Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62011CJ0281

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 december 2013.
    Europese Commissie tegen Republiek Polen.
    Niet-nakoming - Ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen - Richtlijn 2009/41/EG - Onjuiste en onvolledige omzetting.
    Zaak C-281/11.

    Jurisprudentie – Algemeen

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2013:855

    ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

    19 december 2013 ( *1 )

    „Niet-nakoming — Ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen — Richtlijn 2009/41/EG — Onjuiste en onvolledige omzetting”

    In zaak C‑281/11,

    betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 6 juni 2011,

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Pignataro‑Nolin en M. Owsiany-Hornung als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Republiek Polen, vertegenwoordigd door B. Majczyna en M. Szpunar als gemachtigden,

    verweerster,

    wijst

    HET HOF (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Ilešič, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, M. Safjan en M. Berger (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: E. Sharpston,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Republiek Polen, door de artikelen 2, sub a, b en d tot en met f, 3, lid 3, 4, lid 3, 6 tot en met 9, leden 1 en 2, sub a, 10, leden 3 en 4, 18, lid 1, tweede alinea, leden 3 en 4, van richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van6 mei 2009 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PB L 125, blz. 75) alsook bijlage V, delen A, vierde streepje, B, eerste streepje, en C, eerste streepje, bij deze richtlijn niet of niet juist in nationaal recht om te zetten, niet heeft voldaan aan de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    2

    Luidens artikel 2 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB 2003, L 236, blz. 33; hierna: „Toetredingsakte”) waren de Verdragen en de door de instellingen van de Europese Unie vóór de toetreding genomen besluiten verbindend voor de Republiek Polen vanaf 1 mei 2004, zijnde de datum waarop zij is toegetreden.

    3

    Overeenkomstig artikel 54 van de Toetredingsakte stellen de nieuwe lidstaten de maatregelen in werking die noodzakelijk zijn om vanaf de toetreding uitvoering te geven aan de richtlijnen en beschikkingen, tenzij in de in artikel 24 van deze Akte bedoelde bijlagen of in andere bepalingen van deze Akte of de bijlagen daarbij een andere termijn is vastgesteld. Aangezien noch de op de Republiek Polen betrekking hebbende bijlage XII bij deze Akte, die in artikel 24 van de Toetredingsakte is genoemd, noch andere bepalingen van de Toetredingsakte met betrekking tot deze lidstaat specifieke bepalingen bevatten inzake de richtlijnen 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PB L 117, blz. 1) en 98/81/EG van de Raad van 26 oktober 1998 tot wijziging van richtlijn 90/219 (PB L 330, blz. 13), was de Republiek Polen gehouden deze richtlijnen uiterlijk op de datum van haar toetreding tot de Unie in nationaal recht te hebben omgezet.

    4

    Richtlijn 90/219 stelt gemeenschappelijke maatregelen vast voor het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen teneinde de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.

    5

    Deze richtlijn is gewijzigd bij richtlijn 98/81.

    6

    Richtlijn 90/219, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/81 (hierna: „richtlijn 90/219, zoals gewijzigd”) is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2009/41, die op 10 juni 2009 in werking is getreden.

    7

    Artikel 2 van richtlijn 2009/41, dat identiek is aan artikel 2 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, geeft de volgende definities:

    „[...]

    a)

    ‚micro-organisme’: elke cellulaire of niet-cellulaire microbiologische entiteit met het vermogen tot replicatie of tot overbrenging van genetisch materiaal, met inbegrip van virussen, viroïden en dierlijke en plantencellen in cultuur;

    b)

    ‚genetisch gemodificeerd micro-organisme’ (GGM): een micro-organisme waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze die van nature door voortplanting en/of natuurlijke recombinatie niet plaatsvindt; volgens deze definitie:

    i)

    vindt in elk geval genetische modificatie plaats indien een van de in bijlage I, deel A, genoemde technieken wordt toegepast;

    ii)

    worden de in bijlage I, deel B, genoemde technieken niet beschouwd als technieken die tot genetische modificatie leiden;

    [...]

    d)

    ‚ongeval’: elk incident tijdens het ingeperkte gebruik waarbij onbedoeld een significante hoeveelheid GGM’s vrijkomt waardoor de menselijke gezondheid of het milieu onmiddellijk of op termijn in gevaar kan worden gebracht;

    e)

    ‚gebruiker’: elke natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het ingeperkte gebruik van GGM’s;

    [...]”

    8

    Artikel 3, lid 3, van richtlijn 2009/41, dat overeenstemt met artikel 4, tweede alinea, van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, luidt:

    „[R]ichtlijn [2009/41] is niet van toepassing op de opslag, de kweek, het transport, de vernietiging, de verwijdering of het gebruik van GGM’s die op de markt zijn gebracht overeenkomstig richtlijn 2001/18/EG [van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PB L 106, blz. 1)] of krachtens andere communautaire wetgeving die voorziet in een specifieke milieurisicobeoordeling die vergelijkbaar is met die van die richtlijn, op voorwaarde dat het ingeperkt gebruik in overeenstemming is met de eventueel aan de toestemming tot het in de handel brengen verbonden voorwaarden.”

    9

    In artikel 6 van richtlijn 2009/41, dat identiek is aan artikel 7 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, is bepaald:

    „Wanneer in een installatie voor het eerst een ingeperkt gebruik plaatsvindt, is de gebruiker gehouden tevoren bij de bevoegde instantie een kennisgeving in te dienen die minimaal de in bijlage V, deel A, genoemde informatie bevat.”

    10

    Artikel 7 van richtlijn 2009/41, dat in de plaats is gekomen van artikel 8 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, bepaalt:

    „Zodra de in artikel 6 bedoelde kennisgeving is ingediend, mag vervolgens zonder verdere kennisgeving ingeperkt gebruik van klasse 1 plaatsvinden. Gebruikers van GGM’s zijn bij ingeperkt gebruik van klasse 1 gehouden van elke analyse als bedoeld in artikel 4, lid 6, een verslag bij te houden en dit op verzoek ter beschikking van de bevoegde instantie te stellen.”

    11

    Artikel 8 van richtlijn 2009/41, dat in nagenoeg dezelfde bewoordingen is gesteld als artikel 9 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, luidt als volgt:

    „1.   Wanneer in een overeenkomstig artikel 6 aangemelde installatie al dan niet voor het eerst ingeperkt gebruik van klasse 2 plaatsvindt, dient tevoren een kennisgeving te worden ingediend die de in bijlage V, deel B, genoemde informatie bevat.

    2.   Als voor de installatie al eerder een kennisgeving van ingeperkt gebruik van klasse 2 of hoger is ingediend en als is voldaan aan de daarmee verband houdende eisen voor toestemming, kan onmiddellijk na de indiening van de nieuwe kennisgeving met ingeperkt gebruik van klasse 2 worden begonnen.

    De indiener kan ook zelf de bevoegde instantie om een besluit inzake formele toestemming verzoeken. Dat besluit moet uiterlijk 45 dagen na de kennisgeving worden genomen.

    3.   Indien voor de installatie niet eerder een kennisgeving van ingeperkt gebruik van klasse 2 of hoger is ingediend, mag, als de bevoegde instantie geen bezwaar kenbaar heeft gemaakt, met ingeperkt gebruik van klasse 2 worden begonnen 45 dagen na de indiening van de in lid 1 bedoelde kennisgeving, of eerder als de bevoegde instantie daarmee instemt.”

