Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE5796

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (COM(2017) 563 final — 2017/0244 (NLE))

    EESC 2017/05796

    PB C 262 van 25.7.2018, p. 41–46 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.7.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 262/41


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen

    (COM(2017) 563 final — 2017/0244 (NLE))

    (2018/C 262/07)

    Rapporteur:

    Imse SPRAGG NILSSON

    Corapporteur:

    Vladimíra DRBALOVÁ

    Raadpleging

    Europese Commissie, 17.11.2017

    Rechtsgrondslag

    art. 29, lid 1, VWEU

     

     

    Besluit van de voltallige vergadering

    17.10.2017

     

     

    Bevoegde afdeling

    Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap

    Goedkeuring door de afdeling

    27.3.2018

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    19.4.2018

    Zitting nr.

    534

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    194/0/4

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Nu er in de meeste lidstaten belangrijke hervormingen van de leerlingstelsels plaatsvinden, komt deze aanbeveling volgens het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) op het juiste moment. Het looft het voornemen van de Europese Commissie om in een gemeenschappelijk Europees kader vast te leggen wat er onder hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen moet worden verstaan.

    1.2.

    Het door de Europese Commissie gekozen rechtsinstrument zal helpen bij het coördineren van de gemeenschappelijke inspanningen waarmee beoogd wordt de kwaliteit en doeltreffendheid van leerlingplaatsen te verbeteren. Tegelijkertijd biedt dit instrument de nodige flexibiliteit op nationaal niveau.

    1.3.

    Het EESC stelt vast dat er in de definitie en criteria uit het voorstel van de Europese Commissie voor een aanbeveling van de Raad rekening wordt gehouden met de verschillen die er tussen de nationale regelingen op het gebied van leerlingplaatsen bestaan.

    1.4.

    De lidstaten worden met het voorstel voor een aanbeveling van de Raad uitgenodigd om de actieve betrokkenheid van de sociale partners bij de opzet, governance en uitvoering van leerlingstelsels te bevorderen, overeenkomstig de nationale stelsels van arbeidsverhoudingen en onderwijs- en opleidingspraktijken. Het EESC juicht dit toe.

    1.5.

    Bij de opzet, governance en uitvoering van leerlingstelsels zou naar de mening van het EESC ook moeten worden voorzien in actieve betrokkenheid van partijen die niet van oudsher als natuurlijke stakeholders op dit gebied worden beschouwd, maar die voor het proces even belangrijk zijn, zoals organisaties van jongeren en ouders, studentenbonden, en leerlingen zelf.

    1.6.

    Het EESC erkent dat leerlingplaatsen kunnen helpen om de vaardigheden en de inzetbaarheid van met name jongeren te verbeteren, maar beklemtoont dat werkloosheid een complex verschijnsel is. Om de onderliggende oorzaken ervan aan te pakken moet er niet alleen worden gekeken naar de mismatch in vaardigheden, maar is een totaalaanpak geboden.

    1.7.

    Volgens het EESC zou in het voorstel voor een aanbeveling meer nadruk moeten worden gelegd op manieren om leerlingen meer eigen verantwoordelijkheid te geven bij de opzet en governance van hun leerlingplaats. Wordt de leerling in staat gesteld invloed uit te oefenen op de wijze waarop de leerervaring haar beslag krijgt, dan kan dat resulteren in productievere leerervaringen, waar ook de aanbieder van de leerlingplaats bij gebaat is.

    1.8.

    Het EESC pleit voor een duidelijke koppeling en doeltreffende coördinatie en synergie met de initiatieven die al door het Eqavet (1)-netwerk zijn gelanceerd en die verband houden met Eures (2).

    1.9.

    Het EESC vindt dat er initiatieven moeten worden ontplooid om het potentieel van transnationale mobiliteit van leerlingen in de EU te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in de lidstaten geboekte vooruitgang, vooral waar het gaat om de uitdagingen die met het creëren van de voorwaarden voor de ondersteuning van de mobiliteit van leerlingen gepaard gaan.

    1.10.

