Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CA0572

    Zaak C-572/21: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 juli 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta domstol — Zweden) — CC/VO [Prejudiciële verwijzing – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid – Ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Artikel 8, lid 1, en artikel 61, onder a) – Algemene bevoegdheid – Perpetuatio-foribeginsel – Overbrenging, in de loop van het geding, van de gewone verblijfplaats van een kind vanuit een lidstaat van de Europese Unie naar een derde staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996]

    PB C 359 van 19.9.2022, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.9.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 359/10


    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 14 juli 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Högsta domstol — Zweden) — CC/VO

    (Zaak C-572/21) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid - Ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Artikel 8, lid 1, en artikel 61, onder a) - Algemene bevoegdheid - Perpetuatio-foribeginsel - Overbrenging, in de loop van het geding, van de gewone verblijfplaats van een kind vanuit een lidstaat van de Europese Unie naar een derde staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996)

    (2022/C 359/12)

    Procestaal: Zweeds

    Verwijzende rechter

    Högsta domstolen

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: CC

    Verwerende partij: VO

    Dictum

    Artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, gelezen in samenhang met artikel 61, onder a), van verordening nr. 2201/2003, moet aldus worden uitgelegd dat een gerecht van een lidstaat waarbij een geding ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid aanhangig is gemaakt, zijn bevoegdheid krachtens artikel 8, lid 1, van die verordening om uitspraak te doen in dat geding niet behoudt wanneer de gewone verblijfplaats van het betrokken kind in de loop van het geding rechtmatig is overgebracht naar het grondgebied van een derde staat die partij is bij het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage gesloten Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen.


    (1)  PB C 481 van 29.11.2021.


    Top