    12

    Artikel 9 van richtlijn 2009/41, waarvan de inhoud nagenoeg identiek is aan die van artikel 10 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, luidt:

    „1.   Wanneer in een overeenkomstig artikel 6 aangemelde installatie al dan niet voor het eerst ingeperkt gebruik van klasse 3 of klasse 4 plaatsvindt, dient tevoren een kennisgeving te worden ingediend die de in bijlage V, deel C, genoemde informatie bevat.

    2.   Met ingeperkt gebruik van klasse 3 of hoger mag niet worden begonnen zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de bevoegde instantie die haar besluit schriftelijk meedeelt:

    a)

    uiterlijk 45 dagen na indiening van de nieuwe kennisgeving, in het geval van een installatie waarvoor al eerder een kennisgeving is ingediend van ingeperkt gebruik van klasse 3 of hoger en indien is voldaan aan daarmee verband houdende eisen voor toestemming voor dezelfde of een hogere klasse dan die van het ingeperkt gebruik waarmee men voornemens is te beginnen;

    b)

    uiterlijk 90 dagen na indiening van de kennisgeving, in de overige gevallen.”

    13

    Artikel 10 van richtlijn 2009/41, dat overeenstemt met artikel 11 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, bepaalt:

    „1.   De lidstaten wijzen de instantie of instanties aan die bevoegd is (zijn) voor de uitvoering van de uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen en voor het ontvangen en het bevestigen van de ontvangst van de in artikel 6, 8 en 9 bedoelde kennisgeving.

    2.   De bevoegde instantie onderzoekt of de kennisgeving aan de eisen van deze richtlijn voldoet, of de verstrekte gegevens juist en volledig zijn, of de in artikel 4, lid 2, bedoelde analyse en de klasse van ingeperkt gebruik correct zijn en, zo nodig, of de inperkings- en andere beschermingsmaatregelen, het afvalbeheer en de rampenbestrijding passend zijn.

    3.   Zo nodig kan de bevoegde instantie:

    a)

    de gebruiker verzoeken nadere informatie te verstrekken of de omstandigheden van het voorgestelde ingeperkt gebruik dan wel de klasse waarin dit is ingedeeld, te wijzigen. In dit geval kan de bevoegde instantie eisen dat niet met het voorgestelde ingeperkt gebruik wordt begonnen of het lopende ingeperkt gebruik wordt geschorst of beëindigd totdat de bevoegde instantie dit ingeperkt gebruik op basis van de nadere informatie of de gewijzigde omstandigheden heeft goedgekeurd;

    b)

    aan het ingeperkt gebruik een tijdslimiet of bepaalde specifieke voorwaarden verbinden.

    4.   Voor de berekening van de in de artikelen 8 en 9 genoemde termijnen wordt geen rekening gehouden met de termijnen gedurende welke de bevoegde instantie:

    a)

    wacht op nadere informatie waarom zij de kennisgever overeenkomstig lid 3, sub a, eventueel heeft verzocht, of

    b)

    overeenkomstig artikel 12 een openbaar onderzoek verricht of het publiek raadpleegt.”

    14

    Artikel 16 van richtlijn 2009/41, dat in wezen in identieke bewoordingen als artikel 17 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, is gesteld, luidt:

    „De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde instantie inspecties organiseert en andere controlemaatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de gebruiker zich aan de bepalingen van deze richtlijn houdt.”

    15

    Artikel 18, leden 1, 3 en 4, van richtlijn 2009/41, dat overeenstemt met artikel 19, leden 1, 4, en 5 van richtlijn 90/219, zoals gewijzigd, bepaalt:

    „1.   Wanneer de openbaarmaking ervan gevolgen heeft voor een of meer van de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie [(PB L 41, blz. 26)] genoemde punten kan de kennisgever aangeven dat bepaalde informatie in een op grond van deze richtlijn ingediende kennisgeving vertrouwelijk moet worden behandeld. In dit geval moeten aantoonbare redenen worden aangevoerd.

    De bevoegde instantie besluit na overleg met de kennisgever welke informatie vertrouwelijk zal worden behandeld en brengt de kennisgever op de hoogte van haar besluit.

    [...]

    3.   De Commissie en de bevoegde instantie geven aan derden geen informatie door ten aanzien waarvan overeenkomstig de tweede alinea van lid 1 tot vertrouwelijke behandeling besloten is en waarvan krachtens deze richtlijn kennis is gegeven of die krachtens deze richtlijn anderszins is verstrekt; ook dienen zij de rechten inzake de intellectuele eigendom van de ontvangen gegevens te beschermen.

    4.   Wanneer de kennisgever, om welke reden dan ook, zijn kennisgeving intrekt, moet de bevoegde instantie de vertrouwelijkheid van de verschafte informatie respecteren.”

    Pools recht

    16

    Artikel 3 van de ustawa o organizmach genetycznie zmodyfikowanych (wet op de genetisch gemodificeerde organismen) van 22 juni 2001 (Dz. U. 2007, nr. 36, positie 233, hierna: „GGO-wet”) bevat de volgende definities:

    „1)

    ‚organisme’: elke cellulaire of niet-cellulaire biologische entiteit met het vermogen tot replicatie of tot overbrenging van genetisch materiaal, met inbegrip van virussen en viroïden;

    2)

    ‚genetisch gemodificeerd organisme’ [(GGO)]: een niet-menselijk organisme waarvan het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden door voortplanting en/of natuurlijke recombinatie niet voorkomende wijze, met name door middel van:

    a)

    DNA-recombinant-technieken waarbij vectorsystemen worden ingezet en met name genetisch materiaal wordt gevormd doordat buiten een organisme geproduceerde DNA-moleculen in virussen, plasmiden of andere vectorsystemen worden geïnsereerd en worden ingebracht in een gastheerorganisme waarin zij niet van nature voorkomen maar waarin zij zich voortdurend kunnen vermenigvuldigen;

    b)

    technieken waarbij buiten het organisme geprepareerd erfelijk materiaal rechtstreeks wordt ingebracht, waaronder micro-injectie, macro-injectie en micro-encapsulatie;

    c)

    niet van nature voorkomende methoden die bestaan in de fusie van genetisch materiaal van twee of meer verschillende cellen die leidt tot de vorming van een nieuwe cel die haar genetisch materiaal, dat verschilt van het ouderlijk materiaal, op dochtercellen kan overdragen;

    [...]

    7)

    ‚GGO-gebruiker’: een natuurlijke of rechtspersoon of een organisatorische entiteit zonder rechtspersoonlijkheid die voor eigen rekening een ingeperkt gebruik maakt van GGO’s of een activiteit verricht waarbij GGO’s doelbewust in het milieu worden geïntroduceerd, waaronder het in de handel brengen van GGO-producten;

    8)

    ‚ongeval’: elk incident dat leidt tot een onbedoelde verspreiding van GGO’s tijdens het ingeperkte gebruik, dat een direct of toekomstig gevaar kan opleveren voor de menselijke gezondheid of het milieu;

    [...]”

    17

    Artikel 14 van de GGO-wet bepaalt:

    „1.   De minister publiceert in het staatsblad, onder voorbehoud van lid 2, de gegevens over de in artikel 33 bedoelde ongevallen en de daaruit voortvloeiende gevolgen en gevaren.

    2.   De bepalingen betreffende de toegang tot milieu-informatie gelden mutatis mutandis voor de toegang tot GGO-informatie.”

