Valige katsefunktsioonid, mida soovite proovida

See dokument on väljavõte EUR-Lexi veebisaidilt.

Dokument 52011XC0414(04)

    Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

    PB C 116 van 14.4.2011, lk 15—19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.4.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 116/15


    Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

    2011/C 116/08

    Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

    ENIG DOCUMENT

    VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

    „MIÓD Z SEJNEŃSZCZYZNY/ŁOŹDZIEJSZCZYZNY”/„SEINŲ/LAZDIJŲ KRAŠTO MEDUS”

    EG-nummer: PL-PDO-0005-0684-26.02.2008

    EG-nummer: LT-PDO-0005-0850-26.02.2008

    BGA ( ) BOB (X )

    1.   Naam:

    „Miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus”

    2.   Lidstaat of derde land:

    Polen en Litouwen

    3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel:

    3.1.   Productcategorie:

    Categorie 1.4.

    Andere producten van dierlijke oorsprong, honing

    3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is:

    Alleen bijenhoning van poliflorale nectar mag onder de benaming „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” worden verkocht. Op het ogenblik dat hij te koop wordt aangeboden, kan de honing vloeibaar (gezeefde honing) of gekristalliseerd (gestolde honing) zijn. De honing kan dik-vloeibaar en doorschijnend of vast van vorm zijn. Hij wordt verkregen uit tientallen dozijnen honingdragende planten-/boomsoorten die voor dit gebied specifiek zijn, waaronder: diverse soorten wilgen en esdoorns, de gewone paardenbloem, frambozenstruiken, wegedoorn, witte en rode klaver, rolklaver, honingklaver en andere vlinderbloemigen (Papilionaceae), (gewoon) slangenkruid, longkruid, linde, kruid van de kruisbloemenfamilie (CruciferaeBrassicaceae), korenbloem, basterdwederik, pseudo acacia, vossenstaart lelie, pruimenbomen en planten van de Umbelliferae, Caryophyllaceae en Labiatae families.

    Van pollen van gewassen die als monocultuur worden verbouwd, mogen in de honing slechts sporen aanwezig zijn (in totaal maximaal 5 %). In geen geval mag de aanwezigheid van dergelijke pollen leiden tot wijzigingen in de karakteristieke smaak, geur of kleur van de honing. De honing heeft een zeer karakteristieke kleur gaande van donkergeel tot donker goudkleurig. Kenmerkend voor de honing is dat hij lichtjes troebel is. De kleur mag wat donkerder uitvallen; de donkerder kleur wordt verklaard doordat er honingdauw in de honing terechtkomt die bij sommige planten soms wordt geproduceerd op het ogenblik dat ook de nectarproductie aan de gang is. De maximale hoeveelheid honingdauw die in de honing aanwezig mag zijn, gemeten in termen van soortelijke elektrische geleiding, bedraagt 0,5mS/cm.

    Fysisch-chemische kenmerken:

    vochtgehalte — ten hoogste 18 %,

    dichtheid — meer dan 1 400 g/cm3,

    prolinegehalte — minstens 25 mg/100 g honing,

    hydroxymethylfurfuralgehalte (HMF) — ten hoogste 2,0 mg/100 g honing,

    stabiele pH (3,8-4,8),

    monosacharidengehalte (glucose en fructose) — minstens 60 g/100 g,

    sucrosegehalte — ten hoogste 5 g/100 g,

    diastase-index (Schade-schaal) — minstens 8,

    vrije zuren — ten hoogste 50 meq/kg,

    soortelijke elektrische geleiding — minstens 0,8 mS/cm.

    3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten):

    3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong):

