de invoer van het betrokken product uit de VRC heeft zich ontwikkeld als volgt:

    Tabel 2

    Invoervolume (ton), marktaandeel

     

    2009

    2010

    2011

    2012

    OT

    Volume van de invoer (ton)

    98 916

    152 514

    109 172

    125 781

    130 958

    Index (2010 = 100)

    65

    100

    72

    82

    86

    Index (2009 = 100)

    100

    154

    110

    127

    132

    Marktaandeel

    13 % - 18 %

    19 % - 24 %

    13 % - 18 %

    15 % - 20 %

    15 % - 20 %

    Index (2010 = 100)

    87

    100

    73

    81

    83

    Index (2009 = 100)

    100

    115

    84

    93

    97

    Bron: Eurostat (Comext)

    (221)

    Het volume van de invoer uit de VRC is in de beoordelingsperiode met 14 % afgenomen en het marktaandeel van die invoer met 17 %. 2010 is evenwel geen geschikt referentiejaar en de analyse van de ontwikkeling van de invoer zou nauwkeuriger zijn wanneer ook naar het voorgaande jaar 2009 werd gekeken, zoals uit bovenstaande tabel blijkt. Kenmerkend voor 2010 was dat de importeurs in de Unie aanzienlijke voorraden van Chinese producten van glasvezelfilamenten hebben aangelegd vóórdat in september 2010 het voorlopige recht werd ingesteld. Uit het onderzoek is inderdaad gebleken dat tijdens de eerste negen maanden van 2010 veel grotere hoeveelheden dan gebruikelijk uit de VRC werden ingevoerd. De invoer uit de VRC bedroeg in 2009 ongeveer 99 000 ton, terwijl hij in 2010 opliep tot meer dan 152 000 ton om vervolgens in 2011 weer te zakken tot ongeveer 109 000 ton. De ontwikkeling wijst op een duidelijke toename van de invoer vanaf 2009. Met ingang van 2011 is de invoer uit de VRC qua volume met 20 % toegenomen, wat heeft geleid tot een teruggewonnen marktaandeel van 2 procentpunten.

    (222)

    Verscheidene partijen hebben hun argumenten herhaald dat de invoer uit de VRC en het marktaandeel daarvan tussen 2010 en het eind van het onderzoektijdvak zijn gedaald en dat er dus geen aanzienlijke toename van de invoer is aangetoond, zoals vereist op grond van artikel 3, lid 2, van de Antidumpingovereenkomst en artikel 15, lid 2, van de OSCM. Verder menen zij dat 2009 om de volgende redenen geen geschikt referentiejaar is: 1) er is geen rechtsgrondslag voorhanden in de antidumping- en de antisubsidiebasisverordening en het panel in de zaak MexicoSteel Pipes and Tubes heeft geoordeeld dat „een met het onderzoek belaste autoriteit geen gebruik mag maken van tijdelijke subreeksen in de loop van een bepaalde periode”, ii) er is geen bewijs voor de bewering dat de invoer in 2010 het gevolg was van het aanleggen van voorraden, en iii) de gegevens voor 2009 zijn bij geen enkel ander aspect van de schadebeoordeling in aanmerking genomen, waardoor de beoordeling niet objectief is.

    (223)

    Met betrekking tot het eerste en het derde argument moet worden opgemerkt dat de antidumpingbasisverordening en de antisubsidiebasisverordening, die het toepasselijke recht vormen, niet nauwkeurig regelen welke periode in aanmerking moet worden genomen bij de analyse van de ontwikkelingen. Daarom is er geen enkele reden waarom het jaar 2009 niet in aanmerking zou kunnen worden genomen voor de analyse van de ontwikkelingen van de invoer uit de VRC. Dit doet niet af aan de objectiviteit van de analyse; integendeel, het is een verdere aanvulling op de analyse die is gemaakt met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Zoals in overweging 219 is uiteengezet, is alleen wat de specifieke schade-indicatoren betreft die verband houden met de invoer uit de VRC, naast de beoordelingsperiode ook rekening gehouden met het jaar 2009. Voor de overige schade-indicatoren was er geen objectieve reden waarom niet alle jaren van de beoordelingsperiode volledig in aanmerking zouden kunnen worden genomen.

    (224)

    Wat het tweede argument betreft, blijkt het effect van de aanleg van voorraden zeer duidelijk uit de maandelijkse invoergegevens uit de databank die is opgericht in overeenstemming met artikel 14, lid 6 van de antidumpingbasisverordening (zie grafiek 1 hieronder) (34). Vóór de instelling van de voorlopige maatregelen is de invoer van het betrokken product uit de VRC sterk toegenomen in het tweede en derde kwartaal van 2010 (voor verbruik vóór eind 2010/begin 2011 vanwege de beperkte houdbaarheid). Hier stond geen vergelijkbare toename van het verbruik tegenover, wat erop wijst dat deze invoer plaatsvond met het doel om voorraden aan te leggen in afwachting van de op te leggen maatregelen. De regering van de VRC heeft geen andere verklaring voor deze toename gegeven en derhalve mag de Commissie redelijkerwijs aannemen dat vóór de instelling van de voorlopige maatregelen eind 2010 voorraden zijn aangelegd. Dit wordt voorts aangetoond door het feit dat de omvang van de maandelijkse invoer uit de VRC in de periode tussen de voorlopige en de definitieve maatregelen (vierde kwartaal van 2010 en eerste kwartaal van 2011) zeer gering was. Toen de maatregelen in de definitieve fase (in maart 2011) werden verlicht, steeg de omvang van de maandelijkse invoer weer tot een stabiel niveau.

    Grafiek 1 —

    Invoer van het betrokken product uit de VRC (maandelijkse hoeveelheid)

    Image

    Bron: In overeenstemming met artikel 14, lid 6, opgerichte databank.

    3.2.   Prijzen van de invoer met dumping en met subsidiëring

    (225)

    De prijzen van de invoer uit de VRC (exclusief de geldende antidumpingrechten) hebben zich ontwikkeld als volgt:

    Tabel 3

    Prijzen van invoer

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Gemiddelde cif-prijs (EUR/ton)

    911

    877

    892

    834

    Index (2010 = 100)

    100

    96

    98

    92

    Bron: Eurostat (Comext)

    (226)

    De cif-prijzen van de invoer uit de VRC (exclusief de geldende antidumpingrechten) zijn tijdens de beoordelingsperiode geëvolueerd van 911 EUR/ton naar 834 EUR/ton. Dit betekent een daling van 8 % in de beoordelingsperiode.

    (227)

    De regering van de VRC en een gebruiker hebben aangevoerd dat een vergelijking van de gemiddelde prijzen bij invoer zonder een analyse van de productmix misleidend is. De regering van de VRC heeft voorts verklaard dat het merendeel van de invoer uit de VRC uit de goedkoopste productsoort, dat wil zeggen rovings, bestond.

    (228)

    Anders dan werd aangevoerd, is bij de analyse volledig rekening gehouden met de productmix, aangezien de Commissie per productsoort de verkoopprijzen van de Chinese producenten-exporteurs met die van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft vergeleken. Dit is ook de benadering die in het oorspronkelijke onderzoek is gevolgd.

    (229)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC verzocht om in tabel 3 de Chinese prijzen bij invoer per productsoort te vermelden, aangezien de gegevens per productsoort werden gebruikt voor de berekening van de prijsonderbiedings- en de schademarge.

    (230)

    De gemiddelde prijs bij invoer uit de VRC in tabel 3 wordt gebruikt om de ontwikkeling in de beoordelingsperiode aan te tonen. Voor dit aantonen van ontwikkelingen is het passend gebruik te maken van gemiddelde prijzen. Voor de vaststelling van de prijsonderbiedings- en de schademarge werden gegevens per productsoort gebruikt.

    (231)

    Teneinde de prijsonderbieding in het OT te bepalen, werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brachten aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijzen per productsoort die de in de steekproef opgenomen Chinese producenten in rekening brachten aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, waar nodig gecorrigeerd voor douanerechten, antidumpingrechten en kosten na invoer. De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt in procenten van de gewogen gemiddelde prijs (af fabriek) van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. De vergelijking gaf voor een belangrijke Chinese exporteur naar de Unie een prijsonderbiedingsmarge van 2 % te zien, ondanks de bestaande antidumpingmaatregelen (en douanerechten) die werden toegevoegd aan de invoerprijs. Veruit de meeste andere invoer vond plaats tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die in de Unie.

    (232)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één producent-exporteur aangevoerd dat er sprake was van bepaalde onnauwkeurigheden bij de cif-waarden van 3 PCN's.

    (233)

    Het argument was gegrond en de Commissie heeft de respectieve cif-waarden aangepast, wat ertoe heeft geleid dat de prijsonderbiedings- en de prijsbederfmarge voor deze producent-exporteur licht zijn gewijzigd (zie overweging 440).

    (234)

    Verscheidene partijen hebben aangevoerd dat er tijdens het OT geen sprake was van aanzienlijke prijsonderbieding. Volgens hen is een prijsonderbiedingsmarge van 2 % voor éénzelfde exporteur bijna een minimumdrempel en kan die niet als aanzienlijk worden aangemerkt. Bovendien verwijzen zij naar de praktijk van de Commissie volgens welke een beperkte prijsonderbieding of een prijsonderbieding van 6 % wegens het beperkte uitvoervolume werd geacht geen effect op het algemene prijspeil in de Unie te hebben.

    (235)

    Ondanks de huidige antidumpingrechten is er nog steeds sprake van prijsonderbieding. De verwijzing naar de praktijk van de Commissie is misleidend. In de zaak „natriumcarbonaat met een hoge dichtheid” (35) werd de prijsonderbieding van 6 % geacht vrijwel geen invloed op het algemene prijspeil te hebben gehad, gezien de geringe omvang van de invoer in combinatie met een marktaandeel van het exporterende land van 1,4 %. Ter vergelijking: het marktaandeel van de VRC in het OT bedraagt 15 % — 20 %. In de zaak „laser-leessystemen” (36) was sprake van een beperkte prijsonderbieding voor de betrokken invoer, gelet op i) de grote toename van het verbruik in de Unie (129 %) en ii) de aard van het betrokken product, te weten een weinig homogeen product met een groot aantal verschillende kenmerken en technische verschillen, dat bovendien aan een snelle technologische ontwikkeling onderhevig was. In de huidige onderzoeken is de markt voor het betrokken product een geheel andere, zodat de omvang van de prijsonderbieding in de context van die specifieke markt moet worden beschouwd. Het betrokken product is een homogeen, ter versterking dienend basisproduct op een markt die vrij stabiel is. Een dergelijke markt is gevoeliger voor prijsverschillen en zelfs een vrij klein prijsverschil kan een grote invloed op de markt hebben. Het feit dat er geen sprake was van een aanzienlijke prijsonderbieding, is dan ook voor de Commissie geen aanleiding om haar conclusies te wijzigen. Integendeel, hiermee is bij de beoordeling volledig rekening gehouden. Hoe dan ook wordt elk geval op zichzelf beoordeeld, en het schadebeeld bestaat uit veel indicatoren waarvan geen van doorslaggevend belang kan zijn.

    4.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (236)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 8, lid 4, van de antisubsidiebasisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping en met subsidiëring voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode.

    (237)

    Zoals in de overwegingen 17 tot en met 25 vermeld, werd voor het vaststellen van mogelijke door de bedrijfstak van de Unie geleden schade gebruikgemaakt van een steekproef.

    (238)

    Voor de schadevaststelling heeft de Commissie onderscheid gemaakt tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren geëvalueerd op basis van de in de klacht en het verzoek om een nieuw onderzoek alsmede in de latere opmerkingen verstrekte gegevens, een heeft die waar mogelijk getoetst aan de hand van statistieken. De gegevens hadden betrekking op alle producenten in de Unie. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren geëvalueerd op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt. Beide reeksen gegevens werden representatief geacht voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    (239)

    De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkochte hoeveelheid, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de dumping- en subsidiemarges en herstel van de gevolgen van invoer met dumping of met subsidiëring in het verleden.

    (240)

    De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, arbeidskosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

    5.   Macro-economische indicatoren

    5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (241)

    Schommelingen van de jaarlijkse productie komen veel voor in de bedrijfstak van de Unie, aangezien de ovens om de 7 à 10 jaar moeten worden gerenoveerd, hetgeen leidt tot een hoger productievolume in het voorgaande jaar in verband met de voorraadopbouw, en een lager productievolume in het jaar waarin de oven buiten werking is in verband met de renovatie. Wanneer een oven in verband met een renovatie buiten werking is, zal de productiecapaciteit voor dat specifieke jaar ook lager zijn.

    (242)

    Rekening houdend met deze kanttekeningen hebben de totale productie, de totale productiecapaciteit en de totale bezettingsgraad in de Unie zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 4

    Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Productievolume (ton)

    560 000 - 610 000

    580 000 - 630 000

    510 000 - 560 000

    530 000 - 580 000

    Index

    100

    103

    92

    95

    Productiecapaciteit (ton)

    670 000 - 720 000

    680 000 - 730 000

    650 000 - 700 000

    640 000 - 690 000

    Index

    100

    101

    97

    96

    Bezettingsgraad

    84 %

    86 %

    81 %

    84 %

    Index

    100

    102

    95

    99

    Bron: Gegevens verstrekt door de APFE

    (243)

    Tegen de achtergrond van een toename van het verbruik in de Unie (met 3 %) is de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie van 2010 tot het eind van het OT met 5 % gedaald. Ook de productiecapaciteit is van 2010 tot het eind van het OT afgenomen, met zo'n 4 %. De bezettingsgraad is in de beoordelingsperiode tamelijk stabiel gebleven, met uitzondering van een daling in 2012.

    (244)

    Vastgesteld kan worden dat van 2011 tot eind 2012 de productie met 11 procentpunten en de productiecapaciteit met 4 procentpunten is gedaald. Dit was het gevolg van de herstructurering van de bedrijfstak van de Unie en van enkele fabriekssluitingen. De producent van glasvezelfilamenten Ahlstrom staakte de productie eind 2011 en Owens Corning Vado Ligure in Italië sloot haar deuren in 2012, omdat zij zich niet konden herstellen van de gevolgen van de invoer met dumping. Naar eigen inschatting kan de bedrijfstak van de Unie na de herstructurering en zodra er weer sprake is van gelijke voorwaarden echter levensvatbaar blijven, hetgeen verklaart waarom die bedrijfstak nog steeds investeert in de renovatie van de bestaande ovens.

    (245)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC aangevoerd dat de Commissie heeft gewezen op een kortere dan gemiddelde levensduur van de ovens en dat derhalve bij de investeringen en/of het gebruik van de ovens door de producenten in de Unie sprake is van aanzienlijke inefficiëntie.

    (246)

    Er is aangetoond dat de besluiten van de bedrijfstak van de Unie over de renovatie van ovens zijn genomen op basis van overwegingen in verband met productie en energie-efficiëntie. Er waren geen aanwijzingen dat de levensduur van de ovens zoals die wordt gehanteerd door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, geen deel uitmaakte van een goede praktijk van de bedrijfstak en niet strookte met de vereisten van de productmix.

    (247)

    Verschillende partijen hebben aangevoerd dat een langere periode dan 2010 tot het eind van het OT in aanmerking moet worden genomen, in het bijzonder vanwege de kosten van de renovatie van ovens, die van invloed zijn op alle macro- en micro-economische indicatoren. De regering van de VRC heeft verklaard dat geen gegevens of inlichtingen zijn verstrekt over de jaren waarin de producenten in de Unie ovens hebben gerenoveerd.

    (248)

    De renovatie van ovens is inherent aan de bedrijfstak en moet geregeld plaatsvinden. Zij is van essentieel belang om de continuïteit van de werkzaamheden te waarborgen en de capaciteit in stand te houden. Investeringen in O&O houden rechtstreeks verband met de operationele capaciteit en moeten de ontwikkeling mogelijk maken van producten die afgestemd zijn op de behoeften van de klant. Deze investeringen in de beoordelingsperiode zijn dan ook niet uitzonderlijk. Ongeacht van welke levensduur wordt uitgegaan, de reparatie of renovatie van ovens zal altijd gevolgen voor het productievolume meebrengen. Ondernemingsspecifieke informatie over het tijdstip waarop renovaties hebben plaatsgevonden, wordt als vertrouwelijk beschouwd.

