Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R0473

    Verordening (EU) nr. 473/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten

    PB L 134 van 1.6.2010, p. 25–58 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/473/oj

    1.6.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 134/25


    VERORDENING (EU) Nr. 473/2010 VAN DE COMMISSIE

    van 31 mei 2010

    tot instelling van een voorlopig compenserend recht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn („de basisverordening”) (1), en met name op artikel 12,

    Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Inleiding van de procedure

    (1)

    Op 3 september 2009 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) („het bericht van inleiding”) de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat („pet”) van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten („de betrokken landen”) aangekondigd.

    (2)

    Diezelfde dag heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten aangekondigd en in dat verband een afzonderlijk onderzoek („het AD-onderzoek”) geopend.

    (3)

    De antisubsidieprocedure werd ingeleid na een klacht die op 20 juli 2009 door het Polyethylene Terephthalate Committee of Plastics Europe („de klager”) was ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald polyethyleentereftalaat in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over de subsidiëring van het betrokken product en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een antisubsidieprocedure in te leiden.

    (4)

    Voorafgaand aan de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de overheden van Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten (de „VAE”) ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring van pet van oorsprong uit de betrokken landen aanmerkelijke schade leed. De respectieve overheden werden uitgenodigd voor overleg teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen en overeenstemming te bereiken over een oplossing. Alle betrokken overheden hebben de uitnodiging aangenomen en het betrokken overleg heeft vervolgens plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er is evenwel nota van genomen dat de autoriteiten van de betrokken landen met betrekking tot de beweringen in de klacht hebben opgemerkt dat de regelingen geen aanleiding tot compenserende maatregelen geven. Tijdens en na het overleg zijn van de overheden van Pakistan en de VAE schriftelijke opmerkingen ontvangen.

    1.2.   Partijen bij de procedure

    (5)

    De Commissie heeft de producenten namens wie de klacht was ingediend, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende betrokken importeurs/handelaars en gebruikers, de producenten-exporteurs in de betrokken landen van uitvoer en de vertegenwoordigers van die landen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (6)

    Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

    (7)

    Gezien het kennelijk grote aantal producenten en importeurs in de Unie werd overwogen om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening voor het onderzoek naar de schade een steekproef samen te stellen. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten en importeurs in de Unie gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het onderzochte product gedurende het onderzoektijdvak (1 juli 2008-30 juni 2009).

    (8)

    Veertien producenten in de Unie verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, heeft de Commissie vijf van hen, die samen 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden, voor de steekproef geselecteerd.

    (9)

    Acht importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende importeurs had ontvangen, heeft de Commissie twee importeurs, die 83 % van de invoer van alle medewerkende importeurs en 48 % van de totale invoer uit de VAE, Iran en Pakistan vertegenwoordigden, voor de steekproef geselecteerd.

    (10)

    De Commissie zond vragenlijsten aan de autoriteiten van de betrokken landen, de producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de in de steekproef opgenomen importeurs, en alle haar bekende betrokken gebruikers en leveranciers, alsmede aan alle partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen kenbaar maakten.

    (11)

    Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de autoriteiten van de betrokken landen, een producent-exporteur in Iran en de daarmee verbonden handelaar, een producent-exporteur in Pakistan en een producent-exporteur in de Verenigde Arabische Emiraten, vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, een in de steekproef opgenomen importeur, tien gebruikers in de Unie en drie leveranciers van grondstoffen. Daarnaast hebben zeven medewerkende producenten in de Unie de gevraagde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt.

    (12)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van subsidiëring, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd.

    (13)

    Bij de volgende overheidsinstanties werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

     

    Iraanse overheid:

    ministerie van Handel, handelsvertegenwoordiging, Teheran, Iran,

    douane, Bandar Imam Khomeini, Iran;

     

    overheid van de VAE:

    ministerie van Economische Zaken en Industrie, Abu Dhabi, Verenigde Arabische Emiraten,

    RAK Investeringsautoriteit, overheid van Ras Al Khaimah, Ras Al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten;

    (14)

    Ook werd bij de volgende ondernemingen ter plaatse een controle uitgevoerd:

     

    producenten in de Unie:

    Novapet SA, Spanje,

    Equipolymers Srl, Italië,

    UAB Orion Global PET (Indorama), Litouwen,

    UAB Neo Group, Litouwen;

     

    producent-exporteur in Iran:

    Shahid Tondguyan Petrochemical Co. (STPC) en de daarmee verbonden ondernemingen, Bandar Imam Khomeini en Teheran;

     

    producent-exporteur in Pakistan:

    Novatex Limited, Karachi;

     

    producent-exporteur in de VAE:

    JBF RAK LLC, Ras Al Khaimah.

    1.3.   Onderzoektijdvak

    (15)

    Het onderzoek naar de subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 (het „onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   Betrokken product

    (16)

    Het betrokken product is polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit Iran, Pakistan en de VAE („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

    (17)

    Pet is een chemisch product dat gewoonlijk in de kunststofindustrie wordt gebruikt voor de productie van flessen en plaat. Aangezien deze pet-soort een homogeen product vormt, werd het niet in verschillende productsoorten onderverdeeld.

    2.2.   Soortgelijk product

    (18)

    Uit het onderzoek bleek dat het in de Unie door de bedrijfstak in de Unie vervaardigde en verkochte pet, het in Iran, Pakistan en de VAE vervaardigde en op de binnenlandse markt van die landen verkochte pet en het uit die landen naar de Unie uitgevoerde pet in wezen dezelfde chemische en fysische basiseigenschappen en basistoepassingen hebben. Deze producten worden derhalve voorlopig als soortgelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

    3.   SUBSIDIËRING

    3.1.   Iran

    3.1.1.   Inleiding

    (19)

    Op basis van de informatie in de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan een overheid subsidies zou hebben verstrekt, onderzocht:

    I)

    maatregelen in verband met bijzondere economische zones („BEZ's”) – petrochemische BEZ

    II)

    financiering van de producent-exporteur van pet door de National Petrochemical Company („de NPC”)

    3.1.2.   Specifieke regelingen

    I.    Maatregelen in verband met bijzondere economische zones („BEZ's”) – petrochemische BEZ

    (20)

    Overeenkomstig de wettelijke bepalingen mag een in een BEZ gevestigde onderneming inputs vrij van rechten invoeren op voorwaarde dat zij worden gebruikt in het productieproces van een product dat is bestemd voor uitvoer. Bij de controle is tevens vastgesteld dat ondernemingen in BEZ's ook kapitaalgoederen vrij van rechten mogen invoeren.

    a)   Rechtsgrondslag

    (21)

    De volledige wettelijke omschrijving van de BEZ-regeling is thans verankerd in de volgende wet- en regelgeving: „Wet voor de inrichting en het beheer van de bijzondere economische zones in de Islamitische Republiek Iran”, nr. 257/184168, aangenomen op 19 mei 2005; goedkeuring van de Commissie van art. 138 van het grondwettelijk besluit van het Secretariaat van de Hoge Raad voor vrije industrie-handelszones, van 27 mei 2007; uitvoeringsbesluit voor de inrichting en het beheer van bijzondere economische zone van de Islamitische Republiek Iran; goedkeuring door de ministerraad van 29 april 2006.

    (22)

    De petrochemische BEZ werd ingericht op 30 april 1997 (jaar 1376 volgens de Perzische jaartelling) bij besluit nr. 58548, dat op 25 mei 1997 is bekendgemaakt in staatsblad nr. 15275.

    b)   Subsidiabiliteit

    (23)

    Gedurende het onderzoek is in de door de Iraanse overheid overgelegde wet- en regelgeving geen specifieke regel inzake subsidiabiliteit aangetroffen. De fabriek van de enige Iraanse medewerkende producent-exporteur bevindt zich in de petrochemische BEZ van Mahshahr, Bandar Imam Khomeini. Volgens de door de Iraanse autoriteiten verstrekte informatie is deze zone de enige petrochemische BEZ in Iran.

    c)   Praktische uitvoering

    (24)

    Elke BEZ wordt geacht zich buiten het douanegebied van het land te bevinden. Derhalve is alle invoer vrijgesteld van rechten op voorwaarde dat de ingevoerde inputs voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt.

    (25)

    Om te controleren welke hoeveelheid vrij van rechten ingevoerde grondstoffen voor de vervaardiging van het exportproduct wordt verbruikt, registreert de douane bij de invoer respectievelijk de uitvoer hoeveel mag worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, aan de hand van de standaard input-outputnormen in een certificaat „Productietoestemming”, dat door het ministerie van Gezondheid, afdeling algemene zaken, wordt afgegeven en vijf jaar geldig is. De douaneautoriteiten verstrekken op verzoek voor elke transactie een codenummer (B-Jack), dat de onderneming nodig heeft voor de inklaring van goederen bij de douane.

    (26)

    Bovendien verstrekt de onderneming de betrokken instantie periodiek gegevens over de voor het volgende jaar geplande uitvoer en binnenlandse verkoop. Op basis van voornoemde beschikbare informatie houden de douaneautoriteiten toezicht op het juiste gebruik van de aan de onderneming toegekende voordelen.

    (27)

    Wat de binnenlandse verkoop betreft, d.w.z. de verkoop vanuit de BEZ naar de binnenlandse markt, wordt een douanerecht geheven op het gedeelte van de vrij van rechten ingevoerde inputs dat volgens de standaard input-outputnormen in het eindproduct is verwerkt.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (28)

    Tijdens het controlebezoek is vastgesteld dat er geen concrete wettelijke, openbaar gemaakte criteria zijn waaraan het besluit van de vergunning verlenende autoriteit over wie zich in de petrochemische BEZ mag vestigen, moet voldoen. Een onderneming die zich in die zone wil vestigen, moet bij de betrokken autoriteit een aanvraag indienen, maar er zijn geen richtsnoeren waaruit blijkt op welke grond het verzoek kan worden aanvaard of afgewezen. Voorts is bij de oprichtingsakte van de petrochemische BEZ de NPC (aandeelhouder van de enige medewerkende producent-exporteur) belast met het beheer en de inrichting van deze zone voor petrochemische activiteiten.

    (29)

    Er is vastgesteld dat het systeem grote tegenstrijdigheden kent en slecht werkt. De Iraanse autoriteiten hebben voor het toezicht op de hoeveelheid vrij van rechten ingevoerde grondstoffen die voor de productie van het exportproduct worden verbruikt, geen goede controleregeling ingevoerd. STPC, de enige medewerkende producent in Iran, heeft de werkelijke hoeveelheden grondstoffen niet gerapporteerd en de NPC heeft in de praktijk geen controleregeling toegepast om vast te stellen of de vrij van rechten ingevoerde inputs ook werkelijk bij de productie van het exportproduct worden verbruikt en in welke hoeveelheden. De standaard input-outputnormen zijn door de onderneming voorgestelde en de overheid aanvaarde productieratios die voortvloeien uit de in de petrochemische industrie toegepaste normen.

    (30)

    De enige medewerkende producent-exporteur heeft bij voornoemde regeling en ook bij de vrij van rechten ingevoerde kapitaalgoederen voordeel genoten.

    e)   Conclusie

    (31)

    Gelet op al het voorgaande moet de invoer van rechtenvrije inputs in de BEZ als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening worden aangemerkt, d.w.z. als een financiële bijdrage van de Iraanse overheid waarbij de onderzochte exporteur een voordeel is toegekend.

    (32)

    Bovendien is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, daar de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit handelt, de toegang tot deze zone uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen uit de petrochemische productiesector beperkt.

    (33)

    Voorts is de regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

    (34)

    Deze regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, en met name punt i), bijlage II en bijlage III bij de basisverordening.

    (35)

    De Iraanse overheid kent geen controleregeling of -procedure om na te gaan of inputs bij de productie van het exportproduct werden verbruikt en in welke hoeveelheden (in de zin van bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening, en in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De standaard input-outputnormen zelf kunnen niet als specifiek voor een onderneming geldende normen en evenmin als een controleregeling voor daadwerkelijk verbruik worden aangemerkt. Met een dergelijke methode kan de overheid niet met voldoende nauwkeurigheid controleren welke hoeveelheden inputs voor de uitgevoerde productie werden verbruikt en op basis van welke standaard input-outputreferentienorm er moet worden vergeleken. Voorts heeft de overheid geen werkelijke controle aan de hand van een correct bijgehouden verbruiksregister uitgevoerd. In feite verrichtte de Iraanse overheid geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaal gesproken vereist is wanneer er geen effectieve controleregeling wordt toegepast (overeenkomstig bijlage II, punt II.5, en voor terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

    (36)

    Daarnaast is het voordeel als gevolg van het niet-betaalde recht op de invoer van kapitaalgoederen ook een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, d.w.z. een financiële bijdrage van de Iraanse overheid waarbij aan de onderzochte exporteur een voordeel is toegekend. Voorts is de regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

    (37)

    De betrokken regeling kan niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs worden aangemerkt, omdat zij betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt en derhalve niet onder de in bijlage I, punt i, bij de basisverordening vermelde toelaatbare terugbetalingsregelingen vallen.

    (38)

    Gelet op het voorgaande worden de betrokken subsidies geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (39)

    Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het voordeel uit het totale bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband zij opgemerkt dat de basisverordening niet alleen voorziet in compenserende rechten in verband met een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kan alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten tot compenserende maatregelen aanleiding geven, wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. In casu waren deze voorwaarden echter niet vervuld. Indien wordt vastgesteld dat er geen adequate controleprocedure is, is de bovenstaande uitzondering voor terugbetalingsregelingen derhalve niet van toepassing en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het teveel dat is kwijtgescholden.

    (40)

    De hoogte van de subsidie aan de exporteur met betrekking tot de vrij van rechten ingevoerde inputs werd berekend aan de hand van de in het OT gederfde invoerrechten (basisdouanerechten) op het voor het betrokken product ingevoerde materiaal (teller). Aangezien de betrokken subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend, werd de hoogte van deze subsidie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het OT.

    (41)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 1,13 %.

    (42)

    Voorts kan het voordeel van het niet-betaalde recht bij de invoer van kapitaalgoederen niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs worden aangemerkt, omdat dit voordeel betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt. De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak van 15 jaar, wat overeenkomt met de minimumafschrijvingstermijn die in de drie bij het huidige onderzoek betrokken landen voor de betrokken bedrijfstak werd vastgesteld. Overeenkomstig de vaste praktijk werd bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak opgeteld, om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor dit doel werd het in het OT in Iran geldende commerciële rentetarief passend geacht.

    (43)

    Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (als teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend. Het subsidiepercentage dat met betrekking tot deze subsidie in het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,93 %.

    (44)

    Het totale subsidiepercentage dat in het kader van voornoemde maatregelen voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,06 %.

