Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62020CJ0077

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 februari 2021.
    K. M. tegen The Director of Public Prosecutions.
    Verzoek van de Court of Appeal om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk visserijbeleid – Verordening (EG) nr. 1224/2009 – Controlesysteem dat de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen – Gebruik aan boord van een vissersvaartuig van een machine waarmee vissen automatisch naar grootte kunnen worden gesorteerd – Artikel 89 – Handhavingsmaatregelen – Artikel 90 – Strafrechtelijke sancties – Evenredigheidsbeginsel.
    Zaak C-77/20.

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2021:112

     ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

    11 februari 2021 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk visserijbeleid – Verordening (EG) nr. 1224/2009 – Controlesysteem dat de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen – Gebruik aan boord van een vissersvaartuig van een machine waarmee vissen automatisch naar grootte kunnen worden gesorteerd – Artikel 89 – Handhavingsmaatregelen – Artikel 90 – Strafrechtelijke sancties – Evenredigheidsbeginsel”

    In zaak C‑77/20,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Court of Appeal (rechter in tweede aanleg, Ierland) bij beslissing van 21 januari 2020, ingekomen bij het Hof op 13 februari 2020, in de strafprocedure tegen

    K. M.

    in tegenwoordigheid van:

    Director of Public Prosecutions,

    wijst

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, C. Toader (rapporteur) en M. Safjan, rechters,

    advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    K. M., vertegenwoordigd door E. Sweetman, BL, D. C. Smyth, SC, en D. F. Conway, solicitor,

    de Director of Public Prosecutions, vertegenwoordigd door H. Kiely en A. Collins als gemachtigden, bijgestaan door F. McDonagh, SC, en T. Rice, BL,

    Ierland, vertegenwoordigd door A. Joyce, J. Quaney en M. Browne als gemachtigden, bijgestaan door B. Doherty, BL,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Moro, K. Walkerová en A. Dawes als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het evenredigheidsbeginsel, van artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en van de artikelen 89 en 90 van verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB 2009, L 343, blz. 1).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak die tegen K. M., de kapitein van een vissersvaartuig, is ingeleid omdat aan boord van zijn vissersvaartuig een machine aanwezig was waarmee haring, makreel en horsmakreel automatisch naar grootte kunnen worden gesorteerd zonder dat die machine op zodanige wijze was geïnstalleerd of gesitueerd dat gewaarborgd werd dat de vis onmiddellijk werd bevroren en niet meer in zee kon worden teruggezet.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Verordening nr. 850/98

    3

    Artikel 19 bis van verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB 1998, L 125, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 227/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 (PB 2013, L 78, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 850/98”), met als opschrift „Verbod op highgrading”, luidt als volgt:

    „1.   In de gebieden 1, 2, 3 en 4 is het verboden aan een quotaregeling onderworpen soorten die legaal kunnen worden aangeland, tijdens visserijactiviteiten terug te gooien.

    2.   De in lid 1 bedoelde bepalingen gelden onverminderd de verplichtingen die in deze verordening of in andere rechtshandelingen van de Unie op het gebied van de visserij zijn vastgesteld.”

    4

    Artikel 32 van deze verordening, met als opschrift: „Beperkingen op het gebruik van automatische sorteermachines” bepaalt:

    „1.   Op vissersvaartuigen mogen geen machines aan boord zijn of gebruikt worden waarmee haring, makreel en horsmakreel automatisch naar grootte of geslacht gesorteerd worden.

    2.   Dergelijke machines mogen evenwel aan boord zijn en gebruikt worden, op voorwaarde dat:

    a)

    er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 70 mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of gebruikt worden;

    of

    b)

    i)

    de gehele vangst die legaal aan boord mag zijn, in bevroren toestand wordt opgeslagen, de gesorteerde vis onmiddellijk na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis overboord wordt gezet, behoudens om te voldoen aan de vereisten van artikel 19,

    en

    ii)

    de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat gewaarborgd wordt dat de vis onmiddellijk wordt bevroren en niet meer in zee kan worden teruggezet.

    3.   Vaartuigen die in de Oostzee, de Belten of de Øresund mogen vissen, mogen in het Kattegat automatische sorteermachines aan boord hebben mits een speciaal visdocument voor dat doel is afgegeven.

    In het speciaal visdocument dient vermeld te zijn voor welke soorten, zones en perioden en onder welke andere voorwaarden de sorteermachines aan boord mogen zijn en gebruikt mogen worden.”