    18

    Artikel 14 bis van deze wet luidt:

    „Worden openbaar gemaakt:

    1)

    de gegevens betreffende de algemene kenmerken van de GGO’s;

    2)

    de gegevens betreffende de naam en het adres of de benaming en de zetel van een GGO-gebruiker;

    3)

    de gegevens betreffende de plaats van het ingeperkte gebruik van GGO’s of de doelbewuste introductie van GGO’s in het milieu;

    4)

    de gegevens betreffende de plaats, de draagwijdte en de aard van het in de handel brengen van GGO’s;

    5)

    de andere gegevens dan die welke in de punten 1 tot en met 4 zijn opgesomd en van belang zijn voor de zekerheid en de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu.”

    19

    Artikel 16 van die wet bepaalt:

    „Voor het ingeperkte gebruik van GGO’s is een vergunning nodig van de minister, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.”

    20

    Artikel 17, lid 1, van die wet luidt:

    „Er zijn vier categorieën van ingeperkt GGO-gebruik naargelang van de omvang van het risico voor de menselijke gezondheid en het milieu:

    1)

    categorie I – activiteiten die geen risico inhouden;

    2)

    categorie II – activiteiten die een gering risico inhouden;

    3)

    categorie III – activiteiten die een matig risico inhouden;

    4)

    categorie IV – activiteiten die een groot risico inhouden.”

    21

    Artikel 21 van de GGO-wet luidt als volgt:

    „1.   De aanvragen voor de in artikel 16 bedoelde vergunning voor ingeperkt GGO-gebruik bevatten met name:

    1)

    gegevens over de GGO-gebruiker, waaronder de naam en de zetel, of de naam, de voornaam en het adres, alsook de naam en de voornaam van degene die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het voorgenomen ingeperkte GGO-gebruik;

    2)

    gegevens over de voorgenomen activiteit, waaronder de kenmerken van de GGO of de combinatie van GGO’s:

    a)

    recipiënte organismen en donororganismen en het toegepaste vectorsysteem;

    b)

    bron en voorgenomen functie van het bij de modificatie gebruikte genetisch materiaal;

    c)

    onderscheidende kenmerken van de GGO;

    3)

    gegevens over de verwachte risiconiveaus en -types;

    4)

    gegevens over de bij de modificatie van GGO’s geldende veiligheidsmaatregelen;

    5)

    gegevens over de maatregelen die zijn vastgesteld voor de verwerking van GGO-afval.

    2.   Bij de in lid 1 bedoelde vergunningsaanvraag voor ingeperkt GGO-gebruik dient te worden gevoegd:

    1)

    het risicobeoordelingsdossier in de zin van artikel 6;

    2)

    het noodplan in de zin van artikel 19.

    3.   De vergunningsaanvragen voor een nieuw ingeperkt GGO-gebruik moeten bovendien informatie bevatten over de resultaten van het eerdere ingeperkte gebruik.”

    22

    Artikel 23 van die wet luidt:

    „1.   De vergunning wordt, onder voorbehoud van lid 4, voor hoogstens vijf jaar verleend, nadat is vastgesteld dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor ingeperkt GGO-gebruik.

    2.   Voorafgaand aan de verlening van de vergunning kan:

    1)

    de GGO-gebruiker die de aanvraag heeft ingediend zo nodig worden verzocht om binnen de gestelde termijn de ontbrekende documenten in te dienen die kunnen aantonen dat hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor ingeperkt GGO-gebruik;

    2)

    de GGO-gebruiker worden verzocht om nadere informatie te verstrekken die nodig is om het dossier volledig te kunnen beoordelen, waaronder met name het in artikel 15 bedoelde standpunt;

    3)

    worden overgegaan tot een beoordeling van de in de vergunningsaanvraag vermelde feiten teneinde vast te stellen of de GGO-gebruiker die het verzoek heeft ingediend, voldoet aan de voorwaarden voor het ingeperkte gebruik van de GGO waarop de aanvraag betrekking heeft.

    3.   De aanvrager draagt de kosten die verband houden met de indiening van de nadere informatie en het standpunt als bedoeld in lid 2.

    4.   De minister weigert de voor activiteiten van de categorieën III en IV aangevraagde vergunning wanneer op goede gronden kan worden aangenomen dat de voorgenomen beschermingsmaatregelen niet de nodige waarborgen bieden om alle ernstige of onherstelbare consequenties van een ongeval of van elk risico op een ongeval in het kader van het voorgenomen ingeperkte GGO-gebruik uit te sluiten.”

    23

    Artikel 24 van die wet bepaalt:

    „1.   De vergunning voor ingeperkt GGO-gebruik wordt verleend binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn wordt geschorst in de in artikel 23, lid 2, punten 1 en 2, bedoelde gevallen.

    1   bis. In de in artikel 29 bedoelde gevallen wordt de in lid 1 bedoelde termijn voor de afgifte van de vergunning voor ingeperkt GGO-gebruik verlengd met de duur van de raadpleging, met een maximum van 30 dagen.

    2.   Wordt geconstateerd dat de activiteit in een lagere risicocategorie is ingedeeld dan die waarin zij gelet op de verzamelde documenten zou moeten zijn ingedeeld, kan van de GGO-gebruiker worden verlangd dat hij de indeling van de activiteit wijzigt.

    3.   In geval van weigering om de indeling van de activiteit te wijzigen, weigert de minister de verlening van de vergunning of trekt hij de vergunning in.

    4.   Wanneer de bescherming van de menselijke gezondheid of het milieu zulks vereist, kunnen in de vergunning voor ingeperkt GGO-gebruik aan de concrete toepassing van het ingeperkte GGO-gebruik extra voorwaarden worden gesteld met betrekking tot het niveau en het type van maatregelen inzake de beveiliging en veiligheid van werknemers, die verder gaan dan de op basis van de artikelen 17 en 18 gestelde eisen.”

    24

    Artikel 29 van die wet bepaalt:

    „De deelname van het publiek aan de vergunningsprocedure voor ingeperkt GGO-gebruik wordt beheerst door de bepalingen inzake deelname van het publiek aan procedures betreffende milieubescherming.”

    25

    Artikel 31 van de GGO-wet voorziet in de mogelijkheid om de indeling in een bepaalde categorie te wijzigen op grond van „een in de risicocategorie I of II ingedeeld nieuw ingeperkt GGO-gebruik dat op dezelfde plaats en onder dezelfde voorwaarden plaatsvindt en [waarvoor], onder voorbehoud van artikel 24, lid 2, geen nieuwe vergunning voor ingeperkt GGO-gebruik is vereist”.

    26

    Artikel 32 van die wet luidt:

    „1.   De GGO-gebruiker moet de minister en het in artikel 19, lid 5, bedoelde orgaan onverwijld in kennis stellen van:

    1)

    elke wijziging van de voorwaarden van het ingeperkte GGO-gebruik die een verhoging van de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu tot gevolg kan hebben;

    2)

    elke wijziging van de in artikel 21 genoemde gegevens.

    2.   In de in lid 1, punt 1, bedoelde gevallen verzoekt de minister de GGO-gebruiker, rekening houdend met de aspecten inzake persoonlijke veiligheid en milieu, om de daarmee verband houdende voorwaarden te wijzigen of het ingeperkte GGO-gebruik op te schorten of te beëindigen en legt hij de GGO-gebruiker een termijn op om dit te doen.”

