Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0030

    Zaak C-30/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 21 januari 2013 — Global Trans Lodzhistik OOD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna

    PB C 108 van 13.4.2013, p. 16–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    13.4.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 108/16


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 21 januari 2013 — Global Trans Lodzhistik OOD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna

    (Zaak C-30/13)

    2013/C 108/33

    Procestaal: Bulgaars

    Verwijzende rechter

    Administrativen sad Sofia-grad

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Global Trans Lodzhistik OOD

    Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Stolichna

    Prejudiciële vragen

    1)

    Staat artikel 243, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 (1) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, wanneer het wordt uitgelegd in samenhang met artikel 245 van deze verordening en de beginselen van het recht op verdediging en het kracht van gewijsde, een nationale regeling zoals die van de artikelen 220 en 211a van de Zakon za mitnitsite (Bulgaarse douanewet) toe, op basis waarvan beroep kan worden ingesteld tegen meer dan een beslissing van een douaneautoriteit waarbij een extra douaneschuld wordt vastgesteld om deze later in te vorderen, ook wanneer in de omstandigheden van het hoofdgeding een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2454/93 (2) van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zou kunnen worden genomen om deze douaneschuld vast te stellen?

    2)

    Moet artikel 243, lid 2, van verordening nr. 2913/92 over het recht om beroep in te stellen aldus worden uitgelegd dat het niet bepaalt dat een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 eerst administratief moet worden bestreden alvorens beroep in rechte kan worden ingesteld?

    3)

    Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, geen definitieve beslissing in de zin van deze bepaling is, maar slechts een onderdeel van de procedure aan het einde waarvan de definitieve beslissing wordt vastgesteld? Indien dat niet het geval is, moet deze bepaling in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat rechtstreeks rechterlijk toezicht kan worden uitgeoefend op de beslissing die met voormelde proceduregebreken is vastgesteld en de rechter uitspraak ten gronde moet doen over het tegen deze beslissing ingestelde beroep?

    4)

    Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding en gelet op het legaliteitsbeginsel aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, nietig is omdat een wezenlijke procedurefout is gemaakt, die gelijkstaat met een schending van een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de niet-naleving ongeacht de concrete gevolgen van de schending tot nietigheid van de rechtshandeling leidt, zodat de rechter uitspraak moet doen over een daartegen ingesteld beroep zonder dat hij de zaak kan terugverwijzen naar de bestuursinstantie om de procedure rechtmatig te beëindigen?


    (1)  BP L 302, blz. 1.

    (2)  PB L 253, blz. 1.


    Top