    II.    Financiering van de producent-exporteur van pet door de National Petrochemical Company

    (45)

    Deze regeling bestaat in een rechtstreekse overdracht van niet terug te betalen middelen van de NPC aan de enige medewerkende Iraanse producent-exporteur.

    a)   Bevindingen van het onderzoek

    (46)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de NPC de grootste aandeelhouder van STPC is en daarin 75 % van de aandelen bezit. De overige aandeelhouders zijn het Petroleum Ministry Retirement & Welfare Fund, dat 15 % van de aandelen bezit, en Justice Shares Broker Co., dat 10 % van de aandelen bezit. Tijdens het controlebezoek is vastgesteld dat de NPC een aanzienlijk deel van de kapitaalkosten, van het vlottende kapitaal alsmede de termijnaflossingen voor bankleningen op de betrokken aflossingsdata heeft gefinancierd voor STPC. Derhalve is, zoals ook duidelijk blijkt uit de gecontroleerde jaarrekening voor het boekjaar waarin het OT valt, de voortzetting van de activiteiten van de medewerkende producent-exporteur afhankelijk van de financiële steun van de hoofdaandeelhouder, die volledig eigendom is van de National Iranian Oil Company, waarvan het Iraanse ministerie van Olie eigenaar is.

    (47)

    Voorts worden de kapitaalinjecties in STPC in de boekhouding van de onderneming niet als verstrekte leningen vermeld.

    (48)

    De schuld van STPC aan de NPC komt, zoals in de gecontroleerde jaarrekening van STPC tot 20 maart 2009 duidelijk is vermeld, overeen met 51 % van haar totale vermogen. In dit verband zij opgemerkt dat artikel 141 van de Iraanse wet tot wijziging van het handelswetboek stipuleert dat de aandeelhouder een besluit moet nemen over ontbinding of voortzetting van een onderneming zodra deze ten minste de helft van haar kapitaal moet reserveren om verliezen te dekken.

    (49)

    Tot op heden heeft de NPC als hoofdaandeelhouder van STPC geen actie ondernomen om STPC's kapitaal in het licht van de financiële situatie te verhogen, hoewel de algemene vergadering van STPC op 3 juni 2009 heeft besloten dat er over de situatie van de schulden van de onderneming aan de NPC duidelijkheid moet worden geschept.

    (50)

    Het onderzoek heeft ook uitgewezen dat de hierboven beschreven overdracht van middelen al een aantal jaren gangbaar is. Uit de betrokken gecontroleerde jaarrekening van STPC blijkt inderdaad dat niet terug te betalen middelen zijn verkregen sinds de onderneming met haar activiteiten begon, zoals in de gecontroleerde jaarrekeningen sinds het boekjaar 2004 is vastgelegd.

    b)   Conclusie

    (51)

    Gelet op het voorgaande kan deze financiële steun van de NPC als subsidie worden aangemerkt omdat het een overheidspraktijk betreft waardoor een financiële bijdrage wordt geleverd in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) i), van de basisverordening, d.w.z. een rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van een inbreng in het vlottend kapitaal en van schenkingen voor de terugbetaling van leningen. Dat de niet terug te betalen middelen ten minste vanaf 2004 zijn verkregen, bevestigt voorts dat dit een terugkerende subsidie betreft die tot doel heeft de enige medewerkende Iraanse producent-exporteur in bedrijf te houden.

    (52)

    Daarnaast moet de NPC als een overheidsinstantie worden aangemerkt, op grond van de volgende factoren: 1) overheidseigendom: De NPC is voor 100 % eigendom van de staat; zij is een dochteronderneming van National Iranian Oil Company, die volledig eigendom is van het ministerie van Olie; 2) de statuten van de NPC zijn aangenomen via een wetsprocedure; 3) de algemene vergadering van vertegenwoordigers van aandeelhouders wordt gevormd door zes ministers, met inbegrip van de minister-president, en twee directeuren van de National Iranian Oil Company, die zijn gekozen door de voorzitter van de raad van bestuur en president-directeur van de National Iranian Oil Company. De overheid heeft derhalve volledige zeggenschap over de NPC; 4) de NPC is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en exploitatie van de petrochemische sector van het land en is uit dien hoofde belast met het beheer van de petrochemische BEZ.

    (53)

    Wat het bestaan van een aan de ontvangende onderneming toegekend voordeel betreft, is uit het onderzoek gebleken dat STPC in haar huidige vorm haar activiteiten niet zou kunnen voortzetten zonder de financiële steun van de NPC. Deze praktijk is niet in overeenstemming met de gebruikelijke investeringspraktijk van private investeerders, omdat geen enkele commerciële organisatie dergelijke niet terug te betalen kapitaalinjecties zou blijven geven.

    (54)

    Deze interventie in de financiering van de NPC is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, omdat de subsidieverlenende autoriteit de toekenning van die subsidie uitdrukkelijk tot STPC beperkt, overeenkomstig haar beleid tot ontwikkeling van de petrochemische sector.

    (55)

    Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (56)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvanger toegekende voordeel wordt geacht te bestaan uit het totaal van niet terug te betalen middelen die de medewerkende producent-exporteur in zijn boekhouding heeft vermeld. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    (57)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 51,02 %.

    3.1.3.   Hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

    (58)

    Overeenkomstig de basisverordening bedroegen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies aan de enige medewerkende Iraanse producent-exporteur voorlopig 53,08 % ad valorem.

    3.2.   Pakistan

    (59)

    Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

    I)

    regeling voor behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”);

    II)

    invoer van installaties, machines en apparatuur bestemd voor de behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”);

    III)

    tariefbescherming voor aankopen van PTA op de binnenlandse markt;

    IV)

    regeling inzake uiteindelijke belastingen („Final Tax Regime”; „FTR”);

    V)

    regeling voor exportfinanciering tegen vaste langetermijnrente („Export Long-Term Fixed Rate Financing”; „LTF-EOP”);

    VI)

    exportfinancieringsregeling van de staatsbank van Pakistan („Export Finance Scheme”; „EFS”);

    VII)

    financiering in het kader van de F.E.-circulaire nr. 25 van de staatsbank van Pakistan (deviezen).

    3.2.1.   Specifieke regelingen

    I.    Regeling voor behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”)

    (60)

    Op grond van deze regeling kunnen inputs vrij van rechten worden ingevoerd op voorwaarde dat zij vervolgens worden gebruikt voor goederen die worden uitgevoerd.

    a)   Rechtsgrondslag

    (61)

    De regeling is gebaseerd op het douanewetboek van 1969, zoals gewijzigd op 30 juni 2008. Afdeling 219 (hoofdstuk XX) van dit douanewetboek machtigt de Belastingdienst tot bekendmaking van mededelingen inzake het in- en uitvoerbeleid. Zo omvat hoofdstuk XV van de douanevoorschriften van 2001 (SRO 450(I)/2001, bekendgemaakt op 18 juni 2001) een gedetailleerde regeling voor de vrijstelling van rechten voor goederen die onder de regeling voor behandeling onder douanetoezicht zijn ingevoerd.

    b)   Subsidiabiliteit

    (62)

    Om voor de regeling voor behandeling onder douanetoezicht in aanmerking te komen, is een vergunning vereist die de Ontvanger van de douane verleent aan elke persoon of onderneming die hierom verzoekt, zoals beschreven in artikel 343 van de douanevoorschriften van 2001, hoofdstuk XV.

    c)   Praktische uitvoering

    (63)

    Bij de invoer van de inputs moet de producerende onderneming het SRO-nummer 450/(I)/2001 vermelden op het door de douane voorgeschreven aangifteformulier, de „Goods Declaration”. Bij de douane worden echter een borgstelling en gepostdateerde cheques ter hoogte van de douanerechten en de omzetbelasting in bewaring gegeven, met een geldigheidsduur van drie jaar. Deze zekerheid wordt door de douane vrijgegeven wanneer de onderneming heeft aangetoond dat de eindproducten zijn uitgevoerd.

    (64)

    Eindproducten die uit ingevoerde inputs zijn vervaardigd, worden geregistreerd in het Bond Register en voor de grondstoffen vindt een correctie plaats overeenkomstig de in het analysecertificaat vermelde inputverhoudingen. Dit door de douane afgegeven certificaat omvat een attest van de input-outputverhoudingen voor alle grondstoffen die voor de vervaardiging van 1 000 kg van het betrokken product nodig zijn. Deze input-outputverhoudingen worden door de onderneming voorgesteld en door de overheid aanvaard en zijn gebaseerd op de in de betrokken bedrijfstak toegepaste normen.

    (65)

    Bij de uitvoer wordt op de Goods Declaration verklaard dat het gaat om de uitvoer in het kader van de Manufacturing Bond-regeling, en wordt aan die Goods Declaration een overzicht gehecht van de inputs die voor de vervaardiging van de voor de uitvoer bestemde eindproducten zijn verbruikt. Na alle elementen van de Goods Declaration te hebben onderzocht, geeft de betrokken douanebeambte de eindproducten vrij voor uitvoer.

    (66)

    Wanneer in het Bond Register is aangetekend welke ingevoerde inputs voor de uitvoer van eindproducten zijn verbruikt, dient de onderneming in het kader van de Manufacturing Bond-regeling bij de douane een brief, een kopie van de Goods Declaration betreffende de invoer en vrachtbrieven betreffende de uitvoer in, alsmede een samenvatting/vergelijkende staat van het verbruik van grondstoffen en de uitvoer ervan in de vorm van eindproducten. De douanebeambte geeft dan de bij de invoer van de inputs afgegeven borgstelling en de gepostdateerde cheques vrij.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (67)

    De enige medewerkende producent-exporteur heeft door de Manufacturing Bond-regeling voordelen verkregen.

    (68)

    Bij het controlebezoek is gebleken dat de Pakistaanse autoriteiten in de praktijk geen geschikte controleregeling hebben toegepast om toezicht uit te oefenen op de hoeveelheid vrij van rechten ingevoerde grondstoffen voor de vervaardiging van het exportproduct. Er is vastgesteld dat het systeem in vergelijking met de wettelijke regeling voor terugbetalingen (hoofdstuk XV van de douanevoorschriften 2001) ernstige tegenstrijdigheden kent en slecht functioneert.

    (69)

    In het onder de regeling voor behandeling onder douanetoezicht vallende entrepot (de „manufacturing bond”) waren de productiezone en de afzonderlijke opslagplaatsen voor eindproducten, afgekeurde goederen en afval, niet duidelijk gekenmerkt. Alleen werden de vrij van rechten ingevoerde grondstoffen van lokaal gekochte inputs gescheiden. De entrepotvoorzieningen, dat wil zeggen het douane-entrepot en de manufacturing bond, bevonden zich niet in een afzonderlijke zone met een van een openbare ruimte gescheiden in- of uitgang zonder andere in- of uitgang, zoals door artikel 349 van voornoemd hoofdstuk XV wordt verlangd.

    (70)

    De registratie van de ontvangen en verwerkte inputs en de uitgevoerde goederen geschiedde niet op basis van het werkelijke verbruik. Alleen het theoretische verbruik werd geregistreerd, aan de hand van een analysecertificaat met de input-outputverhoudingen van alle grondstoffen die voor de productie van 1 000 kg output benodigd zijn. Deze input-outputnormen worden door de autoriteiten vastgelegd en periodiek herzien, maar er zijn geen duidelijke regels en er is geen bewijsmateriaal voorhanden over de wijze waarop deze herzieningen plaatsvinden.

    (71)

    Bovendien heeft de Pakistaanse overheid in de praktijk geen doeltreffende controleregeling ingevoerd. De autoriteiten voerden aan audits te verrichten aan de hand van de door de ondernemingen bijgehouden documentatie, maar dit geschiedt door te kijken naar wat de ondernemingen voor elke standaard input-outputnorm rapporteren, en niet naar wat de werkelijke opbrengst van de inputs was.

    (72)

    De autoriteiten hebben opgemerkt dat het betrokken analysecertificaat voor door de enige medewerkende producent-exporteur geproduceerd pet vanaf 2002 (toen het eerste overgelegde analysecertificaat werd afgegeven) tot het OT aan een beoordeling is onderworpen. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij een kopie van een in 2004 verrichte beoordeling verstrekt. Hoewel deze beoordeling heeft geleid tot een beperking van de hoeveelheid grondstoffen die vrij van rechten mocht worden ingevoerd, is er geen controle verricht ten aanzien van enig onderzoek naar een te hoge kwijtschelding voor niet-betaalde invoerrechten. Vanaf het tijdstip waarop het analysecertificaat werd gecorrigeerd, heeft de medewerkende producent-exporteur zijn in het Bond Register geregistreerde hoeveelheden eenvoudigweg aangepast overeenkomstig de op het analysecertificaat aangegeven input-outputverhoudingen. Sinds 2004 is het analysecertificaat, ondanks het duidelijke bewijs dat het productieproces tot betere opbrengsten van de grondstoffen kon leiden (en dus tot een bovenmatige kwijtschelding van rechten), niet herzien en is evenmin onderzocht wat het werkelijke verbruik van grondstoffen door de medewerkende producent-exporteur was.

    e)   Conclusie

    (73)

    Gelet op al het voorgaande moet de Manufacturing Bond-regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende onderneming een voordeel heeft verkregen.

    (74)

    Voorts kan deze subsidieregeling als specifiek worden aangemerkt, aangezien de subsidie wordt verleend aan ondernemingen die producten onder douanetoezicht vervaardigen en de goederen vervolgens uitvoeren, en zij derhalve rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

    (75)

    Daarnaast kan deze regeling niet als toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening worden aangemerkt. De regeling voldoet niet aan de strenge regels van bijlage I, met name punt i), bijlage II en bijlage III bij de basisverordening.

    (76)

    Meer bepaald heeft de Pakistaanse overheid haar controleregeling of -procedure niet werkelijk toegepast om na te gaan of, en zo ja in welke hoeveelheden, inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product zijn verbruikt (in overeenstemming met bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De input-outputverhoudingen kunnen noch als specifiek voor een onderneming geldende normen, noch zelfs maar als een controleregeling voor het werkelijke verbruik worden aangemerkt. Een dergelijke procedure stelt de overheid niet in staat voldoende precies na te gaan welke hoeveelheden inputs voor de exportproductie werden verbruikt. Bovendien heeft de overheid geen doeltreffende, op een correct bijgehouden verbruiksregister gebaseerde controle verricht. De Pakistaanse overheid stelde bovendien geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs in, hoewel dit normaal gesproken vereist is als er geen sprake van een doeltreffend toegepaste controleregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

    (77)

    Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (78)

    Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het voordeel uit het totale bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband zij opgemerkt dat de basisverordening niet alleen voorziet in compenserende rechten in verband met een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kan alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten tot compenserende maatregelen aanleiding geven, wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. In casu waren deze voorwaarden echter niet vervuld. Indien wordt vastgesteld dat er geen adequate controleprocedure is, is de bovenstaande uitzondering voor terugbetalingsregelingen derhalve niet van toepassing en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het teveel dat is kwijtgescholden.

    (79)

    De hoogte van de subsidie aan de exporteur werd berekend aan de hand van de in het OT gederfde invoerrechten (basisdouanerechten) op het onder de regeling voor behandeling onder douanetoezicht voor het betrokken product ingevoerde materiaal (teller). Aangezien de betrokken subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend, werd de hoogte van deze subsidie overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het OT.

    (80)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,57 %.