    (249)

    Eén gebruiker heeft tevens aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie in staat was eventuele schadelijke effecten (van de invoer met subsidiëring en met dumping) te voorkomen, aangezien de bezettingsgraad in de periode van 2010 tot het eind van het OT relatief stabiel is gebleven.

    (250)

    De productie van het soortgelijke product is een continu proces dat niet kan worden aangepast aan kortetermijnschommelingen in de vraag. De redelijk stabiele bezettingsgraad moet worden gezien tegen de achtergrond van een afnemende productiecapaciteit. Daarom wordt het argument afgewezen.

    5.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

    (251)

    De omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt van de Unie en de omvang van de verkoop op de markt van de Unie voor intern gebruik alsmede de respectieve marktaandelen hebben zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 5

    Verkoopvolume en marktaandeel

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Omvang van de verkoop op de vrije markt van de Unie (ton)

    420 000 - 470 000

    390 000 - 440 000

    400 000 - 450 000

    420 000 - 470 000

    Index

    100

    94

    96

    99

    Marktaandeel van de verkoop op de vrije markt

    58 % - 63 %

    56 % - 61 %

    55 % - 60 %

    56 % - 61 %

    Index

    100

    96

    95

    97

    Omvang van de verkoop op de markt van de Unie voor intern gebruik (ton)

    20 000 - 70 000

    30 000 - 80 000

    30 000 - 80 000

    30 000 - 80 000

    Index

    100

    114

    123

    121

    Marktaandeel van de verkoop op de markt voor intern gebruik

    4 % - 9 %

    5 % - 10 %

    5 % - 10 %

    5 % - 10 %

    Index

    100

    117

    122

    118

    Bron: Gegevens verstrekt door de APFE

    (252)

    Tijdens de beoordelingsperiode is de omvang van de verkoop van producten van glasvezelfilamenten door de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt (dat wil zeggen aan niet-verbonden afnemers) licht gedaald met 1 %. Tegen de achtergrond van een toename van het verbruik in de Unie met 3 % resulteerde dit echter in een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van 58 % à 63 % in 2010 naar 56 % à 61 % in het OT. De daling van de verkoop in 2011 is een gevolg van het feit dat in 2010 voorraden van uit de VRC ingevoerde producten zijn aangelegd, die in 2011 geleidelijk op de markt kwamen.

    (253)

    In de beoordelingsperiode was de verkoop door de bedrijfstak van de Unie op de markt voor intern gebruik goed voor 11 % à 14 % van de totale verkoop (vrije markt en markt voor intern gebruik) door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie. De verkoop op de markt voor intern gebruik gaf tussen 2010 en 2012 een stijgende lijn te zien, waarna hij in het OT is gestabiliseerd. In absolute cijfers gezien is de toename van de verkoop op de markt voor intern gebruik van 2010 tot eind 2011 beperkt.

    5.3.   Werkgelegenheid en productiviteit

    (254)

    De werkgelegenheid bij en de productiviteit van de producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 6

    Werkgelegenheid en productiviteit

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Aantal werknemers

    3 450 — 3 950

    3 350 — 3 850

    3 200 — 3 700

    3 000 — 3 500

    Index

    100

    97

    95

    89

    Productiviteit (eenheid/werknemer)

    153

    163

    150

    164

    Index

    100

    106

    98

    107

    Bron: Gegevens verstrekt door de APFE

    (255)

    Uit de werkgelegenheidscijfers van de producenten in de Unie blijkt dat de bedrijfstak van de Unie de productie gedurende de hele beoordelingsperiode heeft trachten te rationaliseren met het doel de productiekosten te verlagen. In de beoordelingsperiode is het aantal werknemers namelijk met 11 % teruggelopen.

    (256)

    Het gecombineerde effect van een wijziging van het aantal werknemers en het productievolume in dezelfde beoordelingsperiode heeft ertoe geleid dat de productiviteit van de werknemers van de producenten in de Unie, uitgedrukt in productie (ton) per werknemer per jaar, tussen 2010 en het eind van het OT met 7 % is gestegen.

    5.4.   Groei

    (257)

    Zoals vermeld in overweging 217, is het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 3 % gestegen. Gezien de talrijke toepassingen van het soortgelijke product verwachten de bedrijfstak van de Unie en de gebruikers dat dit groeipatroon zich in de nabije toekomst zal voortzetten.

    5.5.   Hoogte van de dumping- en subsidiemarge en herstel van de gevolgen van invoer met dumping of met subsidiëring in het verleden

    (258)

    Tot 2011, toen rechten werden ingesteld, heeft de bedrijfstak van de Unie schade geleden als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC. De rechten op de invoer uit de VRC hadden tot doel gelijke voorwaarden te scheppen, zodat de bedrijfstak van de Unie op eerlijke wijze kon concurreren met deze invoer en zich kon herstellen van de geleden schade.

    (259)

    Dit is echter niet gebeurd. De bedrijfstak van de Unie draait thans weer met verlies en heeft gestaag marktaandeel verloren, hoewel het verbruik in de Unie is gestegen. De producten uit de VRC werden nog steeds tegen zeer lage prijzen ingevoerd en wonnen aan marktaandeel. Het marktaandeel van de invoer uit de VRC lag in het onderzoektijdvak 3 procentpunten hoger dan vóór de instelling van de rechten (37). De bedrijfstak van de Unie onderging een herstructurering en kende enkele fabriekssluitingen (zie overweging 244). Herstel van de gevolgen van de invoer met dumping in het verleden is duidelijk uitgebleven.

    (260)

    Gezien de omvang van de invoer, het marktaandeel en de prijzen van de met dumping en met subsidiëring uit de VRC ingevoerde producten, en rekening houdend met de bestaande dumpingmarges (9,6 % en 29,7 %) (38), kan het effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk worden geacht.

    (261)

    Aangezien dit het eerste antisubsidieonderzoek ten aanzien van het betrokken product is, is herstel van de gevolgen van de invoer met subsidiëring in het verleden in het kader van deze beoordeling niet aan de orde.

    6.   Micro-economische indicatoren

    6.1.   Prijzen

    (262)

    De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid in de Unie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 7

    Verkoopprijzen op de vrije markt en de markt voor intern gebruik in de Unie

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Gemiddelde verkoopprijs af fabriek per eenheid op de vrije markt in de Unie (EUR/ton)

    1 061

    1 144

    1 070

    1 035

    Index (2010 = 100)

    100

    108

    101

    98

    Gemiddelde verkoopprijs af fabriek per eenheid op de markt voor intern gebruik in de Unie (EUR/ton)

    1 006

    1 031

    1 027

    989

    Index (2010 = 100)

    100

    103

    102

    98

    Bron: Gegevens verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (263)

    De verkoopprijzen per eenheid op de vrije markt zijn in de beoordelingsperiode met 2 % gedaald. Aangezien in september 2010 voorlopige rechten van kracht werden, was de bedrijfstak van de Unie in staat zijn prijzen in 2011 te verhogen. Vanaf 2011 zijn de verkoopprijzen per eenheid echter met 10 % gedaald.

    (264)

    De verkoopprijzen per eenheid op de markt voor intern gebruik (dat wil zeggen verrekenprijzen) vertoonden dezelfde ontwikkeling als de verkoopprijzen per eenheid op de vrije markt, waarbij de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen op de markt voor intern gebruik in 2011 heeft verhoogd, waarna die verkoopprijzen per eenheid met 4 % zijn gedaald.

    6.2.   Gemiddelde productiekosten per eenheid

    (265)

    De productiekosten per eenheid hebben zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 8

    Productiekosten per eenheid

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

    964

    990

    1 032

    976

    Index (2010 = 100)

    100

    103

    107

    101

    Bron: Gegevens verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (266)

    De gemiddelde productiekosten per eenheid zijn tussen 2010 en 2012 gestegen. Na 2012 zijn de gemiddelde productiekosten per eenheid opnieuw gedaald tot bijna het niveau van 2010. De piek in 2012 wordt toegeschreven aan een specifieke investering door een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. In de hele beoordelingsperiode zijn de gemiddelde productiekosten per eenheid met slechts 1 % gestegen.

    (267)

    Verschillende gebruikers hebben aangevoerd dat de specifieke situatie van een onderneming geen algemene conclusies rechtvaardigt. Met betrekking tot de productiekosten per eenheid werd geconcludeerd dat die redelijk stabiel zijn. De piek van 2012 bracht geen wijziging in de algemene conclusies.

    (268)

    De productiekosten per eenheid zijn gebaseerd op het totale productievolume van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De verkoopprijs per eenheid in tabel 7 is gebaseerd op de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers. Bijgevolg hebben de twee indicatoren een andere grondslag en zijn zij niet rechtstreeks vergelijkbaar.

    (269)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de CCCLA aangevoerd dat het onontbeerlijk is dat de Commissie zorgt voor voldoende vergelijkbare gegevens om te beoordelen of de schommeling van de productiekosten de lichte daling van de verkoopprijzen in de Unie zou kunnen verklaren.

    (270)

    Deze twee indicatoren hebben een andere grondslag en hoewel zij qua absolute cijfers niet rechtstreeks vergelijkbaar zijn, zijn zij dat wel qua ontwikkeling.

    6.3.   Arbeidskosten

    (271)

    De gemiddelde arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 9

    Gemiddelde arbeidskosten per werknemer

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

    40 518

    41 590

    42 310

    42 917

    Index (2010 = 100)

    100

    103

    104

    106

    Bron: Gegevens verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (272)

    De gemiddelde arbeidskosten per werknemer hebben in de beoordelingsperiode een geleidelijk stijgende lijn vertoond (+ 6 %). Dit was in overeenstemming met de arbeidskostenindex in de landen waar de in de steekproef opgenomen producenten zijn gevestigd (39).

    6.4.   Voorraden

    (273)

    De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 10

    Voorraden

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Eindvoorraad (ton)

    18 539

    46 585

    50 198

    52 805

    Index (2010 = 100)

    100

    251

    271

    285

    Bron: Gegevens verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (274)

    De eindvoorraden zijn eerst in 2011 aanzienlijk gestegen en vervolgens in de beoordelingsperiode verder gestegen.

    (275)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de schommelingen van de omvang van de voorraden waarvan melding wordt gemaakt in de door de APFE verstrekte gegevens, de niet-opgegeven verkoop doen uitkomen en ten opzichte van de invoer uit de VRC niet wijzen op schade.

    (276)

    Dit argument moet worden afgewezen. De Commissie heeft de analyse van de micro-economische indicatoren, zoals de voorraden, verricht op basis van de feitelijke gegevens die zijn verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Uit het onderzoek van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is niet gebleken van niet-opgegeven verkoop.

    (277)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één gebruiker aangevoerd dat 2010 geen geschikt referentiejaar is omdat de voorraden ongewoon gering waren in vergelijking met de periode 2006 tot oktober 2009 (het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke antidumpingonderzoek).

    (278)

    Het argument wordt afgewezen aangezien in de steekproef in het kader van de lopende onderzoeken niet dezelfde entiteiten zijn opgenomen als in de steekproef in het kader van het eerdere onderzoek en de gegevens dus niet vergelijkbaar zijn. De Commissie heeft haar onderzoek beperkt tot de beoordelingsperiode, in het bijzonder wat de micro-economische gegevens betreft, en beschikt niet over gegevens met betrekking tot de voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de periode vóór de beoordelingsperiode. De regering van de VRC heeft verklaard dat de voorraden in 2011 ook groter zijn wegens de daling van het verbruik in de Unie dat jaar met 3 %. Dit is evenwel niet van invloed op de ontwikkeling in de beoordelingsperiode.

    6.5.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (279)

    De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode ontwikkeld als volgt:

    Tabel 11

    Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

    3 %

    2 %

    – 6 %

    – 4 %

    Index (2010 = 100)

    100

    66

    – 200

    – 134

    Kasstroom (EUR)

    32 847 910

    10 978 839

    – 1 297 704

    14 660 203

    Index (2010 = 100)

    100

    33

    – 4

    45

    Investeringen (EUR)

    7 729 022

    9 721 478

    30 738 820

    32 511 238

    Index (2010 = 100)

    100

    126

    398

    421

    Rendement van investeringen

    2 %

    2 %

    – 4 %

    – 3 %

    Index (2010 = 100)

    100

    69

    – 184

    – 137

    Bron: Gegevens verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

    (280)

    De Commissie heeft de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bepaald door de winst vóór belastingen uit de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de met die verkoop behaalde omzet. Gedurende de beoordelingsperiode is de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie aanzienlijk afgenomen van + 3 % tot – 4 %.

    (281)

    De netto-kasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De kasstroom is in de beoordelingsperiode sterk afgenomen (– 55 %).

    (282)

    Het investeringsniveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft in de beoordelingsperiode een stijgende trend vertoond. In 2012 en in het OT was de stijging sterker. De hoge investeringskosten hielden verband met de renovatie van de ovens. In deze kapitaalintensieve bedrijfstak moeten de ovens om de 7 à 10 jaar worden gerenoveerd; de kosten van de renovatie van een oven kunnen oplopen tot 8 à 13 miljoen EUR (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze bedragen vermeld). De investeringen omvatten ook substantiële structurele investeringskosten in verband met het verbruik van de voor de spinbakken gebruikte legering en de terugkerende renovatie daarvan.

    (283)

    Het rendement van de investeringen is de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Het rendement van de investeringen heeft duidelijk de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid gevolgd. De verslechtering van het rendement van de investeringen is een duidelijke aanwijzing voor de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode.

    (284)

    De bovenbedoelde kwetsbare financiële situatie is ontstaan in weerwil van het toegenomen verbruik in de beoordelingsperiode, zoals beschreven in overweging 217, en de inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om de productiekosten te rationaliseren, zoals beschreven in de overwegingen 244 en 337.

    (285)

    Uit de onderzoeken is niet gebleken dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ernstige moeilijkheden hebben ondervonden bij het aantrekken van kapitaal.

    (286)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende partijen opgemerkt dat de investeringsniveaus in 2012 en het OT zó hoog waren dat deze hoge investeringskosten de reden zouden kunnen zijn waarom de bedrijfstak van de Unie in het OT verliesgevend was. De regering van de VRC heeft tevens aangevoerd dat de daling van de winstgevendheid rechtstreeks verband houdt met de stijging van de productiekosten en het productieverlies als gevolg van de renovatie van de ovens.

    (287)

    In de eerste plaats valt het bedrag van 32 miljoen EUR aan investeringen in het OT van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 gedeeltelijk samen met de 30 miljoen EUR in het jaar 2012. In de tweede plaats waren de in die tijdvakken verrichte investeringen onontbeerlijk voor de renovatie van ovens, worden zij in de bedrijfstak periodiek verricht en worden zij geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, zoals is uiteengezet in de overwegingen 241 tot en met 250. In de derde plaats was het niveau van de investeringen van invloed op de resultaten van de bedrijfstak van de Unie, aangezien die extra kosten meebrengen. De belangrijkste effecten van de investeringen komen evenwel tot uitdrukking op de balans en niet in de winst- en verliesrekening, waaruit de terugkerende standaardafschrijvingskosten blijken, en kunnen derhalve op zich geen verklaring voor de verliesgevende situatie vormen. Met betrekking tot het argument van de regering van de VRC moet worden opgemerkt dat de renovaties van ovens vooraf zorgvuldig worden gepland. De continuïteit van de levering aan de afnemers wordt verzekerd door de opbouw van een buffervoorraad. Ten slotte worden de gevolgen van deze investeringen voor de kosten en de bedrijfsresultaten over meerdere jaren gespreid.

    (288)

    Daarnaast hebben verschillende partijen aangevoerd dat i) de hogere investeringskosten tot uitdrukking komen in het lagere investeringsrendement voor het jaar 2012 en het OT (aangezien sommige investeringen niet onmiddellijk rendement opleveren) en ii) het niet redelijk is om op basis van een momentopname voor een periode van twee jaar die wegens grote investeringen een vertekend beeld geeft, te concluderen dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie is verslechterd.

    (289)

    Investeringen in ovens in de beoordelingsperiode zijn niet uitzonderlijk. Uit het onderzoek is gebleken dat de bedrijfstak van de Unie sinds 2004 nagenoeg elk jaar investeringen in ovens heeft verricht. Ongeacht van welke levensduur wordt uitgegaan, zal de reparatie of renovatie van ovens derhalve altijd gevolgen voor het productievolume en het investeringsrendement meebrengen. De verslechtering van de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was een aanwijzing dat zij niet in staat waren prijzen voor het soortgelijke product in rekening te brengen die de voor de continuïteit van de bedrijfsactiviteiten noodzakelijke investeringen mogelijk zouden maken.

