Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document E2011C0204

    Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 204/11/COL van 29 juni 2011 inzake de vermeende staatssteun voor ondernemingen die behoren tot de groep Norsk Film (Noorwegen)

    PB L 287 van 18.10.2012, p. 14–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2011/204/oj

    18.10.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 287/14


    BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

    Nr. 204/11/COL

    van 29 juni 2011

    inzake de vermeende staatssteun voor ondernemingen die behoren tot de groep Norsk Film (Noorwegen)

    DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (HIERNA "DE AUTORITEIT" GENOEMD),

    GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna "de EER-overeenkomst" genoemd), en met name de artikelen 61 en 62,

    GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna "de Toezichtovereenkomst" genoemd), en met name artikel 24,

    GEZIEN Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst (hierna "Protocol nr. 3" genoemd), en met name artikel 1, lid 2, van deel I en de artikelen 4, lid 4, en 7, lid 1, van deel II,

    Na de belanghebbenden overeenkomstig artikel 6, lid 1, van deel II van Protocol nr. 3 (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

    Overwegende hetgeen volgt:

    I.   FEITEN

    1.   Procedure

    Bij brief van 23 maart 2006 (Event No. 368163) hebben verschillende Noorse filmmaatschappijen (2) zich erover beklaagd dat de Noorse autoriteiten in de periode 2000-2005 de Norsk FilmStudio AS/Filmparken AS jaarlijks subsidie hebben toegekend.

    Na een briefwisseling heeft de Autoriteit Besluit nr. 491/09/COL tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure vastgesteld, dat werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-supplement daarbij. (3) De Autoriteit nodigde belanghebbende partijen uit om hun opmerkingen te maken. De Autoriteit heeft geen opmerkingen van derden ontvangen.

    De Noorse autoriteiten hebben opmerkingen ingediend bij brief van 2 februari 2010 (Event No.545244).

    2.   De groep Norsk Film

    Norsk Film AS is in 1932 opgericht door een vereniging van gemeentelijke bioscopen. In 1935 werd de filmstudio van de onderneming geopend. In de rijksbegroting 1947 besloot de Noorse regering meer verantwoordelijkheid voor filmproductie te nemen. Gedurende de jaren vijftig en zestig werd Norsk Film AS geconfronteerd met financiële problemen die ertoe hebben geleid dat de regering subsidie toekende om haar verdere bestaan te garanderen. Nadat de onderneming aan het eind van de jaren zestig failliet was verklaard, besloot de regering om de volledige verantwoordelijkheid voor de toekomst van de onderneming op zich te nemen. Vanaf 1974 was 77,6 % van de aandelen van de onderneming in handen van de overheid. Het doel van Norsk Film AS was tweeledig: de productie Noorse langspeelfilms van de nodige faciliteiten voorzien en Noorse films produceren.

    In 1986 is ScanCam AS opgericht door Norsk Film AS en de krant Verdens Gang (VG) op basis van de bestaande camera-afdeling van Norsk Film AS. Later bezaten Norsk Film AS en Schibsted ASA ieder 50 % van de aandelen in ScanCam AS. Op 31 december 1998 verkocht Schibsted ASA zijn belang aan Norsk Film AS en ScanCam AS ging vanaf 1999 verder als een volledige dochteronderneming van Norks FilmStudio AS.

    Norsk FilmStudio AS, dat in 1989 is opgericht, was een volledige dochteronderneming van Norsk Film AS. Tot 1989 vormden de studio's en de technische faciliteiten een integrerend bedrijfsonderdeel van Norsk Film AS. Norsk FilmStudio AS is opgericht om een duidelijke scheiding te creëren tussen de rol van de onderneming als producent en haar rol voor het in stand houden van de infrastructuur voor filmproductie (studio's en technische faciliteiten).

    In 2001 hervormde de Noorse regering haar filmbeleid en werd er een duidelijker onderscheid gemaakt tussen de verantwoordelijkheden van de overheid en die van de private sector. Particuliere productiemaatschappijen dienden de verantwoordelijkheid voor de productie van films te dragen. Er werd daarom voorgesteld om de aandelen in Norsk Film AS te verkopen. De staat zou verantwoordelijk blijven voor de studio’s, aangezien van dit onderdeel van het productieproces werd gedacht dat het op marktvoorwaarden niet zou overleven. In 2001 werd Norsk Film AS weer gescheiden in twee afzonderlijke ondernemingen: een onderneming voor filmproductie, Norsk Film AS genaamd, en een onderneming voor infrastructuur, met de naam Filmparken AS. De resterende activa van de onderneming bleven bij Filmparken AS. Norsk FilmStudio AS ging verder als een volledige dochteronderneming van Filmparken AS. Op 25 juni 2001 fuseerde Norsk FilmStudio AS met Filmparken AS. De staat verkocht op 4 januari 2002 zijn aandelen in de productiemaatschappij Norsk Film AS aan een particuliere productiemaatschappij Diopter AS.

    In 2002 werd Filmparken AS weer omgedoopt tot Norsk FilmStudio AS.