    Het EESC is ingenomen met het plan om met steun van het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding (ACVT) en via het Europees Semester toe te zien op de uitvoering van de aanbeveling, en stelt voor dat er indicatoren worden ontwikkeld om de impact op nationaal niveau te beoordelen. Het EESC is bereid om vanuit het oogpunt van het maatschappelijk middenveld te beoordelen hoe de aanbeveling in de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd.

    2.   Achtergrond van het voorstel voor een aanbeveling van de Raad

    2.1.

    Het voorstel voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen sluit aan op de van 2016 daterende Nieuwe vaardighedenagenda voor Europa (3) en op het prioritaire streven van de EU om de werkgelegenheid, groei en investeringen te stimuleren. Het voorstel vormt een aanvulling op de beginselen uit de Europese pijler van sociale rechten en ondersteunt de uitvoering ervan op nationaal niveau. Hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen zijn ook cruciaal voor een succesvolle implementatie van de jongerengarantieregeling. Met het voorstel wordt gereageerd op de steeds luidere roep om in het kader van deze regeling voor betere leerlingplaatsen te zorgen.

    2.2.

    In het kader van het EU-socialedialoogprogramma van geïntegreerde projecten voor de periode 2014-2016 hebben de Europese sociale partners aparte projecten inzake leerlingplaatsen opgezet, waarbij het EVV zich op de kwaliteit van leerlingplaatsen richtte en BUSINESSEUROPE, UEAPME en CEEP de nadruk legden op kosteneffectiviteit. Deze werkzaamheden zijn uitgemond in de gezamenlijke verklaring „Towards a Shared Vision of Apprenticeships” (4), waarin wordt gewezen op het belang van zowel de kwaliteit als de kosteneffectiviteit van leerlingplaatsen.

    2.3.

    In juli 2013 is de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen (EAfA) opgericht. Dit is een uniek platform voor overheden en andere belanghebbenden (bedrijven, sociale partners, kamers van koophandel, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, regio's, jongerenvertegenwoordigers en denktanks) om de kwaliteit, het aanbod en de aantrekkelijkheid van leerlingplaatsen in Europa te verbeteren (5).

    2.4.

    Met het voorgestelde instrument, een aanbeveling van de Raad, worden het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel in acht genomen. Een aanbeveling als juridisch instrument verbindt de lidstaten tot de maatregelen die erin zijn vastgesteld en biedt een sterke politieke basis voor samenwerking op Europees niveau op dit gebied. Aangezien er aan een leerlingplaats doorgaans een arbeidsovereenkomst of een andere contractuele verhouding ten grondslag ligt, worden de leerlingen in kwestie tegelijkertijd als werkpleklerenden en werknemers beschouwd. De rechtsgrondslag voor dit initiatief is dan ook te vinden in de artikelen 153, 166 en 292 VWEU.

    2.5.

    De algemene doelstelling van de aanbeveling is „de inzetbaarheid en persoonlijke ontwikkeling van leerlingen te verbeteren en bij te dragen tot de ontwikkeling van hooggekwalificeerde arbeidskrachten van wie de vaardigheden en kwalificaties aansluiten bij de behoeften van de arbeidsmarkt” (6). De specifieke doelstelling is „een coherent kader voor leerlingplaatsen te bieden dat is gebaseerd op een consensus over wat precies bepalend is voor kwaliteit en doeltreffendheid, rekening houdend met de diversiteit van beroepsonderwijs en -opleiding in de lidstaten”.

    2.6.

    Voor de toepassing van de aanbeveling worden onder leerlingplaatsen verstaan: „formele beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels waarin substantieel werkplekleren in bedrijven en op andere werkplekken wordt gecombineerd met leren in onderwijs- en opleidingsinstellingen en uitmondt in nationaal erkende kwalificaties. Zij worden gekenmerkt door een contractuele verhouding tussen de leerling, de werkgever en/of de instelling voor beroepsonderwijs en -opleiding waarbij de leerling wordt betaald of vergoed voor de arbeid die hij verricht.”

    2.7.