    27

    Artikel 34, lid 1, van deze wet bepaalt:

    „1.   De minister houdt een register van ingeperkte GGO-gebruiken bij.

    2.   Het in lid 1 bedoelde register bevat:

    1)

    de vergunningsaanvragen voor het ingeperkte GGO-gebruik en de bijbehorende documenten;

    2)

    de kennisgevingen van het nieuwe ingeperkte GGO-gebruik;

    3)

    de vergunningen voor ingeperkt GGO-gebruik, met bewijsstukken en gegevens over de intrekking of wijziging van de vergunningen;

    4)

    het standpunt van de Commissie;

    5)

    gegevens over de ongevallen, met name:

    a)

    een lijst van de ongevallen;

    b)

    een analyse van de oorzaken van de verschillende ongevallen;

    c)

    een beschrijving van de ervaring die is opgedaan bij de hulpverlening en ongedaanmaking van de gevolgen van de ongevallen;

    d)

    een lijst van de maatregelen die de GGO-gebruiker heeft genomen om elk ander ongeval van dat type te voorkomen;

    e)

    een evaluatie van de gevolgen van het ongeval.

    2a.   Het register wordt in elektronische vorm bijgehouden.

    3.   Het register is openbaar; de artikelen 14, lid 2, en 14 bis zijn van overeenkomstige toepassing.

    4.   Inzage in het register is gratis.”

    28

    De ustawa o udostępnianiu informacji o środowisku i jego ochronie, udziale społeczeństwa w ochronie środowiska oraz o ocenach oddziaływania na środowisko (wet op de toegang tot de gegevens inzake milieu en milieubescherming, de deelname van het publiek aan milieubescherming en de beoordeling van de milieueffecten) van 3 oktober 2008 (Dz. U. nr. 199, positie 1277; hierna: „wet op de toegang tot milieu-informatie”) maakt deel uit van de in Polen geldende regeling voor ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen.

    29

    Luidens artikel 16, lid 1, van die wet verschaffen de bestuurlijke autoriteiten het publiek geen toegang tot de informatie inzake milieu en milieubescherming indien deze informatie ziet op:

    „1)

    individuele gegevens die zijn gebruikt tijdens voor overheidsstatistieken verricht onderzoek en die vallen onder de statistische geheimhouding als bedoeld in de wet van 29 juni 1995 op de overheidsstatistieken [...];

    2)

    zaken die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijke, disciplinaire of strafrechtelijke procedure, wanneer de toegang tot de gegevens het verloop van de procedure kan verstoren;

    3)

    zaken die vallen onder het auteursrecht overeenkomstig de wet van 4 februari 1994 betreffende het auteursrecht, de naburige rechten en het octrooirecht [...] en de wet van 30 juni 2000 op het industriële-eigendomsrecht [...], indien de toegang tot de gegevens afbreuk kan doen aan deze rechten;

    4)

    op derden betrekking hebbende persoonsgegevens als bedoeld in de wet van 29 augustus 1997 op de bescherming van persoonsgegevens [...], indien de toegang tot de gegevens kan leiden tot schending van de bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens;

    5)

    door derden verstrekte documenten of gegevens, wanneer deze personen deze informatie vrijwillig hebben verstrekt onder de voorwaarde dat deze informatie niet openbaar zou worden gemaakt, wanneer zij die informatie niet moesten verstrekken en hun niet de verplichting kon worden opgelegd om die informatie te verstrekken;

    6)

    documenten of gegevens waartoe de toegang een risico kan inhouden voor het milieu en de nationale ecologische veiligheid;

    7)

    commercieel gevoelige informatie, waaronder met name de door derden verstrekte technische gegevens die onder het zakengeheim vallen, indien de toegang tot deze informatie gevolgen kan hebben voor de concurrentiepositie van deze personen en zij op gemotiveerde wijze hebben verzocht om deze gegevens niet openbaar te maken;

    8)

    activiteiten die een aanzienlijke impact kunnen hebben op het milieu en in besloten ruimten worden verricht, waarop de procedure tot deelname van het publiek overeenkomstig artikel 79, lid 2 geen toepassing vindt;

    9)

    defensie en staatsveiligheid;

    10)

    openbare veiligheid.”

    30

    De artikelen 33 tot en met 38 van de wet op de toegang tot milieu-informatie bevatten de voorschriften met betrekking tot de deelname van het publiek aan de besluitvormingsprocedure.

    31

    Artikel 33 van die wet luidt:

    „Alvorens over te gaan tot de vaststelling of wijziging van een beslissing waarvoor deelname van het publiek is vereist, brengt de voor de vaststelling van deze beslissing bevoegde instantie het publiek zo snel mogelijk op de hoogte over:

    1)

    het feit dat een beoordeling van de mogelijke milieueffecten van een activiteit wordt verricht;

    2)

    de inleiding van de procedure;

    3)

    het voorwerp van de in de betrokken zaak te nemen beslissing;

    4)

    de instantie die bevoegd is om de beslissing te nemen en de bevoegde instanties die zijn geconsulteerd voor advies of goedkeuring;

    5)

    de mogelijkheden om kennis te nemen van de nodige documenten met betrekking tot de zaak en de plaats waar hiervan inzage kan worden genomen;

    6)

    de mogelijkheid om opmerkingen en verzoeken in te dienen;

    7)

    de wijzen waarop en de plaats waar de opmerkingen en de verzoeken kunnen worden ingediend, met de vermelding dat zij binnen een termijn van 21 dagen moeten worden ingediend;

    8)

    de autoriteit die bevoegd is om de opmerkingen en de verzoeken te beoordelen;

    9)

    het tijdstip en de plaats van de openbare administratieve hoorzitting als bedoeld in artikel 36, wanneer een dergelijke hoorzitting is vereist;

    10)

    de procedure inzake grensoverschrijdende milieueffecten, wanneer de inleiding van een dergelijke procedure is vereist.”

    Precontentieuze procedure

    32

    Op 23 oktober 2007 heeft de Commissie de Republiek Polen een aanmaningsbrief toegezonden, waarin zij deze lidstaat heeft geattendeerd op de noodzaak om een volledige en juiste omzetting van richtlijn 98/81 te verzekeren.

    33

    De Republiek Polen heeft op deze aanmaningsbrief gereageerd bij brief van 13 december 2007, waarin zij de argumenten heeft afgewezen die de Commissie had aangevoerd ter ondersteuning van de grieven die inhielden dat deze richtlijn niet of niet juist in nationaal recht was omgezet.

    34

    Daar zij met dit antwoord geen genoegen kon nemen, heeft de Commissie de Republiek Polen op 25 juni 2009 een met redenen omkleed advies toegezonden.

    35

    Bij brief van 20 augustus 2009 heeft de Republiek Polen op dit met redenen omkleed advies gereageerd door de argumenten te herhalen die zij in haar antwoord op de aanmaningsbrief van de Commissie had aangevoerd.

    36

    Daarop heeft de Commissie op 6 juni 2011 het onderhavige beroep ingesteld.

    Beroep

    37

    Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de Commissie het Hof kan verzoeken om schending vast te stellen van verplichtingen die voortvloeien uit de oorspronkelijke versie van een later gewijzigde of ingetrokken Uniehandeling, die in nieuwe bepalingen zijn gehandhaafd (arresten van 5 oktober 2006, Commissie/België, C-275/04, Jurispr. blz. I-9883, punt 35, 11 december 2008, Commissie/Italië, C‑174/07, punt 31, en 17 juni 2010, Commissie/Frankrijk, C-492/08, Jurispr. blz. I-5471, punt 31).