    (290)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat een bedrijfstak eerst de beschikbare liquide middelen zal aanwenden alvorens van geleende middelen gebruik te maken en dat het derhalve normaal is dat de kasstroom verslechterde toen de producenten in de Unie in 2012 en het OT fors investeerden. Bovendien zou een verliesgevende bedrijfstak niet zoveel hebben kunnen investeren als de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

    (291)

    De bedrijfstak glasvezelfilamenten is een mondiale sector met financieringsmechanismen die het financiële kader van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie te buiten gaan. Investeringssituaties hebben niet noodzakelijkerwijs een weerslag op de kasstroom. Daarom worden deze argumenten afgewezen.

    7.   Conclusie betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (292)

    De bevindingen van de onderzoeken bevestigen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden als bedoeld in artikel 3, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en artikel 8, lid 4, van de antisubsidiebasisverordening.

    (293)

    Door de instelling van de antidumpingmaatregelen heeft de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen in 2011 kunnen verhogen. Tegelijkertijd heeft die bedrijfstak inspanningen gedaan om de efficiëntie en de productiviteit te verhogen. Hoewel het verbruik in de Unie is toegenomen, had de bedrijfstak van de Unie geen andere keus dan zijn verkoopprijzen per eenheid vanaf 2012 opnieuw te verlagen om zijn marktaandeel te behouden.

    (294)

    Uit de analyse van de prijsonderbieding (zie overweging 231) en de dalende trend van de verkoopprijzen van de producenten in de Unie (zie overweging 263) blijkt duidelijk dat de producenten in de Unie hebben geprobeerd op de prijs te concurreren met de invoer uit de VRC en de prijskloof hebben gedicht. Als gevolg hiervan zijn de financiële resultaten van de producenten in de Unie echter aanzienlijk verslechterd en maakt de bedrijfstak van de Unie sinds 2012 melding van verliezen. Deze situatie is op korte tot middellange termijn niet houdbaar.

    (295)

    Ook andere indicatoren, zoals productie, productiecapaciteit, werkgelegenheid, voorraden en kasstroom, hebben een negatieve ontwikkeling laten zien, zelfs na de instelling van maatregelen ten aanzien van de VRC.

    (296)

    De bevindingen van beide onderzoeken bevestigen tevens dat de gewijzigde omstandigheden die de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe antidumpingonderzoek rechtvaardigden, te weten de herstructurering en enkele fabriekssluitingen in de Unie als beschreven in overweging 244, ingrijpend en blijvend van aard zijn. Na de sluiting wordt een fabriek volledig ontmanteld. Bovendien kost de installatie van een nieuwe oven veel geld en tijd, en kan die niet op korte termijn worden uitgevoerd. De tijd en de kosten die gemoeid zijn met het bouwen van een nieuwe fabriek met ovens mogen dan ook niet worden onderschat. De herstructurering en de sluiting van een aantal fabrieken kunnen daarom als ingrijpend en blijvend van aard worden beschouwd.

    (297)

    Verschillende partijen hebben aangevoerd dat er duidelijke signalen waren dat er geen sprake van schade is. Op deze argumenten wordt in de volgende overwegingen ingegaan.

    (298)

    De CCCLA heeft verklaard dat een van de producenten in de Unie, 3B Fibreglass, in 2012 was overgenomen door de Binani-groep en dat de totale prestaties van de bedrijfstak van de Unie goed moeten zijn, aangezien geen rationele marktdeelnemer zou investeren in een sector die niet presteert. Zij haalt ook het jaarverslag 2013 van Braj Binani aan, waarin staat te lezen dat „de totale prestaties van de twee productie-eenheden in België en Noorwegen als goed [worden] beschouwd”. Bovendien heeft de CCCLA tevens verklaard dat de omzet van twee producenten in de Unie tussen 2010 en het eind van het OT is gestegen en dat het derhalve duidelijk is dat de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt.

    (299)

    De Indiase Binani-groep heeft 3B Fibreglass inderdaad in 2012 overgenomen. Ongeacht de individuele zakelijke redenen die de Binani-groep voor de overname had, verwijst de Commissie echter naar de bevindingen van haar onderzoek waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Unie marktaandeel heeft verloren en dat de winstgevendheid ervan is afgenomen. De aangehaalde passage moet in de juiste context worden geplaatst: zij luidt voluit: „De totale prestaties van de twee productie-eenheden in België en Noorwegen worden als goed beschouwd en de capaciteit is gedeeltelijk beperkt om tegemoet te komen aan de geringere vraag op de markt. Het is gelukt de productie op te voeren tot het normale efficiëntieniveau. Door de goedkope invoer uit Azië is de gemiddelde opbrengst evenwel mager uitgevallen.”

    (300)

    Het argument dat de bedrijfstak van de Unie geen schade heeft geleden omdat twee producenten in de Unie tussen 2010 en het eind van het OT een hogere omzet kenden, is misleidend en onjuist. De CCCLA heeft zich voor deze analyse gebaseerd op de omzet, uitgedrukt in kg. Het is evenwel niet juist om uitsluitend aan de hand van het grotere verkoopvolume conclusies te trekken, aangezien op die manier wordt voorbijgegaan aan het niveau van de verkoopprijs en daarmee aan de gevolgen voor de winstgevendheid van de onderneming.

    (301)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat het feit dat leden van de APFE zowel binnen als buiten de Unie (bv. de VRC, Rusland, India en Tunesië) in capaciteitsuitbreiding investeren, er duidelijk op wijst dat er geen sprake is van schade.

    (302)

    Dit schadeonderzoek houdt verband met de prestaties van de producenten in de Unie op de markt van de Unie. Zoals uit tabel 4 blijkt, is de capaciteit van de bedrijfstak van de Unie in 2011 licht toegenomen met 1 %, waarna de capaciteit tot het eind van het OT is gedaald met 5 procentpunten. Er is derhalve geen toename van de capaciteit in de Unie. Aangezien veel producenten van glasvezelfilamenten multinationals zijn, wekt het evenwel geen verbazing dat deze ondernemingen ook buiten de EU investeren wanneer zich zakelijke kansen voordoen. Investeringen in extra capaciteit buiten de EU vinden plaats om te voorzien in de behoeften van de opkomende markten en met het oog op het maken van winst. In het concept om dicht bij deze afnemers te zijn, past ook dat in deze regio's fabrieken worden gebouwd. De zakelijke beslissing om al dan niet een fabriek buiten de EU te bouwen, staat evenwel volledig los van het feit dat de producenten in de Unie schade lijden. Soortgelijke beweringen over grote investeringen door de bedrijfstak van de Unie komen hierna aan de orde in het deel betreffende schade door eigen toedoen.

    (303)

    Verschillende partijen hebben aangevoerd dat er geen sprake van schade is, aangezien enkele producenten in de Unie hebben aangekondigd hun prijzen van het soortgelijke product met ingang van januari 2014 te zullen verhogen, ter compensatie van de voortdurende stijging van de grondstof-, energie- en transportkosten.

    (304)

    In de eerste plaats houdt het prijsniveau in 2014 verband met gebeurtenissen na het OT. In de tweede plaats heeft de bedrijfstak van de Unie in de laatste jaren de meeste van deze prijsstijgingen opgevangen door productiviteitsverhogingen. Op een gegeven moment wordt evenwel een punt bereikt waarop verdere productiviteitsverhogingen veel moeilijker op korte termijn kunnen worden uitgevoerd. Aangezien de bedrijfstak van de Unie in het OT verlies heeft gemaakt en deze prijsstijgingen niet langer kunnen worden opgevangen, wordt het op een bepaald moment onvermijdelijk om deze stijgingen aan de afnemers door te berekenen, waardoor het risico bestaat dat er nog meer marktaandeel verloren gaat. Op grond hiervan zijn de argumenten afgewezen.

    E.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Inleiding

    (305)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de antidumpingbasisverordening en artikel 8, leden 6 en 7, van de antisubsidiebasisverordening is onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kon worden beschouwd.

    (306)

    Er is ook een onderzoek ingesteld naar andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade had kunnen lijden, om te voorkomen dat de mogelijke door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping en met subsidiëring werd toegeschreven.

    1.1.   Gevolgen van de invoer met dumping en met subsidiëring

    (307)

    Uit de onderzoeken is gebleken dat ondanks de geldende antidumpingmaatregelen de omvang van de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC in de beoordelingsperiode is toegenomen (met 32 %), wanneer 2009 als referentiejaar wordt genomen. Dit heeft ertoe geleid dat het marktaandeel van de VRC is gestegen van 13 % – 18 % in 2009 tot 15 – 20 % aan het eind van het OT.

    (308)

    Tegelijkertijd en ondanks de toename van het verbruik zag de bedrijfstak van de Unie zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode met 3 procentpunten dalen.

    (309)

    De gemiddelde prijzen van de invoer met dumping en met subsidiëring zijn tussen 2010 en het eind van het OT met 8 % gedaald en lagen onder die van de bedrijfstak van de Unie in hetzelfde tijdvak.

    (310)

    De bedrijfstak van de Unie was in 2010 en 2011 nog steeds winstgevend en begon daarna verliezen te maken, wat samenviel met de toename van de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC. Zelfs nadat hij zijn verkoopprijzen had verlaagd, is de bedrijfstak van de Unie er niet in geslaagd zijn marktaandeel te behouden. Deze prijsverlaging ging ten koste van de winstgevendheid, waardoor de bedrijfstak van de Unie verliezen ging boeken.

    (311)

    Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het prijsniveau voor de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC plus de toename van de omvang van die invoer beduidend negatieve gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie hebben gehad en derhalve een doorslaggevende rol bij de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade hebben gespeeld.

    (312)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende partijen aangevoerd dat er geen analyse is gemaakt waaruit blijkt dat door de invoer uit de VRC een neerwaartse druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie is uitgeoefend en de schade voor die bedrijfstak is veroorzaakt, en dat de Commissie zich bij haar analyse louter beroept op een samenvallen in de tijd. Zij verwijzen naar het verslag van het panel in de zaak China — X-Ray Equipment: „Het panel erkent dat een algemene correlatie tussen invoer met dumping en schade voor de binnenlandse bedrijfstak de bevinding kan schragen dat sprake is van een oorzakelijk verband. Een dergelijke analyse van de gelijktijdigheid is echter niet doorslaggevend voor de kwestie van het oorzakelijk verband; oorzakelijk verband en correlatie zijn twee verschillende concepten. In de omstandigheden van het onderhavige geval […] wordt de kwestie van het oorzakelijk verband niet opgelost door een dergelijke algemene bevinding dat sprake is van gelijktijdigheid.”  (40)

    (313)

    De conclusies zijn evenwel gebaseerd op een analyse van een uitgebreide lijst van indicatoren. Zoals in deel D is uiteengezet, omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping en met subsidiëring een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed zijn. Veel indicatoren wezen erop dat schade was geleden. In een dergelijke situatie is de enige reden voor de bedrijfstak van de Unie om de prijzen te verlagen het behoud van marktaandeel, of althans het voorkomen van het verlies van nog meer marktaandeel, wanneer hij met prijsconcurrentie wordt geconfronteerd. Na de instelling van de oorspronkelijke maatregelen is de bedrijfstak van de Unie in 2011 erin geslaagd zijn prijzen te verhogen, maar moest hij in de daaropvolgende jaren zijn prijzen verlagen, terwijl de productiekosten niet daalden. Zoals nader aangegeven in de overwegingen 320 — 335, vond de uitvoer uit derde landen gedurende de gehele beoordelingsperiode hoofdzakelijk tegen hoge prijzen plaats, en is het marktaandeel van derde landen redelijk stabiel gebleven en vanaf 2011 zelfs gedaald. Daarom heeft de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen niet vanwege de invoer uit derde landen verlaagd, maar vanwege de lage prijs van de met dumping en met subsidiëring uit de VRC ingevoerde producten. Sinds 2011 is alleen de invoer uit de VRC aanzienlijk gestegen, heeft alleen de invoer uit de VRC zich marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie toegeëigend, en zijn alleen de prijzen van de invoer uit de VRC gedaald. Op basis hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat de neerwaartse druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en de schade voor die bedrijfstak werden veroorzaakt door de toename van de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC. Andere factoren die dit oorzakelijk verband kunnen verbreken, worden hierna geanalyseerd.

    (314)

    De CCCLA en de regering van de VRC hebben aangevoerd dat er geen sprake is van neerwaartse prijsdruk of verhindering van een prijsverhoging, aangezien „de daling van de verkoopprijzen van de producenten in de Unie niet significant is, omdat zij tijdens de beoordelingsperiode slechts een piek bereikten van 2 %”. Diverse partijen hebben tevens aangevoerd dat een daling van de verkoop in de Unie met 1 %, een stijging van het marktaandeel van de invoer uit de VRC met 2 % en een daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 3 % de voorgestelde drastische maatregelen niet rechtvaardigen.

    (315)

    Zoals hierboven aangegeven, herhaalt de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie na de instelling van de voorlopige rechten in september 2010 zijn prijzen in 2011 heeft kunnen verhogen. Vanaf 2011 zijn de verkoopprijzen per eenheid echter met 10 % gedaald. Daarom is er duidelijk sprake van een sterke achteruitgang van de verkoopprijzen. Hoewel er antidumpingmaatregelen van kracht zijn, bleef de bedrijfstak van de Unie schade lijden als gevolg van een daling van het verkoopvolume, de prijzen en het marktaandeel, terwijl tegelijkertijd het verkoopvolume en het marktaandeel van de invoer uit de VRC stegen en een aanzienlijk hoger niveau bereikten dan in het onderzoektijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Normaliter wordt de bedrijfstak van de Unie verondersteld zich te herstellen van de gevolgen van invoer met dumping of met subsidiëring in het verleden, zodra maatregelen worden ingesteld. Dat was duidelijk niet het geval. Nadat zich onmiddellijk na de instelling van de maatregelen een licht herstel aftekende, is de situatie van de bedrijfstak van de Unie in de loop van de beoordelingsperiode verder verslechterd.

    (316)

    Eén niet-verbonden importeur heeft verklaard dat de producenten in de Unie de prijzen niet zo ver hadden hoeven te verlagen als zij hebben gedaan, omdat de vraag op markt van de Unie groter was dan het aanbod. De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de daling van de verkoopprijzen in de Unie en de daling van de prijzen van de invoer uit China niet los kunnen worden gezien van de mondiale prijsontwikkelingen van het betrokken product en stroken met de normale gang van zaken op de markt. Daarnaast is de Commissie volgens de regering van de VRC niet nagegaan of de markt in 2011 (na de instelling van maatregelen in het kader van het vorige onderzoek) prijsverhogingen zou hebben toegestaan, wanneer die in de mondiale context worden bezien, en, zo ja, in welke mate. Bovendien heeft de Commissie ten onrechte bewijsmateriaal geweigerd over de door de producenten in de Unie na het OT doorgevoerde prijsverhogingen, waarvoor zij verwijst naar de zaken Zonneglas en Faxapparaten voor persoonlijk gebruik  (41).

    (317)

    De Commissie was van oordeel dat de bewering dat de vraag het aanbod overschreed, niet was onderbouwd. Het verlies van marktaandeel en de toename van de voorraden zijn geen aanwijzingen dat de vraag groter was dan het aanbod, maar duiden eerder op het tegendeel. Met betrekking tot het argument van de regering van de VRC moet worden opgemerkt dat de behandelde prijsontwikkelingen betrekking hebben op de verkoop op de markt van de Unie en niet op de verkoop wereldwijd. Op de markt van de Unie concurreren het soortgelijke product en het betrokken product op de prijs. Zoals hierboven aangetoond, kan de daling van de prijzen niet aan andere factoren dan deze prijsconcurrentie (gezien de relatief stabiele productiekosten en het verbruik in de Unie) worden toegeschreven. Bovendien heeft de regering van de VRC geen verdere informatie over de mondiale prijsontwikkelingen verstrekt. Dit argument werd bijgevolg ongegrond geacht. Wat het argument inzake na het OT doorgevoerde prijsverhogingen betreft, gebeurtenissen na het OT vallen buiten het kader van dit onderzoek. Hoe dan ook is er geen overtuigend bewijs geleverd van daadwerkelijke prijsverhogingen die zich na het OT zouden hebben voorgedaan. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

    (318)

    De CCCLA heeft daarnaast aangevoerd dat voor de gemiddelde prijsdaling van 8 % van de uit China ingevoerde producten, als bedoeld in overweging 226, rekening had moeten worden gehouden met de voor douanerechten en -afhandeling gecorrigeerde prijzen, het antidumpingrecht, de winstmarge van de importeurs en de VVA-kosten voor de importeurs. Die gecorrigeerde prijzen zouden zich dan op een met de verkoopprijzen in de Unie vergelijkbaar niveau, als vermeld in tabel 7, bevinden, zodat zij geen beslissende invloed konden hebben gehad op de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.

