Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0111

    Zaak T-111/22: Beroep ingesteld op 28 februari 2022 — Baert/Commissie

    PB C 158 van 11.4.2022, p. 15–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 158 van 11.4.2022, p. 12–13 (GA)

    11.4.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 158/15


    Beroep ingesteld op 28 februari 2022 — Baert/Commissie

    (Zaak T-111/22)

    (2022/C 158/18)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: Rhonny Baert (Deinze, België) (vertegenwoordigers: D. Grisay en A. Ansay, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    het onderhavige verzoek tot nietigverklaring en extra-contractuele aansprakelijkheid in behandeling nemen;

    het verzoek ontvankelijk verklaren en, bijgevolg:

    primair,

    het beroep tot nietigverklaring gegrond verklaren en voor recht verklaren dat de stilzwijgende weigering van het tot aanstelling bevoegde gezag (TABG) van 28 februari 2022, en het besluit van de Europese Commissie van 21 december 2016 (kennisgeving van vaststelling) nietig zijn, omdat:

    artikel 77 van het Statuut van de ambtenaren en artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren, waarop de kennisgeving van vaststelling van 21 december 2016 is gebaseerd, onwettig zijn;

    de Europese Commissie, door in haar kennisgeving van vaststelling van 21 december 2016 geen terugbetaling aan verzoeker voor te stellen van de pensioenrechten die de bevoegde autoriteit van de Unie niet in aanmerking heeft genomen, haar zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden;

    de Europese Commissie, door in haar kennisgeving van vaststelling van 21 december 2016 geen terugbetaling aan verzoeker voor te stellen van de pensioenrechten die de bevoegde autoriteit van de Unie niet in aanmerking heeft genomen, het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie heeft geschonden;

    het dossier terugverwijzen naar het TABG om het aan verzoeker terug te betalen bedrag te bepalen;

    subsidiair,

    het op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde beroep tot schadevergoeding gegrond verklaren, aangezien verzoeker is verarmd ten belope het bedrag van de door de bevoegde autoriteit van de Unie niet in aanmerking genomen pensioenrechten waarvoor hij in zijn nationale pensioenregeling bijdragen had betaald, waardoor het pensioenfonds van de Europese Unie in waarde is toegenomen;

    de Commissie veroordelen tot vergoeding van de door verzoeker geleden financiële schade, die op de datum van indiening van onderhavig verzoekschrift wordt geraamd op 31 066,80 EUR in hoofdsom, of, ten minste 39,18 % van de periodieke achterstallige betalingen die de Commissie sinds 1 februari 2017 heeft ontvangen, te verhogen met hetzelfde percentage voor toekomstige achterstallige betalingen;

    de Commissie verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

    1.

    Eerste middel: onwettigheid van artikel 77, eerste alinea, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: “Statuut”) en van artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut. Verzoeker betoogt dat voormelde bepalingen bepalen dat de ambtenaar de beslissing om zijn binnen het nationale stelsel opgebouwde pensioenrechten over te dragen naar het pensioenfonds van de Europese Unie (hierna: “EU-pensioenstelsel”) dient te nemen binnen een termijn van tien jaar vanaf de datum waarop hij in dienst van de instellingen van de Europese Unie is getreden. De ambtenaar die tot overdracht is overgegaan, kan echter pas bij zijn pensionering de draagwijdte van zijn eventuele overdracht naar behoren beoordelen, met name wegens de regel die het pensioenbedrag beperkt tot 70 %. Verzoeker komt tot de conclusie dat deze regel dus een verschil in behandeling creëert ten opzichte van een ambtenaar die zijn volledige loopbaan bij het Europese systeem was aangesloten, en bijgevolg in strijd is met het non-discriminatiebeginsel.

    2.

    Tweede middel: schending van de in artikel 24 van het Statuut neergelegde bijstand- en zorgplicht. Verzoeker stelt dat de ambtenaren bij de overdracht van hun pensioenrechten van het nationale stelsel naar het EU-pensioenstelsel normaliter van de Commissie een tabel ontvangen waarin is aangegeven of zij recht hebben op terugbetaling van de niet-vermeerderde actuariële tegenwaarde van hun bijdragen aan hun oorspronkelijke nationale stelsel die niet in het pensioenstelsel van de EU zijn opgenomen. Bovendien vindt de terugbetaling over het algemeen plaats zonder beperkingen en zonder dat daartoe bijzondere stappen moeten worden ondernomen. Volgens verzoeker heeft hij noch deze tabel noch enige vergoeding ontvangen.

    3.

    Derde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie. Verzoeker stelt dat er sprake is van discriminatie tussen bepaalde ambtenaren die bij de overdracht van hun pensioenrechten een vergoeding krijgen en anderen voor wie dat niet het geval is, zonder dat deze discriminatie wordt gerechtvaardigd door een objectief criterium.

    4.

    Vierde middel: niet-contractuele aansprakelijkheid wegens ongerechtvaardigde verrijking ten nadele van verzoeker.


    Top