    In 2004 fuseerde ScanCam AS met Norsk FilmStudio AS.

    In 2009 fuseerden Norsk FilmStudio AS en The Chimney Pot AS tot Storyline Studios AS. Na de fusie is 60 % van de onderneming in handen van Filmparken AS en 40 % in handen van de aandeelhouders van het voormalige Chimney Pot AS.

    Storyline Studios AS is leverancier van het volledige scala van apparatuur en diensten voor de filmindustrie en biedt filmstudio’s, grip en belichting, camera, postproductie, kostuums, financiering, bureauvoorzieningen, lijnproductie en filmcatalogi.

    3.   Beschrijving van de onderzochte maatregelen

    De Autoriteit heeft twee verschillende maatregelen onderzocht: de betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK (zie punt 3.1) en de preferentiële fiscale behandeling waarvan sommige tot de groep Norsk Film behorende ondernemingen profiteerden (zie punt 3.2).

    3.1    Betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK

    Sinds de jaren zeventig en tot 2006 zijn er jaarlijks subsidies betaald aan verschillende tot de groep Norsk Film behorende entiteiten. In jaarbegrotingen 1971-1972 is sprake van een "bestaande steunregeling". De subsidies werden door het ministerie van Cultuur en Kerkelijke Zaken betaald.

    De Autoriteit heeft in haar Besluit nr. 491/09/COL het standpunt ingenomen dat de jaarlijkse betalingen sinds de jaren zeventig door de Noorse overheid aan verschillende tot de groep Norsk Film behorende entiteiten voor de productie van speelfilms en het behoud van infrastructuur die nodig is voor de productie van films, gebaseerd waren op een bestaande steunregeling.

    De Noorse autoriteiten hebben aangegeven dat het Noorse parlement in 1997 heeft besloten om 36 miljoen NOK aan Norsk Film AS toe te kennen voor verbetering, modernisering en ontwikkeling van de productiefaciliteiten onder de naam "Filmparken". De subsidie viel onder de afdeling van de rijksbegroting voor subsidies aan nationale culturele gebouwen. Het bedrag werd over een periode van twee jaar toegekend, waarbij 10 miljoen NOK in 1998 werd betaald en de resterende 26 miljoen NOK in 1999. De subsidie dekte gedeeltelijk de modernisering en verbetering van de studiofaciliteiten en gedeeltelijk de ontwikkeling van nieuwe administratieve voorzieningen.

    Aangezien de betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK gebaseerd was op een andere begrotingstoewijzing en het specifieke bedrag was gereserveerd voor een speciaal doel (renovatie van de locatie te Jar (Bærum)), meent de Autoriteit in haar Besluit nr. 491/09/COL dat dit op nieuwe steun zou kunnen neerkomen. De Autoriteit twijfelde of deze bijdrage deel uitmaakte van de bestaande steunregeling of dat het hier om een nieuwe steunmaatregel ging.

    3.2    Preferentiële fiscale behandeling

    Norsk Film AS en Norsk FilmStudio AS hebben vanaf 1995 een belastingvrijstelling genoten. De vrijstelling was gebaseerd op hoofdstuk 26, eerste alinea, onder k), van de voormalige belastingwet van 18 augustus 1911 nr. 8, welke is vervangen door de belastingwet van 26 maart 1999 nr. 14. (4)

    Krachtens hoofdstuk 2-32 van de Noorse belastingwet, waarin thans de regels met betrekking tot deze regeling voor een preferentiële fiscale behandeling staan beschreven, worden non-profitorganisaties, -instellingen en -ondernemingen vrijgesteld van vennootschapsbelasting voor zover ze op een non-profitbasis opereren.

    Of een instelling of onderneming wordt beschouwd als een non-profitinstantie in de zin van hoofdstuk 2-32, wordt bepaald aan de hand van objectieve criteria, waarbij het doel van de onderneming de beslissende factor is. Een liefdadig doel wijst erop dat er sprake is van een non-profitinstantie. Om te bepalen wat het doel van een onderneming is, houdt de belastingdienst onder andere rekening met de statuten van de onderneming, met inbegrip van haar maatschappelijk doel en de activiteiten die daadwerkelijk door de onderneming worden uitgevoerd. Ook wordt gekeken of de instantie zich bezighoudt met activiteiten die aan concurrentie onderhevig zijn. Indien de onderneming economische of commerciële activiteiten verricht en concurreert met belastingplichtige ondernemingen met een winstoogmerk, wijst dit op een status van belastingplichtige. Een ander element waarmee rekening wordt gehouden, is de aard van de financiering van de onderneming. Indien de onderneming wordt gefinancierd door middel van particuliere giften of andere bijdragen, duidt dit erop dat dit een onderneming zonder winstoogmerk is.