    (319)

    Voor de analyse van de indicatoren wordt de in tabel 3 vermelde cif-waarde van de verkoop van de producenten-exporteurs vergeleken met de in tabel 7 vermelde prijs af fabriek van de producenten van de Unie. Dit is een accurate methode voor het analyseren van ontwikkelingen. Voor de berekening van de prijsonderbiedings- en de schademarge werden inderdaad gecorrigeerde prijzen gebruikt, zoals uiteengezet in overweging 231. In dit verband beklemtoont de Commissie dat de prijsonderbieding slechts één indicator is die moet worden onderzocht, maar dat voor de analyse naar alle schade-indicatoren tezamen moet worden gekeken. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

    1.2.   Gevolgen van andere factoren

    1.2.1.   Invoer uit andere landen

    (320)

    De omvang van de invoer uit derde landen, de gemiddelde prijzen per eenheid en het marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode worden in onderstaande tabel weergegeven.

    Tabel 12

    Invoervolume (ton), gemiddelde prijzen per eenheid (EUR/ton)

     

     

    2010

    2011

    2012

    OT

    Totaal derde landen

    Volume (ton)

    128 378

    182 601

    183 446

    174 553

    Index (2010 = 100)

    100

    142

    143

    136

    Marktaandeel

    14 % - 19 %

    22 % - 27 %

    21 % - 26 %

    20 % - 25 %

    Maleisië

    Volume (ton)

    37 919

    70 847

    60 931

    60 841

    Gem. prijs per ton (EUR)

    980

    1 029

    998

    958

    Marktaandeel

    2 % - 7 %

    7 % - 12 %

    5 % - 10 %

    5 % - 10 %

    Noorwegen

    Volume (ton)

    25 204

    30 496

    33 277

    30 781

    Gem. prijs per ton (EUR)

    1 167

    1 044

    1 006

    944

    Marktaandeel

    0 % - 5 %

    1 % - 6 %

    1 % - 6 %

    1 % - 6 %

    Turkije

    Volume (ton)

    18 430

    20 017

    23 235

    19 233

    Gem. prijs per ton (EUR)

    1 199

    1 231

    1 064

    1 067

    Marktaandeel

    0 % - 5 %

    0 % - 5 %

    0 % - 5 %

    0 % - 5 %

    Bron: Eurostat (Comext)

    (321)

    Behalve uit de VRC wordt het betrokken product hoofdzakelijk ingevoerd uit Maleisië, Noorwegen en Turkije. Ook worden geringe hoeveelheden uit Mexico, de Verenigde Staten en Taiwan ingevoerd. Het totale marktaandeel van de derde landen werd van 2010 tot eind 2011 gekenmerkt door een sterke stijging. Daarna is het marktaandeel in het OT gedaald.

    (322)

    Het grootste gedeelte van de invoer uit derde landen (met uitzondering van geringe hoeveelheden uit Taiwan) was aanzienlijk duurder dan de invoer uit de VRC. Voorts lagen de totale gemiddelde prijzen van de invoer uit andere landen boven de prijzen van de bedrijfstak van de Unie of waren daarmee vergelijkbaar.

    (323)

    Maleisië nam het leeuwendeel van de invoer uit derde landen in de Unie voor zijn rekening (40 %). De invoer uit Maleisië was echter beperkt tot één soort producten van glasvezelfilamenten, te weten gesneden strengen. Het aandeel van Maleisië in het marktvolume van de Unie is gedurende de beoordelingsperiode groter geworden. Gemiddeld lagen de prijzen van de invoer van gesneden strengen uit Maleisië ook boven die van de invoer uit de VRC en waren zij bijna even hoog als de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie. Bovendien waren de Maleisische prijzen voor de producenten in de Unie geen beletsel om hun prijzen tussen 2010 en 2011 te verhogen, toen voorlopige rechten ten aanzien van de VRC werden ingesteld. Zou de bedrijfstak van de Unie werkelijk aanmerkelijke schade als gevolg van de Maleisische prijzen hebben geleden, dan hadden de producenten in de Unie hun prijzen niet kunnen verhogen toen de voorlopige antidumpingrechten ten aanzien van de VRC werden ingesteld. De invoer uit Maleisië concurreert met de productie van de bedrijfstak van de Unie, maar heeft in de gehele beoordelingsperiode een stabiele factor gevormd qua prijs, productsoort en producthoeveelheden.

    (324)

    Het op één na grootste aandeel in de invoer uit derde landen in de Unie werd opgetekend voor Noorwegen. Het aandeel van Noorwegen in de markt van de Unie is gedurende de beoordelingsperiode stabiel gebleven. De gemiddelde prijzen per productsoort voor de invoer uit Noorwegen waren hoger dan die voor de invoer uit de VRC. Bij deze invoer uit Noorwegen gaat het voornamelijk om rovings die worden gefabriceerd door één enkele onderneming die tot hetzelfde groep als één van de producenten in de Unie behoort. Bovendien wordt de hele Noorse productie via de producent in de Unie verkocht. Derhalve beschouwt de Commissie Noorwegen niet als een concurrerend derde land.

    (325)

    Turkije was goed voor het op twee na grootste deel van de invoer uit derde landen in de Unie. Het aandeel van Turkije in de markt van de Unie is gedurende de beoordelingsperiode stabiel gebleven. Gemiddeld waren de prijzen per productsoort van de invoer van het soortgelijke product ook beduidend hoger dan die van de invoer uit de VRC.

    (326)

    De regering van de VRC heeft tevens verklaard dat de voorraden van de Unie in 2011 zijn toegenomen na een sterke stijging van de invoer uit derde landen, terwijl de invoer uit de VRC in hetzelfde jaar is teruggelopen.

    (327)

    Van 2010 tot eind 2011 is de invoer uit de VRC inderdaad teruggelopen en is de invoer uit derde landen toegenomen. De bedrijfstak van de Unie was in 2010 en 2011 evenwel nog steeds winstgevend en begon pas daarna verliezen te maken, wat samenviel met de toename van de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC. De invoer uit derde landen is na 2011 gedaald en kan derhalve niet de reden zijn waarom de bedrijfstak van de Unie vervolgens verliesgevend is geworden. Om de hierboven vermelde redenen kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat een deel van de invoer uit andere landen weliswaar negatieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie kan hebben gehad, maar niet in die mate dat daardoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC en de schade voor de bedrijfstak van de Unie zou worden verbroken.

    (328)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende partijen aangevoerd dat de productmix die wordt gebruikt voor de analyse van de prijsonderbieding (prijsvergelijkingen tussen de producenten in de VRC en in de Unie) niet voor de invoer uit derde landen is gebruikt. De regering van de VRC heeft uitdrukkelijk verzocht om nadere gegevens over de productmix van de invoer uit derde landen die niet uit de statistieken van Eurostat kunnen worden afgeleid.

    (329)

    De Commissie heeft voor de analyse van de invoer uit derde landen wel degelijk ten volle rekening gehouden met de productmix door de prijzen van derde landen per productsoort te vergelijken met de overeenkomstige prijzen in de Unie per productsoort. Aangezien er voor de drie derde landen slechts één producent is, konden om redenen van vertrouwelijkheid geen specifieke gegevens worden bekendgemaakt.

    (330)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de conclusie van de Commissie dat een deel van de invoer uit derde landen van invloed kan zijn geweest op de situatie van de producenten in de Unie, maar het oorzakelijk verband niet heeft verbroken, noch objectief noch op een beredeneerde analyse gebaseerd is.

    (331)

    De drie belangrijkste derde landen die het soortgelijke product naar de Unie uitvoerden, waren Maleisië, Noorwegen en Turkije. Zoals hierboven reeds is vermeld, ging het bij de invoer uit Maleisië voornamelijk om een productsoort met een vergelijkbaar prijsniveau als dat van de bedrijfstak van de Unie. De Noorse producent wordt om bovenvermelde redenen niet als concurrent uit een derde land beschouwd. Het marktaandeel van de invoer uit Turkije is tijdens de beoordelingsperiode stabiel gebleven en kende een relatief geringe omvang. Het argument dat de invoer uit derde landen het oorzakelijk verband heeft verbroken, wordt afgewezen.

    (332)

    De regering van de VRC heeft tevens aangevoerd dat de Commissie is voorbijgegaan aan de gevolgen van de invoer uit Taiwan en Mexico, waarvan de prijs en de omvang aanzienlijke veranderingen hebben ondergaan.

    (333)

    Gezien de beperkte omvang ervan had de invoer uit Taiwan en Mexico het oorzakelijk verband niet kunnen verbreken.

    (334)

    Daarnaast heeft de regering van de VRC aangevoerd dat de Commissie bij haar analyse van de aanleg van voorraden van producten uit de VRC geen rekening heeft gehouden met het feit dat de invoer uit derde landen van 2010 tot eind 2011 met meer dan 40 % is gestegen.

    (335)

    Uit de statistieken (zie overweging 224) blijkt dat de voorraden van producten uit de VRC in het tweede en derde kwartaal van 2010 (voor verbruik vóór eind 2010/begin 2011 vanwege de beperkte houdbaarheid) zijn aangelegd. De toename van de invoer uit derde landen werd opgetekend in 2011, toen het effect van de aanleg van voorraden was uitgewerkt en de maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC van kracht werden, die voor de producenten uit derde landen gunstig bleken uit te pakken. Dit argument wordt bijgevolg afgewezen.

    1.2.2.   Productiekosten

    (336)

    Verschillende partijen hebben aangevoerd dat de stijging van de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie, voornamelijk als gevolg van de stijging van de grondstof-, energie-, vervoer- en personeelskosten, een ongunstige uitwerking op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie heeft gehad. Een partij heeft er tevens op gewezen dat het feit dat van de afnemers geen klossen terugkomen een belangrijke kostenpost vormt, zonder verder op het kostenverhogende effect in te gaan. De partijen hebben deze argumenten kracht bijgezet door uitspraken van de producenten in de Unie aan te halen dat zij inderdaad met kostenstijgingen werden geconfronteerd.

    (337)

    De bedrijfstak van de Unie werd inderdaad geconfronteerd met hogere kosten voor grondstoffen, energie, vervoer en personeel. Zoals evenwel uit tabel 8 blijkt, zijn de gemiddelde productiekosten per ton voor de bedrijfstak van de Unie tussen 2010 en het eind van het OT slechts met 1 % gestegen. Dit betekent dat de bedrijfstak van de Unie in staat was de meeste kostenstijgingen door middel van efficiencyverbeteringen en een hogere productiviteit op te vangen. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de stijging van de productiekosten niet tot de schade heeft bijgedragen en het oorzakelijk verband dus niet kan hebben verbroken.

    (338)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben meerdere partijen hun argumenten herhaald zonder nieuwe aspecten naar voren te brengen.

    1.2.3.   Ontwikkeling van het verbruik

    (339)

    Zoals hierboven vermeld, is het verbruik in de Unie tussen 2010 en het eind van het OT met 3 % gestegen. Het verbruik zal naar verwachting verder stijgen, gezien de nieuwe toepassingen waarbij het soortgelijke product wordt gebruikt, zoals zowel door de bedrijfstak van de Unie als een groot aantal gebruikers is verklaard. De bedrijfstak van de Unie was echter niet in staat zijn marktaandeel te behouden en heeft een deel daarvan verloren, terwijl het marktaandeel van de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC sinds 2011 is blijven stijgen. Daarom hebben de veranderende verbruikspatronen in de Unie het oorzakelijk verband tussen de schade en de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC niet kunnen verbreken.

    1.2.4.   Onvoldoende productiecapaciteit en voorraden in de Unie

    (340)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de eventuele schade wordt veroorzaakt door de onvoldoende productiecapaciteit van de producenten in de Unie. Zij verwijst naar de jaarrekeningen van een aantal producenten in de Unie. In de jaarrekening 2010 van 3B Fibreglass valt te lezen dat „onze beperkte productiecapaciteit heeft verhinderd dat zij extra marktaandeel verwierven” en „ons ertoe heeft gedwongen om met een beperkte hoeveelheid voorraden het hoofd te bieden aan de ontwikkeling van de vraag van onze klanten”. In de jaarrekening 2011 van 3B Fibreglass staat dat „de tekenen van herstel van de economie in 2010 in de eerste helft van 2011 werden bevestigd, maar omdat de productieprestaties van de onderneming in het eerste kwartaal achterbleven bij de verwachtingen, wij niet volledig hebben kunnen profiteren van het aantrekken van de conjunctuur en wij daarom onze contractuele verplichtingen in 2011 hebben moeten beperken”. In de jaarrekening 2011 van Lanxess staat: „In 2011 draaide de productie van glasvezels bij Lanxess op volle toeren” en „In het tweede kwartaal van 2012 zal de geplande sluiting van oven 1 bijna tien weken in beslag nemen en zal de jaarproductie in 2012 dus 14 % lager uitvallen”.

    (341)

    De voorraden bevonden zich in 2010 inderdaad op een laag peil (zie tabel 10 hierboven). Dit was het gevolg van een verlaging van het productieniveau in 2009, toen diverse productielijnen, gezien de prijserosie en het verlies van marktaandeel als gevolg van de invoer met dumping uit de VRC, werden ontmanteld, tijdelijk gesloten of op een lagere productie omgeschakeld (42). De bedrijfstak van de Unie heeft zijn voorraden in 2011 echter met meer dan 150 % verhoogd en is de voorraden sindsdien blijven verhogen. Er kan niet mee worden volstaan om enkel voor 2010 te wijzen op verklaringen over bepaalde knelpunten bij de voorraden; in plaats daarvan moet voor de gehele beoordelingsperiode een trend worden vastgesteld.

    (342)

    Bovendien hebben enkele uitspraken betrekking op geringere productieprestaties als gevolg van de reparatie/renovatie van de ovens. Zoals toegelicht in overweging 241, zijn dergelijke reparaties/renovaties inherent aan deze bedrijfstak en het is gebruikelijk met het oog op de reparatie/renovatie van een oven voorraden aan te leggen waardoor het mogelijk is aan de belangrijkste afnemers te blijven leveren.

    (343)

    Voorts zou de bedrijfstak van de Unie in meer capaciteit kunnen investeren, indien er sprake zou zijn van gelijke voorwaarden waardoor die bedrijfstak in staat zou zijn winst te maken die capaciteitsuitbouw rechtvaardigt en mogelijk maakt.

    (344)

    De productiecapaciteit en de voorraden van de Unie worden niet ontoereikend geacht, zodat zij niet tot de schade hebben kunnen bijgedragen en bijgevolg het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en met subsidiëring en de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet hebben kunnen verbreken.

    1.2.5.   Gevolgen van de economische crisis

    (345)

    Diverse partijen hebben aangevoerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade werd veroorzaakt door de economische crisis, die ertoe heeft geleid dat de vraag van de verwerkende ondernemingen (zoals de automobielindustrie en de markt voor windenergie) sterk is afgenomen.

    (346)

    De regering van de VRC heeft passages aangehaald uit de jaarrekeningen van verschillende producenten in de Unie, zoals de jaarrekening 2010 van European Owens Corning Fibreglass SPRL („EOCF”), waar staat te lezen: „Deze daling wordt gedeeltelijk verklaard door de sterke afhankelijkheid van deze activiteit van de windenergiemarkt, die steeds verder achteruit is gegaan wegens de moeilijkheden voor de betrokken spelers op deze markt om nieuwe projecten te financieren”, de jaarrekening 2011 van Lanxess, waar staat te lezen: „Nadat ten aanzien van de invoer uit de VRC antidumpingmaatregelen waren ingesteld, was LANXESS in staat haar verkoopprijzen te verhogen. In de tweede helft van 2011 zien we echter een daling met 16 % ten opzichte van 2010, als gevolg van de neerwaartse economische trend”, en de jaarrekening 2012 van EOCF, waar staat te lezen dat de omzet van 2012 „vooral is toe te schrijven aan de aanhoudende economische crisis waardoor zij niet in staat zijn op volle capaciteit te produceren”.