    Het belangrijkste voedsel van de bijen gedurende het imkerseizoen en gedurende de winterperiode is de natuurlijke honing en de natuurlijke pollen die ze in hun bijenkorven opslaan. Hiervan worden voldoende hoeveelheden overgelaten om te waarborgen dat de bijen de winter goed doorkomen totdat ze in de lente over verse nectar en verse pollen kunnen beschikken. Wanneer de weersomstandigheden aan het eind van de zomer evenwel ongunstig zijn, kan het gebeuren dat de bijen een deel van die opgeslagen voedselvoorraad aanspreken. Dan moet die voorraad in augustus en september worden aangevuld. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van een siroop op basis van suiker (sucrose) en water in een verhouding 1,5:1 of 2:1, naargelang van de tijd van het jaar en van de omgevingstemperatuur. Dit voedsel wordt 's avonds toegediend (zodat geen roofdieren naar de bijenkorven worden gelokt) en in doses (zodat het door de bijen grondig kan worden verwerkt en omgezet). Indien ten gevolge van een aanhoudende winter, ongunstige weersomstandigheden of nectarschaarste extra voedsel moet worden toegediend in het vroege voorjaar, dient de imker in de eerste plaats honing en propolis toe uit voorraden die hij in een bedrijfsruimte heeft opgeslagen en dan, naargelang van de behoeften, één voor één aanspreekt. Heeft de imker geen voorraden aangelegd, dan wordt een dunnere siroop dan in de herfst toegediend omdat bijen in de lente meer behoefte hebben aan water; de suiker/waterverhouding bedraagt dan 1:2 of 1:1. Ook gemalen pollen worden toegediend zodat de bijen wat eiwitten krijgen. Suikersiroop bereid van bietsuiker en water dan wel geïnverteerde sucrosesiroop worden als voeding gebruikt. De siroop kan langs de bovenzijde van de kast worden toegediend of met gebruikmaking van een voederraam. De bijen mogen niet worden bijgevoederd gedurende de periode dat „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” wordt verzameld.

    3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden:

    Alle fasen van het productieproces, van het plaatsen van de bijenkasten tot de uiteindelijke verpakking van de honing, moeten in het afgebakende geografische gebied worden doorlopen. Rekening houdend met de zeer korte vegetatieperiode van de planten in dit gebied wordt „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” slechts geproduceerd gedurende een periode van drie maanden, namelijk van midden mei tot midden augustus. De honing wordt koud gewonnen met behulp van een slingermachine en met gebruikmaking van centrifugale kracht. Gezeefde honing wordt te koop aangeboden (gedecanteerd) in eenheidsverpakkingen van maximaal 1 400 g. De honing moet in het donker en bij een temperatuur van 4-18 °C in een droge, goed geventileerde ruimte worden opgeslagen. Filteren om de pollen te verwijderen, afschuimen, pasteuriseren, of kunstmatig opwarmen van de honing zijn niet toegestaan. De honing mag in geen enkel stadium van het productieproces boven 42 °C worden verwarmd. Gedurende de periode dat de honing wordt geproduceerd, mogen geen geneesmiddelen aan de bijen worden toegediend. Chemische of andere middelen om de bijen af te schrikken — ongeacht of het middelen in vaste, in vloeibare of in gasvorm betreft — zijn niet toegestaan.

    3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.:

    De bijentelers decanteren de honing zelf in afzonderlijke kleinhandelsverpakkingen (van maximaal 1 400 g). Op deze wijze vermijden ze problemen in verband met wijzigingen die zich kunnen voordoen in de fysisch-chemische en organoleptische kenmerken van de honing wanneer het niet op de juiste wijze verpakte product over grotere afstanden wordt vervoerd.

    Indien de honing in andere verpakkingen dan kleinhandelsverpakkingen buiten het afgebakende productiegebied zou kunnen worden vervoerd, zou dit ertoe kunnen leiden dat „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” met andere honingsoorten wordt vermengd, of dat honing die niet van oorsprong uit het in punt 4 afgebakende productiegebied is, onder de beschermde benaming in de handel wordt gebracht.

    De beperking wordt opgelegd om te voorkomen dat de kwaliteit van „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” op enigerlei wijze in het gedrang zou komen en om geen afbreuk te doen aan het hoge betrouwbaarheidsniveau van het inspectiesysteem.

    3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering:

    Alle imkers en de entiteiten die bij de aankoop en de latere verkoop van de honing met de beschermde benaming in Polen en Litouwen betrokken zijn, mogen maar één soort etiketten gebruiken. De vermeldingen op het etiket worden aangebracht in de officiële taal van het desbetreffende land. De benaming van het product mag worden aangebracht in de nationale taal van het desbetreffende land.

    Op ieder etiket moeten onder meer de benaming „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus”, de inhoud van de verpakking, het adres van de producent, het diergeneeskundig registratienummer, de datum waarop de honing werd gedecanteerd en de houdbaarheidsdatum van het product worden vermeld. Op het etiket moeten ook het uniale BOB-symbool of het uniale logo samen met de tekst „beschermde oorsprongsbenaming” worden vermeld.

    In Polen worden de etiketten verdeeld door de „Terenowe Koło Pszczelarzy” (imkerskring van het gewest) in Sejny en in Litouwen door de „Regionalny Związek Pszczelarzy” (imkerorganisatie van het gewest) in Lazdijai. De organisatie in kwestie zendt gedetailleerde voorschriften omtrent de verdeling van de etiketten aan het controleorgaan. Deze voorschriften mogen in geen geval de producenten die „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” overeenkomstig de specificatie produceren maar geen lid zijn van de organisatie, discrimineren.