    II.    Invoer van installaties, machines en apparatuur bestemd voor de behandeling onder douanetoezicht („Manufacturing Bond”)

    (81)

    Deze regeling voorzag in een vrijstelling van rechten op de invoer, tot 30 juni 2004, van installaties en machines in het kader van de Manufacturing Bond-regeling. Machines en reserveonderdelen die niet lokaal werden vervaardigd, moesten worden ingevoerd met het oog op het opzetten van een productie-eenheid of de uitbreiding, het in evenwicht brengen, de modernisering en de vervanging van bestaande eenheden in het douane-entrepot.

    a)   Rechtsgrondslag

    (82)

    De regeling is voorzien in SRO nr. 554(I)/98 van 12 juni 1998.

    b)   Subsidiabiliteit

    (83)

    Om onder deze regeling te vallen moest de importeur tegenover de douane verklaren dat de machines naar behoren waren geïnstalleerd of gebruikt in het douane-entrepot.

    c)   Praktische uitvoering

    (84)

    Op het moment van invoer diende de importeur ten genoegen van de hoofdontvanger van de douane aan te tonen dat de machines of onderdelen waren ingevoerd om een productie-eenheid in het douane-entrepot op te zetten en moest hij een borgstelling ter hoogte van de douanerechten afgeven. Deze garantie zou worden vrijgegeven bij overlegging van een certificaat waaruit bleek dat de ingevoerde machines waren geïnstalleerd.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (85)

    Deze regeling werd tot juni 2004 gebruikt en de enige medewerkende producent-exporteur heeft in het kader van de invoer van een deel van zijn installaties tussen 2002 en 2003 voordelen verkregen.

    e)   Conclusie

    (86)

    Gelet op het voorgaande moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende onderneming een voordeel heeft verkregen.

    (87)

    Deze subsidieregeling kan als specifiek worden aangemerkt, aangezien de subsidie wordt verleend aan ondernemingen die producten onder douanetoezicht vervaardigen en de goederen vervolgens uitvoeren, en derhalve rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk is in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

    (88)

    Bovendien kan het voordeel van het niet-betaalde recht op de invoer van kapitaalgoederen niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs worden aangemerkt, omdat zij betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt en derhalve niet onder de in bijlage I, punt i, bij de basisverordening vermelde toelaatbare terugbetalingsregelingen vallen.

    (89)

    Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (90)

    De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op de ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak van 15 jaar, wat overeenkomt met de minimumafschrijvingstermijn die in de drie bij het huidige onderzoek betrokken landen voor de betrokken bedrijfstak werd vastgesteld. Overeenkomstig de vaste praktijk werd bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor dit doel werd het in het OT in Pakistan geldende commerciële rentetarief passend geacht.

    (91)

    Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (als teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd verleend.

    (92)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,01 %.

    III.    Tariefbescherming voor aankopen van PTA op de binnenlandse markt

    (93)

    De regeling voorziet in een geldelijke vergoeding voor binnenlandse aankopen van in Pakistan geproduceerd PTA (de voornaamste grondstof voor de productie van pet), ter hoogte van 7,5 % van de gefactureerde verkoopprijs.

    a)   Rechtsgrondslag

    (94)

    Op grond van deze regeling, die is gebaseerd op SRO nr. 1045(I)/2008 van 19 september 2008, gewijzigd bij SRO nr. 1299(I)/2008 van 22 december 2008, kunnen alle verbruikers en gebruikers van PTA een vergoeding krijgen ter hoogte van 7,5 % van hun lokaal gekocht PTA.

    b)   Subsidiabiliteit

    (95)

    Deze regeling is een compenserende ondersteuning voor in voornoemde SRO vermelde verbruikers of gebruikers van PTA en voor andere door het ministerie voor de textielindustrie goedgekeurde gebruikers die hiervoor in de toekomst in aanmerking kunnen komen. Deze compenserende ondersteuning wordt via de staatsbank van Pakistan verleend om verschillen tussen lokaal gekocht en ingevoerd PTA te neutraliseren. Aanvraagformulieren voor de toekenning van steun uit hoofde van de regeling bevinden zich in bijlage bij de SRO's. Voorts bevat SRO nr. 1045(I)/2008 een lijst van ondernemingen die uit hoofde van de regeling steun ontvangen.

    c)   Praktische uitvoering

    (96)

    Deze vergoeding is een vorm van compenserende steun/tariefbescherming voor de polyesterindustrie en wordt beheerd door de staatsbank van Pakistan. Bij invoer wordt een invoerrecht van 7,5 % geheven op PTA.

    (97)

    Indien PTA wordt gekocht bij een Pakistaanse fabrikant die de PTA lokaal produceert, wordt op de factuur die de binnenlandse PTA-producent aan de koper stuurt, een prijscomponent ter hoogte van 7,5 % van de prijs vermeld. De koper krijgt dan op verzoek deze 7,5 % vergoed.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (98)

    Het onderzoek heeft uitgewezen dat de polyesterindustrie van Pakistan door de regeling in de praktijk een rechtstreekse financiering krijgt. De SRO's hebben tot doel de aankoop van binnenlands geproduceerd PTA aan te moedigen. Deze steun voor in het binnenland gekocht PTA wordt als een rechtstreekse financiering voor de koper beschouwd. Bij het onderzoek bleek dat de enige medewerkende producent-exporteur in de desbetreffende SRO uitdrukkelijk als begunstigde van deze regeling werd vermeld. Die SRO vermeldde in feite slechts acht ondernemingen in Pakistan die voor deze regeling in aanmerking kwamen. Aan de medewerkende producent-exporteur is derhalve met de compenserende steun voor PTA een voordeel toegekend.

    e)   Conclusie

    (99)

    Gelet op al het voorgaande moet deze regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) i), en punt 2, van de basisverordening, omdat zij een financiële bijdrage in de vorm van een directe overdracht van middelen levert waarmee aan de ontvangende onderneming duidelijk een voordeel wordt toegekend.

    (100)

    Bovendien is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder b), van de basisverordening, daar de subsidie afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

    (101)

    Daarnaast kan deze subsidie tevens als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening worden aangemerkt, omdat de wetgeving zelf de subsidiabiliteit uit hoofde van de betrokken regeling uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen uit de polyesterindustrie beperkt.

    (102)

    Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (103)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvanger toegekende voordeel wordt geacht te bestaan uit het totaal van de financiële vergoeding, zoals de medewerkende producent-exporteur die in zijn boekhouding heeft vermeld.

    (104)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    (105)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,38 %.

    IV.    Regeling inzake uiteindelijke belastingen („Final Tax Regime”; „FTR”)

    (106)

    Volgens deze regeling kan de exportomzet van een onderneming onder een bijzondere belastingregeling vallen.

    a)   Rechtsgrondslag

    (107)

    Deze regeling is gebaseerd op de artikelen 154 en 169 van de Wet op de Inkomstenbelasting van 2001 (WIB) en op afdeling IV van deel III van de Eerste uitvoeringsregeling van de WIB van 2001.

    b)   Subsidiabiliteit

    (108)

    Voor deze regeling, waarbij inkomstenbelasting wordt geheven op basis van de exportomzet, kan iedere exporteur bij de incassering van opbrengsten uit verkoop van goederen in aanmerking komen.

    c)   Praktische uitvoering

    (109)

    Bij de incassering van deviezenopbrengsten houdt een hiertoe gemachtigde bank een bronbelasting van 1 % van de waarde van de exporttransactie in, ongeacht of de betrokken onderneming winst heeft gemaakt. Voor de belastbare inkomsten uit binnenlandse activiteiten van ondernemingen geldt daarentegen een belastingtarief van 35 %.

    (110)

    Deze op deviezenopbrengsten direct toegepaste belastingverlaging moet worden aangemerkt als een uiteindelijke belasting op inkomsten uit exporttransacties. Voor kosten gemaakt ter verwezenlijking van de exportomzet is geen aftrek toegestaan.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (111)

    Uit het onderzoek is gebleken dat deze regeling in de praktijk voor exporteurs tot een bijzondere en gunstige fiscale behandeling leidt. Hoewel de kosten voor verwezenlijking van de omzet niet kunnen worden afgetrokken, is het lage belastingtarief van 1 % van de totale exportomzet gunstiger dan de regeling voor normale inkomsten, waarvoor een hoger tarief van 35 % geldt, mits de winst uit export minder wordt belast dan de winst uit binnenlandse verkopen. De enige medewerkende producent-exporteur heeft door de FTR-regeling voordelen verkregen.

    e)   Conclusie

    (112)

    Voor zover deze belastingregeling leidt tot winst doordat voor uitvoer een lager belastingtarief geldt dan voor binnenlandse verkopen, wordt deze regeling aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfd overheidsinkomen waardoor aan de ontvangende onderneming voordeel wordt toegekend.

    (113)

    Voorts kan deze subsidie als specifiek worden aangemerkt in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, daar zij afhankelijk is van uitvoerprestaties.

    (114)

    Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (115)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting over de onder de FTR vallende inkomsten (uitvoer), na aftrek van de uit hoofde van de onder de FTR betaalde belasting (1 % van de exportomzet). Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van de onderneming in het OT, omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    (116)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 1,95 %.

    V.    Regeling voor exportfinanciering tegen vaste langetermijnrente („Export Long-Term Fixed Rate Financing - LTF-EOP”)

    (117)

    De langetermijnfinanciering van op de export gerichte projecten („LTF-EOP”) heeft tot doel daarvoor in aanmerking komende financiële instellingen in staat te stellen aan leners tegen aantrekkelijke voorwaarden financiële faciliteiten voor de invoer van machines, installaties, uitrustingen en toebehoren te bieden.

    a)   Rechtsgrondslag

    (118)

    Rechtsgrondslag vormen artikel 17, lid 2, onder a), en lid 4, onder c), en artikel 22, juncto artikel 17, lid 2, onder d), van de wet op de staatsbank van Pakistan van 1956. Details van de regeling worden uiteengezet in circulaire nr. 14 van de staatsbank van Pakistan („SBP”) van 18 mei 2004.

    b)   Subsidiabiliteit

    (119)

    Zoals uitdrukkelijk in circulaire nr. 14 wordt vermeld, komen ondernemingen die ten minste 50 % van hun jaarproductie al dan niet rechtstreeks uitvoeren, voor financiering uit hoofde van deze regeling in aanmerking.

    c)   Praktische uitvoering

    (120)

    Aan de LTF-EOP mogen financiële instellingen deelnemen die aan de door de SBP gestelde eisen inzake kapitaaltoereikendheid voldoen. Deze instellingen mogen aan hun leners langetermijnfinancieringen met een looptijd tot 7,5 jaar verstrekken.

    (121)

    Het aan deze ondernemingen verstrekte krediet kan dan worden gebruikt voor verscheidene doeleinden (modernisering van fabrieken, aankoop van lokaal geproduceerde installaties en machines, invoer van machines, enz.).

    (122)

    Banken mogen de lener tot 3 % meer rente in rekening brengen dan de door de SBP bekendgemaakte rente. Voor de rentes voor financieringen uit hoofde van de LTF-EOP-regeling wordt afhankelijk van de duur van de financiering uitgegaan van de gewogen gemiddelde rendementen van 12 maands-schatkistpromessen en Pakistaanse obligaties met een looptijd van 3 en 5 jaar.

    (123)

    Na de uitbetaling van de lening kunnen de banken de betrokken afdeling van de SBP benaderen voor een herfinanciering ter hoogte van de uitbetaalde lening.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (124)

    Hoewel deze regeling in juni 2007 afliep, profiteert de enige medewerkende producent-exporteur nog altijd van de regeling, aangezien het een langlopende financiering betreft en het voordeel in april 2005 voor een periode van 7,5 jaar werd toegekend.

    (125)

    In het kader van deze regeling legt de SBP voor langetermijnleningen dwingend maximumrentes vast.

    (126)

    Exporteurs kunnen dus langetermijnleningen krijgen tegen voordeliger rentetarieven dan de tarieven voor normale commerciële kredieten die onder gewone marktvoorwaarden tot stand komen.

    e)   Conclusie

    (127)

    De regeling moet worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), en punt 2, van de basisverordening, in de vorm van een overheidspraktijk waarbij een overheidsorgaan (nl. de SBP) betrokken is dat commerciële banken opdraagt taken uit te voeren die worden vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i) (d.w.z. rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen). Aan de ontvangende onderneming wordt in de vorm van het voordelige rentetarief een voordeel toegekend.

    (128)

    In deze context moet worden benadrukt dat de SBP valt onder de definitie van „overheid” als bedoeld in artikel 2, onder b), van de basisverordening. De bank is voor 100 % eigendom van de staat en streeft doelen van openbaar beleid na. De SBP voert inderdaad alle taken van een centrale bank uit, met inbegrip van de uitgifte van biljetten, het opstellen van regelgeving voor en het toezicht op het financiële stelsel, zij fungeert als bankier voor banken, kredietverstrekker in laatste instantie, bankier voor de overheid, voert monetair beleid, beheert de overheidsschuld, beheert de deviezen, ontwikkelt het financiële stelsel, institutionaliseert sparen en investeren, verzorgt opleidingen voor bankiers en verleent krediet aan prioriteitssectoren.

    (129)

    Gelet op het voorgaande kan deze subsidie worden aangemerkt als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening omdat de wetgeving zelf, wat de criteria voor subsidiabiliteit aangaat, uitdrukkelijk in een van uitvoerprestaties afhankelijke subsidie voorziet.

    (130)

    Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (131)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvanger toegekende voordeel berekend aan de hand van het verschil tussen de door de centrale bank (SBP) vastgelegde bovengrens voor kredieten en de toepasselijke commerciële rentetarieven.

    (132)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het OT, omdat de subsidie afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    (133)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,60 %.

    VI.    Exportfinancieringsregeling van de staatsbank van Pakistan („Export Finance Scheme”; „EFS”)

    (134)

    In het kader van de kortlopende financieringen uit hoofde van de EFS bieden commerciële banken exporteurs faciliteiten voor de uitvoer van alle industrieproducten. Deze regeling biedt primair een faciliteit voor kortetermijnwerkkapitaal, voor maximaal 180 dagen.

    a)   Rechtsgrondslag

    (135)

    Rechtsgrondslag vormen artikel 17, lid 2, onder a), en lid 4, onder c), en artikel 22 juncto artikel 17, lid 2, onder d), van de wet op de staatsbank van Pakistan van 1956. Details van de regeling zijn toegelicht in de SBP-circulaires nr. 35 van 28 september 2001 en nr. 44 van 17 december 1998.

    b)   Subsidiabiliteit

    (136)

    Een exporteur kan voor de EFS in aanmerking komen door hiervoor bij een commerciële bank een aanvraag in te dienen en aan de andere vereisten van de financiële instelling te voldoen. De beslissing tot het verstrekken van een lening wordt in feite genomen door de bank, volgens diens eigen intern goedgekeurde kredietbeleid.

    c)   Praktische uitvoering

    (137)

    Dit voordeel kan zowel voor uitvoertransacties als voor uitvoerprestaties worden toegekend.

    (138)

    Ingevolge de faciliteit in verband met transacties verstrekt de bank op basis van een exportbestelling/exportkredietbrief een financiering aan de exporteur voor maximaal 180 dagen. De financieringsfaciliteit kan voorafgaand aan het vervoer worden verkregen voor de aankoop van inputs en de vervaardiging van de exportgoederen. Tevens wordt financiering na verzending gegeven voor goederen die al naar de importeur in het buitenland zijn verzonden, voor de periode tot de datum van verwezenlijking van de opbrengst van de uitvoer of, indien dit eerder is, voor een tijdvak van 180 dagen.