    Om te waarborgen dat leerlingstelsels aansluiten bij de behoeften van de arbeidsmarkt en zowel de lerenden als de werkgevers ten goede komen, worden er in het voorstel criteria voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen vastgesteld en aanbevolen die betrekking hebben op twee complementaire gebieden. Op het eerste gebied, „leer- en arbeidsvoorwaarden”, gelden de volgende specifieke criteria: schriftelijke overeenkomst, leerresultaten, pedagogische ondersteuning, werkplekcomponent, beloning en/of vergoeding, sociale bescherming, en voorwaarden inzake gezondheid en veiligheid. Op het tweede gebied, „randvoorwaarden”, zijn de specifieke criteria: regelgevingskader, betrokkenheid van de sociale partners, ondersteuning voor bedrijven, flexibele trajecten en mobiliteit, loopbaanbegeleiding en voorlichting, transparantie, kwaliteitsborging en het volgen van afgestudeerden.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1.

    De voorgestelde aanbeveling, die het vervolg en een aanvulling vormt op recente initiatieven op alle niveaus om de kwaliteit en doeltreffendheid van leerlingplaatsen in de Europese Unie te verbeteren, wordt door het EESC ondersteund en toegejuicht.

    3.2.

    In de verklaring van Rome van 2017 beloofden de staatshoofden en regeringsleiders toe te werken naar „een Unie waar jongeren het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden”. Een essentieel onderdeel van deze belofte is het streven om jongeren vaardigheden te verschaffen waarmee ze gemakkelijker toegang kunnen krijgen tot de arbeidsmarkt. Leerlingplaatsen vormen een doeltreffend middel om hiervoor te zorgen.

    3.3.

    Leerlingplaatsen vormen vanzelfsprekend geen oplossing voor het werkloosheidsprobleem. Wel kunnen ze bij de her-, om- en bijscholing van werklozen van alle leeftijden van pas komen zodat deze weer kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt. Leerlingplaatsen zouden ook aan personen met een migratieachtergrond moeten worden aangeboden in het kader van een effectieve beleidsaanpak om maatschappelijke en arbeidsmarktintegratie te promoten. Tegelijkertijd dient te worden vermeden dat leerlingplaatsen worden toegespitst op laaggekwalificeerd werk en gebrekkige opleiding, want anders kan dat hun reputatie schaden.

    3.4.

    Als een vorm van werkplekleren kunnen leerlingplaatsen mensen in staat stellen formele kwalificaties alsook vakspecifieke vaardigheden en competenties te verwerven waar de arbeidsmarkt behoefte aan heeft. Dit komt hun inzetbaarheid en werkgelegenheidsperspectieven ten goede (7). De leerervaring moet resulteren in vaardigheden en competenties die de betrokkenen weerbaarder maken en die ook los van de specifieke leerlingplaats van pas kunnen komen. Aldus kan hun persoonlijke ontwikkeling worden bevorderd en kunnen ze worden geholpen om op geïntegreerde wijze technische, digitale, zachte en sociale vaardigheden aan te leren.

    3.5.

    Met name kunnen leerlingplaatsen een doeltreffend middel zijn om de overgang van onderwijs en opleiding naar werk te versoepelen (8). Deze overgangsperiode duurt voor veel jongeren steeds langer, en er moet meer voor worden geijverd om ze te verkorten. Het is dan ook zaak om opleidingskansen zoals leerlingplaatsen nog meer gewicht toe te kennen door kwaliteitsnormen vast te stellen en doeltreffende regelingen in te voeren.

    3.6.

    De leerlingen in kwestie zijn meestal jongeren, maar het EESC vindt dat leerlingstelsels zodanig zouden moeten worden ontworpen dat ze ook aantrekkelijk worden voor volwassenen. Leerlingplaatsen voor volwassenen stellen hen in staat kwalificaties te verwerven die hun arbeidskansen vergroten, en bieden nieuwe mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling.

    3.7.