    Verordening nr. 1005/2008

    5

    Artikel 3 van verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PB 2008, L 286, blz. 1), met als opschrift: „Vissersvaartuigen die [illegale, ongemelde of ongereglementeerde visserij] bedrijven”, luidt als volgt:

    „1.   Van een vissersvaartuig wordt aangenomen dat het [illegale, ongemelde of ongereglementeerde visserij] heeft bedreven indien wordt aangetoond dat het, in strijd met de instandhoudings- en beheersmaatregelen die gelden in het gebied waar het die activiteiten heeft verricht:

    [...]

    e)

    gebruik heeft gemaakt van vistuig dat verboden of niet conform de voorschriften is, of

    [...]

    2.   De in lid 1 vermelde activiteiten worden beschouwd als ernstige inbreuken overeenkomstig artikel 42, naargelang van de ernst van de betrokken inbreuk, welke wordt beoordeeld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat, op grond van criteria als aangerichte schade, waarde, omvang van de inbreuk of herhaling.”

    6

    Artikel 42 van verordening nr. 1005/2008, „Ernstige inbreuken”, bepaalt:

    „1.   Voor de doeleinden van deze verordening wordt onder ‚ernstige inbreuk’ verstaan:

    a)

    de activiteiten die op grond van de in artikel 3 bepaalde criteria worden beschouwd als [illegale, ongemelde of ongereglementeerde visserij];

    [...]

    2.   De ernst van de inbreuk wordt beoordeeld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, op grond van de criteria omschreven in artikel 3, lid 2.”

    7

    Artikel 44 van deze verordening, „Sancties bij ernstige inbreuken”, luidt:

    „1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een natuurlijke persoon die een ernstige inbreuk heeft gepleegd, of een rechtspersoon die aansprakelijk is voor een ernstige inbreuk, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties.

    2.   De lidstaten leggen een maximumstraf op van ten minste vijf keer de waarde van de visserijproducten die door het plegen van de ernstige inbreuk zijn verkregen.

    Bij herhaling van een ernstige inbreuk binnen een periode van 5 jaar leggen de lidstaten een maximumstraf op van ten minste acht keer de waarde van de visserijproducten die door het plegen van de ernstige inbreuk zijn verkregen.

    Bij het opleggen van deze straffen houden de lidstaten tevens rekening met de waarde van de schade die is berokkend aan de betrokken visbestanden en het betrokken mariene milieu.

    3.   De lidstaten kunnen daarnaast of als alternatieve maatregel doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties opleggen.”

    8

    Artikel 45, punt 3, van deze verordening, „Begeleidende sancties”, bepaalt:

    „De in dit hoofdstuk bedoelde sancties kunnen gepaard gaan met andere sancties of maatregelen, en met name:

    [...]

    3)

    de inbeslagneming van verboden vistuig, vangsten of visserijproducten;

    [...]”

    Verordening nr. 1224/2009

    9

    In de overwegingen 2, 38 en 39 van verordening nr. 1224/2009 staat te lezen:

    „(2)

    Aangezien het gemeenschappelijk visserijbeleid alleen succesvol kan zijn als er een doeltreffende controleregeling wordt toegepast, wordt met de maatregelen van deze verordening beoogd een communautaire regeling voor controle, inspectie en handhaving vast te stellen die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, teneinde ervoor te zorgen dat, doordat alle aspecten van dit beleid aan bod komen, alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd met het oog op de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen.

    [...]

    (38)

    De onderdanen van de lidstaten moeten ervan worden weerhouden inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te begaan. Aangezien de maatregelen die bij inbreuken op deze regels worden genomen, van lidstaat tot lidstaat sterk uiteenlopen, wat tot discriminatie en oneerlijke concurrentieregels voor de vissers leidt, en het ontbreken van evenredige, afschrikkende en doeltreffende sancties in bepaalde lidstaten de controles minder doeltreffend maakt, dienen er administratieve sancties, gecombineerd met een puntensysteem voor ernstige inbreuken, te worden ingevoerd om voor een echte afschrikking te zorgen.

    (39)

    Dat nog steeds zeer veel ernstige inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden begaan in de communautaire wateren of door communautaire marktdeelnemers, is in belangrijke mate te wijten aan het niet-afschrikkende niveau van de in de nationale wetgeving vastgestelde sancties voor ernstige overtredingen van die regels. Deze tekortkoming wordt nog verergerd door het feit dat de hoogte van de sancties van lidstaat tot lidstaat sterk verschilt, wat voor marktdeelnemers met illegale bedoelingen een aansporing is om hun illegale activiteiten te verrichten in de wateren of op het grondgebied van de lidstaten waar de sancties het laagst zijn. Derhalve is het dienstig om naast het maximumniveau van de sancties voor ernstige inbreuken op de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat is vastgelegd in artikel 44 van [verordening nr. 1005/2008], afschrikwekkende sancties in te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de schade, met de waarde van de visserijproducten die worden verkregen door het begaan van de ernstige inbreuk, met de economische situatie van de dader van de inbreuk en met een eventuele herhaling. Voorts moeten er maatregelen tot onmiddellijke tenuitvoerlegging en aanvullende maatregelen worden vastgesteld.”

