Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CN0529

    Zaak C-529/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 28 november 2007 — Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli AG/Franz Hauswirth GmbH

    PB C 37 van 9.2.2008, p. 13–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.2.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 37/13


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 28 november 2007 — Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli AG/Franz Hauswirth GmbH

    (Zaak C-529/07)

    (2008/C 37/17)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Oberste Gerichtshof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli AG

    Verwerende partij: Franz Hauswirth GmbH

    Prejudiciële vragen

    1)

    Dient artikel 51, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (1) aldus te worden uitgelegd dat de aanvrager van een gemeenschapsmerk als te kwader trouw moet worden beschouwd wanneer hij ten tijde van de aanvraag weet dat een concurrent in (ten minste) een lidstaat voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten een gelijk of overeenstemmend teken gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan, en hij het merk aanvraagt om de concurrent het verdere gebruik van het teken te kunnen beletten?

    2)

    Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

    Moet de aanvrager als te kwader trouw worden beschouwd wanneer hij het merk aanvraagt om een concurrent het verdere gebruik van het teken te kunnen beletten, hoewel hij ten tijde van de aanvraag wist of behoorde te weten dat de concurrent reeds „verworven rechten” bezat op basis van het tot verwarring leidende gebruik van een gelijk of overeenstemmend teken voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten?

    3)

    Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord:

    Is er geen sprake van kwade trouw wanneer de aanvrager voor zijn teken wegens het gebruik in het economische verkeer op grond van de rechtsregels inzake oneerlijke mededinging reeds bescherming heeft verkregen?


    (1)  PB L 11, blz. 1.


    Top