    (347)

    Tussen 2010 en 2011 kon inderdaad een daling van het verbruik in de Unie van producten van glasvezelfilamenten met 3 % worden vastgesteld. Tegen het eind van het OT was het verbruik in de Unie evenwel opnieuw met 6 procentpunten gestegen.

    (348)

    De aangehaalde passage volgens welke een van de ondernemingen in de tweede helft van 2011 haar prijzen met 16 % had moeten verlagen ten opzichte van 2010, schetst slechts ten dele de situatie in 2011. Uit het onderzoek is gebleken dat de prijs per eenheid voor het gehele jaar 2011 met 8 % is gestegen (ten opzichte van 2010).

    (349)

    Bovendien was de bedrijfstak van de Unie in 2010 en 2011 weliswaar nog steeds winstgevend, maar begon hij daarna verliezen te maken, wat samenviel met de toename van de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC, waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden onderboden.

    (350)

    Er zou van kunnen worden uitgegaan dat de economische neergang tussen 2010 en 2011 heeft bijgedragen tot de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. De economische neergang verklaart evenwel niet de verliezen die de bedrijfstak van de Unie in 2012 en in het OT heeft gemaakt. De grootste verliezen zijn pas na de economische neergang opgetreden, toen het verbruik weer gestaag aantrok.

    (351)

    Wat de aangehaalde uitspraak van Owens Corning uit 2011 betreft, moet worden opgemerkt dat die uitspraak is gebezigd door EOCF, de handelsentiteit van Owens Corning voor alle zakelijke activiteiten in Europa en het Midden-Oosten. Behalve het soortgelijke product verkocht EOCF in die periode tevens niet-geweven producten, weefsels, dakbedekkingsproducten (shingles) en isolatieproducten, waarop de procedure geen betrekking heeft. Deze uitspraak geldt derhalve niet specifiek voor het soortgelijke product op de markt van de Unie.

    (352)

    De uitspraak van Owens Corning uit 2012 betreft specifiek de zakelijke activiteiten van EOCF met betrekking tot weefsels in één van haar fabrieken. Aangezien weefsels geen deel uitmaken van het soortgelijke product, doet deze uitspraak niet ter zake.

    (353)

    Gezien bovenbeschreven omstandigheden kan de economische neergang weliswaar negatieve gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie hebben gehad, maar niet in die mate dat daardoor het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC en de schade voor de bedrijfstak van de Unie werd verbroken.

    1.2.6.   Concurrentievermogen van invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC

    (354)

    Enkele partijen hebben aangevoerd dat de geleden schade eerder toe te schrijven was aan de technologie van de bedrijfstak van de Unie, die vergeleken met de door de Chinese producenten-exporteurs toegepaste moderne technologie achterhaald is, dan aan dumping of subsidiëring van het betrokken product.

    (355)

    Het onderzoek heeft evenwel bevestigd dat de bedrijfstak van de Unie eveneens over moderne productieprocessen beschikt. Het argument dat de stand van de door de bedrijfstak van de Unie toegepaste technologie het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en met subsidiëring en de schade voor de bedrijfstak van de Unie zou verbreken, wordt daarom afgewezen.

    1.2.7.   Schade door eigen toedoen

    (356)

    Verschillende partijen hebben aangevoerd dat het bij de schade om schade door eigen toedoen zou kunnen gaan, aangezien i) de door de producenten in de Unie in 2014 aangeboden prijzen lager waren dan de prijsopgaven die zij van de Chinese producenten-exporteurs hadden ontvangen; ii) de door de indieners van het verzoek in de afgelopen jaren gedane investeringen in tegenspraak zijn met het bestaan van schade, aangezien omvangrijke investeringen moeilijk in overeenstemming te brengen zijn met de idee van schade voor een bedrijfstak en niet hebben geleid tot een groter marktaandeel voor de bedrijfstak van de Unie; en iii) de indieners van het verzoek mogelijk hebben geïnvesteerd in de herstructurering en de opbouw van extra capaciteit voor de productie van de „verkeerde” producten van glasvezelfilamenten, bijvoorbeeld producten waarnaar een beperktere vraag is, en niet bijvoorbeeld voor gesneden strengen waarnaar volgens de partijen grote vraag is en waarvoor in feite een potentieel ontoereikend aanbod in de Unie bestaat.

    (357)

    Met betrekking tot het eerste argument inzake de door de producenten in de Unie aangeboden lagere prijzen moet worden opgemerkt dat het hier een gebeurtenis na het OT betreft en er geen rekening kan worden gehouden met het prijsniveau van 2014. Aangezien de ovens 24 uur per dag werken en het zeer duur is om de productie te verminderen, heeft de bedrijfstak van de Unie bovendien geprobeerd zijn marktaandeel te behouden door tegen lagere prijzen te verkopen en derhalve nog steeds een deel van zijn vaste kosten te dekken.

    (358)

    Wat de omvangrijke investeringen door de bedrijfstak van de Unie in de afgelopen jaren betreft, moet eraan worden herinnerd dat in deze kapitaalintensieve bedrijfstak de ovens om de 7 à 10 jaar moeten worden gerenoveerd en dat de kosten van de renovatie van een oven kunnen oplopen tot 8 à 13 miljoen EUR (om redenen van vertrouwelijkheid worden geen precieze bedragen vermeld). Een groot deel van de overige, meer structurele hoge investeringskosten houdt verband met het verbruik van de voor de spinbakken gebruikte legering en de vereiste renovatie van de spinbakken. Deze investeringen zijn dan ook inherent aan de bedrijfstak en noodzakelijk voor het handhaven van de huidige capaciteit. Specifieke investeringen in O&O zijn eveneens noodzakelijk om op de markt te blijven en te voorzien in de behoeften van de klanten.

    (359)

    Met betrekking tot het derde argument inzake de beweerdelijk „verkeerde” investeringen voor andere producten dan gesneden strengen, dient te worden opgemerkt dat i) de bedrijfstak van de Unie zijn activiteiten heeft geherstructureerd, zodat hij een grote variëteit aan producten kan aanbieden. Er is geen bewijs geleverd dat een dergelijke herstructurering niet rendabel is; en ii) de productie van gesneden strengen die ten gevolge van de herstructurering in de afgelopen jaren is gestaakt, is verplaatst naar een andere fabriek die is omgebouwd.

    (360)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de producenten in de Unie voorraden aanhielden van uit derde landen ingevoerde producten en heeft verwezen naar de volgende passage uit de jaarrekening 2011 van een van de producenten in de Unie: „De fysieke voorraad goederen (met een waarde van 21,4 miljoen EUR op 31 december 2011) neemt toe als gevolg van de wereldwijde economische neergang waarmee wij in de tweede helft van het jaar in onze bedrijfstak te maken hebben gekregen en bestaat voor tot 75 % uit eindproducten die zijn ingevoerd van ondernemingen van de […] [onze] groep buiten Europa: bij het overige deel van de voorraad gaat het voornamelijk om materialen en producten die nodig zijn voor de vervaardiging van weefsels.”

    (361)

    De toename van de door deze producent in de Unie voor 2011 opgegeven voorraad wordt verklaard door voorraadvorming om aan de vraag van één van zijn buiten de EU gevestigde fabrieken te kunnen, toen daar in 2012 een oven werd gerenoveerd. Invoer van andere buiten de EU gevestigde fabrieken zou achterwege zijn gebleven indien die producten voor de buiten de EU gevestigde fabriek in de Unie hadden kunnen worden geproduceerd.

    (362)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC verzocht om opheldering over de vraag of het daarbij ging om invoer uit de VRC of van elders, en hoe groot de ingevoerde hoeveelheden waren. In de beoordelingsperiode hebben de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie het betrokken product evenwel niet van de VRC gekocht.

    (363)

    De regering van de VRC heeft eveneens aangevoerd dat de schade door eigen toedoen zou kunnen zijn ontstaan, aangezien de producent in de Unie 3B Fibreglass in 2011, toen er sprake was van onvoldoende productie, had besloten de voorraad voor BASF weer op peil te brengen. Zij verwijst naar de volgende passage uit de jaarrekening 2011 van 3B Fibreglass: „onze voorraad voor BASF weer op peil brengen en de koude reparatie van oven nr. 2 aanpakken”.

    (364)

    Het is binnen het bedrijfsleven echter gangbaar om voorraad aan te houden teneinde de contractuele verplichtingen jegens de belangrijkste afnemers te kunnen nakomen.. Bovendien handelt de aangehaalde passage tevens over de geplande reparatie van een oven, met het oog waarop voorraad voorhanden moet zijn teneinde voor de duur van de reparatie aan de vraag van de afnemers te kunnen voldoen (en de contractuele leveringsafspraken van 3B jegens haar afnemers te kunnen nakomen).

    (365)

    Gezien het bovenstaande wordt het argument dat de door eigen toedoen veroorzaakte schade het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en met subsidiëring en de schade voor de bedrijfstak van de Unie zou verbreken, derhalve afgewezen.

    1.2.8.   Uitvoer van de producenten in de Unie en verplaatsing van de activiteiten om dichter bij de markten te zijn

    (366)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de gestelde eventuele schade zou zijn veroorzaakt door het besluit om de activiteiten te verplaatsen naar waar de verwerkende ondernemingen zijn gevestigd. Zij heeft hieraan toegevoegd dat dit niet alleen op EU-niveau, maar ook op wereldwijde schaal gebeurt. Volgens haar heeft de producent in de Unie P+D zijn activiteiten in Rusland en India uitgebreid, de producent in de Unie 3B in Tunesië en de producent in de Unie PPG in de VRC, en heeft de producent in de Unie Ahlstrom begin 2011 zijn productie vanuit Europa naar de VRC overgebracht om de groeiende markten voor windenergie in Azië en in het bijzonder de VRC beter te kunnen bedienen.

    (367)

    Aangezien veel producenten van glasvezelfilamenten multinationals zijn, wekt het evenwel geen verbazing dat deze ondernemingen ook buiten de Unie investeren wanneer zich zakelijke kansen voordoen. Investeringen in extra capaciteit buiten de Unie vinden plaats om te voorzien in de behoeften van de opkomende markten en met het oog op het maken van winst. In het concept om dicht bij deze afnemers te zijn, past ook dat in deze regio's fabrieken worden gebouwd. De zakelijke beslissing om al dan niet een fabriek buiten de EU te bouwen, staat evenwel volledig los van het feit dat de producenten in de Unie schade lijden.

    (368)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC nogmaals aangevoerd dat wegens omvangrijke overzeese investeringen productie en werkgelegenheid voor de Unie verloren zijn gegaan en de uitvoer is teruggelopen, en de schade daardoor is veroorzaakt.

    (369)

    Dit argument wordt niet onderbouwd. Producenten van glasvezelfilamenten opereren volgens een model van regionale nabijheid, waarbij de klanten worden bevoorraad door fabrieken in hun respectieve regio. Uit de indicatoren met betrekking tot capaciteit en werkgelegenheid blijkt niet dat mogelijk omvangrijke overzeese investeringen zijn gedaan ten nadele van de ondernemingsactiviteiten in de Unie.

    (370)

    De regering van de VRC heeft tevens aangevoerd dat de daling van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie ernstige nadelige gevolgen heeft gehad die door de Commissie niet zijn onderzocht.

    (371)

    In het kader van deze onderzoeken was de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie (ten behoeve van verbonden en niet-verbonden afnemers) in de periode van 2010 tot het eind van het OT goed voor tussen de 11 % en 13 % van de totale verkoop door de bedrijfstak van de Unie (aan verbonden en niet-verbonden afnemers). Evenzo schommelde dit percentage gedurende het oorspronkelijke antidumpingonderzoek in de periode van 2006 tot september 2009 tussen de 10 % en 14 %. Aangezien de schommelingen van het uitvoervolume niet significant zijn en het uitvoervolume van het eerdere antidumpingonderzoek volgen, heeft de ontwikkeling van de uitvoer, anders dan hierboven gesteld, geen ernstige nadelige gevolgen gehad.

    (372)

    Om bovenvermelde redenen hebben de uitvoer van de producenten in de Unie en de verplaatsing van de activiteiten niet tot de schade bijgedragen en kunnen zij bijgevolg het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en met subsidiëring en de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet verbreken.

    1.2.9.   EUR/USD-wisselkoers

    (373)

    De regering van de VRC heeft aangevoerd dat de leveringen uit de VRC risico's in verband met complexere logistieke vraagstukken en wisselkoersschommelingen meebrengen en dat de afnemers derhalve huiverig zijn om teveel aan dergelijke risico's te worden blootgesteld. Volgens een gebruiker zijn de prijzen van de producten van glasvezelfilamenten uit de VRC sterk afhankelijk van de wisselkoers tussen de euro en de US-dollar. Aangezien de US-dollar sinds 2000 geleidelijk aan zwakker is geworden ten opzichte van de euro, zou dit volgens hem het oorzakelijk verband hebben kunnen verbreken.

    (374)

    Begin 2000 nam de euro inderdaad een zwakkere positie ten opzichte van de dollar in dan thans het geval is. Er moet echter worden opgemerkt dat de EUR/USD-wisselkoers in de beoordelingsperiode relatief stabiel is gebleven. Niettemin is de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk afgenomen van + 3 % tot – 4 %. Al kan ervan worden uitgegaan dat de EUR/USD-wisselkoers tot de schade heeft bijgedragen, dan nog kan dit geenszins afdoen aan de schadelijke gevolgen van de laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC op de markt van de Unie gedurende de periode 2011 tot het eind van het OT.

    (375)

    Derhalve heeft de EUR/USD-wisselkoers niet tot de schade bijgedragen en heeft hij het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet kunnen verbreken.

    1.3.   Conclusies inzake het oorzakelijk verband

    (376)

    Concluderend heeft bovenstaande analyse aangetoond dat de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC in omvang is toegenomen en aan marktaandeel heeft gewonnen. Door de druk die door de toegenomen invoer met dumping en met subsidiëring op de markt van de Unie werd uitgeoefend, kon de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen niet op de normale marktomstandigheden en de geregistreerde kostenstijgingen afstemmen. Zelfs nadat zij hun verkoopprijzen hadden verlaagd, zijn de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie er niet in geslaagd hun marktaandeel te behouden. Deze prijsverlaging ging ten koste van de winstgevendheid, waardoor zij in een onhoudbare verliessituatie terechtkomen.

    (377)

    Bij bovenstaande analyse is naar behoren onderscheid gemaakt tussen en afzonderlijk gekeken naar de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping. Op grond van deze analyse luidt de conclusie dat de invoer met dumping en met subsidiëring uit de VRC aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 3, lid 6, van de antidumpingbasisverordening en artikel 8, lid 5, van de antisubsidiebasisverordening.

    (378)

    De andere bekende factoren dan de invoer met dumping en met subsidiëring zijn beoordeeld overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de antidumpingbasisverordening en artikel 8, lid 6, van de antisubsidiebasisverordening. Geen van deze factoren, zij het afzonderlijk of cumulatief, bleek het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te verbreken.

    (379)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de regering van de VRC aangevoerd dat de Commissie uitsluitend de argumenten van de belanghebbenden heeft afgewezen in plaats van alle andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie schade wordt berokkend, te onderzoeken.

    (380)

    De Commissie heeft het effect van de volgende andere factoren onderzocht: invoer uit andere landen, productiekosten, ontwikkeling van het verbruik, productiecapaciteit en voorraden, economische crisis, concurrentievermogen van de invoer uit de VRC, schade door eigen toedoen, uitvoer van de producenten in de Unie en verplaatsing van de activiteiten, en wisselkoers EUR/USD. Uit het onderzoek is niet gebleken van eventuele andere factoren die het oorzakelijk verband zouden hebben kunnen verbreken.