    10

    Artikel 1 van deze verordening bepaalt dat bij deze verordening „een communautaire regeling voor controle, inspectie en handhaving [wordt] vastgesteld [...], die moet garanderen dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd.”

    11

    Artikel 89 van verordening nr. 1224/2009, met als opschrift „Handhavingsmaatregelen”, bepaalt in de leden 1 tot en met 3:

    „1.   De lidstaten zien erop toe dat tegen natuurlijke of rechtspersonen die worden verdacht van schending van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, systematisch passende maatregelen worden genomen, waaronder administratieve maatregelen of strafvervolging overeenkomstig hun nationale recht.

    2.   Het totale niveau van de sancties en de begeleidende sancties wordt zo berekend, overeenkomstig de bepalingen ter zake van het nationale recht, dat wordt zeker gesteld dat de verantwoordelijke personen de economische voordelen die zij aan hun inbreuk te danken hebben, daadwerkelijk kwijtraken, onverminderd het legitieme recht hun beroep uit te oefenen. Die sancties moeten ertoe kunnen leiden dat resultaten worden behaald die in verhouding staan tot de ernst van die inbreuken, zodat verdere inbreuken van dezelfde aard effectief worden ontmoedigd.

    3.   De lidstaten kunnen een systeem toepassen waarbij de boete in verhouding staat tot de omzet van de rechtspersoon of tot het met het plegen van de inbreuk bereikte of beoogde financiële voordeel.”

    12

    Artikel 90 van deze verordening, „Sancties bij ernstige inbreuken”, luidt:

    „1.   Ter aanvulling op artikel 42 van [verordening nr. 1005/2008] worden [...] ook de volgende activiteiten als ernstige inbreuken beschouwd:

    [...]

    c)

    tijdens een visserijactiviteit gevangen soorten waarvoor een quotum geldt niet aanlanden tenzij dit aanlanden in zou gaan tegen verplichtingen uit hoofde van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, in visserijtakken of visserijzones waar die regels van toepassing zijn.

    2.   De lidstaten zien erop toe dat een natuurlijke persoon die een ernstige inbreuk heeft begaan, of een rechtspersoon die aansprakelijk wordt geacht voor een ernstige inbreuk, kan worden gestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties, in overeenstemming met de in hoofdstuk IX van [verordening nr. 1005/2008] vastgestelde sancties en maatregelen.

    3.   Onverminderd artikel 44, lid 2, van [verordening nr. 1005/2008], leggen de lidstaten een sanctie op die voldoende afschrikkend is en, in voorkomend geval, berekend wordt op basis van de waarde van de visserijproducten die door het begaan van een ernstige inbreuk zijn verkregen.

    4.   Bij de vaststelling van de sanctie nemen de lidstaten ook de waarde van de schade aan de visbestanden en het mariene milieu in kwestie in aanmerking.

    5.   De lidstaten kunnen bovendien, of bij wijze van alternatief, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties toepassen.

    6.   De in dit hoofdstuk bedoelde sancties kunnen vergezeld gaan van andere sancties of maatregelen, met name die welke zijn omschreven in artikel 45 van [verordening nr. 1005/2008].”

    Iers recht

    13

    Op grond van section 14, lid 3, van de Sea Fisheries and Maritime Jurisdiction Act 2006 (wet van 2006 inzake zeevisserij en maritieme jurisdictie; hierna: „wet van 2006”) kan de kapitein worden vervolgd in geval van schending van de uit hoofde van die section vastgestelde regelgeving betreffende een zeevissersvaartuig of vistuig of toebehoren aan boord. Section 14, lid 4, van de wet van 2006 bepaalt dat in geval van strafvervolging de verdachte dient aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor elke vrijstelling waarop hij zich beroept.

    14

    Section 28 van de wet van 2006 betreft de geldboeten voor strafbare feiten. Deze geldboeten hangen af van de aard van het strafbaar feit en van de vraag of de vervolging versneld dan wel na inbeschuldigingstelling geschiedt. Een versnelde strafprocedure in het Ierse rechtsstelsel is een procedure zonder jury, die voor één rechter wordt gevoerd. Deze procedure is voorbehouden voor minder ernstige strafbare feiten. Ernstiger strafbare feiten worden beoordeeld na inbeschuldigingstelling en in de procedure komt er een jury aan te pas.

