This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CN0319
Case C-319/19: Request for a preliminary ruling from the Sofiyski gradski sad (Bulgaria) lodged on 17 April 2019 — KPKONPI v ZV, AX, Meditsinski tsentar po dermatologia i estetichna meditsina PRIMA DERM OOD
Zaak C-319/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 17 april 2019 — KPKONPI/ZV, AX, “Meditsinski tsentar po dermatologia i estetichna meditsina PRIMA DERM” OOD
Zaak C-319/19: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 17 april 2019 — KPKONPI/ZV, AX, “Meditsinski tsentar po dermatologia i estetichna meditsina PRIMA DERM” OOD
PB C 279 van 24.8.2020, p. 14–16
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
24.8.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 279/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski gradski sad (Bulgarije) op 17 april 2019 — KPKONPI/ZV, AX, “Meditsinski tsentar po dermatologia i estetichna meditsina PRIMA DERM” OOD
(Zaak C-319/19)
(2020/C 279/20)
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Sofiyski gradski sad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Komisia za protivodeystvie na koruptsiata i otnemane na nezakonno pridobitoto imushtestvo (KPKONPI)
Verwerende partijen: ZV, AX, “Meditsinski tsentar po dermatologia i estetichna meditsina PRIMA DERM” OOD
Prejudiciële vragen
1. |
Is bij de confiscatie van illegaal verkregen vermogen sprake van een punitieve maatregel in de zin van richtlijn 2014/42/ЕU (1) van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese of van een civielrechtelijke maatregel, wanneer:
|
2. |
Moeten de bij artikel 8 van richtlijn 2014/42/ЕU gewaarborgde minimumrechten waarop eigenaren en derden zich kunnen beroepen, aldus worden uitgelegd dat deze niet in de weg staan aan bepalingen van nationaal recht en aan nationale rechtspraak volgens welke goederen kunnen worden geconfisqueerd zonder dat is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden bepaald in de artikelen 4, 5 en 6 van de richtlijn, wanneer de strafprocedure tegen de persoon in kwestie wegens het ontbreken van een strafbaar feit (met de instemming van de rechter) is gestaakt of wanneer de persoon in kwestie bij gebrek aan een strafbaar feit is vrijgesproken? |
3. |
Moet met name artikel 8 van richtlijn 2014/42/ЕU aldus worden uitgelegd dat de daarin gewaarborgde waarborgen voor de rechten van een veroordeelde persoon van wie het vermogen het voorwerp uitmaakt van een confiscatieprocedure ook moeten worden toegepast in een procedure als de onderhavige, die gelijktijdig met en onafhankelijk van een strafrechtelijke procedure wordt behandeld? |
4. |
Moeten het in artikel 48, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verankerde vermoeden van onschuld, de in artikel 48, lid 2, van het Handvest verankerde eerbiediging van de rechten van de verdediging en het doeltreffendheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als de hier aan de orde zijnde die:
|
5. |
Moet artikel 5, lid 1, van richtlijn 2014/42/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat de gegronde verdenking (geschraagd door de in de loop van de procedure vergaarde en door de rechter beoordeelde omstandigheden) dat vermogen door een strafbaar feit is verkregen, door de nationale wet wordt vervangen door de verdenking (het vermoeden) dat de vermogensaanwas illegaal is, wanneer die verdenking (dat vermoeden) louter berust op de feitelijke vaststelling dat deze vermogensaanwas meer bedraagt dan een in de nationale wet genoemde waarde (bijvoorbeeld 75 000 EUR over tien jaar)? |
6. |
Moet het recht op eigendom, als algemeen beginsel van Unierecht verankerd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale regeling als de hier aan de orde zijnde die:
|
7. |
Hebben de bepalingen van artikel 6, lid 2, en artikel 8, leden 1 tot en met 10, van richtlijn 2014/42/ЕU rechtstreekse werking, voor zover daarin wordt voorzien in waarborgen en beschermingsmaatregelen ten aanzien van de door de confiscatie getroffen personen of derden te goeder trouw? |