    Werkgevers kampen met een tekort aan arbeidskrachten die beschikken over de vaardigheden die werkgevers nodig hebben om de concurrentie het hoofd te kunnen bieden. Dankzij leerlingplaatsen kunnen leerlingen vaardigheden opdoen waarmee ze hun inzetbaarheid vergroten en waaraan de arbeidsmarkt tegelijkertijd behoefte heeft. Stemmen de vaardigheden waaraan zowel de leerling als de werkgever behoefte heeft met elkaar overeen, dan kunnen leerlingplaatsen voor beide partijen aantrekkelijk zijn. Leerlingplaatsen stellen werkgevers bovendien in staat om individuen op te leiden en in hen te investeren, zodat ze na verloop van tijd over gekwalificeerde en gemotiveerde arbeidskrachten kunnen beschikken (9).

    3.8.

    Het EESC stelt vast dat bedrijven analyseren hoe ze aan regelingen voor leerlingplaatsen kunnen deelnemen om ze voor hen aantrekkelijker en nuttiger te maken. Verder beklemtoont het EESC dat de doeltreffendheid van leerlingplaatsen een aspect is met vele facetten en niet alleen maar draait om een kosten-batenanalyse. Bij doeltreffendheid gaat het er enerzijds om te erkennen dat aanbieders van leerlingplaatsen investeren in het creëren van een leerervaring en dat ze „verwachten dat hun investering na verloop van tijd wordt terugbetaald in de vorm van beter bij de behoeften aansluitende vaardigheden, waarmee het aanbieden van leerlingplaatsen wordt aangemoedigd en bevorderd” (10). Anderzijds gaat het erom dat mensen doeltreffend worden geholpen aan een hoogwaardige baan.

    4.   Opzet en uitvoering van leerlingstelsels — een benadering op basis van partnerschap

    4.1.

    In veel landen is het nodig om bestaande leerlingstelsels te verbeteren en aantrekkelijker te maken. Er bestaan verbeterpunten waar het gaat om het negatieve beeld dat mensen van leerlingplaatsen hebben, de waarde van wat er geleerd wordt, het gebrek aan aantrekkelijkheid voor werkgevers en het feit dat er bij de opzet, uitvoering en evaluatie van regelingen niet of nauwelijks sprake is van partnerschap met maatschappelijke organisaties.

    4.2.

    Leerlingplaatsen vormen allereerst een onderwijskans en moeten derhalve gebaseerd worden op een leergerichte benadering. Bij de opzet ervan dient te worden uitgegaan van de belangen, capaciteiten en mogelijkheden van de lerenden, terwijl tegelijkertijd rekening moet worden gehouden met de behoeften van de arbeidsmarkt. Dit moet ervoor zorgen dat leerlingen hun volledige potentieel benutten en hun leerdoelen verwezenlijken, wat ook de werkgevers ten goede komt.

    4.3.

    De meningen van de leerlingen zouden in aanmerking moeten worden genomen bij besluiten die rechtstreeks op hen en hun rechten van invloed kunnen zijn vóór, tijdens en na hun leerlingprogramma. Ze zouden inspraak in de leerdoelen moeten hebben en feedback moeten kunnen geven over de kwaliteit en doeltreffendheid van de leerlingplaats. Hun stem wordt nauwelijks gehoord, omdat structuren voor de vertegenwoordiging van leerlingen ontbreken.

    4.4.

    In potentie kunnen leerlingplaatsen jongeren alsook volwassenen helpen om alle competenties en vaardigheden te verwerven die voor een bepaald vak of beroep vereist zijn, en om hun inzetbaarheid te vergroten. In veel gevallen echter wordt dit potentieel niet benut, omdat de kwaliteit van de leerlingplaatsen tekortschiet, er geen prioriteit wordt verleend aan de waarde van het leren, en de rechten van leerlingen niet naar behoren worden gerespecteerd.

    4.5.

    Verder vindt het EESC dat een dynamische arbeidsmarkt meer behoefte heeft aan competenties dan aan vaardigheden. In de leerresultaten moet daarom meer de nadruk liggen op weerbaarheidscompetenties dan op kortetermijnvaardigheden.

    4.6.

    Leerlingplaatsen moeten een sterke werkcomponent hebben, waarbij minstens de helft van de opleidingstijd besteed wordt aan het in de praktijk leren van specifieke beroepsvaardigheden. Waar mogelijk zou ook buiten de landsgrenzen ervaring moeten worden opgedaan.