    4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied:

    „Miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” wordt verzameld in het volgende gebied:

    in Polen: vier gemeenten in het gewest Sejny (Sejny, Giby, Krasnopol en Puńsk) en vijf gemeenten in het gewest Suwałki (Suwałki, Szypliszki, Jeleniewo, Rutka-Tartak en Wiżajny);

    in Litouwen: twaalf districten in gemeenten in het gewest Lazdijai (Kapčiamiestis, Veisejai, Kučiūnai, Lazdijai, Seirijai, Noragėliai, Šventežeris, Teizai, Šlavantai, Būdvietis, Šeštokai en Krosna).

    5.   Verband met het geografische gebied:

    5.1.   Specificiteit van het geografische gebied:

    Het productiegebied van „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” bevindt zich in het bekken van de rivier de Memel (Pools: Niemen) op de grens tussen Polen en Litouwen, in het midden van het oostelijke merendistrict Suwałki (Pojezierze Wschodniosuwalskie). Het gebied dat ooit één grondgebied vormde dat door de Yotvingische stammen werd bewoond, bevindt zich nu in een gebied waarop de namen Ziemia Sejneńska (Sejneńszczyzna) en Lazdijų kraštas van toepassing zijn. De term „miód z Sejneńszczyzny” heeft betrekking op de in Polen geproduceerde honing en de term „Lazdijų krašto medus” op het in Litouwen geproduceerde product. Het is evenwel een homogeen grondgebied waar dankzij dezelfde methoden een identiek product wordt verkregen. „Miód z Sejneńszczyzny” en „Lazdijų krašto medus” verwijzen naar dezelfde honing.

    Ziemia Sejneńska en Ziemia Łoździejska (Lazdijų kraštas) bevinden zich in het oostelijke merendistrict Suwałki in het geografische gebied van de Litouwse meren (Pojezierze Litewskie). De regio vormt één geheel met name dankzij de geografische ligging, het klimaat, de identieke flora en fauna en het reliëf. Beide gebieden delen ook een gezamenlijk geschiedkundig verleden. Het gebied werd in 1919 (toen Polen en Litouwen na de eerste wereldoorlog hun definitieve vorm kregen) door een staatsgrens opgedeeld. De grens heeft evenwel de culturele banden tussen de mensen die er leven niet verzwakt en deze banden konden opnieuw worden aangehaald toen Polen en Litouwen in 2007 deel gingen uitmaken van het Schengen-gebied.

    Het reliëf van het gebied is het resultaat van diverse ijstijden. Het gebied wordt gekenmerkt door meren — onder het ijs gecreëerde diepe ijskanalen (nu opgevuld door meren of rivieren) — en postglaciale holten, kleine depressies zonder uitweg die soms gevuld zijn met water en die hoofdzakelijk ontstonden door het smelten van brokken stilstaand ijs. Er zijn zowat 150 meren in het gewest Lazdijai en tientallen dozijnen meren in Ziemia Sejneńska waarvan het grootste het Gaładuś-meer is dat ten dele in Litouwen ligt.

    Het gebied kent een streng klimaat met uitgesproken continentale kenmerken. De temperatuur is er in de winter lager en in de zomer hoger dan het nationale gemiddelde. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt er 6,1 °C. Over de gehele regio genomen bedraagt de gemiddelde neerslag tussen 550 mm en 600 mm per jaar. Het vegetatieseizoen van de planten begint een tot twee weken later dan in de omringende regio's en is zeer kort van duur; het bedraagt namelijk minder dan 150 dagen.

    De vegetatie in dit gebied is het resultaat van het klimaat, de geologie, de hydrologie en antropogene veranderingen en is goed aangepast aan de heersende omstandigheden. Het reliëf, de temperatuur in de winter en in de zomer, het gematigde neerslagniveau, de korte vegetatieperiode en het schone milieu zijn belangrijke factoren voor de vegetatie. Relictplanten, boreale en arctische soorten, waaronder Salix lapponum, Betula humilis, Rubus chamaemorus, Ledum palustre, Glyceria lithuanica en Baeothryon alpinum, worden in het gebied waar „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” wordt gewonnen, aangetroffen. De flora in het gebied creëert de volgende ecotypes: akkerland/grasland, bos, moerasland/veenland (in grote mate gehandhaafd in een toestand die dicht bij de oorspronkelijke toestand aanleunt). Al deze natuurlijke en door de mens gecreëerde plantengemeenschappen omvatten talrijke vlinderbloemigen: klaver (trifolium), honingklaver (Melilothus), wikke (Vicia), rupsklaver (Medicago), pronkerwt (Lathyrus) en rolklaver (Lotus) waarvan de nectar een aantal alkaloïden, glycosiden en essentiële oliën bevat.