    15

    In section 28, lid 1, van de wet van 2006 en in tabel 1 daarbij wordt de maximumboete in geval van een schuldigverklaring na inbeschuldigingstelling bepaald, maar de rechter kan een minder zware geldboete opleggen. De maximumboete wordt vastgesteld op basis van de grootte van het betrokken vaartuig. Een geldboete die op grond van deze section wordt opgelegd, wordt niet vermeerderd met een administratieve geldboete of een gevangenisstraf.

    16

    Section 28, lid 5, van de wet van 2006 bepaalt dat wanneer iemand schuldig wordt bevonden aan een strafbaar feit als bedoeld in deze wet, de verboden of niet-conforme vangsten en het verboden of niet-conforme vistuig aan boord van het betrokken vaartuig in beslag kunnen worden genomen als rechtsgevolg van de veroordeling. Volgens section 28, lid 5, onder b), van deze wet is deze inbeslagneming verplicht in geval van veroordeling voor het merendeel van de bij de wet van 2006 vastgestelde strafbare feiten, waaronder het strafbaar feit waaraan verzoeker in het hoofdgeding schuldig is bevonden. De rechter kan echter beslissen geen inbeslagneming te gelasten in geval van veroordeling wegens schending van section 8 of 9 van deze wet, die betrekking hebben op de illegale aanwezigheid van een vaartuig in de exclusieve economische zone van Ierland.

    17

    Section 28, lid 6, van de wet van 2006 bevat de regels voor de inbeslagneming in geval van een veroordeling na een versnelde vervolging. Inbeslagneming valt onder de discretionaire bevoegdheid van de rechter in geval van een eerste strafbaar feit of een veroordeling wegens schending van section 8 of 9 van deze wet. Inbeslagneming is daarentegen verplicht in het geval van een tweede veroordeling of een latere veroordeling, met uitzondering van een veroordeling wegens schending van deze artikelen.

    18

    Section 28, lid 7, van de wet van 2006 bepaalt dat de rechter naast de geldboete en de inbeslagneming de vergunning voor het betrokken vaartuig kan intrekken of schorsen.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    19

    Op 11 februari 2015 werd een in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd vissersvaartuig, waarvan K. M. de kapitein was, op zee in de exclusieve economische zone van Ierland onderschept door een vaartuig van de Ierse marine die ter vervulling van haar verplichtingen ter bescherming van de zeevisserij op patrouille was.

    20

    Naar aanleiding van de inspectie van het vissersvaartuig werd vastgesteld dat zich aan boord een machine bevond waarmee haring, makreel en horsmakreel naar grootte konden worden gesorteerd, zonder evenwel op zodanige wijze geïnstalleerd of gesitueerd te zijn dat de vis onmiddellijk werd bevroren en niet meer in zee kon worden teruggezet. De Ierse marine was van mening dat de wijze waarop dit toestel was opgesteld, het vermoeden deed rijzen dat dit vaartuig betrokken was bij een illegale visserijactiviteit, genaamd highgrading, waarbij de beste vis uit de vangst wordt geselecteerd en de rest weer in zee wordt gegooid.

    21

    Aangezien het ingevolge zowel artikel 32, lid 1, van verordening nr. 850/98 als de Ierse wet, te weten de Sea Fisheries (Technical Measures) Regulations 2013 [voorschriften van 2013 inzake zeevisserij (technische maatregelen)] en section 14 van de wet van 2006, verboden is dit type machine aan boord te hebben en te gebruiken, is K. M. op 27 juli 2015 veroordeeld door de Cork Circuit Criminal Court (regionale rechter in eerste aanleg, bevoegd voor strafzaken, Cork, Ierland), nadat hij bij beslissing van de jury van 16 juni 2015 schuldig was bevonden aan het aan boord hebben van die machine, in overeenstemming met de aanklacht van de Director of Public Prosecutions (hoofd van het openbaar ministerie, Ierland). Er werd hem een boete van 500 EUR opgelegd, samen met inbeslagneming van de vangsten, geraamd op 344000 EUR, en inbeslagneming van het niet-conforme vistuig, geraamd op 55000 EUR.

    22

    K. M. heeft tegen deze veroordeling hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, waarbij hij opkomt tegen de ernst van de opgelegde sanctie, vooral wat de inbeslagneming van de vangsten en van het niet-conforme vistuig betreft.

    23

    De verwijzende rechter vraagt zich af of een nationale bepaling die in geval van ernstige overtreding van de regels inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals de inbreuk waarvan sprake in het hoofdgeding, voorziet in de verplichte inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en van het verboden of niet-conforme vistuig aan boord van het vaartuig verenigbaar is met verordening nr. 1224/2009 en met het in artikel 49, lid 3, van het Handvest neergelegde evenredigheidsbeginsel.