    38

    In casu staat vast dat de verplichtingen die voortvloeien uit de door de Commissie aangevoerde artikelen van richtlijn 2009/41 overeenstemmen met die welke reeds vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn golden krachtens richtlijn 90/219, zoals gewijzigd. Bijgevolg kan de Commissie in de onderhavige procedure de gestelde niet-nakoming aanvoeren, hoewel zij zich in de precontentieuze fase heeft beroepen op de overeenkomstige bepalingen van de destijds geldende richtlijn 90/219, zoals gewijzigd.

    39

    Voorts moet worden gepreciseerd dat de Commissie, na kennis te hebben genomen van de argumenten die de Poolse autoriteiten in hun verweerschrift hebben aangevoerd, in haar repliek heeft besloten tot intrekking van de in haar verzoekschrift uiteengezette grieven inzake de artikelen 2, sub f, 4, lid 3, 6, 8, lid 1, en 9, lid 1, van richtlijn 2009/41 en bijlage V, delen A, vierde streepje, B, eerste streepje, en C, eerste streepje bij deze richtlijn, die derhalve niet langer aan de orde zijn in het onderhavige beroep.

    Eerste grief: onjuiste omzetting van artikel 2, sub a, b, d, en e, van richtlijn 2009/41

    De begrippen „micro-organisme” en „genetisch gemodificeerde micro-organismen”

    – Argumenten van partijen

    40

    Om te beginnen memoreert de Commissie dat volgens vaste rechtspraak uit de eisen van de eenvormige toepassing van het Unierecht en van het beginsel van gelijke behandeling volgt dat het in de regel noodzakelijk is dat de bewoordingen van een Unierechtelijke bepaling die voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze worden uitgelegd, rekening houdend met de context van deze bepaling en met de door de betrokken regeling nagestreefde doelstelling.

    41

    De goede werking van de bij richtlijn 2009/41 ingestelde regeling kan volgens de Commissie namelijk enkel worden verzekerd door een dergelijke uitlegging en door een getrouwe omzetting van de in die richtlijn vastgestelde definities, aangezien een te ruime definitie van bepaalde termen kan afdoen aan de regelmatigheid van de omzetting van andere bepalingen van die richtlijn. De Commissie is dan ook van mening dat een letterlijke overname van de in die richtlijn vastgestelde definities in de omzettingsmaatregelen de beste manier is om te vermijden dat het Unierecht in de lidstaten niet eenvormig wordt toegepast.

    42

    De Commissie erkent dat de GGO-wet de omzetting vormt van meerdere tot hetzelfde gebied behorende richtlijnen en dat deze wet dus een ruimere werkingssfeer heeft dan die van richtlijn 2009/41, maar benadrukt dat een voldoende transparante en elke twijfel en praktische moeilijkheid vermijdende correcte omzetting van elk van de bij deze wet omgezette richtlijnen vereist dat de personele en materiële werkingssfeer van de omzettingsbepalingen van die richtlijnen duidelijk zijn afgebakend en dat op basis van de uitgevoerde omzetting een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de omzettingsbepalingen van richtlijn 2009/41 en de bepalingen die niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, wat in casu niet het geval is.

    43

    Voorts betoogt de Commissie dat de lidstaten organismen die niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2009/41 vallen weliswaar een bescherming kunnen bieden die vergelijkbaar is met die van deze richtlijn, maar dat zij de in een richtlijn vastgestelde definities niet mogen wijzigen in het kader van een omzetting, aangezien een eenvormige toepassing van de Uniewetgeving in alle lidstaten en het beginsel van autonome en eenvormige uitlegging van de bewoordingen van die wetgeving anders elk effect zou worden ontnomen.

    44

    Meer in het bijzonder verwijt de Commissie de Republiek Polen dat zij in de GGO-wet in plaats van de in de richtlijn 2009/41 gehanteerde begrippen „micro-organisme” en „genetisch gemodificeerde micro-organismen”, de begrippen „organisme” en „genetisch gemodificeerd organisme” heeft gebruikt en de „dierlijke en plantencellen in cultuur” niet heeft opgenomen in die in de nationale regeling gebruikte begrippen.

    45

    Voorts voert de Commissie aan dat bij de definitie van het begrip „genetisch gemodificeerd organisme” in de GGO-wet gebruik wordt maakt van de formulering „waarvan het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden [...] niet voorkomende wijze”, terwijl richtlijn 2009/41 een nauwkeuriger formulering gebruikt, zijnde „waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze die van nature [...] niet plaatsvindt”.

    46

    Ook in deze context betoogt de Commissie dat het feit dat de overige definities van de GGO-wet niet naar de „genetisch gemodificeerde micro-organismen” maar naar de „genetisch gemodificeerde organismen” verwijzen, de op deze definities gebaseerde bepalingen van deze wet een ruimere werkingssfeer verlenen. Dit leidt volgens haar tot juridische onduidelijkheid en tot praktische problemen bij de toepassing van richtlijn 2009/41.

    47

    De Republiek Polen betwist de argumenten van de Commissie. Wat de gestelde onnauwkeurigheid betreft van de in de GGO-wet vastgestelde definitie van het begrip „genetisch gemodificeerd organisme”, waarbij gebruik wordt maakt van de formulering „waarvan het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden [...] niet voorkomende wijze”, betwist deze lidstaat het bestaan van een dergelijke onnauwkeurigheid niet enkel ten gronde, maar ook vanuit de optiek van de ontvankelijkheid van het beroep van de Commissie, met het betoog dat deze grief voor het eerst in het stadium van de procedure voor het Hof is aangevoerd. Deze grief moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

    48

    Ten gronde voert de Republiek Polen met name aan dat de materiële werkingssfeer van de GGO-wet niet beperkt is tot de bepalingen ter omzetting van richtlijn 2009/41, maar een aantal bepalingen uit andere teksten van het Unierecht omvat, waaronder met name richtlijn 2001/18. Bijgevolg regelt deze wet niet enkel het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen, maar ook een aantal andere vragen die verband houden met dat gebruik.

    49

    Bijgevolg zien de in die wet vastgestelde definities van de begrippen „organisme” en „genetisch gemodificeerd organisme” zowel op de genetisch gemodificeerde micro-organismen als de andere genetisch gemodificeerde organismen, aangezien de elementen van deze in richtlijn 2009/41 voorkomende definities zijn opgenomen in de betrokken bepalingen van nationaal recht. Het enige verschil resulteert uit de verruiming van de werkingssfeer van de GGO-wet in vergelijking met die van richtlijn 2009/41. Dit verschil heeft daarmee te maken dat de in de Poolse regeling vastgestelde definitie in die zin is verruimd dat zij ook ziet op macro-organismen. De verruimde werkingssfeer van deze wet heeft bovendien betrekking op een materie die op Unieniveau niet is geharmoniseerd.