    (139)

    Wat de op prestaties gebaseerde faciliteit betreft, wordt dit doorlopende krediet aan de exporteur verleend tot een bedrag van maximaal 50 % van zijn exportprestatie over het voorgaande jaar. Exporteurs kunnen voor een periode van 180 dagen aanspraak maken op deze financieringsfaciliteit. Indien van deze faciliteit gebruik wordt gemaakt, moet er volledige terugbetaling plaatsvinden.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (140)

    Deze regeling voorziet in kortlopende exportkredieten van commerciële banken tegen voordelige, door de SBP voorgeschreven rentetarieven. De enige medewerkende producent-exporteur krijgt door deze regeling zowel voor binnenlandse verkopen als voor zijn uitvoer voordeel toegekend.

    (141)

    Rente-opslagen in het kader van de EFS worden gebaseerd op het gewogen gemiddelde rendement van Pakistaanse zes-maandsschatkistpromessen.

    (142)

    Exporteurs kunnen dus financieringsfaciliteiten krijgen tegen voordeliger rentetarieven dan de tarieven voor normale kortlopende commerciële kredieten die onder gewone marktvoorwaarden tot stand komen.

    e)   Conclusie

    (143)

    De regeling moet worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), en punt 2, van de basisverordening omdat in het kader hiervan een financiële bijdrage wordt verstrekt in de vorm van een overheidspraktijk waarbij een overheidsorgaan (d.w.z. de SBP) betrokken is dat commerciële banken opdraagt taken uit te voeren die worden vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i) (d.w.z. rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen). Aan de ontvangende onderneming wordt in de vorm van het voordelige rentetarief een voordeel toegekend.

    (144)

    Voorts kan deze subsidie gelet op het voorgaande worden aangemerkt als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf, wat de criteria voor subsidiabiliteit aangaat, uitdrukkelijk in een van uitvoerprestaties afhankelijke subsidie voorziet.

    (145)

    Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (146)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvanger toegekende voordeel berekend aan de hand van het verschil tussen het door de centrale bank (SBP) vastgelegde bovengrens voor kredieten en de toepasselijke commerciële rentetarieven.

    (147)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    (148)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 2,22 %.

    VII.    Financiering in het kader van de F.E.- circulaire nr. 25 van de staatsbank van Pakistan (deviezen)

    (149)

    Deze regeling voorziet in kortlopende in- en uitvoerkredieten van commerciële banken tegen voordelige, door de staatsbank van Pakistan voorgeschreven rentetarieven.

    a)   Rechtsgrondslag

    (150)

    Deze financieringsfaciliteit wordt geregeld in F.E.- circulaire nr. 25 van 20 juni 1998, gewijzigd bij F.E.- circulaire nr. 05 van 23 augustus 2002.

    b)   Subsidiabiliteit

    (151)

    Elke exporteur of importeur kan een beroep doen op deze regeling voor kortlopende financiering.

    c)   Praktische uitvoering

    (152)

    Krachtens deze regeling mogen banken hun dollardeposito's gebruiken voor/investeren in de financiering van in- en uitvoer. De betrokken lening wordt voorgeschoten uit de dollardeposito's/interbancaire beleggingen, die in dollars luiden maar worden uitbetaald in roepies. De financiering in het kader van F.E.- circulaire nr. 25 („F.E. 25”) wordt door banken verstrekt tegen overlegging van documenten waaruit de handelstransacties blijken.

    (153)

    Zoals wordt toegelicht in F.E.- circulaire nr. 05 van 23 augustus 2002 kunnen, indien aan een exporteur een lening is verstrekt, de uit uitvoer afkomstige deviezen voor de terugbetaling van de lening en de winst/rente daarover worden aangewend, mits de exporteur een bank de volledige opbrengst uit de lening in roepies laat uitbetalen. De faciliteit voor handelsleningen krachtens de F.E. 25-regeling wordt volledig en automatisch uit exportopbrengsten gefinancierd.

    (154)

    Zoals wordt toegelicht in F.E.- circulaire nr. 05 van 23 augustus 2002 kan van de financieringsfaciliteit voor invoer pas gebruik worden gemaakt vanaf de datum waarop de invoer daadwerkelijk in vreemde valuta wordt betaald met behulp van een lening in vreemde valuta aan de importeur. De maximumtermijn voor dergelijke leningen bedraagt uiterlijk zes maanden vanaf de datum van uitbetaling aan de importeur.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (155)

    Deze regeling voorziet in kortlopende exportkredieten van commerciële banken tegen voordelige, door de SBP voorgeschreven rentetarieven.

    (156)

    De rente/opslag voor deze financiering wordt gebaseerd op het LIBOR-tarief, vermeerderd met een door de banken in rekening gebrachte spread.

    (157)

    Exporteurs kunnen derhalve financieringsfaciliteiten krijgen tegen voordeligere rentetarieven dan die voor normale kortlopende commerciële kredieten die onder de gewone marktvoorwaarden tot stand komen.

    e)   Conclusie

    (158)

    De regeling moet derhalve worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), en punt 2, van de basisverordening omdat in het kader hiervan een financiële bijdrage wordt verstrekt in de vorm van een overheidspraktijk waarbij een overheidsorgaan (nl. de SBP) betrokken is dat commerciële banken opdraagt taken uit te voeren die worden vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i) (d.w.z. rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen). Aan de ontvangende onderneming wordt in de vorm van het voordelige rentetarief een voordeel toegekend.

    (159)

    Voorts kan deze subsidie gelet op het voorgaande worden aangemerkt als specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf, wat de criteria voor subsidiabiliteit aangaat, uitdrukkelijk in een van uitvoerprestaties afhankelijke subsidie voorziet.

    (160)

    Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (161)

    De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvanger toegekende voordeel berekend aan de hand van het verschil tussen het door de centrale bank (SBP) vastgelegde bovengrens voor kredieten en de toepasselijke commerciële rentetarieven.

    (162)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer in het OT, omdat de subsidie afhankelijk van uitvoerprestaties is en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

    (163)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,06 %.

    3.2.2.   Hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

    (164)

    Overeenkomstig de basisverordening bedroegen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies aan de enige medewerkende Pakistaanse producent-exporteur voorlopig 9,79 % ad valorem.

    3.3.   Verenigde Arabische Emiraten (VAE)

    (165)

    Op grond van de informatie uit de klacht en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen in het kader waarvan de overheid subsidies zou hebben verleend, onderzocht:

    I)

    federale wet nr. 1 van 1979;

    II)

    vrijhandelszone.

    3.3.1.   Specifieke regelingen

    I.    Federale wet nr. 1 van 1979

    (166)

    Op grond van deze regeling kunnen grondstoffen, verpakkingsmaterialen en kapitaalgoederen vrij van rechten worden ingevoerd.

    a)   Rechtsgrondslag

    (167)

    Deze regeling is gebaseerd op federale wet nr. 1 van 1979 tot regeling van industriële aangelegenheden („Federal Law No. 1 of 1979, Organising Industrial Affairs”).

    b)   Subsidiabiliteit

    (168)

    Om voor de voordelen uit hoofde van bovengenoemde federale wet in aanmerking te komen, moet van het ministerie van Financiën en Industrie een industrievergunning worden verkregen.

    (169)

    Ingevolge artikel 8 van de federale wet kunnen vergunningen voor het opzetten van een industrieel project alleen worden verleend aan onderdanen van de VAE of aan ondernemingen waarvan ten minste 51 % van de aandelen wordt gehouden door ingezetenen, terwijl de verantwoordelijke manager een ingezetene is of de raad van bestuur voor het merendeel uit ingezetenen bestaat.

    (170)

    Voorts omvat deze federale wet een aantal andere criteria waaraan partijen moeten voldoen om voor subsidieverlening in aanmerking te komen: een vast kapitaal van minimaal 250 000 dirham, minstens 10 werknemers en een motorvermogen van meer dan 5 pk (artikel 2). Een ander vereiste is dat 25 % van de werknemers ingezetene moeten zijn, maar de minister kan van dit vereiste vrijstelling verlenen of het percentage verlagen (artikel 33). Ingevolge artikel 13 moet een aanvraag voor industriële projecten worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria: is het project onderdeel van het industriële ontwikkelingsprogramma van het land; is er een overeenkomst met Arabische landen; voldoet het project aan criteria inzake lokale consumptie. Ingevolge artikel 21 krijgen projecten die aan de vereisten van artikel 13 voldoen, concurrerend zijn en gericht zijn op uitvoer, bijzondere voorrang bij het verlenen van privileges.

    (171)

    Op basis van de aanvraag en de overgelegde documentatie ter zake doet een daartoe bevoegd comité van het ministerie van Financiën en Industrie een aanbeveling tot goedkeuring of afwijzing van de aanvraag. Ingevolge artikel 12 van federale wet nr. 1 kan de minister besluiten de vergunning al dan niet te verlenen.

    c)   Praktische uitvoering

    (172)

    Om voor de regeling in aanmerking te komen, moet de aanvrager de volgende procedure doorlopen: aanvraag voor een industriële vergunning bij het ministerie van Financiën en Industrie; verlening van de industriële vergunning door het ministerie; toestemming voor invoer vrij van rechten via onlineaanvraag.

    (173)

    Het betrokken ministerie heeft voor deze regeling een elektronisch industrieel systeem („EIS”) opgezet en een handleiding uitgegeven voor degenen die van de regeling gebruikmaken. Het EIS is een door het ministerie ingevoerd onlinesysteem. Enerzijds geeft het gebruikers rechtstreeks toegang tot hun respectieve vergunning. Anderzijds stelt het EIS de afdeling Industriële ontwikkeling van het ministerie in staat om een volledige controle over de regeling te hebben en toezicht te houden op het gebruik van de aan de ondernemingen toegekende voordelen.

    (174)

    De toegang van gebruikers van de regeling tot het EIS is beperkt tot inzage in hun lijst van in hun productieproces gebruikte grondstoffen (omschrijving van het goed, GS-code, meeteenheid, totaalsaldo – d.w.z. de hoeveelheid van het goed - en resterend saldo, d.w.z. de resterende hoeveelheid van het goed waarvoor de onderneming nog een vrijstelling van rechten kan krijgen). Voor elke invoertransactie moet online een aanvraag worden ingevuld ter verkrijging van een speciale code waarmee de goederen vrij van rechten bij de douane kunnen worden ingeklaard. De afdeling Industriële ontwikkeling kan aanvragen voor vrijstelling van grondstoffen weigeren indien de hoeveelheid waarvoor in de aanvraag vrijstelling wordt verzocht, het resterende saldo voor dat goed te boven gaat. Het kan ook vrijstelling weigeren voor kapitaalgoederen die niet voor het industriële project worden gebruikt. In dat geval wordt het besluit gebaseerd op de informatie die de onderneming bij de eerste registratie voor de regeling heeft verstrekt. Na een afwijzing kan de onderneming in het systeem alle details en de redenen voor afwijzing zien en met inachtneming hiervan de gevraagde toelichting geven.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (175)

    Bij het controlebezoek is vastgesteld dat de enige medewerkende producent-exporteur een algemene vrijstelling van invoerrechten op grondstoffen, verpakkingsmateriaal en kapitaalgoederen heeft gekregen zonder dat hiervoor enige voorwaarde is gesteld, zoals een hierop volgende uitvoer van het eindproduct. Er is geen federale/lokale wet- of regelgeving die de onderneming verplicht tot het bijhouden van een register voor vervolgcontroles door de bevoegde autoriteiten.

    (176)

    Hoewel de onderneming via het EIS online aanvragen moet indienen om vrij van rechten te mogen invoeren, is er geen richtsnoer gevonden waaruit blijkt op welke gronden de aanvragen worden toe- of afgewezen.

    (177)

    Bovendien weten de autoriteiten die de vrijstelling verlenen, niet hoeveel van de vrij van rechten ingevoerde inputs werkelijk worden verbruikt. In het EIS wordt enkel het theoretische verbruik door de onderneming gerapporteerd. Na de eerste registratie in het systeem vinden de controles door de subsidieverlenende autoriteiten in feite alleen elektronisch plaats. Er is geen bewijs aangedragen dat de bij de eerste registratie vermelde input-outputhoeveelheden in alle gevallen zijn nagegaan en gecontroleerd. Bovendien heeft de overheid van de VAE in de praktijk geen doeltreffend controlesysteem ingevoerd. De autoriteiten betoogden dat zij controles uitvoeren via het EIS en aan de hand van de documentatie die de ondernemingen jaarlijks voor de verlenging van hun vergunning moeten indienen (informatie over de plaatselijke industrievergunning, gecontroleerde jaarrekeningen, productie- en verkoopgegevens, enz.). Daarbij kijken zij evenwel alleen naar wat de ondernemingen jaarlijks rapporteren, en vergelijken dit met de eerste registratie en niet met de werkelijke productie. In feite is geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat de autoriteiten in elk stadium van de procedure weten hoeveel goederen de enige medewerkende producent-exporteur waaraan krachtens de regeling voordelen worden toegekend, werkelijk voor de productie gebruikt.

    e)   Conclusie

    (178)

    Gezien bovenstaande overwegingen wordt deze regeling aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening, omdat zij aan de ontvangende onderneming een financiële bijdrage in de vorm van gederfde overheidsinkomsten verstrekt daar zij de mogelijkheid tot vrijstelling van invoerrechten biedt. In deze context zij opgemerkt dat dit niet kan worden aangemerkt als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs, daar zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, en met name punt i), bijlage II en bijlage III bij de basisverordening. In feite heeft de overheid van de VAE gesteld dat de terugbetalingsregeling voor inputs in de VAE niet geregeld is.

    (179)

    Bovendien is deze regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2), onder a), van de basisverordening omdat enkel bepaalde ondernemingen toegang tot de regeling hebben en er geen objectieve criteria voor het beperken van subsidiabiliteit zijn in de zin van artikel 4, lid 2, sub b), van de basisverordening. Wat de onlineaanvraag betreft, hanteert de autoriteit die bevoegd is om begunstigden van de regeling te kiezen, criteria die een mengeling zijn van een aantal duidelijke en objectieve, maar discriminerende criteria (vergunningen kunnen enkel worden verleend aan onderdanen van de VAE, of aan ondernemingen waarvan ten minste 51 % van de aandelen in handen van ingezetenen is, terwijl de verantwoordelijke manager van die onderneming een ingezetene is of de raad van bestuur voor het merendeel uit ingezetenen bestaat en 25 % van de werknemers ingezetene is), en een aantal niet duidelijk omschreven voorwaarden (vestiging in door de overheid aangewezen gebieden, overeenstemming met het programma voor industriële ontwikkeling van het land, overeenkomsten met Arabische landen, voldoen aan criteria inzake lokale consumptie, concurrerend en op uitvoer gericht zijn). De rol van de afdeling voor Industriële ontwikkeling, die enkel in de door het ministerie uitgegeven gebruikershandleiding en niet in de federale wet tot invoering van de regeling wordt genoemd, wordt in geen enkele bepaling toegelicht.

