Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998IP0423

    Resolutie over de mededeling van de Commissie aan de Raad "Verband tussen het handelsstelsel en de internationaal erkende arbeidsnormen" (COM(96)0402 C4-0488/96)

    PB C 104 van 14.4.1999, p. 63 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, SV)

    51998IP0423

    Resolutie over de mededeling van de Commissie aan de Raad "Verband tussen het handelsstelsel en de internationaal erkende arbeidsnormen" (COM(96)0402 C4-0488/96)

    Publicatieblad Nr. C 104 van 14/04/1999 blz. 0063


    A4-0423/98

    Resolutie over de mededeling van de Commissie aan de Raad "Verband tussen het handelsstelsel en de internationaal erkende arbeidsnormen" (COM(96)0402 - C4-0488/96)

    Het Europees Parlement,

    - gezien de mededeling van de Commissie (COM(96)0402/2 - C4-0488/96),

    - onder verwijzing naar zijn resoluties van 9 september 1986 ((PB C 255 van 13.10.1986, blz. 69.)), 18 november 1988 ((PB C 326 van 19.12.1988, blz. 315.)), 11 oktober 1990 ((PB C 284 van 11.12.1990, blz. 152.)), 30 september 1993 ((PB C 279 van 18.10.1993, blz. 16.)), 28 oktober 1993 ((PB C 315 van 22.11.1993, blz. 242.)), 9 februari 1994 ((PB C 61 van 28.2.1994, blz. 89.)), 14 december 1995 ((PB C 17 van 22.1.1996, blz. 175.)), 15 mei 1997 ((PB C 167 van 2.6.1997, blz. 158.)) en 15 januari 1998 ((PB C 34 van 2.2.1998, blz. 156.)), waarin garanties worden bepleit voor minimumregels op het gebied van: vrijheid van vereniging, onderhandelingsrechten, collectieve arbeidsovereenkomsten, werktijd, minimumleeftijd om te kunnen werken, arbeidsbescherming en -inspectie en de invoering van een gedragscode voor Europese multinationals,

    - gezien de resolutie van 2 maart 1995 ((PB C 68 van 20.3.1995, blz. 49.)) over de prioriteiten van de Europese Unie op de wereldconferentie voor sociale ontwikkeling (Kopenhagen, maart 1995),

    - gezien de in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) opgestelde conventies,

    - gelet op de artikelen 7 en 8 van de verordening (EG) nrs. 3281/94 ((PB L 348 van 31.12.1994, blz. 1.)) en 1256/96 ((PB L 160 van 29.6.1996, blz. 1.)) van de Raad betreffende de nieuwe opzet van de communautaire algemene preferentiestelsels,

    - gezien verordening (EG) nr. 1154/98 ((PB L 160 van 4.6.1998, blz. 1.)), in werking getreden op 5 juni 1998, die een stimuleringsclausule introduceert in het communautaire SAP,

    - gezien de conclusies van de WTO-conferentie van Singapore in december 1996 dat de secretariaten van de IAO en de WTO nauwe betrekkingen moeten onderhouden,

    - gezien de US Model Business Principles, die de Amerikaanse regering in 1996 heeft opgesteld,

    - gezien het verslag van de Commissie externe economische betrekkingen en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A4-0423/98),

    A. overwegende dat het nodig is de huidige wereld die in het teken staat van de mondialisering van de economie, de financiële activiteiten en het handelsverkeer te herinneren aan de betekenis van sociale verantwoording,

    B. overwegende dat de doelstellingen van het multilaterale handelsstelsel op lange termijn een positieve ontwikkeling van de handels- en economische hervormingen zullen teweegbrengen, in het bijzonder wanneer een nauw verband wordt gelegd tussen de handelsliberalisering, de economische ontwikkeling en de sociale vooruitgang,

    C. overwegende dat internationale handel een belangrijke rol speelt bij de schepping van welzijn in alle delen van de wereld, en een van de beste manieren zou moeten zijn om sociale veranderingen door te voeren met inachtneming van de rechten van de werkende mens,

    D. overwegende dat het aantal kinderen dat onder erbarmelijke omstandigheden werk verricht, overal in de wereld van jaar tot jaar toeneemt,

    E. overwegende dat de Europese Unie alleen maar geloofwaardig kan zijn in haar strijd hiertegen, wanneer zijzelf brandschoon is, vooral op het punt van kinderarbeid,

    F. gelet op de verklaring van de IAO van 17 juni 1998 over de grondbeginselen en fundamentele rechten op arbeid, volgens welke alle leden, zelfs wanneer zij de desbetreffende conventies niet hebben geratificeerd, verplicht zijn, alleen al door het lidmaatschap van de organisatie, zich aan de volgende beginselen te houden:

    - vrijheid van vereniging en collectieve onderhandeling (conventies 87 en 98);

    - afschaffing van elke vorm van dwangarbeid (conventies 29 en 105);

    - afschaffing van kinderarbeid (conventies 138, 79 en 90);

    - uitbanning van discriminaties ten aanzien van werkgelegenheid en beroepen (conventie 111),

    G. gelet op het succes dat wereldwijd is geboekt door de mars tegen kinderarbeid in mei 1998,

    H. gelet op de punten 20, 21, 22 en 23 van het door 11 lidstaten tijdens de Europese Raad van Straatsburg op 8 en 9 december 1989 goedgekeurde Sociaal Handvest op grond waarvan de minimumleeftijd om te mogen werken niet beneden de leeftijd mag liggen waarop de leerplicht eindigt en, in elk geval, niet beneden de 15 jaar; voorts overwegende dat elke jongere die arbeid verricht een redelijke beloning hiervoor moet ontvangen en dat de werktijden van jongeren onder de 18 moeten worden begrensd,

    I. gelet op richtlijn 94/33/EG van de Raad van 22 juni 1994 ((PB L 216 van 20.8.1994, blz. 12.)) over bescherming van jongeren op het werk op grond waarvan kinderen onder de 15 jaar niet mogen werken, behalve in een beperkt kader van culturele activiteiten, sport of alternerende opleidingen, schoolgaande kinderen en adolescenten gemiddeld slechts 15 uur per week mogen werken buiten de lesuren, tijdens vakanties niet langer mogen werken dan 8 uur per dag of 40 uur per week en nachtarbeid tussen 23.00 en 7.00 uur of tussen 22.00 en 6.00 uur is verboden,

    J. overwegende dat ook in enkele lidstaten van de Europese Unie kinderarbeid in een ontoelaatbare omvang plaatsvindt en dat alarmerende rapporten van een aantal kinderhulporganisaties aan de kaak stellen dat het grootste deel van de 2 miljoen kinderen die in Groot-Brittannië tijdelijk werk verrichten, wordt uitgebuit en dat naar schatting 4 op de 10 Britse kinderen tussen de 11 en 16 jaar en 2 op de 3 Britse kinderen van 15 en 16 jaar werken en zulks dikwijls buiten de toegestane uren en dat tienduizenden kinderen onder onaanvaardbare voorwaarden werken in handling-bedrijven en in de bouw,

    K. gelet op het internationaal programma voor de uitbanning van kinderarbeid (IPEC) van de IAO waarin de regeringen worden aangespoord een beleid en wetten toe te passen die zich houden aan de internationale normen voor kinderarbeid en programma's te lanceren die bedoeld zijn om kinderarbeid te voorkomen en de bewustwording te bevorderen zodat er ten aanzien van kinderarbeid actie wordt gevoerd,

    L. overwegende dat over de gehele wereld de werkkracht van tienduizenden gevangenen en politieke dwangarbeiders wordt uitgebuit,

    M. overwegende dat multinationals hun verantwoordelijkheid niet mogen ontlopen ten aanzien van schendingen van de rechten van de mens op het werk die plaatsvinden in hun dochterbedrijven of toeleveraars in het buitenland, en dat deze zich er steeds meer van bewust zijn dat zij het voorbeeld moeten geven bij het verbreiden van betere sociale, gezondheids- en milieuvoorwaarden op de arbeidsplaats,

    N. overwegende dat een wereldwijde strategie nodig is als kader voor de investeringsinstrumenten in derde landen die gelden van de Gemeenschap ontvangen (EG-IIP, AL-Invest, Asia-Invest, MED-Entreprise, MED-Partenariat, CDI voor de ACS-landen),

    O. overwegende in dit verband dat een nieuwe strategie van de Commissie de internationale doelstellingen en verbintenissen moet integreren met de ontwikkelingshulp van de Europese Unie, de internationaal erkende sociale en milieunormen en de legitieme belangen ten aanzien van wederkerigheid, werkgelegenheid en concurrentiepositie,

    P. overwegende dat de bevestiging van de grondrechten in de Verdragen betreffende de Europese Unie verplichtingen schept zowel tegenover de ontwikkelde landen als tegenover de opkomende landen,

    Q. overwegende dat de huidige liberalisering van de wereldhandel gepaard dient te gaan met een dienovereenkomstig sociaal beleid en passende milieubescherming,

