Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CN0048

    Zaak C-48/18 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2018 door Toontrack Music AB tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 22 november 2017 in zaak T-771/16, Toontrack Music AB / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

    PB C 152 van 30.4.2018, p. 5–6 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.4.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 152/5


    Hogere voorziening ingesteld op 26 januari 2018 door Toontrack Music AB tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 22 november 2017 in zaak T-771/16, Toontrack Music AB / Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

    (Zaak C-48/18 P)

    (2018/C 152/07)

    Procestaal: Zweeds

    Partijen

    Rekwirante: Toontrack Music AB (vertegenwoordiger: L.-E. Ström, advokat)

    Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)

    Conclusies

    het bestreden arrest vernietigen;

    primair, definitief uitspraak doen in de zaak door toewijzing van de voor het Gerecht ingestelde vorderingen;

    subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht; en

    het EUIPO verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    1.

    Rekwirante voert aan dat het bestreden arrest in strijd is met artikel 7, lid 1, onder b) en c), en artikel 7, lid 2, van verordening (EG) nr. 207/2009 (1) van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk, zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EU) 2017/1001 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (hierna: „de verordening”)] (eerste middel), alsmede met artikel 76 (tweede middel) en met de artikelen 65 en 75 van deze verordening (derde middel).

    2.

    Volgens het eerste middel van de hogere voorziening is het bestreden arrest onjuist, omdat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat het aangevraagde Uniemerk EZMIX (inschrijvingsaanvraag nr. 13 945 423) beschrijvend is in de zin van artikel 7, lid 1, onder c), van de verordening en onvoldoende onderscheidend vermogen bezit in de zin van artikel 7, lid 1, onder b), en artikel 7, lid 2, van de verordening. Aangezien EZMIX in zijn geheel een onderscheidend teken is, heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat er krachtens de verordening weigeringsgronden dienden te worden toegepast. Het Gerecht is tekortgeschoten in zijn beoordeling van alle relevante feiten van de zaak wat de betekenis, het gebruik en de associatie van het aangevraagde merk uit het oogpunt van het relevante publiek betreft. Het Gerecht heeft derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

    3.

    Volgens het tweede middel heeft het Gerecht eveneens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door voorbij te gaan aan artikel 86 van de verordening en door het bewijsmateriaal verkeerd op te vatten. Het Gerecht gaat ervan uit dat het gemak een groot verkoopargument en één van de hoofdfactoren is met betrekking tot muziekopnameapparatuur en -software. Het Gerecht heeft artikel 76 onjuist toegepast en daarbij het bewijsmateriaal in deze zaak verkeerd voorgesteld. Tekortkomingen in het onderzoek hebben geleid tot een ongefundeerde en onjuiste conclusie, die niet wordt gestaafd door de feiten waaraan doorslaggevende betekenis wordt toegekend in het daaruit voortvloeiende arrest van het Gerecht.

    4.

    Volgens het derde middel is het Gerecht voorbijgegaan aan de artikelen 65 en 75 van de verordening en heeft het daarbij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door rekwirante niet in de gelegenheid te stellen een pleidooi te houden met betrekking tot het feit waarop het bestreden arrest en de beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO zijn gebaseerd.

    5.

    Dat feit werd voor het eerst aangehaald in de beslissing van de kamer van beroep van het EUIPO, werd niet onderbouwd door het EUIPO en overrompelde rekwirante. Dientengevolge kon rekwirante pas voor het Gerecht voor het eerst bewijs leveren ter betwisting van de deugdelijkheid van dat feit en het was dus voor rekwirante — in strijd met het beginsel van processuele gelijkheid — onmogelijk om volledig bewijs aan te leveren.


    (1)  PB 2009, L 78, blz. 1.

    (2)  PB 2017, L 154, blz. 1.


    Top