    4.7.

    Om leerlingen op te leiden moeten opleiders op de werkplek, mentoren en supervisors terdege gekwalificeerd zijn en over de noodzakelijke pedagogische en vakspecifieke vaardigheden beschikken. Daarnaast moeten ze toegang hebben tot bijscholing, overeenkomstig het beginsel van een leven lang leren.

    4.8.

    Synergie tussen de kwaliteit, doeltreffendheid en aantrekkelijkheid van leerlingplaatsen kan alleen worden bewerkstelligd via nauwe samenwerking tussen alle belanghebbenden — aanbieders van opleidingen, sociale partners en andere maatschappelijke organisaties, leerlingen — op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

    4.9.

    Met inschakeling van alle belangrijke sociaal-economische betrokkenen (bijv. aanbieders van leerlingplaatsen, werkgeversverenigingen, vakbonden, kamers van koophandel, jongerenorganisaties, studentenbonden, leerlingen) moeten er op alle overheidsniveaus structuren met duidelijke procedures en taken worden opgezet om invloed uit te oefenen op en te participeren in besluiten over de opzet, uitvoering en monitoring van leerlingstelsels.

    5.   Bevordering van het leerlingwezen

    5.1.

    Om tegen te gaan dat leerlingplaatsen met name door jongeren gezien worden als een opleidingstraject dat minder aantrekkelijk is en minder aanzien heeft, dienen leerlingplaatsen onder de aandacht te worden gebracht als een waardevolle en kwalitatief even goede leermogelijkheid en niet als instrument van een actief arbeidsmarktbeleid.

    5.2.

    Tegelijk met het promoten van leerlingplaatsen zou er werk moeten worden gemaakt van het aanpakken van op aloude sociale rolpatronen gebaseerde genderstereotypen die het aanbod, de aanvaarding en de bevordering van leerlingplaatsen en het maken van reclame daarvoor nog steeds negatief beïnvloeden.

    5.3.

    Alle betrokken partijen, van beleidsmakers tot sociale partners, maatschappelijke organisaties en onderwijsinstellingen, spelen bij het verhogen van de aantrekkelijkheid van leerlingplaatsen een essentiële rol en moeten met elkaar samenwerken. Verbetering van de kwaliteit en doeltreffendheid van de programma's moet een voorwaarde zijn voor en hand in hand gaan met maatregelen om leerlingplaatsen in een beter daglicht te stellen.

    5.4.

    Overheden zouden meer middelen moeten uittrekken voor het implementeren van maatregelen op lokaal niveau om leerlingplaatsen bekender te maken onder potentiële leerlingen en om werkgevers ertoe aan te zetten op dit gebied kansen te creëren.

    5.5.

    Volgens het EESC zou het ESF van pas kunnen komen bij het vaststellen of verder ontwikkelen van regelingen voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen in lidstaten die meer financiële en technische bijstand nodig hebben om de doelstellingen van het kader te verwezenlijken.

    5.6.

    Het is absoluut zaak om werkgevers, en met name kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, de financiële en niet-financiële steun te geven die zij nodig hebben om hoogwaardige en doeltreffende regelingen voor leerlingplaatsen uit te werken.

    5.7.

    Maatregelen om leerlingplaatsen een nieuw imago te geven moeten worden gebaseerd op een faire, inclusieve, niet-discriminerende en innovatieve benadering. De meest kansarme personen in onze samenleving zouden toegang moeten hebben tot de beste ondersteuning en begeleiding bij hoogwaardig onderwijs en werkplekleren dat recht doet aan hun belangen en ambities. Op alle niveaus zijn maatregelen nodig om een halt toe te roepen aan discriminatie op basis van migrantenstatus, sociaal-economische achtergrond, etnische afkomst, godsdienst, leeftijd, gender of anderszins waardoor gelijke toegang tot leerlingplaatsen wordt verhinderd.

    6.   Leer- en werkomstandigheden

    6.1.