    Een organisatie die als non-profitorganisatie wordt beschouwd, wordt omdat deze geen winstoogmerk heeft, vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Over inkomsten uit commerciële activiteiten is, onder bepaalde voorwaarden, vennootschapsbelasting verschuldigd. (5)

    Of hoofdstuk 2-32 van toepassing is op een onderneming of organisatie, wordt bepaald door de belastingdienst in de normale jaarlijkse beoordelingsprocedure. Op basis van de door de belastingplichtige in het belastingaangifteformulier verstrekte informatie en andere beschikbare informatie bepaalt de plaatselijke belastingdienst welke belastingregeling van toepassing is.

    Aan Norsk Film AS, Norsk FilmStudio AS en ScanCam AS is een belastingvrijstelling verleend omdat deze ondernemingen geen winstoogmerk hadden. Tot 1995 hebben Norsk Film AS en Norsk FilmStudio AS niet om toepassing van de speciale regeling gevraagd. Na een verzoek in die zin hebben ze van 1995 tot 2001 een dergelijke regeling genoten.

    In 2001 is Norsk Film AS opgesplitst in twee afzonderlijke ondernemingen: een onderneming voor filmproductie (Norsk Film AS) en een onderneming voor infrastructuur (Filmparken AS). Vanaf 2002 werden de ondernemingen niet langer met overheidssubsidies gefinancierd en voerden ze normale bedrijfsactiviteiten uit. Ze werden daarom beschouwd als normale ondernemingen met winstoogmerk en werden dan ook onderworpen aan de standaardvennootschapsbelasting.

    Tot 1998 waren Norsk Film AS en Schibsted ASA ieder in het bezit van 50 % van de aandelen van ScanCam AS. ScanCam AS werd daarom niet beschouwd als een integrerend deel uitmakend van de activiteiten van Norsk Film AS. Vanaf december 1998 was ScanCam AS eerst voor 100% in handen van Norsk Film AS en daarna, vanaf 1999, van Norsk FilmStudio AS (de volledige dochteronderneming van Norsk Film AS). Na deze verandering was de belastingdienst van mening dat ScanCam AS integrerend deel uitmaakte van de activiteiten van Norsk Film AS en daarom voor de jaren 1998-2000 dezelfde belastingregeling kon genieten. ScanCam AS maakte winst in 1998, 1999, 2000 en 2001. (6)

    In zijn evaluatie was de belastingdienst van mening dat de ondernemingen de status van de non-profitorganisatie konden genieten op grond van de volgende elementen: de statuten van Norsk Film AS waarin stond dat er geen winstoogmerk was, het feit dat 97,7 % van de aandelen in handen was van de staat en gemeenten en het feit dat de onderneming voornamelijk werd gefinancierd door middel van staatssubsidies.

    De belastingdienst gaf verder aan dat de belastingvrijstelling werd verleend op voorwaarde dat een eventuele winst volledig zou worden aangewend ten behoeve van de verwezenlijking van het doel van de onderneming als onderneming zonder winstoogmerk. De dochtermaatschappij Norsk FilmStudio AS werd als integrerend deel uitmakend van de activiteiten van Norsk Film AS, en hierop was dezelfde belastingvrijstelling van toepassing. De Noorse autoriteiten hebben aangegeven dat Norsk FilmStudio AS in de jaren 1995–2001 geen winst heeft gemaakt en dat de toepassing van de gunstige belastingregeling daarom geen effect had.

    De ondernemingen zijn nu allemaal onderworpen aan de standaardvennootschapsbelasting.

    De Autoriteit betwijfelde in Besluit nr. 491/09/COL of de toepassing van de vrijstelling van vennootschapsbelasting op grond van de redenering dat non-profitorganisaties vrijgesteld worden, de vrijstelling in het geval van de tot de groep Norsk Film behorende ondernemingen kan rechtvaardigen.

    De steun in de vorm van een vrijstelling van vennootschapsbelasting, is exploitatiesteun. Dergelijke steun is slechts in speciale omstandigheden toegestaan, en in het bijzonder in situaties waar voldaan is aan de criteria die zijn omschreven in de richtsnoeren van de Autoriteit (bijvoorbeeld voor bepaalde soorten milieu- of regionale steun). De Autoriteit betwijfelde daarom of de speciale belastingregels – zoals toegepast op sommige van de tot de groep Norsk Film behorende ondernemingen – gerechtvaardigd zouden kunnen worden op grond van de bepalingen van de EER-overeenkomst inzake staatssteun.

    4.   Opmerkingen van de Noorse autoriteiten

    4.1    Betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK

    4.1.1   De betaling van de subsidie is geen staatssteun

    De Noorse autoriteiten stellen dat er bij de betaling van de 36 miljoen NOK geen sprake is van staatssteun.

    In een benadering die op effecten is gebaseerd, stellen de Noorse autoriteiten dat de hier te onderzoeken subsidie de ontvanger geen enkel economisch voordeel heeft geboden.