    50

    Wat het argument van de Commissie betreft dat de in de Poolse regeling vastgestelde definitie van het begrip „organisme” geen melding maakt van dierlijke en plantencellen in cultuur, wijst de Republiek Polen erop dat deze definitie in de GGO-wet overeenkomstig artikel 3, lid 1, van deze wet „elke cellulaire of niet-cellulaire biologische entiteit met het vermogen tot replicatie of tot overbrenging van genetisch materiaal, met inbegrip van virussen en viroïden” omvat. Derhalve omvat deze definitie gekweekte cellen zoals dierlijke en plantencellen. Gekweekte cellen maken namelijk deel uit van de verruimde categorie waarop de in genoemde wet vastgestelde definitie betrekking heeft, aangezien zij behoren tot de cellulaire of niet-cellulaire biologische entiteiten met het vermogen tot replicatie of tot overbrenging van genetisch materiaal. Volgens de Republiek Polen is voldaan aan de vereisten van richtlijn 2009/41 omdat deze cellen vallen onder de bepalingen van de GGO-wet inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde organismen.

    51

    Wat het geconstateerde verschil betreft tussen de in de GGO-wet gehanteerde formulering „het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden [...] niet voorkomende wijze” en de in richtlijn 2009/41 gebruikte formulering „het genetische materiaal [is] veranderd [...] op een wijze die van nature [...] niet plaatsvindt”, betwist de Republiek Polen dat sprake is van een dergelijk verschil en preciseert dienaangaande dat het gebruik in die Poolse wet van een werkwoord in de vorm van een bijvoeglijk gebruikt onvoltooid deelwoord niet kan indruisen tegen de door deze richtlijn nagestreefde doelstellingen.

    – Beoordeling door het Hof

    52

    Aangaande de ontvankelijkheid van de eerste grief, voor zover deze betrekking heeft op de formulering „waarvan het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden [...] niet voorkomende wijze”, zij allereerst eraan herinnerd dat een partij het voorwerp van het geschil niet kan wijzigen in de loop van het geding en dat de gegrondheid van het beroep uitsluitend moet worden onderzocht tegen de achtergrond van de conclusies die in het inleidend verzoekschrift zijn voorgedragen (zie met name arrest van 11 november 2010, Commissie/Portugal, C-543/08, Jurispr. blz. I-11241, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    53

    Voorts was de Commissie krachtens artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 38, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, in de versie die gold ten tijde van de instelling van het beroep, verplicht om in elk krachtens artikel 258 VWEU ingediend verzoekschrift de exacte grieven aan te geven waarover zij een uitspraak van het Hof verlangde, evenals – in elk geval summier – de juridische en feitelijke gronden waarop die grieven berustten (zie in die zin arresten van 31 maart 1992, Commissie/Denemarken, C-52/90, Jurispr. blz. I-2187, punt 17; 4 mei 2006, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C-508/03, Jurispr. blz. I-3969, punt 62; 3 juni 2010, Commissie/Spanje, C-487/08, Jurispr. blz. I-4843, punt 71, en arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 21).

    54

    In casu heeft de Commissie in de conclusies van het inleidend verzoekschrift duidelijk aangegeven dat zij de Republiek Polen verwijt dat zij het in artikel 2, sub b, van richtlijn 2009/41 vermelde begrip „genetisch gemodificeerd micro-organisme” niet juist heeft omgezet door in de GGO-wet de bewoordingen „genetisch gemodificeerd organisme” te gebruiken.

    55

    Het is juist dat de Commissie pas in haar verzoekschrift voor het eerst het argument heeft aangevoerd dat was gebaseerd op de onnauwkeurigheid van het deel van de in de GGO-wet vastgestelde definitie van het begrip „genetisch gemodificeerd organisme” waarin wordt gewaagd van een organisme „waarvan het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden [...] niet voorkomende wijze”. De Commissie is van mening dat richtlijn 2009/41, waarin de bewoordingen „waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze die van nature [...] niet plaatsvindt” worden gebruikt, nauwkeuriger is.

    56

    Niettemin moet worden vastgesteld dat de grief van de Commissie telkens betrekking heeft op dezelfde definitie, aangezien het deel van de definitie waarin wordt gewaagd van de bewoordingen „waarvan het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden [...] niet voorkomende wijze”, deel uitmaakt van de definitie van het begrip „organisme”, waarmee het onlosmakelijk is verbonden en die aldus het voorwerp vormt van de grief die de Commissie in algemene termen heeft geformuleerd. Anders dan de Republiek Polen betoogt, heeft de Commissie zich bijgevolg ertoe beperkt de grief dat die lidstaat een begrip van richtlijn 2009/41 niet juist had omgezet, te preciseren door bij de formulering van deze grief veeleer als bijkomend argument ter illustratie van de gegrondheid van die grief naar een deel van dat begrip te verwijzen.

    57

    Hieruit volgt dat het feit dat de Commissie een grief die zij in de precontentieuze procedure reeds in meer algemene termen had geformuleerd, nauwkeuriger heeft omschreven, het voorwerp van de gestelde niet-nakoming niet heeft gewijzigd en de omvang van het geschil dus niet heeft beïnvloed (zie arresten van 27 november 2003, Commissie/Finland, C-185/00, Jurispr. blz. I-14189, punten 84‑87, 8 juli 2010, Commissie/Portugal, C-171/08, Jurispr. blz. I-6817, punt 29, en 11 november 2010, Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 23).

    58

    Gelet op een en ander, moet de door de Republiek Polen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen.

    59

    Wat de grond van de zaak betreft, zij eraan herinnerd dat de Commissie niet betwist dat de Republiek Polen het recht heeft om de werkingssfeer van het door richtlijn 2009/41 ingestelde beschermingssysteem uit te breiden naar andere gebieden, te weten naar „organismen” en „genetisch gemodificeerde organismen”. Niettemin is zij van mening dat het nuttig zou zijn te waarborgen dat de nationale bepalingen ter omzetting van die richtlijn voldoende duidelijk kunnen worden onderscheiden van die welke niet onder die Uniehandeling vallen, teneinde juridische onduidelijkheid en elke twijfel of elke praktische moeilijkheid te vermijden. Deze instelling is dan ook van mening dat de in genoemde richtlijn vastgestelde definities letterlijk moeten worden overgenomen in de nationale omzettingshandelingen, teneinde te verzekeren dat de Unieregeling in alle lidstaten op eenvormige wijze wordt toegepast.

    60

    In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak voor de omzetting van een richtlijn in nationaal recht niet noodzakelijkerwijs is vereist dat de bepalingen ervan formeel en letterlijk worden overgenomen in een uitdrukkelijke en specifieke wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling, maar dat een algemene juridische context kan volstaan wanneer deze daadwerkelijk de volledige toepassing van deze richtlijn op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze verzekert (zie met name arrest van 3 maart 2011, Commissie/Ierland, C-50/09, Jurispr. blz. I-873, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    61

    Voorts moet worden geconstateerd dat in casu de Commissie er zich toe heeft beperkt, de specificiteit van richtlijn 2009/41 aan te voeren, zonder te preciseren wat de strekking is van deze specificiteit die een letterlijke omzetting van de door deze richtlijn gedefinieerde begrippen vereist, en zonder de exacte redenen aan te geven waarom zij van mening is dat de door de Republiek Polen gekozen omzettingsmethode – waarbij aan de in de GGO-wet gehanteerde begrippen een ruimere draagwijdte wordt verleend – het risico met zich brengt dat de bepalingen ter omzetting van die richtlijn niet duidelijk herkenbaar zijn, waardoor de eenvormige toepassing van het Unierecht in het gedrang komt. Meer bepaald vermeldt de Commissie geen enkele hypothese waarin één van de in de GGO-wet gehanteerde ruimere definities zou kunnen leiden tot praktische moeilijkheden of onduidelijkheden wat de toepassing van deze wet op zowel micro-organismen als genetisch gemodificeerde micro-organismen betreft.