    (180)

    Voorts is er bewijs dat de subsidies niet automatisch worden verleend. De wetgeving op grond waarvan de vergunningverlenende autoriteit handelt, verleent de minister de bevoegdheid de uiteindelijke beslissing inzake de verlening van industriële vergunningen te nemen, zonder dat hoeft te worden aangegeven om welke reden aanvragen worden toe- of afgewezen. Voorts zijn de autoriteiten te allen tijde discretionair bevoegd tot toe- of afwijzing van de aanvraag tot vrijstelling van rechten.

    (181)

    Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (182)

    Het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiebedrag werd berekend aan de hand van het voordeel voor de verkrijger in het OT, d.w.z. het totaal aan niet-betaalde invoerrechten op grondstoffen in het OT. Dit subsidiebedrag (teller) is omgeslagen over de totale omzet van het betrokken product van de onderneming in het OT.

    (183)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 5,02 %.

    II.    Vrijhandelszone (VHZ)

    (184)

    De producent-exporteur handelde sinds zijn oprichting tot mei 2008 onder de regeling voor de vrijhandelszone van Ras Al Khaimah, en profiteerde van een vrijstelling van rechten op de invoer van kapitaalgoederen.

    a)   Rechtsgrondslag

    (185)

    De VAE kennen geen federale wetgeving voor aangelegenheden betreffende de oprichting en het beheer van de VHZ. Elk emiraat vaardigt zijn eigen wet- en regelgeving uit en is verantwoordelijk voor het douanetoezicht op de betrokken VHZ's.

    b)   Subsidiabiliteit

    (186)

    Voor de vestiging van een onderneming in de VHZ van Ras Al Khaimah bestaat geen specifieke regel of beperking: elke onderneming kan zich in de VHZ vestigen, ongeacht of het een nationale onderneming betreft of een onderneming waarvan de eigendom zich volledig in buitenlandse handen bevindt.

    c)   Praktische uitvoering

    (187)

    De belangrijkste voordelen van vestiging in de VHZ zijn de mogelijkheid om alle goederen vrij van rechten in te voeren (grondstoffen, basis- en hulpgoederen, halffabricaten, kapitaalgoederen) en om zonder enige vooraf door de overheid gestelde voorwaarde over de aandeelhoudersstructuur van de onderneming te beslissen. In VHZ's vervaardigde goederen worden geacht van oorsprong uit de VAE te zijn. Niettemin worden zij, indien zij vanuit de VHZ naar de binnenlandse markt van de VAE worden gebracht, als buitenlandse goederen behandeld, d.w.z. er moeten invoerrechten worden betaald wanneer zij in het vrije verkeer worden gebracht.

    (188)

    Hoewel een in een VHZ gevestigde onderneming vrij van rechten mag in- en uitvoeren, moet bij invoer aangifte worden gedaan bij de betrokken federale douane. De onderneming moet bij de douane van de plaats van invoer een bankgarantie afgeven. De ingevoerde goederen worden door de douane ingeklaard met een verklaring van vertrek/binnenkomst. Bij ontvangst van de goederen bij de binnenkomst/invoerlocatie van de VHZ inspecteert de betrokken autoriteit in de douanezone de ontvangen goederen en tekent zij de vertrek/binnenkomstverklaring indien aan de betrokken vereisten wordt voldaan. Deze verklaring dient, op het ontvangende douanecontrolepunt naar behoren ondertekend, weer te worden overgelegd aan de douaneautoriteit bij het punt van invoer/binnenkomst, waarna de bankgarantie wordt vrijgegeven.

    d)   Bevindingen van het onderzoek

    (189)

    Tijdens het controlebezoek is vastgesteld dat er geen concrete, wettelijke en openbaar gemaakte criteria zijn waaraan het besluit van de vergunning verlenende autoriteit inzake wie zich in de VHZ mag vestigen, moet voldoen. Een onderneming die zich in die zone wil vestigen, moet hiertoe een aanvraag bij de autoriteit van het emiraat Ras Al Khaimah indienen, maar er is geen wetgeving of richtsnoer beschikbaar waaruit blijkt op grond waarvan het verzoek kan worden toe- of afgewezen.

    (190)

    Wat het bestaan van de verschillende VHZ's in de VAE betreft, is uit het onderzoek gebleken dat er voor de inrichting en het beheer van VHZ's in de VAE geen uniforme wettelijke criteria zijn. Er is geen bewijs aangedragen dat alle VHZ's in de VAE onder dezelfde regelgeving vallen en dezelfde exploitatievoorschriften kennen. Ook is er ernstige twijfel gerezen over de vraag of het recht van vestiging in de VHZ's kan worden beperkt tot een bepaald soort bedrijfsactiviteit. Uit de verstrekte informatie blijkt inderdaad dat bepaalde VHZ's in de VAE exclusief voor bepaalde soorten bedrijfsactiviteiten zijn bedoeld (bijvoorbeeld „Dubai Auto Free Zone”, „International Media Production Free Zone”, „Dubai Flower Centre Free Zone” enz.).

    (191)

    De enige medewerkende producent-exporteur heeft kapitaalgoederen vrij van rechten mogen invoeren.

    e)   Conclusie

    (192)

    Gelet op het voorgaande moet de regeling worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening omdat zij een financiële bijdrage levert in de vorm van gederfde overheidsinkomsten waarbij de ontvangende onderneming een voordeel wordt toegekend.

    (193)

    Bovendien is de regeling specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, omdat deze voordelen alleen kunnen worden verkregen door ondernemingen in VHZ's en de mogelijkheid om de subsidie te verkrijgen, derhalve uitdrukkelijk is beperkt tot ondernemingen op bepaalde locaties, waarvan de activiteiten onder de VHZ-regeling vallen. Voorts heeft het onderzoek uitgewezen dat de toekenning van de VHZ-status in de VAE op discretionaire gronden geschiedt en niet aan de hand van neutrale en objectieve criteria, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, onder b). Gelet op het gebrek aan federale wetgeving inzake de inrichting en het beheer van de VHZ's in de VAE, verleent elke subsidie verlenende autoriteit in de zeven emiraten waaruit de VAE bestaat, toegang tot de VHZ's volgens zijn eigen regels. Aangezien er in het emiraat van Ras Al Khaimah geen wetgeving of richtsnoeren beschikbaar zijn, beslist de betrokken autoriteit op discretionaire gronden welke onderneming toegang kan krijgen tot de VHZ.

    (194)

    Voorts kan het voordeel van de niet-betaalde rechten op de invoer van kapitaalgoederen niet als een toelaatbare terugbetalingsregeling worden aangemerkt omdat het betrekking heeft op kapitaalgoederen die niet in het productieproces worden verbruikt en derhalve niet onder een toelaatbare terugbetalingsregeling in de zin van bijlage I, punt i), bij de basisverordening vallen.

    (195)

    Gelet op het voorgaande wordt deze subsidie geacht aanleiding tot compenserende maatregelen te geven.

    f)   Berekening van het subsidiebedrag

    (196)

    Omdat de onderneming vanaf haar oprichting tot mei 2008 in de VHZ was gevestigd, terwijl de pet-productie pas in september 2007 is begonnen, en de onderneming sinds januari 2008 op grond van een voorlopige industriële vergunning uit hoofde van federale wet nr. 1 van 1979 produceerde, bestaat de in het OT verkregen subsidie enkel in de vrijstelling van rechten op de invoer van kapitaalgoederen.

    (197)

    De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak van 15 jaar, wat overeenkomt met de minimumafschrijvingstermijn die in de drie bij het huidige onderzoek betrokken landenvoor de betrokken bedrijfstak werd vastgesteld. Overeenkomstig de vaste praktijk werd bij het aldus berekende, aan het OT toe te rekenen bedrag de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Voor dit doel werd het in het OT in de VAE geldende commerciële rentetarief passend geacht.

    (198)

    Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (als teller) omgeslagen over de totale omzet in het OT, omdat de toekenning van het voordeel niet afhankelijk is van uitvoerprestaties.

    (199)

    Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het OT voor de producent-exporteur is vastgesteld, bedraagt 0,11 %.

    3.3.2.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

    (200)

    Overeenkomstig de basisverordening bedragen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de enige medewerkende producent-exporteur uit de VAE voorlopig 5,13 % ad valorem.

    4.   SCHADE

    4.1.   Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie

    (201)

    Gedurende het OT werd het soortgelijke product vervaardigd door 17 producenten in de Unie. Hun productie wordt derhalve geacht de productie in de Unie uit te maken in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

    (202)

    Van deze 17 producenten hebben er 12 medewerking aan het onderzoek verleend. Vastgesteld werd dat deze 12 producenten een groot deel, in dit geval meer dan 80 %, van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie voor hun rekening namen. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 6, van de basisverordening en zullen hierna als de „bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid. De overige producenten in de Unie worden hierna de „overige producenten in de Unie” genoemd. Deze overige producenten in de Unie hebben de klacht niet actief gesteund of betwist.

    (203)

    De EU-markt voor pet wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal producenten, die in de regel deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen met hoofdvestigingen buiten de EU. De markt bevindt zich door een aantal recente overnames en bedrijfsbeëindigingen in een consolideringfase. Sinds 2009 werden bijvoorbeeld pet-productielocaties van Tergal Fibers (Frankrijk), Invista (Duitsland) en Artenius (VK) gesloten en nam Indorama de voormalige Eastman-fabrieken in het VK en Nederland over.

    (204)

    Zoals in overweging 8 is vermeld, werden voor een steekproef vijf afzonderlijke producenten geselecteerd, die 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden. Eén onderneming kon niet alle gevraagde gegevens verstrekken, waardoor de steekproef tot vier ondernemingen moest worden beperkt, die 47 % van de verkoop van alle medewerkende producenten vertegenwoordigden.

    4.2.   Verbruik in de Unie

    (205)

    Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de Eurostat-gegevens over de omvang van de invoer op de EU-markt en, wat de overige producenten in de Unie betreft, aan de hand van op de klacht gebaseerde schattingen.

    (206)

    Het verbruik van het betrokken product in de Unie is van 2006 tot het eind van het OT toegenomen met 11 %. De zichtbare vraag steeg in 2007 met 8 %, daalde vervolgens in 2008 met 2 procentpunten, om daarna tot het eind van het OT weer met 5 procentpunten te stijgen.

    Tabel 1

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Totaal EU-verbruik (ton)

    2 709 400

    2 936 279

    2 868 775

    2 996 698

    Index (2006=100)

    100

    108

    106

    111

    Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst

    4.3.   Invoer uit de betrokken landen

    a)   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

    (207)

    De Commissie heeft onderzocht of de invoer van pet uit Iran, Pakistan en de VAE overeenkomstig artikel 8, lid 3, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld.

    (208)

    Wat de invoer van oorsprong uit de VAE, Iran en Pakistan betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de subsidiemarges boven de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening aangegeven de-minimisdrempel lagen en de uit deze landen met subsidiëring ingevoerde hoeveelheden niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 10, lid 9, van de basisverordening waren.

    (209)

    Wat de concurrentievoorwaarden voor invoer uit Iran, Pakistan en de VAE en het soortgelijke product betreft, bleek uit het onderzoek dat de producenten uit deze landen dezelfde verkoopkanalen gebruiken en aan soortgelijke categorieën afnemers verkopen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de invoer uit al deze landen in de beoordelingsperiode is toegenomen.

    (210)

    Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 8, lid 3, van de basisverordening is voldaan en dat de invoer uit Iran, Pakistan en de VAE cumulatief moet worden beoordeeld.

    b)   Volume van de betrokken invoer

    (211)

    Het volume van de invoer met subsidiëring van het betrokken product in de EU nam tussen 2006 en het eind van het OT met een factor van meer dan 5 toe tot 304 202 ton in het OT. Meer specifiek steeg de invoer uit de betrokken landen tussen 2006 en 2007 met 20 %, alvorens in 2008 ten opzichte van 2007 met 270 procentpunten te stijgen en tussen 2008 en het eind van het OT met nog eens 154 procentpunten.

    Tabel 2

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Volume van de invoer met subsidiëring (ton)

    55 939

    67 067

    218 248

    304 202

    Index (2006=100)

    100

    120

    390

    544

    Marktaandeel van de invoer met subsidiëring

    2,1 %

    2,3 %

    7,6 %

    10,2 %

    Bron: Eurostat

    c)   Marktaandeel van de betrokken invoer

    (212)

    Het marktaandeel van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen, dat in 20062, 1 % bedroeg, nam in de beoordelingsperiode met 8 procentpunten toe. Meer specifiek steeg het met 0,2 procentpunten tussen 2006 en 2007, met nog eens 5,3 procentpunten tussen 2007 en 2008, en tussen 2008 en het eind van het OT met 2,6 procentpunten. Het marktaandeel van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen bedroeg in het OT 10,2 %.

    (213)

    Opgemerkt zij dat de VAE pas in 2007 op de markt kwamen, maar al spoedig een aanzienlijk marktaandeel veroverden.

    d)   Prijzen

    i)   Prijsontwikkeling

    (214)

    De gemiddelde invoerprijs daalde gedurende de beoordelingsperiode met 14 %, met de scherpste daling tussen 2008 en het eind van het OT. In 2007 daalde de gemiddelde prijs met 1 % en bleef in 2008 rond dat niveau, alvorens in het OT met 13 procentpunten te dalen.

    Tabel 3

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Prijs van de invoer (euro/ton)

    1 030

    1 023

    1 015

    882

    Index (2006=100)

    100

    99

    99

    86

    Bron: Eurostat

    ii)   Prijsonderbieding

    (215)

    Omdat de prijzen en de kosten van het betrokken product in het OT sterk fluctueerden, werden de verkoopprijzen en kosten op kwartaalbasis verzameld en de prijsonderbieding en het prijsbederf op kwartaalbasis berekend.

    (216)

    Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de betrokken landen voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie gecorrigeerd voor de kosten na invoer en verschillen in handelsstadium.

    (217)

    Uit deze vergelijking bleek dat de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VAE bij verkoop in de Unie de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met 3,9 % onderbood. De invoer met subsidiëring van oorsprong uit Iran onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop in de Unie met 3,2 %. De invoer met subsidiëring van oorsprong uit Pakistan onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop in de Unie met 1,4 %. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van de betrokken landen gedurende het OT bedraagt 3,2 %.

    4.4.   Situatie van de bedrijfstak van de Unie

    (218)

    Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek van de gevolgen van de invoer met subsidiëring voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die van invloed waren op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode.

    (219)

    Zoals hiervoor is uiteengezet, moest gelet op het grote aantal producenten in de Unie gebruik worden gemaakt van steekproeven. De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:

    macro-economische indicatoren (productie, capaciteit, omvang van de verkoop, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, gemiddelde prijzen per eenheid, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van dumping in het verleden) voor de totale productie in de Unie, die werden beoordeeld aan de hand van de bij de medewerkende producenten verzamelde gegevens en voor de overige producenten in de Unie aan de hand van een schatting op basis van de gegevens in de klacht;

    micro-economische indicatoren (voorraden, lonen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken), die werden geanalyseerd voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, op basis van de door hen verstrekte gegevens.

    4.4.1.   Macro-economische indicatoren

    a)   Productie

    (220)

    De productie in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 4 % gedaald. Na in 2007 nog met 5 % te zijn gestegen tot ongeveer 2 570 000 ton, is zij in 2008 met 10 procentpunten scherp gedaald, en in het OT met 1 procentpunt weer licht gestegen tot rond de 2 300 000 ton.