    Naar het oordeel van het EESC moeten leerlingplaatsen geschraagd worden door een geschreven en juridisch bindend document, hetzij een leerovereenkomst, hetzij een schriftelijk contract, tussen de werkgever, de leerling en de onderwijs- of opleidingsinstelling. In dit document moeten de rechten en plichten van alle partijen duidelijk uiteengezet worden. Het moet ook een beschrijving van de leerdoelen en taken omvatten, alsmede andere relevante informatie over de leerlingplaats (onder meer maar niet uitsluitend inzake lengte, arbeidstijden, bezoldiging enz.).

    6.2.

    Het EESC vindt hoe dan ook dat leerlingen recht hebben op een fatsoenlijke bezoldiging en/of vergoeding, die bepaald moet worden via collectieve onderhandelingen of in overeenstemming met nationale of sociale vereisten. Een adequate bezoldiging of vergoeding kan meer mensen in staat stellen een leerlingplaats te aanvaarden, met name personen uit lagere-inkomensgroepen, en kan helpen voorkomen dat leerlingplaatsen misbruikt worden als onbetaalde, excessief flexibele arbeidsplaatsen.

    6.3.

    Het EESC wijst er nog eens op dat het belangrijk is dat leerlingen naar behoren en tijdig op de hoogte worden gebracht van gezondheids- en veiligheidsrisico's die ze tijdens hun leerlingprogramma kunnen lopen, en dat ze volledig gedekt worden door gezondheids- en veiligheidsregelingen.

    7.   Monitoring en evaluatie van regelingen voor leerlingplaatsen

    7.1.

    Alle aanbieders van leerlingplaatsen zouden kwaliteitsnormen moeten nastreven. Met het oog op de verwezenlijking van leerdoelen, naleving van de rechten van leerlingen en kwaliteitsborging zouden leerlingen altijd moeten kunnen rekenen op begeleiding door een competente supervisor, zowel vóór, tijdens als na hun leerlingprogramma.

    7.2.

    Er zou een monitoringsysteem moeten worden ingevoerd om na te gaan in hoeverre leerlingen vooruitgang boeken op weg naar hun leerdoelen, en om de kwaliteit en doeltreffendheid van de leerervaring in het oog te houden. De uitkomsten van een dergelijk evaluatieproces zouden met de leerlingen en de aanbieders van leerlingplaatsen moeten worden gedeeld zodat ze desgewenst verbeteringen kunnen aanbrengen. Waar mogelijk zou dit monitoringsysteem kunnen worden gebruikt om vast te stellen hoeveel leerlingplaatsen uiteindelijk resulteren in een baan.

    8.   Erkenning van kwalificaties

    8.1.

    Regelingen voor leerlingplaatsen zouden moeten leiden tot officiële kwalificaties die op nationaal, Europees en internationaal niveau erkend worden, in overeenstemming met het Europees kwalificatiekader. Erkende kwalificaties komen de inzetbaarheid en mobiliteit van leerlingen in hun land en binnen de EU ten goede. Ze zouden doorstromingsmogelijkheden moeten bieden en leerlingen in staat moeten stellen om na afronding van het leerlingprogramma de stap te maken naar hoger onderwijs.

    Brussel, 19 april 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Luca JAHIER


    (1)  Eqavet — het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding.

    (2)  Eures — het Europees portaal voor beroepsmobiliteit.

    (3)  COM(2016) 381 final.

    (4)  Europese sociale partners, gezamenlijke verklaring, Towards a Shared Vision of Apprenticeships, 30 mei 2016.

    (5)  Europese Alliantie voor leerlingplaatsen.

    (6)  COM(2017) 563 final.

    (7)  EESC-advies over de verbetering van de resultaten van nationale stelsels voor duaal onderwijs (PB C 13 van 15.1.2016, blz. 57).

    (8)  Uit gegevens blijkt dat 60-70 % van de leerlingplaatsen rechtstreeks uitmondt in een baan. In sommige gevallen loopt dit op tot zelfs 90 %. (C-pagina over leerlingplaatsen)

    (9)  Cedefop, 2015, Briefing note — Making apprenticeships work for small and medium enterprises.

    (10)  ACVT-advies „Shared vision for quality and effective apprenticeship and work-based learning”, 2 december 2016.


    Top