Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/211/22

    Zaak C-263/07: Beroep ingesteld op 1 juni 2007 — Commissie/Groothertogdom Luxemburg

    PB C 211 van 8.9.2007, p. 12–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    8.9.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 211/12


    Beroep ingesteld op 1 juni 2007 — Commissie/Groothertogdom Luxemburg

    (Zaak C-263/07)

    (2007/C 211/22)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: A. Alcover San Pedro en J.-B. Laignelot, gemachtigden)

    Verwerende partij: Groothertogdom Luxemburg

    Conclusies

    vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg door de artikelen 9, lid 4, en 13, lid 1, alsook bijlage I bij richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (1) niet correct om te zetten, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

    het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    De Commissie baseert haar beroep op drie grieven.

    Met haar eerste grief verwijt zij verweerster artikel 9, lid 4, van Richtlijn 96/61 onjuist te hebben omgezet, voor zover zij de — correcte — definitie van „beste beschikbare technieken” heeft aangevuld met een vermelding betreffende de „overdreven kosten” van deze technieken, die niet in de richtlijn is vermeld. Als beste beschikbare technieken gelden volgens de richtlijn namelijk weliswaar technieken die op zodanige schaal zijn ontwikkeld dat zij economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, maar op basis van de richtlijn kunnen niet systematisch de technieken worden uitgesloten waarvan de toepasselijkheid en de beschikbaarheid overdreven kosten bij verwijzing naar ondernemingen van dezelfde sector of van een soortgelijke middelgrote en economisch gezonde sector zouden meebrengen. Dergelijke preciseringen gaan verder dan hetgeen waarin de richtlijn in dit opzicht voorziet.

    Met haar tweede grief verwijt de Commissie verweerster de draagwijdte van de verplichting van toetsing en bijstelling van de vergunningsvoorwaarden van artikel 13, lid 1, van de richtlijn te hebben beperkt, aangezien een dergelijke toetsing krachtens de nationale omzettingsbepalingen slechts in drie nauwkeurige omstandigheden of bij „behoorlijk gemotiveerde” noodzaak zou worden verricht. Deze bewoordingen zijn opnieuw restrictiever dan die van de richtlijn, die alleen verwijst naar een „geregelde” toetsing en naar bijstelling, „zo nodig”, van de vergunningsvoorwaarden.

    Met haar derde grief verwijt de Commissie verzoekster bijlage I bij de richtlijn onjuist te hebben omgezet voor zover in de nationale maatregelen tot omzetting van de richtlijn sprake is van „verwarmingsinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte van meer dan 50 MW” en niet zoals in categorie 1.1. van voormelde bijlage van „stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte van meer dan 50 MW”. Deze laatste categorie is ruimer dan die van de verwarmingsinstallaties alleen.


    (1)  PB L 257, blz. 26.


    Top