    62

    Bovendien heeft de Commissie geenszins aangetoond dat het gebruik van de term „organisme” in plaats van „micro-organisme” op zich de door richtlijn 2009/41 nagestreefde doelstellingen effectief doorkruist.

    63

    Aangaande het argument van de Commissie dat een onjuiste definitie van de begrippen „micro-organisme” en „genetisch gemodificeerd micro-organisme” negatieve consequenties heeft voor andere in die richtlijn voorkomende begrippen zoals „ongeval” of „gebruiker”, zij geconstateerd dat de Commissie geenszins heeft aangetoond dat deze omstandigheid op zich een niet-nakoming door de Republiek Polen oplevert.

    64

    Met betrekking tot het argument dat in het in de GGO-wet voorkomende begrip „organisme” geen melding wordt gemaakt van dierlijke en plantencellen in cultuur, moet worden geconstateerd dat dit begrip, dat de „micro-organismen” omvat – zoals de Republiek Polen terecht opmerkt – noodzakelijkerwijs ook ziet op dierlijke en plantencellen in cultuur. Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van die wet behoren deze culturen tot de cellulaire of niet-cellulaire biologische entiteiten die zich kunnen vermenigvuldigen of genetisch materiaal kunnen overbrengen. Op dit punt zijn de voorschriften van richtlijn 2009/41 in acht genomen en is die bepaling voldoende duidelijk en laat de uitlegging ervan dan ook geen ruimte voor twijfel.

    65

    Aangaande het argument dat is gebaseerd op de aangevoerde semantische verschillen tussen het deel van de in richtlijn 2009/41 vastgestelde definitie van het begrip „genetisch gemodificeerd micro-organisme”, zijnde de zinsnede „waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze die van nature [...] niet plaatsvindt”, en het deel van de in de GGO-wet gebruikte definitie van het begrip „organisme”, zijnde de bewoordingen „waarvan het genetische materiaal is veranderd op een in natuurlijke omstandigheden [...] niet voorkomende wijze”, moet worden vastgesteld dat de Commissie enkel betoogt dat in deze richtlijn een nauwkeuriger formulering wordt gebruikt en dat deze formulering letterlijk moet worden overgenomen om elke dubbelzinnigheid of onzekerheid te vermijden. De Commissie heeft echter niet aangetoond op welke wijze het gebruik in die Poolse wet van eenzelfde werkwoord in de vorm van een bijvoeglijk gebruikt onvoltooid deelwoord en het gebruik van de woorden „in natuurlijke omstandigheden” in plaats van de bewoordingen „van nature” konden indruisen tegen de voor de omzetting van richtlijnen geldende beginselen zoals erkend in de in punt 60 van dit arrest aangehaalde rechtspraak en tegen de door richtlijn 2009/41 nagestreefde doelstellingen.

    66

    Het argument van de Commissie kan dan ook niet worden aanvaard.

    Het begrip „ongeval”

    – Argumenten van partijen

    67

    De Commissie verwijt de Republiek Polen om te beginnen dat zij de werkingssfeer van richtlijn 2009/41 op het punt van het begrip „ongeval” heeft uitgebreid door te stellen dat dit begrip niet enkel ziet op de gevallen van „significante” introductie, maar op elk incident dat leidt tot een onbedoelde introductie, ongeacht het al dan niet significante karakter daarvan.

    68

    Voorts zou deze richtlijn ook zien op de gevallen waarin de introductie slechts een potentieel risico inhoudt, aangezien in de Poolse versie ervan het werkwoord „kunnen” in de voorwaardelijke wijs wordt gebruikt, terwijl de definitie in de GGO-wet – waarin het werkwoord „kunnen” in de indicatief en in verbinding met het adjectief „direct” wordt gebruikt – veeleer zou verwijzen naar situaties waarin een reëler risico bestaat.

    69

    De Commissie preciseert in deze context dat de in de Poolse wetgeving vastgestelde afwijkende definitie van het begrip „ongeval” kan leiden tot praktische moeilijkheden bij de toepassing van artikel 15 van genoemde richtlijn, dat met name voorziet in overleg met andere lidstaten over de uitvoering van rampenplannen, de verplichting om de Commissie op de hoogte te stellen van de omstandigheden van elk ongeval en de verplichting voor de Commissie om een ongevallenregister bij te houden.

    70

    De Republiek Polen wijst alle ter zake door de Commissie aangevoerde argumenten af met het betoog dat de definitie van het begrip „ongeval” niet kan leiden tot praktische moeilijkheden, en verdedigt haar uitlegging van 2009/41, volgens welke een onbedoelde introductie die een – zij het niet significant – risico voor de gezondheid en het milieu zou kunnen opleveren, een „ongeval” vormt in de zin van die richtlijn. In dit verband voert zij aan dat een dergelijke uitlegging veeleer een verdergaande beschermingsmaatregel vormt die de lidstaten kunnen vaststellen krachtens artikel 193 VWEU.

    – Beoordeling door het Hof

    71

    Allereerst zij in herinnering gebracht dat de voornaamste doelstellingen van richtlijn 2009/41 bestaan in de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Ook zij erop gewezen, zoals de Commissie erkent, dat niets eraan in de weg staat dat de Republiek Polen in haar nationale wetgeving voorziet in een definitie van het begrip „ongeval” die ruimer is dan die van richtlijn 2009/41 en ook ziet op ongevallen met betrekking tot genetisch gemodificeerde organismen. Voorts blijkt uit de weglating van de term „significant” in artikel 3, lid 8, van de GGO-wet, dat inzake ongevallen met dergelijke organismen een verdergaande bescherming wordt geboden, die de Republiek Polen ook mag bieden. Bijgevolg brengt een dergelijke weglating de door richtlijn 2009/41 nagestreefde doelstellingen niet in het gedrang en vormt zij dus geen onjuiste omzetting van deze richtlijn.

    72

    Voorts zij erop gewezen dat het feit dat in de GGO-wet het werkwoord „kunnen” in de indicatief wordt gebruikt in plaats van de in de Poolse versie van richtlijn 2009/41 gebruikte voorwaardelijke wijs, niet kan worden geacht in te druisen tegen de door deze richtlijn nagestreefde doelstellingen, aangezien dat gebruik geen gevolgen heeft voor de inhoud van de betrokken bepaling. Hetzelfde geldt voor het feit dat in die wet de term „direct” wordt gebruikt, terwijl die richtlijn de term „onmiddellijk” hanteert. Aldus heeft de Republiek Polen die richtlijn ook in deze twee gevallen juist omgezet, waardoor zij effectief en conform de door de bescherming nagestreefde doelstellingen kan worden toegepast.

    73

    Wat tot slot de eventuele negatieve gevolgen betreft van de omzetting van het begrip „ongeval” door de GGO-wet in vergelijking met artikel 15 van richtlijn 2009/41, dat met name voorziet in overleg met andere lidstaten over de uitvoering van rampenplannen, stelt de Commissie dat deze wet niet duidelijk aangeeft op welk moment dergelijk overleg moet plaatsvinden. Volgens deze instelling kan op basis van de relevante bepalingen van deze wet niet worden vastgesteld in welke situaties zij op de hoogte moet worden gesteld van de omstandigheden van het ongeval, aangezien deze wet is gebaseerd op een definitie van het begrip „ongeval” die verschilt van die in de richtlijn.