    Tabel 4

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Productie (ton)

    2 439 838

    2 570 198

    2 327 169

    2 338 577

    Index (2006=100)

    100

    105

    95

    96

    Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

    b)   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (221)

    De productiecapaciteit van de producenten in de Unie is in de beoordelingsperiode met 15 % gestegen. In 2007 steeg zij met 1 %, in 2008 met 5 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten.

    Tabel 5

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Productiecapaciteit (ton)

    2 954 089

    2 971 034

    3 118 060

    3 385 738

    Index (2006=100)

    100

    101

    106

    115

    Bezettingsgraad

    83 %

    87 %

    75 %

    69 %

    Index (2006=100)

    100

    105

    90

    84

    Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

    (222)

    De bezettingsgraad die in 2006 83 % bedroeg, steeg tot 87 % in 2007, maar daalde vervolgens tot 75 % in 2008 en tot slechts 69 % in het OT. De daling van de bezettingsgraad in 2008 en het OT vloeit voort uit een geringere productie en een hogere productiecapaciteit in deze periode.

    c)   Verkoopvolume

    (223)

    De verkoop van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de EU-markt is in de beoordelingsperiode licht gedaald. De verkoop steeg in 2007 met 5 %, maar daalde in 2008 licht tot onder het niveau van 2006, en bedroeg in het OT met ongeveer 2 100 000 ton 3 % minder dan in 2006. Gezien de beperkte omvang van de voorraden geeft de ontwikkeling van de verkoop nauwgezet de ontwikkeling van de productie weer.

    Tabel 6

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Verkoop in EU (ton)

    2 202 265

    2 318 567

    2 171 203

    2 133 787

    Index (2006=100)

    100

    105

    99

    97

    Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

    d)   Marktaandeel

    (224)

    In de beoordelingsperiode verloren de producenten in de Unie 10 procentpunten van hun marktaandeel, dat terugliep van 85 % in 2006 tot 75 % in het OT. Dit verlies van marktaandeel is een gevolg van het feit dat de verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode ondanks een stijging van het verbruik met 3 % zijn gedaald. Deze dalende trend werd ook voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld.

    Tabel 7

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Marktaandeel van de producenten in de Unie

    84,9 %

    83,2 %

    79,8 %

    75,1 %

    Index (2006=100)

    100

    98

    94

    88

    Bron: antwoorden op de vragenlijst, klacht, Eurostat

    e)   Groei

    (225)

    Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het eind van het OT met 11 % steeg, nam het volume van de verkopen van de producenten in de Unie op de EU-markt met 3 % en hun marktaandeel met 10 procentpunten af. Anderzijds steeg het marktaandeel van de invoer met subsidiëring in hetzelfde tijdvak van 2,1 % tot 10,2 %. De producenten in de Unie konden dus niet van de groei van de markt profiteren.

    f)   Werkgelegenheid

    (226)

    De werkgelegenheid bij de producenten in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 15 % gedaald. Het aantal werknemers daalde van 2 400 in 2006 naar 2 100 in 2007 met 13 %, en bleef in 2008 en in het OT ongeveer op dit niveau. De daling in 2007 is het gevolg van de herstructureringsinspanningen van een aantal producenten in de EU.

    Tabel 8

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Aantal werknemers

    2 410

    2 100

    2 060

    2 057

    Index (2006=100)

    100

    87

    85

    85

    Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

    g)   Productiviteit

    (227)

    De productiviteit van de producenten in de Unie, in productie (ton) per werknemer per jaar, steeg in de beoordelingsperiode met 12 %. Dit betekent dat de productie langzamer dan de werkgelegenheid is gedaald en vormt een aanwijzing dat de producenten in de Unie efficiënter zijn geworden. Dit is met name duidelijk voor 2007, toen de productie steeg terwijl de werkgelegenheid daalde en de productiviteit 21 % hoger lag dan in 2006.

    Tabel 9

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Productiviteit (ton per werknemer)

    1 013

    1 224

    1 130

    1 137

    Index (2006=100)

    100

    121

    112

    112

    Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

    h)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

    (228)

    De gemiddelde verkoopprijzen op jaarbasis van de producenten in de Unie op de EU-markt bij verkoop aan onafhankelijke afnemers bleven tussen 2006 en 2008 stabiel op rond 1 100 euro per ton. In het OT daalde de gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis met 12 % tot 977 euro per ton. De gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis weerspiegelt niet de maandelijkse of zelfs dagelijkse prijsschommelingen van pet op de Europese (en wereld-) markt, maar wordt toereikend geacht om de ontwikkeling in de beoordelingsperiode weer te geven. De verkoopprijs van pet volgt gewoonlijk de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstoffen ervoor (voornamelijk PTA en MEG), daar deze 80 % van de totale kosten van pet uitmaken.

    Tabel 10

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Eenheidsprijs op de EU-markt (euro/ton)

    1 110

    1 105

    1 111

    977

    Index (2006=100)

    100

    100

    100

    88

    Bron: antwoorden op de vragenlijst en klacht

    (229)

    Zoals hierboven is aangegeven, werden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen ondergeboden.

    i)   Hoogte van de subsidiemarge en herstel van dumping en subsidiëring in het verleden

    (230)

    Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen kan het effect van de werkelijke subsidiemarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd. Er zij aan herinnerd dat er sinds 2000 antidumpingmaatregelen van kracht zijn ten aanzien van de invoer van pet uit India, Indonesië, de Republiek Korea, Maleisië, Taiwan, Thailand en sinds 2004 de Volksrepubliek China. Ook zijn er sinds 2000 compenserende maatregelen van kracht ten aanzien van de invoer uit India. Aangezien de bedrijfstak van de Unie in de periode waarop dit onderzoek betrekking heeft, marktaandeel heeft verloren en meer verliezen heeft geleden, kan niet worden gesteld dat hij zich daadwerkelijk heeft hersteld van de dumping en subsidiëring in het verleden, en wordt de productie in de Unie geacht kwetsbaar te blijven voor de schadelijke gevolgen van invoer met subsidiëring op de markt van de Unie.

    4.4.2.   Micro-economische elementen

    a)   Voorraden

    (231)

    De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten zijn tussen 2006 en het eind van het OT afgenomen met 22 %. Opgemerkt zij dat deze voorraden minder dan 5 % van de jaarlijkse productie uitmaken, zodat de relevantie van deze indicator voor de beoordeling van de schade beperkt is.

    Tabel 11

    Steekproef

    2006

    2007

    2008

    OT

    Eindvoorraad (ton)

    61 374

    57 920

    46 951

    47 582

    Index (2006=100)

    100

    94

    77

    78

    Bron: antwoorden op de vragenlijst

    b)   Lonen

    (232)

    De jaarlijkse arbeidskosten zijn tussen 2006 en 2007 toegenomen met 11 %, om vervolgens in 2008 met 2 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten af te nemen tot het niveau van 2006. De arbeidskosten zijn over het geheel bezien dus stabiel gebleven.

    Tabel 12

    Steekproef

    2006

    2007

    2008

    OT

    Jaarlijkse arbeidskosten (euro)

    27 671 771

    30 818 299

    30 077 380

    27 723 396

    Index (2006=100)

    100

    111

    109

    100

    Bron: antwoorden op de vragenlijst

    c)   Winstgevendheid en rendement van investeringen

    (233)

    In de beoordelingsperiode bleef de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten op de EU-markt aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt in procenten van de nettoverkoop, negatief en daalde zelfs van – 6,9 % tot – 7,5 %. Wat de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten betreft, verbeterde de situatie in 2007, toen de nettoverliezen slechts – 1,5 % van de nettoverkoop bedroegen, maar namen de verliezen sterk toe in 2008, tot – 9,3 %. In het OT verbeterde de situatie licht.

    Tabel 13

    Steekproef

    2006

    2007

    2008

    OT

    Winstgevendheid bedrijfstak van de EU (% van nettoverkoop)

    –6,9 %

    –1,5 %

    –9,3 %

    –7,5 %

    Index (2006=-100)

    – 100

    –22

    – 134

    – 108

    Rendement van investeringen (winst in % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

    –9,6 %

    –3,1 %

    –16,8 %

    –12,3 %

    Index (2006=-100)

    – 100

    –32

    – 175

    – 127

    Bron: antwoorden op de vragenlijst

    (234)

    Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Het steeg van – 9,6 % in 2006 tot – 3,1 % in 2007. In 2008 daalde het tot – 16,8 %, om in het OT weer te stijgen tot – 12,3 %. Over de gehele beoordelingsperiode gezien bleef het rendement van investeringen negatief en verslechterde het met 2,7 procentpunten.

    d)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (235)

    De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten was negatief en bedroeg in 2006 ongeveer – 18,5 miljoen euro. Hij verbeterde in 2007 aanzienlijk tot +19,5 miljoen euro, maar verslechterde in 2008 weer enorm (– 42 miljoen euro), om in het OT uit te komen op – 11 miljoen euro. Over het geheel bezien verbeterde de kasstroom zich in de beoordelingsperiode, maar bleef wel negatief.

    (236)

    Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite ondervond bij het aantrekken van kapitaal, wat er met name aan ligt dat sommige producenten deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen.

    Tabel 14

    Steekproef

    2006

    2007

    2008

    OT

    Kasstroom (euro)

    –18 453 130

    19 478 426

    –42 321 103

    –11 038 129

    Index (2006=100)

    – 100

    206

    – 229

    –60

    Bron: antwoorden op de vragenlijst

    e)   Investeringen

    (237)

    De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de productie van het soortgelijke product namen tussen 2006 en 2007 met 34 % en tussen 2007 en 2008 met nog eens 59 procentpunten af, waarna zich in het OT nog een geringe daling voordeed. Over de gehele beoordelingsperiode gezien daalden de investeringen met 96 %. Deze scherpe daling kan deels worden verklaard uit het feit dat in 2006 en 2007 nieuwe productielijnen werden gekocht met het oog op een uitbreiding van de capaciteit.

    Tabel 15

    Steekproef

    2006

    2007

    2008

    OT

    Netto-investeringen (euro)

    98 398 284

    64 607 801

    6 537 577

    4 298 208

    Index (2006=100)

    100

    66

    7

    4

    Bron: antwoorden op de vragenlijst

    4.5.   Conclusie inzake schade

    (238)

    Uit de analyse van de macro-economische gegevens blijkt dat de productie en de verkoop van de producenten in de Unie in de beoordelingsperiode daalden. Ofschoon de waargenomen daling als zodanig niet dramatisch was, moet zij in de context worden geplaatst van een tussen 2006 en het eind van het OT toegenomen vraag, zodat het marktaandeel van de producenten in de Unie met 10 procentpunten daalde tot 75 %.

    (239)

    Tegelijkertijd blijkt uit de relevante micro-economische indicatoren dat de economische situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie duidelijk is verslechterd. De winstgevendheid en het rendement van investeringen bleven negatief en daalden over het geheel gezien verder tussen 2006 en het eind van het OT. Ook de kasstroom bleef, ondanks een over het geheel bezien positieve ontwikkeling, negatief in het OT.

    (240)

    Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening heeft geleden.

    5.   OORZAKELIJK VERBAND

    5.1.   Inleiding

    (241)

    Overeenkomstig artikel 8, leden 5 en 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven.

    5.2.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

    (242)

    Tussen 2006 en het OT is de invoer met subsidiëring van het betrokken product meer dan vervijfvoudigd, tot 304 200 ton, en is het marktaandeel ervan met bijna 8 procentpunten (van 2,1 % tot 10,2 %) toegenomen. Tegelijkertijd heeft de bedrijfstak van de Unie ongeveer 10 procentpunten van zijn marktaandeel verloren (van 84,9 % naar 72,1 %). De gemiddelde prijs van deze invoer is tussen 2006 en het eind van het OT teruggelopen en onder de gemiddelde prijs van de producenten in de Unie gebleven.

    (243)

    Zoals in overweging 217 is aangegeven, bedroeg de prijsonderbieding van de invoer met subsidiëring gemiddeld 3,2 %. Hoewel de prijsonderbieding minder dan 4 % bedroeg, kan deze niet als verwaarloosbaar worden aangemerkt, daar pet een basisproduct is waarbij met name op prijsniveau wordt geconcurreerd.

    (244)

    De Iraanse exporteur betoogde dat de invoer van Iraanse pet geen aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie kon hebben veroorzaakt, omdat de omvang van deze invoer de de-minimisdrempel voor invoer slechts marginaal overschreed. In het OT overschreed de invoer uit Iran, goed voor een marktaandeel van1,9 %, de in de basisverordening aangegeven de-minimisdrempel echter. Voorts werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de prijzen van de invoer uit Iran onderboden. Tegen deze achtergrond wordt het argument van de Iraanse exporteur afgewezen.

    (245)

    Gezien de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de betrokken landen wordt geconcludeerd dat deze invoer met subsidiëring een neerwaartse druk op de prijzen uitoefende, waardoor de bedrijfstak van de Unie niet in staat was zijn verkoopprijzen te handhaven op een niveau dat nodig is om de kosten te dekken en winst te maken. Er bestaat tussen die invoer en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade dus een oorzakelijk verband.

    5.3.   Gevolgen van andere factoren

    5.3.1.   Uitvoer door de bedrijfstak van de Unie

    (246)

    Een belanghebbende stelde dat de schade van de producenten in de Unie werd veroorzaakt door hun slechte uitvoerprestaties. Zoals onderstaande tabel laat zien, is het volume van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 11 % toegenomen. In dezelfde periode zijn de uitvoerprijzen met 10 % gedaald, zodat de waarde van de uitvoer in de beoordelingsperiode stabiel is gebleven. Bijgevolg duidt niets erop dat de uitvoerprestatie tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen.

    Tabel 16

    Bedrijfstak van de Unie

    2006

    2007

    2008

    OT

    Uitvoer (ton)

    25 677

    24 103

    23 414

    28 504

    Index (2006=100)

    100

    94

    91

    111

    Uitvoer (euro)

    28 473 679

    27 176 204

    25 109 209

    28 564 676

    Index (2006=100)

    100

    95

    88

    100

    Prijs van de uitvoer (euro/ton)

    1 109

    1 128

    1 072

    1 002

    Bron: antwoorden op de vragenlijst

    (247)

    Een andere belanghebbende betoogde dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de EU kunstmatig hoog waren. Volgens deze belanghebbende bleek dit duidelijk uit het feit dat de prijzen op de EU-markt stabiel bleven terwijl de uitvoerprijzen zijn gedaald. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt in de beoordelingsperiode per jaar met 12 % daalden, overeenkomstig de daling van de uitvoerprijzen in dezelfde periode. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    5.3.2.   Invoer uit derde landen

    a)   Republiek Korea

    (248)

    Voor de Republiek Korea zijn in 2000 antidumpingrechten ingesteld. Voor twee Koreaanse ondernemingen geldt echter een nultarief en uit het onderzoek is gebleken dat de invoer uit de Republiek Korea hoog blijft en in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen. De invoer uit Korea is tussen 2006 en het eind van het OT met bijna 150 % toegenomen, terwijl het marktaandeel van 3,5 % in 2006 is gestegen tot 7,7 % in het OT.