    De menselijke inbreng is zeer belangrijk tijdens de productie van „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus”. De vaardigheden van de imkers hebben met name betrekking op het handelen volgens de gebruiken wat betreft het plaatsen van de bijenkasten, het kweken en het op traditionele wijze houden van de bijen, waarbij onder meer van houten bijenkasten gebruik wordt gemaakt; de naleving van de beperkingen op het bijvoederen van de bijen gedurende de winterperiode en van de verbodsbepalingen met betrekking tot het uitfilteren van de pollen en het afschuimen, pasteuriseren en artificieel verwarmen van de honing; de nakoming van de verplichting tot het koud winnen van de honing en de naleving van de beperkingen met betrekking tot het decanteren en de opslag van de honing. Het verwerven van deze vaardigheden heeft jaren gevergd en de imkers hebben ze van generatie op generatie overgeleverd. De lange traditie van bijenteelt in dit gebied blijkt uit talrijke materialen en publicaties en uit de talrijke juridische instrumenten. De „imkerswet” werd officieel opgenomen in de geschreven wetgeving van Litouwen in 1529. In de 14de en de 15de eeuw verleenden de hertogen van Litouwen de bevolking in dit gebied het recht om gebruik te maken van de bossen en tevens het recht om daarbij primitieve bijenkorven (wchody bartne) in te zetten. In 1873 werd in Sejny de imkerskring opgericht, de eerste in het Koninkrijk Polen. In dit gebied worden ook nog vele „bijenkorvenregisters” aangetroffen, uit 1830 en uit 1948 bijvoorbeeld.

    5.2.   Specificiteit van het product:

    De kenmerken die voor het unieke karakter van „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” zorgen, zijn:

    het lage vochtgehalte — ten hoogste 18 %,

    de hoge dichtheid — meer dan 1 400 g/cm3,

    het sterke aroma,

    de enigszins bittere nasmaak,

    het lage gehalte aan pollen afkomstig van bloemen die in het kader van monocultuur worden geteeld — maximaal 5 %,

    het hoge prolinegehalte — minstens 25 mg/100 g honing,

    het lage hydroxymethylfurfuralgehalte (HMF) — ten hoogste 2,0 mg/100 g honing,

    de stabiele pH (3,8-4,8),

    de karakteristieke kleur, gaande van donkergeel tot donker goudkleurig en soms nog donkerder doordat honingdauw in de honing terecht kan komen, en de lichte troebelheid.

    5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel van een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA):

    „Miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” is een uniek product dat sterk verbonden is met zijn oorsprongsgebied. De honing dankt zijn sterke aroma en enigszins bittere nasmaak aan de diverse nectarafscheidende planten die voor het in punt 4. afgebakende geografische gebied kenmerkend zijn en waarvan een belangrijk gedeelte vlinderbloemigen zijn. De specificiteit van het geografische gebied is ook te danken aan het feit dat het gehalte aan pollen afkomstig van gewassen die in het kader van monocultuur worden geteeld maximaal 5 % bedraagt.

    De kwaliteit van „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” is ook te danken aan de specifieke vaardigheden van de plaatselijke imkers. Zij dienden hun vaardigheden af te stemmen op de moeilijke klimatologische omstandigheden (in deze regio kan wegens de korte vegetatieperiode slechts honing worden geproduceerd gedurende een periode van drie maanden, namelijk van midden mei tot midden augustus). De vaardigheden van de imkers en het uitzonderlijke karakter van het gebied verlenen de geproduceerde honing specifieke kenmerken zoals het lage vochtgehalte, de hoge dichtheid, het lage hydroxymethylfurfuralgehalte (HMF) en de stabiele pH.

    Een ander kenmerk dat specifiek is voor „miód z Sejneńszczyzny/Łoździejszczyzny”/„Seinų/Lazdijų krašto medus” en dat het bewijs levert van de uitstekende kwaliteit van deze honing is het hoge prolinegehalte; dat dankt de honing aan zijn natuurlijke oorsprong, aan milieufactoren en — in voorkomend geval — aan de aanwezige honingdauw.

    Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier:

    (Artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

    http://www.minrol.gov.pl/DesktopDefault.aspx?TabOrgId=1620&LangId=0

    http://www.zum.lt/documents/Kokybe-medus.doc


    (1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.


    Üles