    R. overwegende dat de rol van vakbondsorganisaties en NGO's bij het opstellen van gedragscodes voor multinationals niet genoeg gewaardeerd kan worden; dat hetzelfde geldt voor klachten die kunnen worden ingediend bij de IAO en bij het SAP-comité van de Commissie,

    S. gelet op de essentiële rol die de IAO speelt bij de naleving van de rechten van de mens op het werk, in het bijzonder in samenwerking met het Comité voor vakbondsvrijheid,

    T. gelet op de speciale positie van het Comité voor vakbondsvrijheid van de IAO dat klachten behandelt betreffende inbreuken op het beginsel van de vakbondsvrijheid, om het even of de betrokken landen de desbetreffende conventies al dan niet hebben geratificeerd; dat de klachten ook kunnen worden ingediend door werknemers- en werkgeversorganisaties uit het desbetreffende land of door internationale werknemers- en werkgeversorganisaties,

    U. overwegende dat ingeval de WTO zich met milieukwesties gaat bezighouden zij op den duur niet om nauwere betrekkingen met de IAO heen kan indien het gaat om minimale sociale en handelsregels,

    V. overwegende dat unilaterale handelsbelemmeringen de aanvaarding van algemene regels in het geding brengen,

    1. is ingenomen met het feit dat het Verenigd Koninkrijk thans het Sociaal Handvest met inbegrip van de aanbevelingen inzake de bescherming van jongeren op het werk heeft aanvaard en dringt met klem aan op verdere vooruitgang over deze belangrijke kwestie en een even snelle ratificatie van conventie 138 van de IAO en van de nieuwe conventie over gedwongen kinderarbeid;

    2. verzoekt Oostenrijk zo snel mogelijk een begin te maken met onderhandelingen over de ratificatie van conventie 138 van de IAO; verzoekt Luxemburg, Ierland en het Verenigd Koninkrijk de conventie 111 van de IAO te ratificeren;

    3. verzoekt de Commissie en de lidstaten van de Europese Unie om zo nodig in het kader van het regelmatig overleg met de EVA-landen er bij Zwitserland en IJsland op aan te dringen dat zij overgaan tot ratificatie van conventies, resp. 138 en 98 voor Zwitserland en 138 voor IJsland;

    4. verzoekt de Commissie om rekening te houden met de stand van de ratificatie van de conventies die deel uitmaken van de verklaring van de grondbeginselen van de IAO door landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Unie;

    5. verzoekt de landen van de Unie om als lid van de IAO erop aan te dringen dat het Comité voor vakbondsvrijheid van de IAO deze prerogatieven uitbreidt tot de overige conventies die integraal deel uitmaken van de verklaring van de grondbeginselen;

    6. verlangt dat er strikter op wordt toegezien welke landen de conventies van de IAO-verklaring niet hebben geratificeerd en dat in het jaarverslag alle desbetreffende conventies en niet slechts één enkele daarvan worden vermeld;

    7. hoopt dat alle lidstaten, naar het voorbeeld van Duitsland, België, Frankrijk en Luxemburg, een belangrijke bijdrage zullen leveren aan het IPEC-programma van de IAO;

    8. verheugt zich erover dat de Commissie in december 1997 1 miljoen ecu heeft uitgetrokken voor het IPEC-programma ter bestrijding van gedwongen kinderarbeid in Pakistan en dat zij het door deze schenking mogelijk heeft gemaakt dat de Europese Gemeenschap als zodanig aan dit belangrijke programma deelneemt; verzoekt de Commissie de initiatieven van de IAO ter bestrijding van gedwongen arbeid en gevaarlijke of gedwongen arbeid van kinderen te blijven steunen;

    9. verzoekt de Commissie en de Raad de IAO en met name de verklaring van de beginselen inzake de fundamentele rechten op de arbeidsplaats meer krachtige politieke steun te verlenen en alles in het werk te stellen opdat echte coördinatie plaatsvindt tussen de WTO en de IAO, om te beginnen door rechtstreekse banden tussen hun respectieve secretariaten tot stand te brengen zoals in Singapore werd besloten;

    10. dringt erop aan dat deze banden niet slechts informatief zijn en verlangt dat alle leden van de WTO op langere termijn de verklaring van de grondbeginselen van de IAO ratificeren; wenst dat dit vraagstuk wordt behandeld ter gelegenheid van de opstelling van een gemeenschappelijk document door deze beide organisaties;

    11. spreekt de wens uit dat artikel 20, alinea e, van de GATT over arbeid van gevangenen in de verklaring van de grondrechten van de IAO wordt opgenomen;