    Tabel 17

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Omvang van de invoer uit Zuid-Korea (ton)

    94 023

    130 994

    177 341

    231 107

    Index (2006=100)

    100

    139

    189

    246

    Marktaandeel van de invoer uit Zuid-Korea

    3,5 %

    4,5 %

    6,2 %

    7,7 %

    Prijs van de invoer (euro/ton)

    1 084

    1 071

    1 063

    914

    Bron: Eurostat

    (249)

    De gemiddelde prijs van de invoer uit Korea bleef in het algemeen licht onder die van de producenten in de Unie. De Koreaanse prijzen waren echter hoger dan de gemiddelde prijzen uit de betrokken landen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit de Republiek Korea tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, was de bijdrage ervan slechts beperkt en kan deze het oorzakelijk verband ten aanzien van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen niet hebben verbroken.

    (250)

    De Iraanse exporteur betoogde dat stijgingen van de Iraanse invoer het gevolg waren van een afname van de invoer uit Zuid-Korea en derhalve niet ten koste van de Europese producenten gingen. Uit Eurostat-gegevens blijkt echter dat de invoer uit beide landen in de beoordelingsperiode gestaag en parallel aan elkaar is toegenomen. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de invoer uit Iran louter de plaats van invoer uit Zuid-Korea heeft ingenomen.

    b)   Andere landen

    (251)

    De invoer uit andere landen vond door de bank genomen plaats tegen veel hogere prijzen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie. Daarbij komt dat deze invoer in de beoordelingsperiode marktaandeel heeft verloren. Bijgevolg wordt deze invoer niet als mogelijke oorzaak van schade voor de bedrijfstak van de Unie aangemerkt.

    Tabel 18

     

    2006

    2007

    2008

    OT

    Omvang van de invoer uit andere landen (ton)

    259 438

    296 418

    185 286

    210 772

    Index (2006=100)

    100

    114

    71

    81

    Marktaandeel van de invoer uit andere landen

    9,6 %

    10,1 %

    6,5 %

    7,0 %

    Prijs van de invoer (euro/ton)

    1 176

    1 144

    1 194

    1 043

    Bron: Eurostat

    5.3.3.   Concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie

    (252)

    Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten is aan concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie. Vijf producenten in de Unie hebben niet aan deze procedure meegewerkt. Een van hen beëindigde zijn productie reeds in het OT, en twee andere deden dit kort hierna. Op basis van de in de klacht gegeven informatie is een schatting gemaakt van het verkoopvolume van de niet-medewerkende producenten. Uitgaande van de beschikbare informatie blijkt dat het marktaandeel van deze producenten in de beoordelingsperiode gedaald is van 20,5 % in 2006 tot 16 % in het OT. Uit het onderzoek is nergens gebleken dat het gedrag van deze producenten het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de voor de bedrijfstak van de Unie vastgestelde schade heeft verbroken.

    Tabel 19

    Niet-medewerkende EU-producenten

    2006

    2007

    2008

    OT

    Verkoop in EU (ton)

    554 329

    493 363

    356 581

    478 282

    Index (2006=100)

    100

    89

    64

    86

    Marktaandeel

    20,5 %

    16,8 %

    12,4 %

    16,0 %

    Bron: Klacht

    5.3.4.   Economische teruggang

    (253)

    De financiële en economische crisis van 2008 heeft ertoe geleid dat de markt minder snel groeide dan verwacht, terwijl in het begin van de jaren 2000 jaarlijkse groeipercentages rond de 10 % gebruikelijk waren. In 2008 liep de vraag naar pet voor het eerst terug. Dit had uiteraard gevolgen voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie.

    (254)

    Het negatieve effect van de economische teruggang en de inkrimping van de vraag werd echter nog versterkt door de toegenomen invoer met subsidiëring uit de betrokken landen, waarbij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden onderboden. Al kan dus voor de periode vanaf het laatste kwartaal van 2008 de economische neergang worden geacht tot de schade te hebben bijgedragen, dan nog kan dit niet afdoen aan de schadelijke gevolgen van de laag geprijsde invoer met subsidiëring op de EU-markt gedurende de gehele beoordelingsperiode. Zelfs bij een daling van de verkoop moet de bedrijfstak van de Unie een aanvaardbaar prijsniveau kunnen handhaven en derhalve de negatieve gevolgen van een afname van de vraag kunnen beperken, maar zij kan dit alleen als er geen sprake is van oneerlijke concurrentie door laaggeprijsde invoer met subsidiëring op de markt.

    (255)

    De economische teruggang heeft geen enkele invloed op de schade die al vóór het laatste kwartaal van 2008 werd geleden en waargenomen.

    (256)

    Bijgevolg is de economische teruggang een element dat pas vanaf het laatste kwartaal van 2008 tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, en kan hij gelet op het mondiale karakter ervan niet worden aangemerkt als een mogelijke oorzaak die het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen verbreekt.

    5.3.5.   Geografische locatie

    (257)

    Sommige belanghebbenden hebben betoogd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade in de eerste plaats is veroorzaakt door de ongunstige locatie van tenminste sommige producenten in de Unie (d.w.z. ver van een haven, waardoor zij te kampen hebben met onnodige extra transportkosten voor zowel de grondstoffen als het eindproduct).

    (258)

    Vestiging op een voor relatief goedkopere vervoermiddelen niet eenvoudig toegankelijke plaats heeft uiteraard bepaalde nadelen wat de kosten voor de levering van zowel grondstoffen door de leveranciers als het eindproduct aan de afnemers betreft. Uit het onderzoek en de gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (waarvan er twee dichter bij een haven en twee meer landinwaarts zijn gevestigd) bleek geen significant verband tussen de geografische vestiging en de economische prestatie van de producenten in de Unie. Er werd namelijk vastgesteld dat de dicht bij een haven gevestigde producenten net zo goed schade hadden geleden.

    (259)

    Bijgevolg heeft de geografische vestiging er niet wezenlijk toe bijgedragen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden.

    5.3.6.   Verticale integratie

    (260)

    Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade was veroorzaakt door het feit dat veel producenten in de Unie niet verticaal geïntegreerd zijn (wat de productie van PTA betreft), zodat zij ten opzichte van geïntegreerde exporteurs aanzienlijke kostennadelen hebben. Uit de onderzochte gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie kwam geen significant verband tussen de verticale integratie van de PTA-productie en de economische prestatie van de producenten in de Unie naar voren.

    (261)

    Bijgevolg heeft het gebrek aan verticale integratie van de PTA-productie niet tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijgedragen.

    5.4.   Conclusie inzake het oorzakelijk verband

    (262)

    Aangezien de toename van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen, het groeiende marktaandeel van deze invoer en de vastgestelde prijsonderbieding samenvielen met de achteruitgang van de situatie van de producenten in de Unie, moet worden geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening door de invoer met subsidiëring is veroorzaakt.

    (263)

    Andere factoren zijn onderzocht maar er is niet gebleken dat zij het oorzakelijk verband tussen de gevolgen van de invoer met subsidiëring en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben verbroken. Invoer uit de Republiek Korea kan tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben bijgedragen, maar gezien het geringe prijsverschil tussen deze invoer en de markt van de Unie, wordt deze geacht het oorzakelijk verband dat met betrekking tot de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen is vastgesteld, niet te hebben verbroken. Wegens het afnemende marktaandeel van de invoer uit andere derde landen en het hoge prijsniveau ervan, is er geen bewijs dat deze invoer tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen. Verder heeft geen enkele andere bekende factor, zoals bijvoorbeeld de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, concurrentie van de andere producenten in de Unie, de economische teruggang, de geografische locatie of het gebrek aan verticale integratie, zodanig tot de schade van de bedrijfstak van de Unie bijgedragen dat deze het oorzakelijk verband verbreekt.

    (264)

    Op grond van deze analyse, waarin een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de gevolgen van alle andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met subsidiëring, wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de betrokken landen aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

    6.   BELANG VAN DE UNIE

    (265)

    Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake subsidiëring, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is om maatregelen in te stellen. Hiertoe heeft de Commissie overeenkomstig artikel 31, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van mogelijke maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen.

    (266)

    De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar onafhankelijke importeurs, leveranciers van grondstoffen, gebruikers en hun verenigingen. Hoewel meer dan 50 vragenlijsten werden verstuurd, zijn slechts 13 antwoorden binnen de gestelde termijn ontvangen. Daarnaast maakten 22 gebruikers later in de procedure schriftelijk bezwaar tegen mogelijke maatregelen in dit geval.

    6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie en van andere producenten in de Unie

    (267)

    Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen ten aanzien van invoer uit de betrokken landen een verdere ontwrichting van de markt en druk op de prijzen zal verhinderen en een eerlijke mededinging zal herstellen. Dit zal de bedrijfstak van de Unie de gelegenheid bieden zijn situatie te verbeteren door hogere prijzen, meer verkoop en een groter marktaandeel.

    (268)

    De verwachting is dat wanneer maatregelen uitblijven, de invoer uit de betrokken landen met lage prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden, blijft toenemen. In dat geval kan de bedrijfstak van de Unie zijn situatie niet verbeteren. Gelet op de slechte financiële staat van de bedrijfstak van de Unie zullen er naar verwachting meer bedrijfsbeëindigingen zijn met het daarmee gepaard gaande verlies van werkgelegenheid.

    (269)

    Er zijn geen aanwijzingen dat de belangen van de producenten in de Unie die niet actief aan het onderzoek hebben meegewerkt, verschillen van die welke voor de bedrijfstak van de Unie zijn genoemd.

    (270)

    De Iraanse onderneming betoogde dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Unie niet zou helpen omdat dit alleen tot nieuwe investeringen in andere uitvoerende landen zou leiden. Dit argument kan niet worden aanvaard, omdat dit logisch doorredenerend ertoe zou leiden dat er nooit compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld op producten waarvoor de investeringen zich naar andere landen kunnen verplaatsen. Het zou ook betekenen dat er niet wordt beschermd tegen oneerlijke handel, enkel vanwege de mogelijkheid van nieuwe concurrentie vanuit andere derde landen.

    (271)

    Dezelfde belanghebbende stelde dat maatregelen geen remedie kunnen zijn voor een structureel concurrentienadeel van de pet-bedrijfstak in de EU ten opzichte van die in Azië en het Midden-Oosten. Dit argument was echter niet voldoende onderbouwd. Er zij opgemerkt dat sommige van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die verticaal zijn geïntegreerd, zich ook in een financieel moeilijke positie bevinden. Voorts is vastgesteld dat producenten-exporteurs zelfs als er mogelijke concurrentievoordelen waren (bijvoorbeeld doordat grondstoffen goedkoper konden worden ingekocht), nog altijd tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies ontvingen.

    (272)

    Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van compenserende maatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie is.

    6.2.   Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie

    (273)

    Zoals hiervoor is aangegeven, is van de niet-verbonden importeurs een steekproef genomen, maar heeft van de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen er slechts een (Global Services International, „GSI”) volledige medewerking aan dit onderzoek verleend door de vragenlijst te beantwoorden. De door de medewerkende importeur aangegeven invoer vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van alle invoer van de betrokken landen in het OT. Het grootste deel van de omzet van GSI bestaat uit commissies voor de invoer van pet. Aangezien GSI op commissiebasis werkt, wordt niet verwacht dat de instelling van een recht merkbare gevolgen voor diens activiteiten zal hebben, daar hij een werkelijke prijsverhoging waarschijnlijk op zijn klanten zal afwentelen.

    (274)

    Andere importeurs hebben geen relevante gegevens verstrekt. Aangezien de invoer uit andere landen waarvoor thans antidumping- en/of compenserende maatregelen van kracht zijn, niet ophield en er invoer beschikbaar is uit landen ten aanzien waarvan geen handelsbeschermingsmaatregelen gelden (bijv. Oman, de VS, Brazilië), kunnen importeurs invoeren uit deze landen.

    (275)

    De voorlopige conclusie is derhalve dat de instelling van voorlopige maatregelen de belangen van de EU-importeurs niet merkbaar zal beïnvloeden.

    6.3.   Belangen van de leveranciers van grondstoffen in de Unie

    (276)

    Drie grondstoffenleveranciers (twee van PTA en een van MEG) hebben aan het onderzoek meegewerkt door de vragenlijst binnen de vermelde termijn te beantwoorden. Ongeveer 700 mensen waren in de Europese vestigingen van die leveranciers bij de productie van PTA of MEG betrokken.

    (277)

    De medewerkende PTA-producenten vertegenwoordigen ongeveer 50 % van de PTA-aankopen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. PTA-producenten zijn in vergaande mate afhankelijk van het reilen en zeilen van de pet-producenten, die hun voornaamste klanten zijn. Lage pet-prijzen leiden tot lagere PTA-prijzen en lagere marges voor de PTA-producenten. Opgemerkt zij dat er thans een antidumping- en een antisubsidieonderzoek plaatsvindt ten aanzien van de invoer van PTA van oorsprong uit Thailand, wat betekent dat de PTA-producenten in de EU ook met oneerlijke concurrentie van invoer uit Thailand kunnen worden geconfronteerd. De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met subsidiëring van pet komt de PTA-producenten derhalve ten goede.

    (278)

    Voor de medewerkende MEG-leverancier vertegenwoordigt MEG minder dan 10 % van diens totale omzet. Pet is niet de enige en evenmin de voornaamste mogelijke toepassing van MEG, zodat MEG-producenten minder van de situatie in de pet-industrie afhankelijk zijn. Niettemin kunnen de moeilijkheden van de pet-industrie enige gevolgen voor de MEG-leveranciers hebben, ten minste op korte en middellange termijn.

    (279)

    Gelet op bovenstaande overwegingen wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met subsidiëring uit de betrokken landen in het belang is van de grondstoffenleveranciers.

    6.4.   Belang van de gebruikers

    (280)

    Het pet waarop deze procedure betrekking heeft (d.w.z. met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer, het zogeheten „bottle grade”-pet) wordt hoofdzakelijk voor het vervaardigen van flessen voor water en andere dranken gebruikt. Het gebruik ervan voor de vervaardiging van andere verpakkingen (vaste levensmiddelen en wasmiddelen) en plaat groeit, maar blijft vrij beperkt. Pet-flessen worden in twee fasen vervaardigd: i) eerst worden door spuitgieten van pet „voorvormen” gemaakt, waarna ii) deze worden verwarmd en in de vorm van flessen worden geblazen. De vervaardiging van flessen kan geïntegreerd geschieden (d.w.z. dezelfde onderneming koopt pet, vervaardigt een voorvorm en blaast deze in de vorm van een fles), of beperkt zijn tot de tweede fase (het blazen van de voorvorm in de vorm van een fles). Voorvormen kunnen vrij gemakkelijk worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn, terwijl lege flessen fragiel zijn en door de vorm ervan zeer duur in het vervoer.

    (281)

    Pet-flessen worden door bottelaars met water en/of andere dranken gevuld. De bottelaars zijn veelal bij de pet-handel betrokken omdat zij zelf de flessen vervaardigen of omdat zij aanbestedingsovereenkomsten hebben gesloten met verwerkende bedrijven en/of flessenmakers voor wie zij de pet-prijs met de producent uitonderhandelen („soft tolling”) of zelfs het pet voor hun eigen flessen kopen („hard tolling”).