    24

    Daarop heeft de Court of Appeal (rechter in tweede aanleg, Ierland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Is een nationaalrechtelijke bepaling die bij veroordeling na inbeschuldigingstelling niet alleen in een geldboete voorziet maar ook in de verplichte inbeslagneming van alle vis en al het vistuig aan boord van het vaartuig waarmee het strafbare feit is gepleegd, in de context van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en van de bepalingen van artikel 32 van [verordening nr. 850/1998] en in de context van een strafrechtelijke vervolging die is ingesteld om de bepalingen daarvan te handhaven, verenigbaar met de bepalingen van [verordening nr. 1224/2009], en met name met de artikelen 89 en 90 ervan, en met het evenredigheidsbeginsel van de [Verdragen] en artikel 49, lid 3, van het [Handvest]?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    25

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 89 en 90 van verordening nr. 1224/2009, gelezen in het licht van het in artikel 49, lid 3, van het Handvest neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling die, als sanctie voor schending van artikel 32 van verordening nr. 850/98, niet alleen voorziet in een geldboete maar ook in de verplichte inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en het verboden of niet-conforme vistuig aan boord van het betrokken vaartuig.

    26

    Om te beginnen moet worden vastgesteld dat verordening nr. 850/98, waarnaar wordt verwezen in de verwijzingsbeslissing, per 14 augustus 2019 is ingetrokken bij verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB 2019, L 198, blz. 105). Aangezien verordening nr. 850/98 op datum van de feiten van het hoofdgeding van kracht was, is evenwel deze verordening van toepassing op het hoofdgeding.

    27

    Uit artikel 1 van verordening nr. 1224/2009, gelezen in het licht van overweging 2 ervan, volgt dat – gelet op het feit dat het gemeenschappelijk visserijbeleid alleen succesvol kan zijn als er een doeltreffende controleregeling wordt toegepast – met die verordening wordt beoogd een regeling voor controle, inspectie en handhaving vast te stellen die een alomvattende en geïntegreerde aanpak biedt overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, teneinde ervoor te zorgen dat, doordat alle aspecten van dit beleid aan bod komen, alle regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden nageleefd met het oog op de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen.

    28

    Dienaangaande preciseert overweging 38 van deze verordening dat het ontbreken van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties in bepaalde lidstaten de controles minder doeltreffend maakt.

    29

    De verplichting voor de lidstaten om erop toe te zien dat overtredingen van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid doeltreffend, evenredig en afschrikkend worden bestraft, is immers van levensbelang (zie in die zin arrest van 29 oktober 2009, Commissie/Italië, C‑249/08, niet gepubliceerd, EU:C:2009:672, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    30

    Tegen die achtergrond laten de artikelen 89 en 90 van verordening nr. 1224/2009 het aan de lidstaten over om ervoor te zorgen dat passende maatregelen worden genomen om overtredingen van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid te bestraffen. Zonder bepaalde sancties op te leggen, stellen deze artikelen bepaalde criteria vast waarmee de lidstaten rekening moeten houden, zoals het beginsel dat deze sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn.

    31

    Artikel 89, lid 1, van deze verordening voorziet in het bijzonder in de verplichting voor de lidstaten om tegen natuurlijke of rechtspersonen die worden verdacht van schending van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid, systematisch passende maatregelen te nemen, waaronder administratieve maatregelen of strafvervolging overeenkomstig hun nationale recht.

    32

    Artikel 89, lid 2, van verordening nr. 1224/2009 preciseert dat het totale niveau van de sancties en de begeleidende sancties zo wordt berekend, overeenkomstig de bepalingen ter zake van het nationale recht, dat wordt zeker gesteld dat de verantwoordelijke personen de economische voordelen die zij aan hun inbreuk te danken hebben, daadwerkelijk kwijtraken, onverminderd het legitieme recht hun beroep uit te oefenen, en dat die sancties ertoe moeten kunnen leiden dat resultaten worden behaald die in verhouding staan tot de ernst van die inbreuken, zodat verdere inbreuken van dezelfde aard effectief worden ontmoedigd. Zoals blijkt uit artikel 89, lid 3, van deze verordening, kunnen de lidstaten, om de evenredigheid van een geldboete vast te stellen, rekening houden met bepaalde factoren, waaronder de omzet van de rechtspersoon of het met het plegen van de inbreuk bereikte of beoogde financiële voordeel.