    De Noorse autoriteiten zijn van mening dat geen van de ondernemingen enig economisch voordeel heeft gehad van de subsidie voor het verbeteren en moderniseren van Filmparken. Norsk FilmStudio AS was verantwoordelijk voor de verhuur van de faciliteiten aan alle productiemaatschappijen in Noorwegen. Er was een duidelijke juridische scheiding binnen de groep Norsk Film tussen de filmproductieactiviteiten en de verhuur van de productiefaciliteiten. Er was een open en op basis van gelijke voorwaarden verleende toegang tot de productiefaciliteiten voor alle Noorse productiemaatschappijen (met inbegrip van Norsk Film AS). Met de verhuuractiviteiten werd geen winst gemaakt en hierdoor zijn voor Norsk FilmStudio AS tekorten ontstaan.

    Volgens de Noorse autoriteiten kan niet gezegd worden dat de maatregel de groep Norsk Film een economisch voordeel heeft opgeleverd, aangezien dit duidelijk niet het effect van de subsidie was. De bedoeling en het effect van de maatregel was veeleer dat Noorse filmproducenten toegang tot productiefaciliteiten werd geboden. Zij benadrukken dat Norsk FilmStudio AS slechts door marktfalen opereerde als de enige verhuurder van studiofaciliteiten waar films van een bepaalde lengte en kwaliteit konden worden geproduceerd. De onderneming heeft dit ten behoeve van alle producenten gedaan en dit heeft geen economisch voordeel opgeleverd.

    4.1.2   Bij deze maatregel zou het in ieder geval om bestaande steun gaan

    De Noorse autoriteiten stellen dat, zelfs indien de subsidie van 36 miljoen NOK zou neerkomen op staatssteun, het in ieder geval om bestaande steun zou gaan.

    De Noorse autoriteiten zijn immers van mening dat de betaling van 36 miljoen NOK deel uitmaakte van de bestaande steunregeling in de vorm van de betaling van jaarlijkse subsidies.

    De Noorse autoriteiten stellen dat het feit dat de subsidie is uitbetaald vanuit een andere begroting dan die waaruit de jaarlijkse subsidies afkomstig zijn, geen voldoende aanwijzing is dat de subsidie zelf een afzonderlijke en nieuwe maatregel vormde. Ze leggen uit dat het feit dat de subsidie in 1998-1999 via een andere begrotingspost werd toegekend "slechts toeval en een technische kwestie was en dat de betaling van 36 miljoen NOK net zo goed had kunnen zijn toegewezen via de begrotingsafdeling voor de financiering van films en over een periode van tien jaar zijn gespreid en daarmee zou zijn ‘versmolten’ met de jaarlijkse betalingen aan Norsk Film AS die zowel exploitatiesteun als investeringssteun omvatten. Het feit dat de subsidie voor 1998-1999 via een andere begrotingspost was toegewezen, was het resultaat van een nieuwe manier van organiseren van de afdeling binnen de [rijks] begroting voor bijdragen aan de bouw van nationale gebouwen". De Noorse autoriteiten stellen voorts dat van belang is dat de betaling deel uitmaakte van een systematische en doorlopende keten van betalingen aan dezelfde ontvanger en dat de aard van de steun onveranderd is. De regeling zou altijd uit een investeringsdeel en een bedrijfsvoeringsdeel hebben bestaan.

    Het verbeterings- en moderniseringsproces was al enige tijd gaande en de kosten die dit met zich bracht, waren tot 1998-1999 geschat op 13 miljoen NOK. Dit bedrag omvatte ook bijdragen van de Noorse staat door middel van de bestaande steunregeling die sinds de jaren zeventig van kracht was. In 1997 werd echter duidelijk dat 13 miljoen niet voldoende was om de werkzaamheden te voltooien en daarom werd besloten om nog eens 36 miljoen NOK toe te wijzen voor voltooiing van het verbeteringsproces.

    De Noorse autoriteiten hebben de Autoriteit gegevens verstrekt waaruit blijkt dat ook in het verleden bedragen zijn toegewezen en gereserveerd voor verbetering en modernisering van de infrastructuur die nodig is voor instandhouding van de voorwaarden voor filmproductie.

    Tot slot stellen de Noorse autoriteiten dat het feit dat het bedrag van de subsidie veel hoger was dan de jaarlijkse betalingen tot dan toe waren geweest, niet aangeeft dat dit nieuwe steun vormde. Zij verwijzen naar het arrest in de zaak-Namur-Les Assurances du crédit  (7) waarin het EU-Hof van Justitie verklaarde: "Wanneer de steunmaatregel het gevolg is van reeds van kracht zijnde wettelijke bepalingen die niet worden gewijzigd, kan […] niet aan de hand van de omvang van de steun en met name van de hoogte van het steunbedrag op enig tijdstip in het bestaan van de onderneming worden beoordeeld of er sprake is van een nieuwe dan wel van een wijziging van een bestaande steunmaatregel."

    4.1.3   Nieuwe steun zou in ieder geval verenigbaar zijn met de werking van de EER-overeenkomst

    De Noorse autoriteiten stellen dat de maatregel in ieder geval verenigbaar zou zijn met de werking van de EER-overeenkomst, mocht de Autoriteit concluderen dat deze op nieuwe steun neerkomt. Zij menen dat de maatregel verenigbaar is met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst, aangezien het doel van de subsidie de instandhouding van het culturele erfgoed was en de maatregel met het oog op verwezenlijking van dit doel noodzakelijk en proportioneel was.