    12. is erover verheugd dat de Raad in maart 1998 bovengenoemde verordening (EG)1154/98 heeft goedgekeurd betreffende het opnemen van een stimuleringsclausule in het algemeen preferentiestelsel van de Gemeenschap;

    13. constateert echter dat de preferentiële marge waar de ontwikkelingslanden op grond van het SAP recht op hebben, zo ver is uitgehold door tariefverminderingen die het resultaat zijn van de achtereenvolgende rondes, dat de effectiviteit van deze stimuleringsclausule hierdoor wordt aangetast;

    14. verzoekt de Raad alles in het werk te stellen voor de toepassing zonder enige discriminatie van deze stimuleringsclausule op alle ontwikkelingslanden die preferentiële tarieven genieten met inbegrip van die landen die thans door het nultarief worden begunstigd; laakt evenwel de Raad dat hij een voorstel terzake van de Commissie heeft verworpen en verzoekt hem bij de aanstaande verlenging van het SAP rekening te houden met dit voorstel;

    15. verzoekt de Raad bij de aanstaande verlenging van het SAP er alles aan te doen om deze stimuleringsclausules van toepassing te doen zijn op de Andes-staten en de landen van Midden-Amerika;

    16. spreekt de wens uit dat de Europese Unie in de volgende onderhandelingsronde van de WTO, als het gaat over handel en sociale normen, deze positieve grondhouding in de vorm van een prioritaire behandeling van staten die de IAO-normen naleven, indient;

    17. verzoekt de Commissie en de lidstaten van de EU in de besluitvormende organen van de WTO ervoor te pleiten dat bij de beoordeling van verzoeken om toetreding wordt nagegaan of de kandidaatlanden de sociale minimumnormen toepassen als een criterium voor het lidmaatschap van de WTO;

    18. is verheugd over de inzet van de Europese sociale partners om gedragscodes in te voeren in bepaalde sectoren zoals de textielindustrie;

    19. verzoekt de Commissie en in het bijzonder DG V op deze weg voort te gaan en een minimumgedragscode op basis van de verklaring van de grondbeginselen van de IAO en andere van toepassing zijnde internationale minimumnormen voor te stellen die Europese multinationals vrijwillig kunnen ratificeren; beveelt aan dat, in samenhang met de gedragscode, op dit moment geen sancties worden opgelegd maar dat elke onderneming die deze weg zou inslaan met name wordt genoemd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en op de Internet-site van de Commissie; dringt er bij de Commissie op aan nauw samen te werken met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, vakbonden en NGO's uit Noord en Zuid bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van deze voorstellen; wenst dat de dienst van DG V die belast is met de betrekkingen met de IAO ervoor zorgt dat deze code wordt uitgevoerd door middel van regelmatig overleg met de Europese organisatie van vakverenigingen, UNICE en bepaalde NGO's; verlangt dat de Commissie het Parlement op de hoogte brengt van de resultaten hiervan;

    20. wenst dat er een Europees initiatief wordt ontwikkeld ter bestrijding van kinderarbeid in de betrokken landen dat deze landen ondersteunt bij het scheppen van (beroeps)onderwijskansen voor jongens en meisjes;

    21. verzoekt de Commissie bij dit overleg vooral op het volgende te letten:

    - de interventiecriteria,

    - de wijze waarop hulp wordt geboden en het niveau waarop,

    - de financieringscriteria;

    22. suggereert dit initiatief te financieren met kredieten uit de Gemeenschapsbegroting alsook met bijdragen van de overheid, de particuliere sector, vakbonden en handels- en liefdadigheidsinstellingen uit de lidstaten van de Unie;

    23. keurt het plan goed dat op de begroting voor 1999 post B7-600 betreffende communautaire acties ten behoeve van niet-gouvernementele organisaties de opzet van modelprojecten financiert om de gederfde inkomsten van gezinnen wier kinderen niet langer uit werken gaan, te compenseren;

    24. acht het noodzakelijk dat een sociale clausule niet alleen wordt opgenomen in de handels- en samenwerkingsovereenkomsten die de Europese Unie met derde landen sluit, maar tevens in alle financieringsovereenkomsten tussen de Commissie en Europese bedrijven die in aanmerking komen voor verschillende stimuleringsinstrumenten voor investeringen in derde landen;

    25. verzoekt de Commissie bij de Raad en het Parlement vóór januari 2000 concrete voorstellen in te dienen voor de uitwerking van de in deze resolutie genoemde principes;

    26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten alsmede aan de IAO en de WTO.

    Top