    33

    Artikel 90 van verordening nr. 1224/2009 heeft dan weer betrekking op ernstige inbreuken. Volgens artikel 90, lid 1, van deze verordening – gelezen in het licht van overweging 39 ervan – houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat, om de ernst van de inbreuken te beoordelen, rekening met criteria zoals de aard van de schade, de waarde ervan, de economische situatie van degene die de inbreuk pleegt en de omvang van de inbreuk of de herhaling ervan. Deze bepaling verwijst ook naar de activiteiten bedoeld in artikel 42 van verordening nr. 1005/2008, gelezen in samenhang met artikel 3 van die verordening, die ernstige overtredingen kunnen vormen, waaronder het gebruik van verboden of niet-conform vistuig, zoals in het hoofdgeding het geval was.

    34

    Wat de sancties betreft, volgt uit artikel 90, lid 3, van verordening nr. 1224/2009 dat de lidstaten een sanctie moeten opleggen die voldoende afschrikkend is en, in voorkomend geval, berekend wordt op basis van de waarde van de visserijproducten die uit een ernstige inbreuk zijn verkregen. Dienaangaande preciseert artikel 90, lid 4, van deze verordening dat de lidstaten bij de vaststelling van de sanctie ook de waarde van de schade aan de visbestanden en het mariene milieu in kwestie in aanmerking moeten nemen. Daarenboven kunnen de lidstaten volgens artikel 90, lid 5, van deze verordening ook, of bij wijze van alternatief, doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties toepassen.

    35

    Hieruit volgt dat de lidstaten vrij zijn in de keuze van de sancties, mits zij de beperkingen die voortvloeien uit de artikelen 89 en 90 van verordening nr. 1224/2009 naleven.

    36

    In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de lidstaten bij gebreke van harmonisatie van de toepasselijke sancties op het niveau van de Unie bevoegd blijven de sancties te kiezen die zij passend achten. De lidstaten moeten hun bevoegdheid echter uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht en de algemene beginselen daarvan, en derhalve met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel (arrest van 16 juli 2015, Chmielewski, C‑255/14, EU:C:2015:475, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    37

    In het bijzonder mogen de administratieve of repressieve maatregelen die krachtens een nationale wettelijke regeling zijn toegestaan, niet buiten de grenzen treden van wat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met deze wettelijke regeling worden nagestreefd (arrest van 16 juli 2015, Chmielewski, C‑255/14, EU:C:2015:475, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    38

    De strengheid van de sancties dient bovendien in verhouding te staan tot de ernst van de strafbaar gestelde feiten. De sancties moeten met name een reële afschrikkende werking hebben en tegelijkertijd het algemene evenredigheidsbeginsel in acht nemen (arrest van 16 juli 2015, Chmielewski, C‑255/14, EU:C:2015:475, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    39

    Hoewel het aan de verwijzende rechter staat om te beoordelen of in casu, gelet op de door K. M. begane overtreding, de verplichte inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en het verboden of niet-conforme vistuig, naast de geldboete, evenredig is aan de verwezenlijking van het legitieme doel dat wordt nagestreefd met het in artikel 32, lid 1, van verordening nr. 850/98 neergelegde verbod op sorteermachines, neemt dat niet weg dat het Hof hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht kan verschaffen die hem in staat stellen te bepalen of dat het geval is (zie in die zin arrest van 28 januari 2016, Laezza, C‑375/14, EU:C:2016:60, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    40

    In dit verband moet worden onderzocht of de strengheid van de in de nationale regeling voorziene sanctie niet buiten de grenzen treedt van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken wettelijke regeling worden nagestreefd (zie in die zin arrest van 9 maart 2010, ERG e.a, C‑379/08 en C‑380/08, EU:C:2010:127, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    41

    Bovendien moet, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, met name worden nagegaan of er voor degenen die de visserij of aanverwante activiteiten verrichten, een ernstig risico is dat wie de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid overtreedt, betrapt wordt en passende sancties krijgt (zie in die zin arrest van 12 juli 2005, Commissie/Frankrijk, C‑304/02, EU:C:2005:444, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    42

    Aangaande het doel dat met het in artikel 32 van verordening nr. 850/98 neergelegde verbod op sorteermachines wordt nagestreefd, moet worden opgemerkt dat deze bepaling, die de instandhouding van de visbestanden door middel van technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen beoogt, verbiedt dat dergelijke machines zich aan boord bevinden of gebruikt worden, tenzij die machine ervoor zorgt dat de vangst onmiddellijk wordt bevroren en de vis niet meer in zee kan worden teruggezet. Het verbod van deze bepaling heeft met name tot doel een praktijk aan banden te leggen die erin bestaat om de meest rendabele soorten bij te houden en de andere soorten in zee terug te gooien, teneinde de waarde van de vangst te verhogen (highgrading), hetgeen bij artikel 19 bis van deze verordening verboden is.

