Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CN0533

    Zaak C-533/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 29 november 2007 — Falco Privatstiftung en Thomas Rabitsch/Gisela Weller-Lindhorst

    PB C 37 van 9.2.2008, p. 15–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.2.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 37/15


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 29 november 2007 — Falco Privatstiftung en Thomas Rabitsch/Gisela Weller-Lindhorst

    (Zaak C-533/07)

    (2008/C 37/20)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Oberster Gerichtshof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Falco Privatstiftung en Thomas Rabitsch

    Verwerende partij: Gisela Weller-Lindhorst

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is een overeenkomst waarbij de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht toekent om gebruik te maken van dit recht (licentieovereenkomst), een overeenkomst voor de „verstrekking van diensten” in de zin van artikel 5, punt 1-b, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-verordening) (1)?

    2)

    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:

    2.1

    Wordt de dienst dan verricht op elke plaats in een lidstaat waar het recht krachtens de overeenkomst mag worden gebruikt en ook daadwerkelijk wordt gebruikt?

    2.2

    Of wordt de dienst verricht op de woonplaats c.q. de plaats van de hoofdzetel van de licentiegever?

    2.3

    Indien vraag 2.1 of vraag 2.2 bevestigend wordt beantwoord, is de alsdan bevoegde rechter ook bevoegd om te beslissen over de licentievergoeding ter zake van het gebruik van het recht in een andere lidstaat of in een derde land?

    3)

    Indien de eerste vraag of vraag 2.1 en vraag 2.2 ontkennend moeten worden beantwoord: moet de bevoegdheid ter zake van de betaling van de licentievergoeding ex artikel 5, punt 1-a en c, van de Brussel I-verordening ook dan worden beoordeeld op grond van de beginselen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof van Justitie over artikel 5, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Executieverdrag)?


    (1)  PB L 12, blz. 1.


    Top