    De Noorse autoriteiten voeren aan dat het produceren van films een belangrijke culturele uiting is die deel uitmaakt van het nationale erfgoed. Zonder geschikte productiefaciliteiten zou er geen filmproductie plaatsvinden. Bovendien ging het bij de subsidie om een noodzakelijke interventie vanwege een slechte werking van de markt. De Noorse autoriteiten benadrukken ook dat de Autoriteit haar goedkeuring heeft verleend aan steunmaatregelen voor audiovisuele regelingen die geen effect zouden hebben, indien de nodige infrastructuur voor de productie van audiovisueel werk niet zou bestaan.

    4.2    Preferentiële fiscale behandeling

    4.2.1   De toepassing van de preferentiële fiscale behandeling betekent niet dat er sprake is van staatssteun

    Ten eerste benadrukken de Noorse autoriteiten dat de Autoriteit in haar Besluit nr. 491/09/COL geen enkele twijfel uitte met betrekking tot de regeling zelf waardoor non-profitondernemingen worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting, maar de toepassing van een dergelijke regeling op bepaalde tot de groep Norsk Film behorende ondernemingen onderzocht. Het gaat hier daarom om een onderzoek naar de toepassing of onjuiste toepassing van de belastingregeling op bepaalde ondernemingen.

    Ten tweede stellen de Noorse autoriteiten dat ze zich niet zelf hebben afgevraagd of hoofdstuk 2-32 van de belastingwet juist was toegepast op de tot de groep Norsk Film behorende ondernemingen, omdat zij geen belastingdienst zijn.

    Ze hebben echter aangegeven dat "een mogelijk onjuiste toepassing van een algemene belastingregel door de belastingdienst in het voordeel van een belastingbetaler nog geen staatssteun is. (…) In het geval van een onjuiste toepassing van een nationale belastingregel, zou dit in de eerste plaats door de belastingdienst of de rechter krachtens het relevante nationale recht moeten worden gecorrigeerd. (…) Er zou een onwerkbare situatie worden gecreëerd, indien iedere onjuiste toepassing van nationale belastingregels die leidt tot een ongerechtvaardigd voordeel voor een bepaalde belastingbetaler, staatssteun zou zijn".

    De Noorse autoriteiten onderstrepen dat, aangezien een verkeerde belastingheffing uiteenlopende gevolgen kan hebben, corrigerende maatregelen krachtens het nationaal recht zouden moeten worden genomen en dat er geen onderzoek op grond van de staatssteunregels van de EER moet worden verricht, tenzij er sprake is van een voortdurende onjuiste toepassing.

    4.2.2   De toepassing van de preferentiële fiscale behandeling was in ieder geval gebaseerd op een bestaande steunregeling

    De Noorse autoriteiten betogen verder dat de toepassing van een belastingregel van vóór de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst, in ieder geval geen nieuwe steun zou vormen, maar louter de toepassing van een bestaande steunregeling zou zijn.

    Zij zijn van mening dat "een gewone toepassing van de algemene regel en de vaststelling of deze in een specifiek geval al dan niet van toepassing is, in geen geval nieuwe steun kan vormen en dat hiervoor als zodanig geen aanmelding bij de Autoriteit vereist was. Indien individuele toepassingen van een bestaande steunmaatregel nieuwe steun zouden vormen, zou de reikwijdte van wat als nieuwe steun zou kunnen worden beschouwd op een onredelijke manier worden uitgebreid, en hierdoor zou de reikwijdte van verenigbare steun in termen van bestaande steun binnen de betekenis van staatssteunregels worden verkleind".

    II.   BEOORDELING

    1.   De vraag of er sprake is van staatssteun

    Artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst luidt als volgt:

    "Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt."

    1.1    De aanwezigheid van staatsmiddelen

    De steun moet door de staat of met behulp van staatsmiddelen zijn verleend.

    1.1.1   De betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK

    De subsidie van 36 miljoen NOK is betaald uit de rijksbegroting, afdeling subsidies aan nationale culturele gebouwen.

    De Autoriteit is daarom van mening dat aan de voorwaarde dat hierbij staatsmiddelen betrokken moeten zijn, voldaan is.

    1.1.2   Preferentiële fiscale behandeling

    Norsk Film AS en zijn dochteronderneming Norsk FilmStudio AS hebben van 1995 tot 2001 een belastingvrijstelling gekregen. In een brief van 18 maart 1996 heeft het belastingkantoor Bærum de belastingvrijstelling voor het fiscale jaar 1995 verleend op voorwaarde dat een eventuele winst volledig zou worden aangewend ten behoeve van verwezenlijking van het maatschappelijk doel van de onderneming als onderneming zonder winstoogmerk.

    ScanCam AS (de dochteronderneming die camera’s uitleende) kreeg op dezelfde gronden een belastingvrijstelling van 1998-2001.