    43

    Op deze manier wordt met artikel 32 van verordening nr. 850/98 tevens het doel nagestreefd om, enerzijds, het risico tegen te gaan dat bepaalde hoeveelheden dode vis overboord worden gezet en bijgevolg niet worden aangegeven in het benuttingspercentage van de quota, zodat met die hoeveelheden geen rekening wordt gehouden bij het benuttingspercentage van de quota, hetgeen neerkomt op een risico van overbevissing, en, anderzijds, het in zee terugzetten van de ongewenste vangst geleidelijk af te schaffen teneinde op lange termijn de duurzaamheid van visserijactiviteiten vanuit een ecologisch standpunt te verzekeren.

    44

    De verplichte inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en van het verboden of niet-conforme vistuig lijkt de betrokkenen ervan te weerhouden het in artikel 32, lid 1, van verordening nr. 850/98 neergelegde verbod op sorteermachines te schenden doordat hun de onrechtmatig verkregen winst die zij anders zouden kunnen maken, en de mogelijkheid om deze machines te blijven gebruiken worden ontnomen.

    45

    Zoals de Europese Commissie in haar opmerkingen heeft benadrukt, heeft de inbeslagneming van de vangsten voor de overtreders immers tot gevolg dat hun de uit de inbreuk verkregen onrechtmatige economische voordelen worden ontnomen, hetgeen met een geldboete alleen niet kan worden gegarandeerd. Aangaande de inbeslagneming van verboden of niet-conform vistuig dat zich aan boord van een vissersvaartuig bevindt om daarmee een illegale activiteit te verrichten, zoals de bij artikel 32, lid 1, van verordening nr. 850/98 verboden machine, moet worden vastgesteld dat deze verplichte inbeslagneming een doeltreffende sanctie vormt die evenredig is aan het door de geschonden wettelijke regeling nagestreefde doel.

    46

    In dit verband moet worden opgemerkt dat artikel 90, lid 6, van verordening nr. 1224/2009 bepaalt dat de daarin bedoelde sancties kunnen vergezeld gaan van andere sancties of maatregelen, met name die welke zijn omschreven in artikel 45 van verordening nr. 1005/2008. Dit artikel 45 voorziet in punt 3 juist in een aanvullende sanctie, zoals de inbeslagneming van verboden vistuig, vangsten of visserijproducten.

    47

    In casu blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de aan K. M. opgelegde geldboete 500 EUR bedraagt, terwijl de vangst aan boord van het vissersvaartuig een waarde van 344000 EUR had en het niet-conforme vistuig op 55000 EUR is geraamd. Uit de schriftelijke opmerkingen van Ierland blijkt tevens dat het maximumbedrag van de geldboeten die de rechterlijke instanties kunnen opleggen voor een inbreuk als in het hoofdgeding, naar Iers recht 10000 EUR, 20000 EUR of 35000 EUR bedraagt, afhankelijk van de grootte van het betrokken vaartuig.

    48

    Indien deze geldboeten evenwel de enige sancties zouden zijn die voor dit soort inbreuk worden opgelegd, zouden zij de overtreders mogelijkerwijs niet daadwerkelijk de economische voordelen van de door hen gemaakte inbreuken ontnemen. Een dergelijke sanctie zou dus noch doeltreffend noch afschrikkend zijn.

    49

    Bij de beoordeling van de evenredigheid van de sanctie moet ook rekening worden gehouden met de verhouding tussen het bedrag van de geldboete die kan worden opgelegd en het economische voordeel dat uit de inbreuk voortvloeit, teneinde de overtreders ervan te weerhouden een dergelijke inbreuk te maken, alsook, overeenkomstig artikel 90, lid 3, van verordening nr. 1224/2009, met de waarde van de visserijproducten die uit een ernstige inbreuk zijn verkregen.

    50

    Indien, zoals in het hoofdgeding, een geldboete wordt opgelegd aan de kapitein van een vissersvaartuig die er niet de eigenaar van is, dan zou de kapitein, ten eerste, geen afschrikkend effect kunnen ondervinden van deze sanctie, en, ten tweede, de economische voordelen kunnen blijven genieten van de in strijd met artikel 32 van verordening nr. 850/98 verkregen vangsten en de door deze bepaling verboden machine kunnen blijven houden met het oog op het eventuele gebruik ervan.