    (282)

    Bijgevolg kunnen twee groepen gebruikers worden onderscheiden:

    verwerkende bedrijven en/of flessenmakers – die pet rechtstreeks bij de producent kopen, het tot voorvormen (of flessen) verwerken en het voor verdere verwerking (of vulling) doorverkopen, en

    bottelaars – die voor de flessenmakers/verwerkende bedrijven met wie zij een aanbestedingsovereenkomst hebben gesloten pet kopen („hard tolling”) of de prijs uitonderhandelen („soft tolling”).

    a)   Verwerkende bedrijven

    (283)

    De producenten van voorvormen zijn de voornaamste gebruikers van het „bottle grade”-pet. Vier verwerkende bedrijven, die in het OT 16 % van het verbruik van de Unie vertegenwoordigden, hebben volledig aan het onderzoek meegewerkt (d.w.z. hebben de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord). Zoals hiervoor opgemerkt, heeft voorts een groot aantal verwerkende bedrijven later in de procedure hun bezwaren geuit, maar geen controleerbare gegevens over hun verbruik verstrekt. De medewerkende importeur heeft tijdens een hoorzitting gesteld dat meer dan 80 % van de EU-gebruikers tegen de maatregelen zijn. Deze informatie was echter onvoldoende onderbouwd en niet controleerbaar.

    (284)

    Een vereniging die de Europese plastic verwerkende bedrijven vertegenwoordigt (EuPC), heeft tijdens een hoorzitting verklaard ten aanzien van deze procedure een neutraal standpunt in te nemen. Ofschoon sommige van haar leden tegen maatregelen zouden zijn, is het huidige prijspeil voor pet op de Europese markt voor de pet-recyclerende bedrijven niet vol te houden. Deze bedrijven (die eveneens worden vertegenwoordigd door EuPC) zouden vóór maatregelen zijn. In een latere fase van het onderzoek wijzigde de vereniging echter haar standpunt en maakte zij bezwaar tegen de instelling van maatregelen. Zij betoogde dat de instelling van maatregelen excessieve kosten zou meebrengen voor de plasticverwerkende industrie in de EU, die met name is samengesteld uit kleine en middelgrote ondernemingen. De vereniging betoogde dat deze ondernemingen niet in staat zouden zijn de hogere pet-prijzen te absorberen, waardoor zij hetzij zouden worden gedwongen hun activiteiten te beëindigen, hetzij zouden worden aangemoedigd om zich buiten de EU te vestigen. Deze stellingen werden in deze fase niet verder onderbouwd.

    (285)

    Bij de medewerkende verwerkende bedrijven waren 1 300 mensen werkzaam, terwijl volgens de verklaringen van de verwerkende bedrijven die zich later in de procedure hebben gemeld, bij die bedrijven nog eens 6 000 mensen zouden werken. De importeur en zijn klanten hebben tijdens de hoorzitting verklaard dat er bij verwerkende bedrijven ongeveer 20 000 mensen werkzaam zijn. De informatie over het aantal arbeidsplaatsen moet nog worden gecontroleerd.

    (286)

    Volgens de beschikbare informatie maakt het voor de productie van voorvormen gebruikte pet ongeveer 70 % tot 80 % van de totale productiekosten van de verwerkende bedrijven uit. Derhalve is dit pet voor deze ondernemingen een cruciale kostenfactor. Tot nu toe kwam uit het onderzoek naar voren dat de medewerkende verwerkende bedrijven gemiddeld nu al enig verlies lijden. Daar de meerderheid van de verwerkende bedrijven kleine en middelgrote lokale ondernemingen zijn, kunnen zij op de korte of middellange termijn mogelijk slechts in beperkte mate kostenstijgingen afwentelen, met name wanneer hun klanten (de bottelaars) tamelijk grote spelers met een veel betere onderhandelingspositie zijn. De contracten voor de verkoop van voorvormen en/of flessen (waarover normaal gesproken elk jaar wordt onderhandeld) omvatten echter vaak een mechanisme om met de wisselende pet-prijzen rekening te houden.

    (287)

    De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur voerden aan dat maatregelen ertoe leiden dat een aantal grotere voorvormmakers hun gestandaardiseerde productielijnen naar buurlanden van de EU zullen verplaatsen. Aangezien de kosten van het vervoer van voorvormen over een beperkte afstand relatief laag zijn, vindt dit proces tot op zekere hoogte ook nu al plaats. Niettemin lijken momenteel overwegingen als nabijheid van de klant of flexibiliteit voor leveringen op te wegen tegen de mogelijke voordelen van de buurlanden. Daar het voorgestelde niveau van maatregelen laag is, wordt er voorlopig van uitgegaan dat de voordelen van vervaardiging van voorvormen buiten de EU niet tegen de huidige nadelen opwegen. Voorts is de verwachting dat vestiging elders enkel een alternatief is voor ondernemingen waarvan de klanten dicht bij de EU-grenzen zijn gevestigd, maar niet voor verwerkende bedrijven die hun klanten in andere delen van de EU hebben.

    (288)

    De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur hebben voorts betoogd dat maatregelen enkel op korte termijn uitkomst voor de pet-producenten kunnen brengen. Zij stelden dat er, zodra de makers van voorvormen naar buiten de EU trekken, op de EU-markt op de middellange tot lange termijn voor pet-producenten onvoldoende vraag zal zijn, en de dalende prijzen de pet-producenten uiteindelijk tot bedrijfsbeëindiging of vertrek uit de EU zullen dwingen. Gelet op de voorgaande overweging en in aanmerking genomen dat er voorlopig van wordt uitgegaan dat voorvormmakers economisch niet gedwongen zijn tot vertrek uit de EU, zal dit scenario zich waarschijnlijk niet verwezenlijken.

    (289)

    Voorlopig kan dus niet worden uitgesloten dat de instelling van maatregelen de productiekosten van de verwerkende bedrijven aanzienlijk zal beïnvloeden. Daar onzeker is of de producenten van voorvormen en/of flessen de meerkosten op hun klanten kunnen afwentelen, kunnen de gevolgen voor de winstgevendheid van de verwerkende bedrijven en voor hun prestaties in het algemeen in dit stadium niet duidelijk worden aangegeven.

    b)   Bottelaars

    (290)

    Zes bottelaars, waaronder onderdelen van Coca-Cola Co., Nestlé Waters, Danone en Orangina, hebben aan het onderzoek meegewerkt, d.w.z. de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord. Zij vertegenwoordigen ongeveer 11 % van het pet-verbruik in de Unie in het OT. Door de vorm van de verstrekte informatie kan niet eenvoudig worden achterhaald hoeveel personeel rechtstreeks betrokken is bij het deel van de productie dat van pet gebruikmaakt. Een voorlopige raming komt uit op ongeveer 6 000 mensen. Uitgaande van de beschikbare informatie zijn er in de totale bottelindustrie naar schatting tussen de 40 000 en 60 000 mensen werkzaam die rechtstreeks zijn betrokken bij productie-onderdelen waarbij pet wordt gebruikt.

    (291)

    Uitgaande van de beschikbare informatie ligt het aandeel van de kosten van pet in de totale kosten van de medewerkende bottelaars op 1 % tot 14 %, afhankelijk van de kosten van andere componenten waarvan bij de productie van hun respectieve producten gebruik wordt gemaakt. De beschikbare informatie wijst erop dat pet voor de producenten van mineraalwater (in het bijzonder indien merkloos) een belangrijkere kostenfactor is, terwijl dit voor sommige soft-drinkbottelaars een marginale kostenpost is. Uit de informatie in het dossier blijkt dat de kosten voor pet in sommige gevallen voor de consument tot 20 % van de eindprijs van het mineraalwater uitmaken. Naar schatting kunnen de kosten van pet gemiddeld tot 10 % van de totale kosten van de bottelaars uitmaken.

    (292)

    Gezien bovenstaande overwegingen zal een verhoging van de prijzen van pet na instelling van de voorlopige maatregelen slechts een beperkte invloed op de algemene situatie van de bottelaars hebben (minder dan 2 % kostenstijging), ook al zouden zij, zoals gesteld, problemen hebben om de meerkosten op hun afnemers af te wentelen, wat in elk geval op middellange termijn onwaarschijnlijk is.

    6.5.   Onvoldoende aanbod van pet

    (293)

    Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat de instelling van maatregelen tot een tekort aan pet op de EU-markt leidt en dat de producenten in de Unie onvoldoende capaciteit hebben om aan de bestaande vraag te voldoen.

    (294)

    In dit verband zij opgemerkt dat de producenten in de Unie in het OT op slechts 69 % van hun capaciteit werkten en voldoende restcapaciteit hebben om de invoer uit de betrokken landen indien noodzakelijk op te vangen. Het recht heeft echter niet tot doel de invoer te ontmoedigen, maar alleen om de eerlijke concurrentie op de markt te herstellen. Bovendien zijn er ook nog andere leveranciers.

    (295)

    Voorts is de verwachting dat de productie van de pet-recyclerende industrie toeneemt als de prijs van nieuw pet in de EU op een redelijk niveau wordt gehouden en niet wordt toegestaan dat deze door oneerlijke concurrentie daalt.

    6.6.   Verdere argumenten

    (296)

    De Iraanse exporteur betoogde dat de instelling van maatregelen tegen Iraans pet onevenredige negatieve gevolgen zou hebben, omdat Iran een ontwikkelingsland is en Iraanse exporteurs wegens internationale sancties toch al met aanzienlijke nadelen worden geconfronteerd. Het is vaste praktijk van de Commissie om compenserende maatregelen in te stellen zodra juridische vereisten tot dergelijke handelingen nopen, ongeacht of het om een ontwikkelingsland dan wel een ontwikkeld land gaat. Bovendien is het feit dat er tegen Iran sancties van kracht zijn, in het kader van de bestaande antisubsidieregels niet relevant.

    6.7.   Conclusie inzake het belang van de Unie

    (297)

    Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen betreffende de invoer uit de betrokken landen de bedrijfstak van de Unie, en ook de andere producenten in de Unie, gelegenheid zal geven om verbetering in hun situatie te brengen door meer verkoop, hogere verkoopprijzen en een groter marktaandeel. Ofschoon zich voor de gebruikers (vooral de verwerkende bedrijven) nadelen in de vorm van kostenstijgingen voor gebruikers kunnen voordoen, wegen die waarschijnlijk niet op tegen de voor de producenten en hun leveranciers verwachte voordelen.

    (298)

    Herstel van een eerlijke concurrentie en handhaving van een redelijk prijsniveau in de EU zal de recyclage van pet aanmoedigen, waardoor wordt bijgedragen aan de bescherming van het milieu. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er al met al geen dwingende redenen zijn om in dit geval geen maatregelen in te stellen. Het kan nodig zijn deze voorlopige beoordeling uiteindelijk te herzien, na controle van de antwoorden op de gebruikersvragenlijst en verder onderzoek.

    7.   VOORLOPIGE COMPENSERENDE MAATREGELEN

    (299)

    Gezien de voorlopige conclusies inzake subsidiëring, door de subsidiëring veroorzaakte schade en belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring nog meer schade lijdt.

    7.1.   Schademarge

    (300)

    De voorlopige rechten ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de betrokken landen moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door de invoer met subsidiëring jegens de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde subsidiemarge niet overschrijden. Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende subsidiëring teniet te doen, wordt in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met subsidiëring, kan worden behaald.

    (301)

    De Unie wilde een streefwinst van 7,5 %, zoals gebruikt in de procedure tegen de Volksrepubliek China. De bedrijfstak van de Unie heeft echter in de beoordelingsperiode nooit een dergelijke winst behaald (hij was in werkelijkheid zelfs nooit winstgevend) en heeft in het algemeen opgemerkt dat hij normaal gesproken tamelijk lage marges kent. De grootste winst die door twee in de steekproef opgenomen ondernemingen gedurende één jaar van de beoordelingsperiode werd behaald, was 3 %. In deze omstandigheden werd 5 % voorlopig de meest passende streefwinst geacht.

    (302)

    Op basis hiervan werd voor de bedrijfstak van de Unie een prijs van het soortgelijke product berekend die geen schade veroorzaakt. Deze prijs is vastgesteld door de werkelijke winstmarge in mindering te brengen op de prijs af fabriek en bij de zo berekende break-evenprijs voornoemde streefwinstmarge op te tellen.

    (303)

    Aangezien in het OT de grondstoffenprijzen en bijgevolg de pet-prijzen op de markt van de Unie aanzienlijk varieerden, werd het passend geacht om de schademarge op basis van kwartaalgegevens te berekenen.

    Land

    Schademarge

    Iran

    17,0 %

    Pakistan

    15,2 %

    VAE

    18,5 %

    7.2.   Voorlopige maatregelen

    (304)

    In het licht van voorgaande overwegingen wordt overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig compenserend recht op het betrokken product van oorsprong uit Iran, Pakistan en de VAE moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de subsidiemarge of aan de schademarge indien deze lager is.

    (305)

    Gezien het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 12, lid 1, van de basisverordening geoordeeld dat het voorlopige compenserende recht dat op de invoer van oorsprong uit Iran moet worden ingesteld, gelijk moet zijn aan de vastgestelde schademarge, terwijl het voorlopige compenserende recht op de invoer uit Pakistan en de VAE gelijk moet zijn aan de vastgestelde subsidiemarge.

    (306)

    Er zij opgemerkt dat de kosten en prijzen van pet binnen relatief korte perioden aanzienlijk fluctueren. Het werd derhalve passend geacht rechten in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Dit bedrag werd verkregen door het antisubsidierecht toe te passen op de cif-uitvoerprijzen die bij de berekening in de parallelle antidumpingprocedure waren gebruikt.

    (307)

    Gelet op het voorgaande zijn de voorgestelde compenserende rechten, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt:

    Land

    Totale subsidiemarge

    Waarvan exportsubsidie

    Schademarge

    (op kwartaalbasis)

    Voorlopig compenserend recht

    %

    Bedrag

    (EUR/t))

    Iran

    53 %

    2 %

    17,0 %

    17,0 %

    142,97

    Pakistan

    9,7 %

    7,4 %

    15,2 %

    9,7 %

    83,64

    VAE

    5,1 %

    0 %

    18,5 %

    5,1 %

    42,34

    7.3.   Slotbepaling

    (308)

    Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een voorlopig compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten.

    2.   Het voorlopige compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde producten is als volgt:

    Land

    Compenserend recht

    (EUR/ton)

    Iran: alle ondernemingen

    142,97

    Pakistan: alle ondernemingen

    83,64

    Verenigde Arabische Emiraten: alle ondernemingen

    42,34

    3.   Indien goederen zijn beschadigd voor zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs dientengevolge overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (4) voor het bepalen van de douanewaarde verhoudingsgewijze wordt verlaagd, wordt het bedrag van het voorlopige compenserende recht, berekend op basis van de voorgenoemde bedragen, verlaagd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.

    5.   Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Onverminderd artikel 30 van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

    Ingevolge artikel 31, lid 4, van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van vier maanden van toepassing.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

    (2)  PB C 208 van 3.9.2009, blz. 7.

    (3)  PB C 208 van 3.9.2009, blz. 12.

    (4)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.


    Top