    Ten gevolge van de gunstige belastingregeling deed de staat afstand van belastinginkomsten die hij normalerwijze van de desbetreffende ondernemingen zou hebben ontvangen. De afwezigheid van deze financiële middelen vertegenwoordigde een druk op de overheidsmiddelen die gelijkstaat aan de lasten die normalerwijze op het budget van de desbetreffende ondernemingen drukken. (8)

    Dat de beoordeling door de plaatselijke belastingdienst werd uitgevoerd, is niet van invloed op de conclusie dat hierbij overheidsmiddelen waren betrokken. (9)

    1.2    Begunstiging van bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen

    1.2.1   De betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK

    Ten eerste moet de maatregel Norsk FilmStudio AS/Filmparken AS voordelen hebben opgeleverd waardoor zij werden bevrijd van lasten die normalerwijze op hun budget zouden drukken. De subsidie van 36 miljoen NOK bood de begunstigden een financieel voordeel dat ze bij een normale bedrijfsvoering niet zouden hebben genoten. Hierdoor werd de financiële positie van Norsk FilmStudio AS/Filmparken AS versterkt ten opzichte van de andere ondernemingen die actief waren in de filmproductie binnen de EER.

    Ten tweede dient de maatregel selectief te zijn in de zin dat deze "bepaalde ondernemingen of de productie van bepaalde goederen begunstigt".

    De Autoriteit is van mening dat de betaling van het bedrag van 36 miljoen NOK voor de verbetering van de studiofaciliteiten selectief is geweest, aangezien de begunstigde uitdrukkelijk is aangeduid.

    1.2.2   Preferentiële fiscale behandeling

    Sommige van de ondernemingen van de groep Norsk Film werden vrijgesteld van betaling van de vennootschapsbelasting die normaliter van toepassing is en werden dus bevrijd van lasten die normalerwijze op het budget van ondernemingen drukken. Ze zouden dit voordeel bij een normale bedrijfsvoering niet hebben genoten.

    De Autoriteit erkent echter dat het EU-Hof van Justitie en het EVA-Hof steeds hebben geoordeeld dat maatregelen die voordelen verlenen aan bepaalde ontvangers niet selectief zijn, indien ze kunnen worden gerechtvaardigd door de aard en de opzet van het systeem waar ze deel van uitmaken.

    Bovendien wordt in de richtsnoeren van de Autoriteit voor de toepassing van staatssteunregels op maatregelen die verband houden met directe belastingen op ondernemingen het volgende vastgesteld: "Het spreekt vanzelf dat geen vennootschapsbelasting kan worden geheven indien geen winst wordt gemaakt. Aldus kan door de aard van het belastingstelsel worden gerechtvaardigd dat ondernemingen zonder winstoogmerk, zoals stichtingen of verenigingen, individueel van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld indien zij daadwerkelijk geen winst kunnen maken."

    Het feit dat de preferentiële fiscale behandeling als zodanig door de aard en de opzet van het stelsel kan worden gerechtvaardigd, heeft de Autoriteit in haar Besluit nr. 491/09/COL niet aangevochten. Zij twijfelde over de toepassing van de regeling op de bewuste ondernemingen. Deze ondernemingen werd een vrijstelling van vennootschapsbelasting verleend op grond van hoofdstuk 26, eerste alinea, onder k), van de voormalige belastingwet van 18 augustus 1911 nr. 8, vervangen door de belastingwet van 26 maart 1999 nr. 14. In deze regeling is, na een verzoek in die zin, een vrijstelling mogelijk van vennootschapsbelasting voor organisaties die voldoen aan bepaalde criteria die voornamelijk betrekking hebben op de voorwaarde dat ze geen winstoogmerk hebben.

    Volgens de door de Noorse autoriteiten verstrekte informatie werd aan Norsk Film AS, Norsk FilmStudio AS en ScanCam AS een belastingvrijstelling verleend op grond van het feit dat deze ondernemingen geen winstoogmerk hadden. De Autoriteit kan zich bij haar beoordeling niet in de plaats stellen van de plaatselijke Noorse belastingdienst. Op grond van de haar verstrekte informatie is de Autoriteit niet van mening dat zij over voldoende bewijs beschikt om te kunnen stellen dat de preferentiële fiscale behandeling onjuist is toegepast op de drie ondernemingen en dat daarom kan worden gezegd dat hier sprake is van een selectieve maatregel.

    De Autoriteit kan daarom niet concluderen dat er bij de toepassing van de preferentiële fiscale behandeling op Norsk FilmStudio AS/Filmparken AS/ScanCam AS op basis van de oorspronkelijk in de belastingwet van 1911 vastgelegde criteria, sprake is van staatssteun.

    1.3    Concurrentieverstoring en beïnvloeding op het handelsverkeer tussen overeenkomstsluitende partijen

    Staatssteun aan specifieke ondernemingen wordt geacht een concurrentieverstorende werking te hebben en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig te beïnvloeden, indien de ontvanger een economische activiteit verricht waarvoor er handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bestaat. Bioscoopfilms kunnen binnen de EER op alternatieve locaties worden geproduceerd. Ze worden vervolgens verhandeld tussen de overeenkomstsluitende partijen van de EER-overeenkomst. Steun aan een onderneming die speelfilms produceert en studiodiensten levert, kan daarom de mededinging verstoren tussen verschillende locaties voor het realiseren van films. De onderzochte maatregel kan daarom worden gezien als een maatregel die de mededinging vervalst en de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.