    51

    Voorts wordt de sanctie, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, volgens section 28 van de wet van 2006 aangepast aan de ernst van het strafbare feit, zoals die door de Ierse autoriteiten is vastgesteld. Zoals Ierland in zijn opmerkingen uiteenzet, hangen de sancties immers af van de aard van het strafbare feit, met inbegrip van de vraag of er sprake is van één versnelde vervolging, met een procedure zonder jury voor een enkele rechter, voor minder ernstige strafbare feiten, dan wel van vervolging na inbeschuldigingstelling, met jury, voor ernstiger strafbare feiten. In dit laatste geval is, wanneer een persoon schuldig wordt verklaard, de inbeslagneming van verboden of niet-conforme vangsten en van verboden of niet-conform vistuig verplicht voor bepaalde bij deze wet vastgestelde strafbare feiten, waarbij de rechter evenwel kan beslissen geen inbeslagneming te gelasten voor bepaalde van deze strafbare feiten of in geval van een eerste strafbaar feit. De rechter kan ook een zwaardere sanctie opleggen en de vergunning voor het betrokken vaartuig intrekken of schorsen.

    52

    Gelet op de ernst van de inbreuk en het doel van artikel 32 van verordening nr. 850/98, en onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties met betrekking tot het totale niveau van de sancties en de begeleidende sancties naar Iers recht, is de verplichte inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en van het verboden of niet-conforme vistuig dus noodzakelijk om de overtreders de economische voordelen te ontnemen die uit de inbreuk voortvloeien. Zij lijkt ook een afschrikkend effect te hebben.

    53

    Een dergelijke sanctie is bijgevolg in overeenstemming met de criteria van artikel 89, lid 2, van verordening nr. 1224/2009, volgens welke de verantwoordelijke personen de economische voordelen die zij aan hun inbreuk te danken hebben, daadwerkelijk moeten kwijtraken en de sancties ertoe moeten leiden dat resultaten worden behaald die in verhouding staan tot de ernst van die inbreuken, zodat verdere inbreuken van dezelfde aard effectief worden ontmoedigd.

    54

    Bovendien moet de nationale rechter de eventuele gevolgen van de sanctie voor de overtreder beoordelen wat zijn legitieme recht betreft om zijn beroep uit te oefenen, overeenkomstig artikel 89, lid 2, van verordening nr. 1224/2009. K. M. betoogt dienaangaande in zijn bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen dat de inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en van het verboden of niet-conforme vistuig zeer ernstige gevolgen zou hebben voor zijn reputatie en professionele toekomst, dat hij niet de bedoeling had de betrokken regels opzettelijk te schenden om daar voordeel uit te halen en dat hij voordien geen andere overtredingen had begaan. Het staat echter aan de verwijzende rechter om die elementen te onderzoeken.

    55

    Voorts zij eraan herinnerd dat artikel 90, lid 1, van verordening nr. 1224/2009 weliswaar melding maakt van bepaalde criteria waarmee de bevoegde autoriteiten van de lidstaat rekening kunnen houden bij de beoordeling van de ernst van een inbreuk, maar dat deze bepaling moet worden gelezen in samenhang met overweging 39 van deze verordening, waarin wordt gepreciseerd dat deze criteria beogen sancties vast te stellen die afschrikwekkend zijn. Gelet op het soort sancties in kwestie en bij gebreke van aanwijzingen daarvoor in de tekst van deze verordening, dient eraan te worden herinnerd dat het evenredigheidsvereiste waaraan de door de lidstaten ingevoerde sancties moeten voldoen, daarentegen niet inhoudt dat deze autoriteiten bij de toepassing van dat artikel 90, lid 1, rekening moeten houden met de concrete en bijzondere omstandigheden van elk geval, en evenmin dat zij noodzakelijkerwijs rekening moeten houden met opzet of herhaling (zie naar analogie arrest van 16 juli 2015, Chmielewski, C‑255/14, EU:C:2015:475, punten 28 en 29).

    56

    Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat de artikelen 89 en 90 van verordening nr. 1224/2009, gelezen in het licht van het in artikel 49, lid 3, van het Handvest neergelegde evenredigheidsbeginsel, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, niet verzetten tegen een nationale bepaling die, als sanctie voor schending van artikel 32 van verordening nr. 850/98, niet alleen voorziet in een geldboete, maar ook in de verplichte inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en van het verboden of niet-conforme vistuig aan boord van het betrokken vaartuig.

    Kosten

    57

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

     

    De artikelen 89 en 90 van verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006, gelezen in het licht van het in artikel 49, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde evenredigheidsbeginsel, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter te verrichten verificaties, niet verzetten tegen een nationale bepaling die, als sanctie voor schending van artikel 32 van verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 227/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013, niet alleen voorziet in een geldboete, maar ook in de verplichte inbeslagneming van de verboden of niet-conforme vangsten en van het verboden of niet-conforme vistuig aan boord van het betrokken vaartuig.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Engels.

    Naar boven