    F.   BELANG VAN DE UNIE

    (381)

    Overeenkomstig artikel 31 van de antisubsidiebasisverordening heeft de Commissie onderzocht of er ondanks de conclusie inzake schade veroorzakende subsidiëring dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie was in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. Het belang van de Unie werd bepaald aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

    (382)

    Alle belanghebbenden werden overeenkomstig artikel 31, lid 2, van de antisubsidiebasisverordening in de gelegenheid gesteld hun standpunt uiteen te zetten. De Commissie heeft vragenlijsten toegestuurd aan 5 onafhankelijke importeurs en 34 gebruikers. Uiteindelijk hebben 2 importeurs en 13 gebruikers de vragenlijst volledig beantwoord binnen de vastgestelde termijn. Daarnaast hebben verscheidene gebruikers en verenigingen van gebruikers in de loop van het onderzoek schriftelijk bezwaar gemaakt tegen mogelijke maatregelen in dit geval. Ook de regering van de VRC en de CCCLA hebben argumenten aangevoerd tegen mogelijke maatregelen in dit geval.

    (383)

    Bij het oorspronkelijke antidumpingonderzoek werd de instelling van maatregelen niet in strijd geacht met het belang van de Unie. Aangezien het tussentijdse nieuwe onderzoek is beperkt tot de schade, blijven de toenmalige bevindingen betreffende het belang van de Unie geldig. De onderstaande analyse heeft bijgevolg betrekking op het antisubsidieonderzoek.

    1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

    (384)

    De bestaande antidumpingmaatregelen hebben niet tot een daling van de invoer met dumping uit de VRC geleid en hebben geen verlichting voor de bedrijfstak van de Unie gebracht. Zoals hierboven vermeld, is de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade blijven lijden als gevolg van de door de invoer met dumping uit de VRC veroorzaakte prijserosie. Wanneer geen maatregelen worden ingesteld, zou dit hoogstwaarschijnlijk leiden tot voortzetting van de negatieve ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie. De situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werd vooral gekenmerkt door een daling van de winstgevendheid van + 3 % in 2010 tot – 4 % tegen het einde van het OT. Een verdere achteruitgang in de prestaties zou uiteindelijk leiden tot een beperking van de productielijnen en meer bedrijfssluitingen, wat de werkgelegenheid en de investeringen in de Unie in gevaar zou brengen.

    (385)

    De instelling van maatregelen zou de eerlijke concurrentie op de markt herstellen. Dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie afneemt, komt doordat hij moeilijk kan concurreren met de laaggeprijsde invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VRC. Verwacht wordt dat de instelling van antisubsidiemaatregelen daarom een einde zou maken aan de neerwaartse prijsdruk en het verlies van marktaandeel, en dat de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie zich weer zouden herstellen, waardoor de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie zou verbeteren tot niveaus die voor deze kapitaalintensieve industrie noodzakelijk worden geacht.

    (386)

    Door deze maatregelen zou de bedrijfstak van de Unie de gelegenheid krijgen zich te herstellen van de schade veroorzakende dumping die tijdens het onderzoek werd vastgesteld.

    (387)

    Derhalve wordt geconcludeerd dat de instelling van antisubsidiemaatregelen duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

    (388)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een brancheorganisatie aangevoerd dat uitgebreidere maatregelen geen enkele verlichting voor de bedrijfstak van de Unie zouden brengen, aangezien de oorspronkelijke maatregelen uit 2011 kennelijk geen effect hebben gesorteerd.

    (389)

    De Commissie wijst dit argument van de hand en verwijst naar de bovenstaande overwegingen waarin wordt geconcludeerd dat wanneer geen uitgebreidere maatregelen worden ingesteld, dit hoogstwaarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van de negatieve ontwikkeling van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Unie.

    2.   Belang van de importeurs

    (390)

    Zoals hierboven vermeld, werd voor de niet-verbonden importeurs geen gebruikgemaakt van een steekproef en werkten twee niet-verbonden importeurs volledig aan dit onderzoek mee door antwoorden op de vragenlijst in te dienen. De activiteiten in verband met het betrokken product vertegenwoordigen slechts een klein aandeel van de totale omzet van de twee importeurs (minder dan 0,5 %). Zij hebben beide bezwaar gemaakt tegen een mogelijke uitbreiding van de antidumpingmaatregelen, daar zij van oordeel waren dat dit zou kunnen leiden tot het stilvallen van de invoer van het betrokken product uit de VRC.

    (391)

    De door deze twee importeurs aangegeven invoer vertegenwoordigde tezamen genomen een aanzienlijk deel van alle invoer uit de VRC in het OT en wordt bijgevolg representatief geacht voor de importeurs in de Unie. Er hebben geen andere importeurs meegewerkt door antwoorden op de vragenlijst of onderbouwde opmerkingen in te dienen. Op grond daarvan wordt geconcludeerd dat, gezien het geringe aandeel van het betrokken product in de totale activiteiten van de importeurs, de instelling van maatregelen geen ernstige negatieve gevolgen voor het algemene belang van de importeurs in de Unie zal hebben.

    3.   Belang van de gebruikers

    (392)

    Het soortgelijke product wordt gebruikt voor tal van toepassingen, zoals in de automobielindustrie, voor windenergieturbines en voor toepassingen op het gebied van zeevaart, vervoer, ruimtevaart en infrastructuur. Er is medewerking verleend door een breed scala aan gebruikers, die waren gegroepeerd volgens de activiteitensector: producenten van compounds, producenten van composietmaterialen, producenten van multiaxiale weefsels en producenten van windturbines. Hierdoor kon de Commissie de gevolgen van de uitgebreidere maatregelen voor de verschillende soorten gebruikers beoordelen.

    (393)

    De medewerkende gebruikers hebben in het OT ongeveer 13 % van het betrokken product in de VRC gekocht. Derhalve werd het soortgelijke product voor het overgrote deel uit andere bronnen zoals derde landen en de bedrijfstak van de Unie betrokken. Slechts enkele gebruikers kochten het betrokken product uitsluitend van de VRC.

    (394)

    Er is een breed scala aan downstreamsectoren die het soortgelijke product gebruiken, die eveneens qua omvang verschillen, uiteenlopend van multinationals tot het mkb. Uit de tijdens het onderzoek ingediende informatie blijkt verder dat de verwerkende ondernemingen in de Unie werk bieden aan een aanzienlijk aantal mensen, naar schatting 100 000, hoewel geen uitgebreide en onderbouwde gegevens zijn ingediend.

    3.1.   Mogelijke gevolgen van maatregelen voor de winstgevendheid van de gebruikers

    (395)

    Over het geheel genomen is uit de antwoorden op de vragenlijst gebleken dat de ondernemingen die glasvezelfilamenten verwerken, relatief gezond zijn. De meeste medewerkende gebruikers hebben immers gemeld in de beoordelingsperiode winst te hebben gemaakt op de verkoop van hun producten waarvoor het betrokken product is gebruikt. Slechts een paar gebruikers hebben gemeld dat deze activiteit voor hen in het OT verliesgevend was, terwijl de meeste andere gebruikers een winst hebben geboekt van 2 % à 22 %. Daarom waren de verwerkende ondernemingen ook bij toepassing van de huidige maatregelen nog steeds in staat om winst te maken.

    (396)

    Op basis van de ontvangen gegevens is voor elk van de gebruikersgroepen een gebruikerseffectbeoordeling uitgevoerd.

    (397)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de diverse verwerkende ondernemingen, naargelang hun kenmerken, op uiteenlopende wijze in staat zijn eventuele verhogingen van de rechten aan hun afnemers door te berekenen en dat voor elk van die ondernemingen de verhoging van de rechten dus een andere uitwerking op de winstmarge zal hebben.

    (398)

    Samenvattend zou de instelling van gecombineerde maatregelen voor het overgrote deel van de verwerkende ondernemingen, met uitzondering van de ondernemingen waar multiaxiale weefsels worden vervaardigd, leiden tot een winstdaling met minder dan één procentpunt. Voor laatstbedoelde ondernemingen is het aandeel van het betrokken product in de productiekosten hoger dan voor de andere onderzochte verwerkende ondernemingen. Deze specifieke gebruikers zullen dan ook zwaarder worden getroffen dan de andere beoordeelde gebruikers.

    (399)

    Op basis van bovenstaande analyse is het zeer waarschijnlijk dat de gebruikers in de compounds-, de composieten- en de windturbinesector de kostenstijging geheel of gedeeltelijk kunnen opvangen. Bovendien kunnen zij een deel van de gestegen kosten mogelijk ook aan hun afnemers doorberekenen. In dit verband heeft een grote gebruiker die actief is in de windturbinesector opgemerkt dat hij zich heeft neergelegd bij de conclusies van het onderzoek en de rechten zal absorberen.

    (400)

    Dat de gevolgen voor de winstgevendheid over het geheel genomen beperkt zijn, betekent ook dat de voorgestelde verhoging van de rechten niet zo'n grote bedreiging voor de werkgelegenheid op het niveau van de verwerkende ondernemingen is als enkele gebruikers hebben beweerd.

    (401)

    Hoe dan ook zouden mogelijke negatieve gevolgen worden afgezwakt doordat de gebruikers blijvend toegang tot de invoer uit derde landen hebben. De instelling van maatregelen belet de gebruikers niet producten van verschillende leveranciers te betrekken.

    (402)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende gebruikers aangevoerd dat de argumenten van de gebruikers uitsluitend op basis van kwalitatieve verklaringen werden afgewezen. Tevens bedraagt de daling van hun winstmarge veel meer dan 1 procentpunt, zoals vermeld in overweging 398, met name wanneer naar afzonderlijke producten wordt gekeken.

    (403)

    Deze argumenten worden om de volgende redenen afgewezen. Op basis van de door de gebruikers verstrekte gegevens heeft de Commissie gedetailleerde berekeningen uitgevoerd om het kwantitatieve effect van een uitbreiding van de maatregelen op de winstgevendheid van de gebruiker te beoordelen. De sectoren die het betrokken product gebruiken zijn heterogeen en vertonen tal van verschillen qua omvang (uiteenlopend van mkb tot multinationals), hun afhankelijkheid van het betrokken product, de toepassingen van hun eindproduct en hun afnemers (kleine tot grote ondernemingen, verkoop in de Unie tegenover uitvoer). Zoals reeds vermeld in overweging 398, erkent de Commissie dat de gevolgen voor bepaalde gebruikerssegmenten groter zullen zijn dan voor andere. Op basis van de door de medewerkende gebruikers verstrekte gegevens was het aandeel van het gebruikte betrokken product dat van de VRC is gekocht, vrij klein (minder dan 13 % (zie overweging 393)). Bovendien was het aandeel van het betrokken product uit de VRC in de totale productiekosten gemiddeld eveneens beperkt, dat wil zeggen minder dan 4 %. Dit aandeel ligt bij de onderzochte multiaxiale weefsels evenwel aanzienlijk hoger. Bij de berekening van de gevolgen van een verhoging van de rechten werd uitgegaan van de hypotheses dat een met het in het OT gemelde volume vergelijkbaar volume glasvezels uit de VRC zou worden betrokken, en dat op de prijzen van de invoer uit de VRC rechten van ongeveer 30 % van toepassing zouden zijn, ook al zullen voor de overgrote meerderheid van de Chinese producenten-exporteurs lagere rechten gelden. Met deze hypotheses als uitgangspunt is uit de berekeningen gebleken dat de gevolgen van een stijging van de prijzen van het betrokken product van oorsprong uit de VRC voor de winstgevendheid voor alle medewerkende gebruikers gemiddeld minder dan één procentpunt zullen bedragen, zoals hierboven is uiteengezet.

    3.2.   Geen onderlinge verwisselbaarheid

    (404)

    Diverse gebruikers hebben aangevoerd dat veel van de door de verwerkende ondernemingen benodigde producten van glasvezelfilamenten niet overal verkrijgbaar waren. De leveranciers zouden in plaats daarvan een langdurig en ingewikkeld kwalificatieproces moeten doorlopen, dat zes tot twaalf maanden kan duren en geen garantie op succes inhoudt. Van leverancier veranderen om de betaling van rechten te vermijden zou dan ook duur, op korte termijn onmogelijk en uit technologisch oogpunt riskant zijn.

    (405)

    In dit verband wordt erkend dat voor specifieke toepassingen de kenmerken van het betrokken product inderdaad kunnen leiden tot een langdurig kwalificatieproces, met inbegrip van tests. Er bestaan thans echter in de meeste gevallen meerdere leveringsbronnen, zo blijkt ook uit de van verschillende gebruikers ontvangen opmerkingen. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat de gebruikers gewoonlijk meerdere leveringsopties hebben om op terug te vallen en vaak het product van verschillende leveranciers hebben gekwalificeerd om niet slechts van één leverancier afhankelijk te zijn. Voorts zij eraan herinnerd dat de maatregelen niet bedoeld zijn om bepaalde leveranciers de toegang tot de markt van de Unie te ontzeggen; elke voorgestelde maatregel is immers alleen bedoeld om eerlijke handelsvoorwaarden te herstellen en een verstoorde marktsituatie te corrigeren.

    (406)

    Daarom is het onwaarschijnlijk dat de instelling van maatregelen ten aanzien van het betrokken product uit de VRC zal leiden tot tijdelijke stopzetting van de levering van grondstoffen aan de verwerkende ondernemingen.

    3.3.   Onvermogen om de stijging van de kostprijs door te berekenen, en toegenomen concurrentie van downstreamproducten van buiten de Unie

    (407)

    Meerdere gebruikers hebben aangevoerd dat zij te kampen hebben met scherpe concurrentie van producenten van buiten de EU en daarom niet in staat zouden zijn de prijsstijgingen van het betrokken product aan hun afnemers door te berekenen, aangezien dit tot een omzetverlies zal leiden. Gezien de diversiteit van de verwerkende ondernemingen zal het vermogen om mogelijke kostenstijging aan de afnemers door te berekenen, van de ene tot de andere soort gebruiker verschillen. Niettemin kan, op basis van de gegevens in de antwoorden op de vragenlijst, worden aangenomen dat de omzet en de winstgevendheid van gebruikers die niet in staat zijn de gestegen kosten grotendeels door te berekenen, in de meeste gevallen slechts in beperkte mate zouden worden geschaad.

    (408)

    Verschillende gebruikers hebben zich bezorgd getoond dat de instelling van antisubsidierechten zou leiden tot een concurrentienadeel ten opzichte van leveranciers van buiten de EU die zonder maatregelen toegang tot het betrokken product hebben. Zij stellen dat zij op hun downstreammarkten met de invoer uit de VRC concurreren. De instelling van gecombineerde maatregelen zou de mededingingssituatie verder verslechteren. Gelet hierop zou het niet mogelijk zijn een prijsstijging van hun grondstoffen aan de afnemers door te berekenen. Verder zou dit volgens hen leiden tot de verplaatsing van de productie naar locaties buiten de EU, waardoor een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid verloren zou gaan.

    (409)

    Er moet worden opgemerkt dat het feit dat de instelling van antisubsidiemaatregelen tot meer concurrentie kan leiden, geen reden kan zijn om geen maatregelen in te stellen, indien deze gerechtvaardigd zijn. Deze onderzoeken hebben betrekking op een specifiek product. Alle verwerkende ondernemingen hebben het volste recht om met een beroep op het EU-handelsrecht te verzoeken om een antidumpingonderzoek voor hun producten. Daarnaast zijn besluiten inzake de locatie van ondernemingen afhankelijk van een groot aantal factoren. Het is onwaarschijnlijk dat een verplaatsingsbesluit uitsluitend afhangt van de op één grondstof ingestelde rechten.

    (410)

    Verschillende partijen hebben aangevoerd dat de producenten in de Unie multinationals in buitenlandse handen zijn en het bij de meeste producenten van composieten echter om kleine of middelgrote ondernemingen met plaatselijke eigenaren gaat. Volgens deze kleine en middelgrote ondernemingen zullen door de verhoging van rechten banen verloren gaan. Ook de CCCLA heeft aangevoerd dat in de Unie banenverlies zal optreden wanneer gebruikers wegens hogere rechten hun activiteiten gaan verplaatsen. Bovendien heeft één gebruiker tevens verklaard dat elke verplaatsing van activiteiten door de gebruikers ook zal leiden tot een daling van de verkoop voor de bedrijfstak van de Unie.

    (411)

    De Commissie hecht aan alle banen in de Unie evenveel belang, ongeacht wie de eigenaar en wat de omvang van de onderneming is. In dit verband wijst de Commissie ook naar de overwegingen 400 en 403. Voorts is de Commissie van oordeel dat de argumenten betreffende de verplaatsing van activiteiten, het mogelijke banenverlies en de daling van de verkoop voor de bedrijfstak van de Unie speculatief en onvoldoende onderbouwd zijn.