    1.4    Conclusie

    Op basis van de hierboven besproken elementen concludeert de Autoriteit dat met de betaling van 36 miljoen NOK staatssteun werd verleend en dat de subsidie in de vorm van de preferentiële fiscale behandeling voor Norsk FilmStudio AS/Filmparken AS/ScanCam AS geen staatssteun inhield.

    De Autoriteit zal hierna daarom alleen de betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK analyseren.

    2.   Procedure

    De procedure voor nieuwe steun is vastgelegd in artikel 1, lid 3, in deel I van Protocol nr. 3. Indien de Autoriteit twijfelt over de verenigbaarheid van een dergelijke steunmaatregel, dient zij de formele onderzoeksprocedure in te leiden die is vastgelegd in artikel 1, lid 2, in deel I van Protocol nr. 3 en in artikel 4, lid 4, van deel II van Protocol nr. 3.

    Een afzonderlijke procedure voor bestaande steun is vastgelegd in artikel 1, lid 1, in deel I van Protocol nr. 3. Krachtens die bepaling dient de Autoriteit, in samenwerking met de EVA-staten, voortdurend toezicht te houden op alle in die staten bestaande steunregelingen. Zij zal deze staten dienstige maatregelen voorstellen die door de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de EER-overeenkomst vereist zijn.

    In een besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is de beoordeling of een potentiële steunmaatregel nieuwe dan wel bestaande steun vormt, noodzakelijkerwijs slechts van voorlopige aard. Ook al heeft de Autoriteit op grond van de op dat moment verstrekte informatie besloten een formele onderzoeksprocedure in te leiden op grond van artikel 1, leden 3 en 2, van deel I van Protocol nr. 3, dan kan zij nog steeds in haar besluit tot beëindiging van die procedure, tot de conclusie komen dat de maatregel in feite bestaande steun vormt. (10) Als er sprake is van bestaande steun, dient de Autoriteit de procedure voor bestaande steun te volgen. (11) Bijgevolg dient de Autoriteit in dat geval de formele onderzoeksprocedure te beëindigen en, in voorkomend geval, de procedure voor bestaande steun die is vastgelegd in artikelen 17, 18 en 19 in deel II van Protocol nr. 3, in te leiden. (12)

    De informatie die de Autoriteit is verstrekt op het moment dat zij besloot een formele onderzoeksprocedure in te leiden, was niet van dien aard dat dit de voorlopige conclusie rechtvaardigde dat het hier om bestaande steun ging, en de Autoriteit heeft deze maatregelen daarom behandeld in het kader van de regels voor nieuwe steun.

    De Autoriteit zal een besluit nemen over het bestaan en de verenigbaarheid van nieuwe steunmaatregelen op grond van de formele onderzoeksprocedure. Indien er sprake is van bestaande steun, zal zij, aangezien de twee onderzochte maatregelen nu beëindigd zijn, de formele onderzoeksprocedure beëindigen zonder de procedure voor bestaande steun in te leiden, omdat een dergelijke procedure zonder voorwerp zou zijn.

    3.   Betaling van de subsidie van 36 miljoen NOK – bestaande steun

    Volgens artikel 1, onder b), punt i), van deel II van Protocol nr. 3 is bestaande steun: "alle steun die voor de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst in de respectieve EVA-staten bestond, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die vóór de inwerkingtreding van de EER-overeenkomst tot uitvoering zijn gebracht en die na de inwerkingtreding nog steeds van toepassing zijn". Volgens artikel 1, onder c), moeten wijzigingen in dergelijke steun als nieuwe steun worden gezien.

    De Noorse autoriteiten hebben in het kader van hun opmerkingen naar aanleiding van Besluit nr. 491/09/COL (zie hierboven punt 4.1.2) aanvullende informatie verstrekt.

    Zoals aangegeven in Besluit nr. 491/09/COL, is de Autoriteit van mening dat de jaarlijkse betalingen sinds de jaren zeventig door de Noorse staat aan Norsk FilmStudio AS/Filmparken AS voor de productie van speelfilms en het behoud van infrastructuur die nodig is voor de productie van films, gebaseerd waren op een bestaande steunregeling.

    De Autoriteit meent dat de betaling van de 36 miljoen NOK geschiedde in het kader van de bestaande steunregeling.

    Ten eerste blijkt dat de jaarlijkse subsidies die in de loop der jaren zijn betaald, altijd een deel investeringssteun en een deel exploitatiesteun bevatten. (13) De Noorse autoriteiten hebben aangegeven dat het verbeterings- en moderniseringsproces al was begonnen en dat de kosten hiervoor tot 1998-1999 werden geschat op 13 miljoen NOK, gedekt door de jaarlijkse subsidies. De Noorse autoriteiten hebben uittreksels van begrotingsvoorstellen verschaft waaruit bleek dat verschillende aanzienlijke bedragen aan Norsk Film AS waren toegekend voor verbetering en modernisering van de infrastructuur die nodig is voor de productie van films. (14) Daarom mag niet worden aangenomen dat een wijziging in de bestaande steunregeling tot stand is gekomen vanwege het feit dat de specifieke subsidie was gereserveerd voor de renovatie van de locatie te Jar (Bærum).

    Ten tweede, het feit dat de betaling van de subsidie heeft plaatsgevonden vanuit een andere begroting dan die voor de jaarlijkse subsidies, is irrelevant in de omstandigheden van de huidige zaak. Dit was louter het gevolg van een begrotingstechniek en van een nieuwe manier om de begroting te organiseren.

    Ten slotte, het feit dat het bedrag van de subsidie veel hoger was dan de jaarlijkse betalingen wijst er niet op dat de subsidie nieuwe steun vormt. Het EU-Hof van Justitie heeft de namelijk verklaard dat "[w]anneer de steunmaatregel het gevolg is van reeds van kracht zijnde wettelijke bepalingen die niet worden gewijzigd, […] niet aan de hand van de omvang van de steun en met name van de hoogte van het steunbedrag op enig tijdstip in het bestaan van de onderneming [kan] worden beoordeeld of er sprake is van een nieuwe dan wel van een wijziging van een bestaande steunmaatregel". (15)

    De Autoriteit concludeert daarom, in het licht van het bovenstaande, dat de betaling van 36 miljoen NOK deel uitmaakte van een bestaande steunmaatregel die in 2006 is beëindigd,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is van mening dat de subsidie van 36 miljoen NOK deel uitmaakte van een bestaande steunregeling. De formele onderzoeksprocedure voor nieuwe steun wordt bij dezen beëindigd.

    Artikel 2

    De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is van mening dat de preferentiële fiscale behandeling voor Norsk Film AS, Norsk FilmStudio AS en ScanCam AS geen staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst.

    Artikel 3

    Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

    Artikel 4

    Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek.

    Gedaan te Brussel, 29 juni 2011.

    Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

    Per SANDERUD

    Voorzitter

    Sabine MONAUNI-TÖMÖRDY

    Lid van het College


    (1)  PB C 174, van 1.7.2010 en het EER-supplement nr. 34 van 1.7.2010.

    (2)  The Chimney Pot Oslo AS, Dagslys AS, Egg & Bacon AS, Grip Teknikk AS, Bob Aas Carho ENK, Kamerautleien AS, Lydhodene AS, Megaphon AS en Krypton Film AS.

    (3)  Zie voetnoot 1.

    (4)  Deze regeling biedt vrijstelling van vennootschapsbelasting voor zogenaamde “non-profitorganisaties”.

    (5)  In hoofdstuk 2-32, lid 2, van de Noorse belastingwet wordt bepaald dat inkomsten onderworpen zijn aan vennootschapsbelasting indien de jaarlijkse omzet van de commerciële activiteiten meer dan 70 000 NOK of, in sommige gevallen, 140 000 NOK bedraagt.

    (6)  Zie de brief van de Noorse autoriteiten van 11.8.2006 (Event No. 383774).

    (7)  Arrest van 9 augustus 1994, zaak C-44/93, Namur-Les assurances du crédit SA / Nationale Delcrederedienst en Belgische Staat, Jurispr. 1994, blz. I-3829, punt 28.

    (8)  Arrest van 19 september 2000, zaak C-156/98, Duitsland/Commissie, Jurispr. 2000, blz. I-6857, punt 26.

    (9)  Arrest van 14 oktober 1987, zaak C 248/84, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4013, punt 17.

    (10)  Arrest van 10 mei 2005, zaak C-400/99, Italië/Commissie, Jurispr. 2005, blz. I-3657, punten 47, 54-55.

    (11)  Arrest van 27 november 2003, zaak T-190/00, Regio Sicilië/Commissie, Jurispr. 2003, blz. II-5015, punt 48.

    (12)  Arrest van 30 juni 1992, zaak C-312/90, Spanje/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-4117, punten 14 t/m 17 en arrest van 5 oktober 1994, zaak C-47/91, Italië/Commissie, Jurispr. 1992, blz. I-4145, punten 22 t/m 25.

    (13)  Zie de opmerkingen van de Noorse autoriteiten bij het besluit van Toezichthoudende Autoriteit van de EVA om een formele onderzoeksprocedure in te leiden in zaak nr. 67377 – Vermeende staatssteun voor ondernemingen die behoren tot de groep Norsk Film (Event No. 545244).

    (14)  Zie St.prp. Nr. 1 (1976–77): 1 313 000 NOK, St.prp. nr. 1 (1977–78): 4 miljoen NOK, St.prp. nr. 1 (1978–79): 3,9 miljoen NOK.

    (15)  Arrest-Namur-Les Assurances du Crédit SA, reeds aangehaald, punt 28.


    Top