    (412)

    Meerdere partijen hebben verklaard dat er momenteel in de Unie bij de vervaardiging van producten voor de wereldmarkt concurrentie met derde landen heerst. Eén gebruiker heeft verklaard het betrokken product in het kader van de regeling actieve veredeling te kunnen invoeren zonder antidumpingrechten te betalen, zolang het door hem vervaardigde eindproduct vervolgens naar landen buiten de Unie wordt uitgevoerd. Het gevolg hiervan is echter dat deze gebruiker zijn afnemers buiten de EU scherpere prijzen kan bieden dan zijn afnemers binnen de EU.

    (413)

    Gebruikers kunnen inderdaad het betrokken product invoeren in het kader van de regeling actieve veredeling zonder antidumpingrechten te betalen, zolang het door hen vervaardigde eindproduct vervolgens naar landen buiten de Unie wordt uitgevoerd. Dit doet echter niet af aan de conclusies van de Commissie in het kader van dit onderzoek.

    3.4.   Onvoldoende aanbod

    (414)

    Eén gebruiker heeft verklaard dat de bedrijfstak van de Unie niet in staat is volledig aan de vraag in de EU te voldoen, in het bijzonder waar het gaat om bepaalde soorten grote bestellingen van producten van glasvezelfilamenten op maat. Verder komt het volgens hem hoogstwaarschijnlijk door de beperkte productiecapaciteit in de EU dat geen producent in de Unie bereid zou zijn een groot deel van zijn capaciteit aan de bevoorrading van één enkele afnemer te besteden. Volgens een andere gebruiker is er geen sprake van een overaanbod van gesneden strengen en zouden ingeval de VRC van de markt van de Unie werd geweerd, met name gelet op de toename van de vraag, significante bevoorradingsproblemen op die markt ontstaan. De regering van de VRC verwijst naar de opmerking van de producent in de Unie 3B dat sinds 2002 geen nieuwe smeltcapaciteit in de sector is geïnstalleerd en dat er 200 000 ton extra productiecapaciteit nodig is om te kunnen inspelen op de vraag van de markt, met name in Europa.

    (415)

    In dit verband zij ten eerste opgemerkt dat antisubsidiemaatregelen niet bedoeld zijn om een einde aan de invoer te maken, maar wel om oneerlijke handelspraktijken die de bedrijfstak van de Unie schade toebrengen, te corrigeren en op de markt van de Unie een situatie van effectieve concurrentie te herstellen. De voorgestelde maatregelen gaan niet zo ver dat daardoor de markt van de Unie zelfs bij geen schade veroorzakende prijzen wordt afgesloten voor de producenten-exporteurs in de VRC, zodat gesneden strengen en andere producten van glasvezelfilamenten uit de VRC verder in de Unie zullen kunnen worden ingevoerd.

    (416)

    Wat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie betreft om in te spelen op eventuele tekorten aan gesneden strengen, laat de huidige bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie enige ruimte voor extra productie door die bedrijfstak.

    (417)

    NET als alle andere soorten van het betrokken product zouden gesneden strengen ook vanuit derde landen als Maleisië in de Unie kunnen worden ingevoerd.

    (418)

    Bovendien hebben Chinese producenten van glasvezelfilamenten dichter bij de Unie (in Egypte en Bahrein) fabrieken gebouwd om van daaruit de markt van de Unie te bevoorraden.

    (419)

    Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat een eventueel ontoereikend aanbod van gesneden strengen kan worden opgevangen door een verhoging van de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie, door invoer uit andere leveringslanden en door verdere invoer uit de VRC tegen prijzen die geen schade berokkenen.

    (420)

    Op basis van een en ander wordt geconcludeerd dat het algehele effect van de instelling van gecombineerde maatregelen op de downstreamsectoren van de Unie gering is en niet zou opwegen tegen het positieve effect van de maatregelen op de bedrijfstak van de Unie.

    (421)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een brancheorganisatie verklaard dat het moeilijk valt te begrijpen dat de producenten in de Unie over onbenutte capaciteit beschikken terwijl er op de markt van de Unie een tekort aan glasvezels bestaat met bijbehorende prijsverhogingen. Verschillende partijen hebben nogmaals aangevoerd dat het opleggen van verdere maatregelen zal leiden tot een vermindering van het aanbod van de producenten in de Unie.

    (422)

    Voor de beoordelingsperiode heeft het onderzoek geen enkel ontoereikend aanbod te zien gegeven. Wat mogelijke toekomstige bevoorradingsproblemen betreft, is de Commissie van mening dat door een verhoging van de rechten de invoer in de Unie vanuit de VRC en vanuit derde landen niet wordt belet, zoals hiervoor is geschetst.

    4.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (423)

    Op grond van het bovenstaande wordt verwacht dat de instelling van gecombineerde maatregelen de bedrijfstak van de Unie in de gelegenheid zou stellen door middel van hogere verkoopprijzen en een groter marktaandeel zijn situatie te verbeteren Hoewel zich voor sommige gebruikers nadelen in de vorm van kostenstijgingen kunnen voordoen, zullen die waarschijnlijk worden gecompenseerd door de voor de bedrijfstak van de Unie en zijn leveranciers verwachte voordelen.

    (424)

    Derhalve wordt geconcludeerd dat er, alles in aanmerking genomen, geen dwingende redenen waren om geen maatregelen betreffende de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC in te stellen.

    (425)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen hebben verschillende partijen aangevoerd dat de gevolgen van de voorgestelde maatregelen worden onderschat. Volgens hen hecht de Commissie meer geloofwaardigheid aan het argument van een kleine groep producenten van glasvezels dan aan het verzet van de zijde van een veel grotere, maar versnipperde groep van voornamelijk kleine en middelgrote toeleveranciers, die niet echt de kans hebben gehad om hetzelfde gewicht in de schaal te leggen.

    (426)

    Deze argumenten worden afgewezen, aangezien de gebruikers ruimschoots gelegenheid hebben gehad zich tijdens het onderzoek te melden. Velen hebben dat gedaan en hun gegevens zijn grondig onderzocht en in aanmerking genomen. Voor alle belanghebbenden was in de loop van het onderzoek een belangrijke rol weggelegd.

    G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPING- EN ANTISUBSIDIEMAATREGELEN

    (427)

    Gelet op de conclusies van de Commissie inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten definitieve maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met dumping en met subsidiëring.

    1.   Schade opheffend prijsniveau

    (428)

    Om het niveau van de maatregelen te bepalen, heeft de Commissie eerst de hoogte van het recht vastgesteld die nodig is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

    (429)

    De schade zou worden opgeheven indien de bedrijfstak van de Unie in staat zou zijn om zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting op de verkoop van het soortgelijke product op de markt van de Unie te behalen die redelijkerwijs kan worden bereikt bij normale concurrentie door een bedrijfstak van dit type in de sector, namelijk bij afwezigheid van invoer met dumping. NET als bij het oorspronkelijke onderzoek werd een streefwinst van 5 % gehanteerd.

    (430)

    De APFE heeft verzocht een streefwinst van 10 % à 12 % te hanteren. Volgens haar moet er bij de vaststelling van de streefwinst voor de analyse rekening mee worden gehouden dat een zeer kapitaalintensieve bedrijfstak een bevredigend rendement op geïnvesteerd kapitaal moet behalen, zoals de beleggers verwachten. Zij verwijst ook naar een verslag van de New York University Stern School of Business waarin de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet is berekend door voor diverse industriesectoren de kosten van het eigen vermogen en de kosten van schulden te combineren (43). In dit verslag wordt de gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet voor de bedrijfstak glasvezelfilamenten vastgesteld tussen 8,3 % en 8,4 %. Bovendien verwijst de APFE naar de winstmarge van 8,3 % die is gebruikt in de zaak betreffende zonneglas uit China (44). Voorts voert zij aan dat, gelet op het feit dat de kosten van het eigen vermogen en van schulden in de EU iets hoger liggen dan in de VS, het percentage voor de EU licht hoger zou uitvallen, in de orde van grootte van 10 % tot 12 %.

    (431)

    Er kan geen gebruik worden gemaakt van de in de beoordelingsperiode werkelijk behaalde winst, aangezien in weerwil van de geldende rechten nog steeds aanzienlijke hoeveelheden met dumping uit de VRC werden ingevoerd.

    (432)

    In de zaak betreffende zonneglas uit de VRC werd een streefwinst van 8,3 % gehanteerd, aangezien dit de gemiddelde winst was die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in 2010 was behaald, toen de omvang van de invoer van het betrokken product nog gering was en deze derhalve de normale concurrentie nog niet kon hebben verstoord (d.w.z. een winst die nog niet werd beïnvloed door invoer met dumping).

    (433)

    Hoewel het buiten kijf is dat de bedrijfstak van de Unie een zeer kapitaalintensieve bedrijfstak is, was de APFE niet in staat aan te tonen dat de streefwinst die was gebaseerd op de in het Stern-verslag vastgestelde gewogen gemiddelde kapitaalkostenvoet, de toepasselijke toets doorstaat. Het argument werd derhalve afgewezen.

    (434)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de APFE verklaard dat de bevindingen inzake de streefwinst zouden moeten worden aangepast, aangezien de bedrijfstak van de Unie in staat is voor productsoorten zoals gesneden strengen voor nat gebruik (WUCS) voor gebonden textielvlies en WUCS voor gips, waarvoor hij eerlijk kan concurreren met de invoer uit derde landen en niet geconfronteerd wordt met agressieve prijsonderbieding door invoer met dumping en met subsidiëring van producten van glasvezelfilamenten uit de VRC, winsten van meer dan 5 % te behalen.

    (435)

    In het eerdere onderzoek is een streefwinst van 5 % gehanteerd. Aangezien er geen onderbouwde argumenten zijn aangevoerd inzake gewijzigde marktomstandigheden die een hogere streefwinst zouden rechtvaardigen, is deze streefwinst gehandhaafd.

    (436)

    Daarnaast worden WUCS, net als alle andere soorten van het betrokken product, weliswaar als versterkingsmateriaal gebruikt, maar zijn zij beperkt houdbaar en veroorzaken zij hogere transportkosten wegens het extra gewicht door het vochtgehalte (zie overweging 63). WUCS worden in veel geringere hoeveelheden in de Unie ingevoerd dan de overige producten van glasvezelfilamenten. De winstmarge voor uitsluitend deze productsoort is dan ook niet representatief voor het betrokken product.

    (437)

    De Commissie heeft vervolgens het schade opheffende prijsniveau bepaald door de gewogen gemiddelde invoerprijs van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs uit de VRC te vergelijken met de gewogen gemiddelde, geen schade veroorzakende prijs van het soortgelijke product dat in het onderzoektijdvak door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde cif-waarde bij invoer.

    (438)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één producent-exporteur aangevoerd dat er sprake was van bepaalde onnauwkeurigheden bij de cif-waarden van 3 PCN's.

    (439)

    Na controle heeft de Commissie de respectieve cif-waarden aangepast, wat ertoe heeft geleid dat de prijsonderbiedings- en de prijsbederfmarge voor deze producent-exporteur licht zijn gewijzigd.

    (440)

    Op die manier zijn de volgende schademarges vastgesteld:

    Onderneming

    Schademarge

    Jushi Group

    24,8 %

    Jiangsu Changhai Group

    4,9 %

    Chongqing Polycomp International Corporation

    29,6 %

    Andere medewerkende ondernemingen

    26,1 %

    (441)

    Eén gebruiker heeft aangevoerd dat alle feiten ongewijzigd zijn gebleven en dat de Commissie daarom alleen dan kan concluderen dat de schade die zou zijn veroorzaakt door de invoer uit de VRC is verergerd, als zij voor de berekening van de schademarge van een andere methode dan in het kader van het oorspronkelijke onderzoek gebruik zou maken.

    (442)

    De feiten zijn niet ongewijzigd gebleven. Derhalve leidt de berekening van de huidige schademarge aan de hand van de methode van het oorspronkelijke onderzoek tot een ander resultaat, gelet op het feit dat de onderliggende gegevens, zoals de kosten, prijzen en verliezen, zijn veranderd.

    (443)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één producent-exporteur zich afgevraagd welke verandering van omstandigheden een berekening van de schademarge op basis van de PCN's in plaats van een eenvoudige vergelijking van de gemiddelde prijzen zoals in het oorspronkelijke onderzoek zou rechtvaardigen.

    (444)

    Volgens de Commissie ligt aan de lopende onderzoeken dezelfde methode ten grondslag als aan het eerdere onderzoek. Er is gebruikgemaakt van een steekproef en er zijn gelijksoortige grootheden met elkaar vergeleken. De schademarge kon op basis van de PCN's gedetailleerder en nauwkeuriger worden berekend, maar dit kan niet als een verandering van methode worden beschouwd.

    (445)

    Dezelfde producent-exporteur heeft tevens verklaard dat gesneden filamentmatten van glasvezels deel uitmaken van het betrokken product, maar dat bij de berekening van de schademarge geen rekening is gehouden met de PCN's voor gesneden filamentmatten. De producent-exporteur heeft zich afgevraagd of i) de producenten in de Unie die gesneden filamentmatten niet langer produceerden en ii) waarom de Commissie in het verleden geen moeite lijkt te hebben gehad om met het oog op de berekening van een schademarge een vervangend product voor een belangrijke productsoort te vinden, ook al stemden de PCN's niet exact overeen.

    (446)

    Het betrokken product omvat inderdaad ook gesneden filamentmatten, en bepaalde (entiteiten van) producenten in de Unie produceren deze matten. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vervaardigden soorten matten die in het OT niet uit de VRC werden ingevoerd. In het algemeen was er echter grote overeenstemming in PCN's, zodat er geen gebruik van vervangende producten hoefde te worden gemaakt.

    (447)

    Daarnaast heeft deze producent-exporteur zich afgevraagd i) waarom een correctie voor verschil in handelsstadium noodzakelijk was en aan wie de producenten in de Unie hun producten eigenlijk verkopen, en ii) waarom met betrekking tot de Chinese verkopen bij de schademarge geen rekening is gehouden met de in de EU gemaakte kosten voor vervoer naar de opslagplaats en de opslagkosten.

    (448)

    De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verkopen hoofdzakelijk rechtstreeks aan de eindgebruikers. Bij de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs was dit niet het geval. Zij verkochten meer via distributeurs of andere tussenhandelaren. Door alle verkoop tot het niveau van verkoop aan eindgebruikers te brengen, werden de prijzen derhalve geacht beter met elkaar te kunnen worden vergeleken. Volgens de standaardmethode wordt bij de berekening van de prijsonderbieding rekening gehouden met de kosten na invoer, terwijl voor de schademarge wordt uitgegaan van de cif-waarde van de uitvoer uit de VRC.

    (449)

    De producent-exporteur heeft zich tevens afgevraagd waarom het bestaande antidumpingrecht niet is opgenomen in de schademarge, aangezien opneming daarvan in de cif-waarde zou stroken met de toegepaste methode inzake prijsonderbieding.

    (450)

    De in deze verordening vermelde schademarge weerspiegelt de volledige marge die nodig is om de schade op te heffen. Opneming van de bestaande antidumpingmarge in de schademarge zou slechts een marge hebben opgeleverd waarbij de schade gedeeltelijk zou worden opgeheven.

    (451)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft de klager aangevoerd dat aangezien was vastgesteld dat de Jiangsu Changhai Group niet volledig aan het onderzoek had meegewerkt (zie punt C.2.1 supra), de informatie met betrekking tot haar uitvoerprijs onbetrouwbaar was en daarom niet mocht worden gebruikt voor de berekening van de schademarge. Volgens hem zou de uitvoerprijs van de groep vertekend kunnen zijn wanneer die werd vastgesteld op basis van de productiekosten van de onderneming, die immers niet naar behoren konden worden gecontroleerd aangezien de onderneming niet volledig aan het onderzoek had meegewerkt. De uitvoerprijs van de groep zou veeleer moeten worden vastgesteld aan de hand van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de antidumpingbasisverordening en artikel 28, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening.

    (452)

    Zoals vermeld in overweging 92, werd het betrokken product binnen de groep niet uitgevoerd door de onderneming die misleidende informatie had verstrekt, maar uitsluitend door OCH. Deze laatste heeft echter volledig aan beide onderzoeken meegewerkt en betrouwbare informatie over de uitvoerprijs van de groep verstrekt (zo zijn er facturen overgelegd die de Commissie ter plaatse heeft gecontroleerd). De Commissie heeft dan ook geen redenen om de uitvoerprijs van de groep in twijfel te trekken. De schademarge werd berekend op basis van de werkelijke, geverifieerde uitvoerprijs — zoals vermeld op de verkoopfacturen — ongeacht de wijze waarop de prijs was vastgesteld en ongeacht of daaraan productiekosten van de onderneming ten grondslag lagen. Dit argument werd daarom afgewezen.

    2.   Definitieve maatregelen

    (453)

    Het antisubsidieonderzoek is gelijktijdig uitgevoerd met het nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen, dat was beperkt tot de schade. Gelet op de toepassing van de regel van het laagste recht en het feit dat de definitieve subsidiemarges lager zijn dan het schade opheffende prijsniveau, zou de Commissie overeenkomstig artikel 15 van de antisubsidiebasisverordening het definitieve compenserende recht moeten instellen op het niveau van de vastgestelde definitieve subsidiemarges en vervolgens het definitieve antidumpingrecht moeten instellen tot maximaal het desbetreffende schade opheffende prijsniveau.

    (454)

    Op basis van deze methode en de feiten van de zaak, met name het feit dat de maatregelen beperkt zijn tot de schademarge, is de Commissie van mening dat in casu geen „dubbeltelling” aan de orde is.

    (455)

    Gezien de hoge mate van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs werd het recht voor „alle andere ondernemingen” vastgesteld op het niveau van het hoogste recht dat wordt ingesteld ten aanzien van de ondernemingen die in de steekproef waren opgenomen of die aan de onderzoeken hebben meegewerkt. Het recht voor „alle andere ondernemingen” zal gelden voor de ondernemingen die niet aan de onderzoeken hebben meegewerkt.

    (456)

    Voor de overige medewerkende Chinese producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen en die opgenomen zijn in bijlage I, wordt het definitieve recht vastgesteld op het gewogen gemiddelde van de rechten die zijn vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van de groep waartoe de producent-exporteur behoort die is onderworpen aan artikel 28, lid 1.

    (457)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft één producent-exporteur verzocht om in aanmerking te komen voor een individuele behandeling uit hoofde van artikel 9, lid 5, van de antidumpingbasisverordening en een berekening van een individuele dumpingmarge te ontvangen.

    (458)

    Aangezien het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek beperkt is tot de schade, blijven de bij het vorige antidumpingonderzoek vastgestelde dumpingmarges evenwel ongewijzigd. Het verzoek om berekening van een individuele dumpingmarge werd daarom afgewezen.

    (459)

    Op grond van het bovenstaande worden de in te stellen rechten als volgt vastgesteld:

    Chinese exporteur

    Dumpingmarge (vastgesteld in het oorspronkelijke onderzoek)

    Subsidiemarge

    Schademarge

    Compenserend recht

    Antidumpingrecht

    Jushi Group

    29,7 %

    10,3 %

    24,8 %

    10,3 %

    14,5 %

    Jiangsu Changhai Group

    9,6 %

    5,8 %

    4,9 %

    4,9 %

    0 %

    Chongqing Polycomp International Corporation

    29,7 %

    9,7 %

    29,6 %

    9,7 %

    19,9 %

    Andere medewerkende ondernemingen

    29,7 %

    10,2 %

    26,1 %

    10,2 %

    15,9 %

    Alle andere ondernemingen

     

     

     

    10,3 %

    19,9 %

    (460)

    Het bij deze verordening vastgestelde individuele antidumping- en antisubsidierecht is gebaseerd op de bevindingen van de onderhavige onderzoeken. Het weerspiegelt daarom de situatie die bij deze onderzoeken voor de betrokken onderneming werd vastgesteld. In tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”, geldt dit recht dus uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die door de genoemde onderneming werden vervaardigd. Deze rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

    (461)

    Een onderneming kan vragen dit individuele recht te blijven toepassen wanneer zij nadien haar naam wijzigt. Dit verzoek moet worden ingediend bij de Commissie (45). Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging niet van invloed is op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Wanneer de naamswijziging van de onderneming niet van invloed is op haar recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een bericht over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    (462)

    Om een goede toepassing van het antidumpingrecht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde recht niet alleen gelden voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor de producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerd.

    3.   Verbintenis

    (463)

    Eén Chinese producent-exporteur heeft in overeenstemming met artikel 8, lid 1, van de antidumpingbasisverordening en artikel 13, lid 1, van de antisubsidiebasisverordening een prijsverbintenis aangeboden. Het verbintenisaanbod bevatte minimuminvoerprijzen (MIP's) voor verschillende hoofd- en subsoorten van het betrokken product.

    (464)

    De Commissie is van oordeel dat van het betrokken product talloze subsoorten en kwaliteitsklassen met prijsverschillen oplopend tot 700 % bestaan. Er is dan ook een groot gevaar van kruiscompensatie. Tevens kan er binnen één productsoort sprake zijn van prijsverschillen die oplopen tot 550 %, afhankelijk van de subsoorten. Bovendien lagen de verschillende door de Chinese producent-exporteur voorgestelde MIP's duidelijk onder de geen schade veroorzakende prijs, en zou de schade voor de bedrijfstak van de Unie daardoor niet worden weggenomen.

    (465)

    Gezien het bovenstaande zou het voor de douane niet mogelijk zijn de specificatie te bepalen zonder een individuele analyse van elke invoertransactie te verrichten teneinde vast te stellen in welke MIP-groep het product zou vallen, waardoor het toezicht moeilijk of zelfs onmogelijk zou worden.

    (466)

    Bovendien voert de onderneming ook andere producten naar de Unie uit die niet aan maatregelen onderworpen zijn. Er bestaat bijgevolg een risico van compensatie indien deze producten aan dezelfde afnemers worden verkocht. Een aantal van haar afnemers in de Unie zijn verbonden ondernemingen die ook handel drijven met andere verbonden ondernemingen buiten de Unie. Deze complexe handels- en zakelijke betrekkingen brengen een extra risico van kruiscompensatie mee.

    (467)

    Op grond van het bovenstaande werd het verbintenisaanbod afgewezen.

    (468)

    Het bij artikel 15, lid 1, van de antidumpingbasisverordening ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op gesneden glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings, met uitzondering van glasvezelrovings die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); en matten van glasvezelfilamenten, met uitzondering van glaswolmatten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, ex 7019 12 00 (Taric-codes 7019120021, 7019120022, 7019120023, 7019120025, 7019120039) en 7019 31 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.   Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

    Onderneming

    Definitief compenserend recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Jushi Group Co., Ltd; Jushi Group Chengdu Co., Ltd; Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

    10,3

    B990

    Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd; en Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd; Changzhou Tianma Group Co., Ltd

    4,9

    A983

    Chongqing Polycomp International Corporation

    9,7

    B991

    Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

    10,2

     

    Alle andere ondernemingen

    10,3

    A999

    3.   De individuele compenserende rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorschriften in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 van de Raad wordt vervangen door:

    1.

    Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gesneden glasvezelstrengen met een lengte van niet meer dan 50 mm; glasvezelrovings, met uitzondering van glasvezelrovings die worden geïmpregneerd en gecoat en een gloeiverlies van meer dan 3 % hebben (zoals vastgesteld volgens ISO-norm 1887); en matten van glasvezelfilamenten, met uitzondering van glaswolmatten, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7019 11 00, ex 7019 12 00 (Taric-codes 7019120021, 7019120022, 7019120023, 7019120025, 7019120039) en 7019 31 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

    2.

    Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

    Onderneming

    Definitieve antidumpingrecht (%)

    Aanvullende Taric-code

    Jushi Group Co., Ltd; Jushi Group Chengdu Co., Ltd; Jushi Group Jiujiang Co., Ltd

    14,5

    B990

    Changzhou New Changhai Fiberglass Co., Ltd; Jiangsu Changhai Composite Materials Holding Co., Ltd; Changzhou Tianma Group Co., Ltd

    0

    A983

    Chongqing Polycomp International Corporation

    19,9

    B991

    Andere medewerkende ondernemingen opgenomen in bijlage I

    15,9

     

    Alle andere ondernemingen

    19,9

    A999

    3.

    De individuele antidumpingrechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorschriften in bijlage II, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    4.

    Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Brussel, 16 december 2014.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

    (2)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.

    (3)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 van de Raad van 9 maart 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde continuglasvezelproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 67 van 15.3.2011, blz. 1).

    (4)  Bericht van inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer van bepaalde producten van glasvezelfilamenten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 362 van 12.12.2013, blz. 66).

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 (PB L 67 van 15.3.2011).

    (6)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde producten van glasvezelfilamenten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 371 van 18.12.2013, blz. 19).

    (7)  Rapport van de WTO-beroepsinstantie, European Communities — Definitive Anti-Dumping Measures on Certain Iron or Steel Fasteners from China (Europese Gemeenschappen — Definitieve antidumpingmaatregelen voor bepaalde ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen uit China), WT/DS397/AB/R, blz. 152.

    (8)  Verordening (EU) nr. 765/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2012 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 237 van 3.9.2012, blz. 1).

    (9)  Bericht betreffende de uitspraak van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 28 juli 2011 (PB C 86 van 23.3.2012, blz. 5).

    (10)  3B Fibreglass SPRL, Owens Corning Fibreglass France en Johns Manville Slovakia a.s.

    (11)  Gesneden strengen zijn continuglasstrengen die op een gewenste lengte zijn gesneden en die verkrijgbaar zijn met een groot aantal verschillende oppervlaktebehandelingen om de compatibiliteit met de meeste harssystemen te waarborgen. Het kan hierbij gaan om gesneden strengen voor droog dan wel nat gebruik.

    (12)  Rovings zijn continuglasstrengen die zonder enige mechanische draaiingen en windingen zijn gewikkeld, en een geheel van cilindrische buizen vormen.

    (13)  Matten van filamenten zijn gesneden of continu gebonden strengen.

    (14)  Getextureerde rovings zijn rovings die van de ene klos worden af- en op de andere klos worden opgerold en in dat proces volumineuzer worden/worden getextureerd door een textureermachine die lucht in de directe-rovingstreng blaast.

    (15)  Hoofdstuk XIV, punt 6, van de Catalogus voor bedrijfstakken, waarin buitenlandse investeringen worden aangemoedigd, verwijst uitdrukkelijk naar glasvezelproducten: „Productie van glasvezelproducten en speciale glasvezels”.

    (16)  Hoofdstuk II, artikel 5, van de Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur.

    (17)  Hoofdstuk III, artikel 17, van de Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur.

    (18)  De „derde” gecontroleerde jaarrekening was gedateerd 15 mei 2014, terwijl het controlebezoek aan de onderneming plaatsvond op 29 en 30 mei 2014.

    (19)  Besluit nr. 40, artikel 17.

    (20)  Artikel 18 van de Chinese Wet inzake wetenschappelijke en technologische vooruitgang (Besluit nr. 82) bepaalt: „De overheid moedigt de financiële instellingen aan om intellectuele-eigendomsrechten in onderpand te nemen, moedigt die instellingen aan tot en staat hen bij bij de ondersteuning van de toepassing van wetenschappelijke en technologische vooruitgang en de ontwikkeling van in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde bedrijfstakken door het verstrekken van leningen enz., en moedigt verzekeringsmaatschappijen aan verzekeringsproducten op de markt te brengen met het oog op de behoefte aan de ontwikkeling van in hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde bedrijfstakken.”

    (21)  Circulaire nr. 251 van 2004 van de PBOC betreffende aangelegenheden in verband met de aanpassing van rentetarieven voor deposito's en leningen (Yinfa) („circulaire nr. 251”).

    (22)  PB L 325 van 5.12.2013, blz. 66.

    (23)  PB L 142 van 14.5.2014, blz. 32.

    (24)  Artikel 34 van de Wet inzake handelsbanken.

    (25)  „Draadtrekken in ovens voor E-glasvezels […], de ontwikkeling en productie van hoogwaardige glasvezels en producten daarvan.”

    (26)  De berekening van de subsidiemarge voor deze groep werd gebaseerd op de beschikbare gegevens, zoals toegelicht in overweging (89).

    (27)  De berekening van de subsidiemarge voor deze groep werd gebaseerd op de beschikbare gegevens, zoals toegelicht in overweging (89).

    (28)  De berekening van de subsidiemarge voor deze groep werd gebaseerd op de beschikbare gegevens, zoals toegelicht in overweging (89).

    (29)  Verordening (EU) nr. 215/2013 van de Raad van 11 maart 2013, overweging 116.

    (30)  George E. Peterson, Land leasing and land sale as an infrastructure-financing option, werkdocument beleidsonderzoek Wereldbank 4043, 7 november 2006, IMF werkdocument (WP/12/100), An End to China's Imbalances, april 2012, blz. 12.

    (31)  IMF-werkdocument (WP/12/100), An End to China's Imbalances, april 2012, blz. 12.

    (32)  De berekening van de subsidiemarge voor deze groep werd gebaseerd op de beschikbare gegevens, zoals toegelicht in overweging 89.

    (33)  De berekening van de subsidiemarge voor deze groep werd gebaseerd op de beschikbare gegevens, zoals toegelicht in overweging 89.

    (34)  De in overeenstemming met artikel 14, lid 6, opgerichte databank van DG Handel bevat gegevens over de invoer van producten waarop antidumping- of antisubsidiemaatregelen of -onderzoeken van toepassing zijn, zowel uit de bij de procedure betrokken landen als uit andere derde landen, op het niveau van de 10-cijferige Taric-codes.

    (35)  Besluit van de Commissie van 7 september 1990 tot beëindiging van het nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen van toepassing op de invoer van natriumcarbonaat met een hoge dichtheid van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (PB 1999, L 283, blz. 38).

    (36)  Besluit van de Commissie van 21 december 1998 tot beëindiging van de antidumpingprocedure ten aanzien van voor gebruik in motorvoertuigen bestemde laser-leessystemen en de voornaamste onderdelen daarvan uit Japan, Korea, Maleisië, de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 1999, L 18, blz. 62).

    (37)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 (PB L 67 van 15.3.2011, blz. 6, overweging 64).

    (38)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 248/2011 (PB L 67 van 15.3.2011, blz. 6, overweging 54).

    (39)  Ycharts.com

    (40)  Panelverslag — China — Anti-Dumping Duties on X-Ray Security Inspection Equipment from the European Union — WT/DS425/R, par. 7.247.

    (41)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 471/2014 van de Commissie van 13 mei 2014 tot instelling van een definitief compenserend recht op zonneglas van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 142 van 14.5.2014, blz. 23, overweging 319).

    Verordening (EG) nr. 495/2002 van de Raad van 18 maart 2002 houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 904/98 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer in de Gemeenschap van faxapparaten voor persoonlijk gebruik van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Japan, de Republiek Korea, Maleisië, Singapore, Taiwan en Thailand (PB L 78 van 21.3.2002, blz. 1, overweging 12).

    (42)  Verordening (EU) nr. 812/2010 van de Commissie (PB L 243 van 16.9.2010, blz. 47, overweging 69).

    (43)  http://pages.stern.nyu.edu/~adamodar/New_Home_Page/datafile/wacc.htm

    (44)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 470/2014 van de Commissie (PB L 142 van 14.5.2014, blz. 15, overweging 136).

    (45)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat H, Kamer CHAR 04/039, 1049 Brussel, België.


    BIJLAGE I

    Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten-exporteurs:

    Naam

    Aanvullende Taric-code

    Taishan Fiberglass Inc.;

    PPG Sinoma Jinjing Fiber Glass Company Ltd

    B992

    Xingtai Jinniu Fiberglass Co., Ltd

    B993

    Weiyuan Huayuan Composite Material Co., Ltd

    B994

    Changshu Dongyu Insulated Compound Materials Co., Ltd

    B995

    Glasstex Fiberglass Materials Corp.

    B996


    BIJLAGE II

    De in artikel 1, lid 3, en artikel 2, lid 3, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

    1.

    de naam en functie van de bevoegde medewerker van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

    2.

    de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) producten van glasvezelfilamenten die naar de Europese Unie zijn uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, zijn vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de VRC. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”

    3.

    Datum en handtekening


    Top