    74

    In dit verband beperkt de Commissie zich ertoe te stellen, in de eerste plaats, dat op basis van de GGO-wet niet duidelijk kan worden vastgesteld op welk tijdstip het betrokken overleg moet plaatsvinden, zonder evenwel aan te geven waarom de door de Poolse wetgever gebruikte definitie van het begrip „ongeval” volgens haar een dergelijk gevolg met zich brengt.

    75

    In de tweede plaats voert de Commissie aan dat het in die wet gehanteerde begrip „ongeval” ertoe leidt dat de in artikel 15 van richtlijn 2009/41 neergelegde voorschriften inzake de uitwisseling van informatie over ongevallen eveneens gelden voor de informatie over de introducties van GGO’s die niet-significant zijn maar een direct of toekomstig gevaar kunnen opleveren voor de menselijke gezondheid of het milieu. Zoals reeds in punt 71 van het onderhavige arrest is uiteengezet, kan een regeling die wordt gekenmerkt door een hoge graad van voorzichtigheid bij ongevallen die verband houden met het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde organismen echter niet worden geacht in te druisen tegen de door deze richtlijn nagestreefde doelstellingen.

    76

    Bijgevolg kan het betoog van de Commissie niet worden aanvaard.

    Het begrip „gebruiker”

    – Argumenten van partijen

    77

    De Commissie verwijt de Republiek Polen dat zij de „gebruiker” in de GGO-wet heeft gedefinieerd als „een natuurlijke of rechtspersoon of een organisatorische entiteit zonder rechtspersoonlijkheid die voor eigen rekening een ingeperkt gebruik maakt van GGO’s of een activiteit verricht waarbij GGO’s doelbewust in het milieu worden geïntroduceerd, waaronder het in de handel brengen van GGO-producten”. Volgens haar brengt deze definitie, die ruimer zou zijn dan die in richtlijn 2009/41, onzekerheid met zich, met name wat de verplichtingen voor en het toezicht op de gebruikers betreft, zodat de in die richtlijn vastgestelde definitie van het begrip „gebruiker” letterlijk zou moeten worden overgenomen.

    78

    De Commissie stelt dat de verschillen tussen de twee betrokken definities een praktisch belang hebben, aangezien de „gebruikers” moeten voldoen aan verschillende in richtlijn 2009/41 vervatte verplichtingen, die echter niet aan de orde zijn in de onderhavige procedure. Voorts voorziet artikel 16 van deze richtlijn in de verplichting voor de lidstaten om controles te organiseren teneinde te verzekeren dat de gebruikers zich aan deze richtlijn houden. De geconstateerde verschillen tussen de definitie in voormelde richtlijn en die in de GGO-wet zouden bij de toepassing van die wet dan ook kunnen leiden tot verwarring en twijfel.

    79

    De Republiek Polen betoogt dat de Commissie geen enkel concreet argument aanvoert en de formulering van het middel bijgevolg niet zo duidelijk, nauwkeurig en coherent is dat de verwerende lidstaat haar verweer kan voorbereiden en het Hof zijn rechterlijke controle kan uitoefenen. Voorts wijst deze lidstaat erop dat de onderhavige procedure niet ziet op de schending van de vele bepalingen die de Commissie in dat verband heeft aangevoerd.

    – Beoordeling door het Hof

    80

    Volstaan kan worden met de vaststelling dat de Commissie zich ertoe beperkt te stellen dat enkel een formele en letterlijke overname van de in richtlijn 2009/41 vastgestelde definitie een juiste omzetting mogelijk maakt van de bepalingen van deze richtlijn, meer bepaald die welke betrekking hebben op het begrip „gebruiker”, zoals met name de artikelen 4, lid 2, 5, lid 1, 6, 7, 11, lid 1, en 14, lid 1, ervan, zonder evenwel aan te geven waarom zij van mening is dat de door de Republiek Polen gevolgde methode de rechtssubjecten die onderworpen zijn aan de verplichtingen van die richtlijn niet de vereiste duidelijkheid en rechtszekerheid waarborgt.

    81

    Voorts voert de Republiek Polen terecht aan dat richtlijn 2009/41 geen definitie bevat van de begrippen „natuurlijke persoon” en „rechtspersoon”, waardoor deze komen te vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten. Bijgevolg moeten de entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid waarin het Poolse recht voorziet, die evenals natuurlijke en rechtspersonen aan het civiele rechtsverkeer kunnen deelnemen, onder het begrip „gebruiker” vallen. Een letterlijke overname van de in richtlijn 2009/41 verstrekte definitie van het begrip „gebruiker” zou die in de Poolse rechtsorde voorkomende entiteiten aan de door het Unierecht opgelegde verplichtingen hebben onttrokken en zou deze entiteiten de mogelijkheid hebben ontnomen om hun rechten uit te oefenen op dezelfde wijze als de natuurlijke en rechtspersonen die zijn vermeld in de in het Unierecht vastgestelde definitie.

    82

    De Commissie is van mening dat de verschillen tussen de definitie van het begrip „gebruiker” in richtlijn 2009/41 en die in de GGO-wet leiden tot verwarring en twijfel bij de uitvoering van de in artikel 16 van die richtlijn genoemde controles. Deze instelling toont echter niet aan waarin een dergelijke verwarring kan bestaan.

    83

    Derhalve faalt de grief inzake een onjuiste omzetting van artikel 2, sub a, b, d, en e, van richtlijn 2009/41.

    84

    Aangezien de eerste grief van de Commissie ongegrond is, moet zij in haar geheel worden verworpen.

    Tweede grief: onvolledige omzetting van artikel 10, lid 3, van richtlijn 2009/41

    Argumenten van partijen

    85

    De Commissie verwijt de Republiek Polen dat zij artikel 10, lid 3, van richtlijn 2009/41 niet volledig heeft omgezet. Artikel 24, lid 4, van de GGO-wet beperkt de mogelijkheid om aan het ingeperkte GGO-gebruik extra voorwaarden te stellen tot de gevallen waarin de noodzaak om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen zulks vereist, terwijl voormelde bepaling van die richtlijn niet in een dergelijke beperking voorziet.

    86

    De Republiek Polen repliceert dat de Commissie een nieuw middel aanvoert dat niet is aangevoerd in de precontentieuze procedure, en stelt dat dit middel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Wat de grond van de zaak betreft, betwist de Republiek Polen subsidiair de door de Commissie aangevoerde argumenten met het betoog dat de bestreden bepaling van de GGO-wet voorziet in de mogelijkheid voor de bevoegde instantie om extra voorwaarden te stellen aan het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde organismen.

    Beoordeling door het Hof

    – Ontvankelijkheid

    87

    Aangaande de door de Republiek Polen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het voorwerp van een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU wordt afgebakend door het met redenen omkleed advies van de Commissie, zodat het beroep op dezelfde overwegingen en middelen dient te berusten als dat advies (arrest van 8 juli 2010, Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    88

    Dit vereiste betekent evenwel niet dat de formulering van de grieven in het dispositief van het met redenen omkleed advies en in het petitum van het verzoekschrift steeds volkomen gelijkluidend moet zijn, wanneer het voorwerp van het geschil zoals dat in het met redenen omkleed advies is omschreven, niet is verruimd of gewijzigd (arrest van 8 juli 2010, Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 26). De Commissie mag haar aanvankelijke grieven in het verzoekschrift dus preciseren, op voorwaarde echter dat zij het voorwerp van het geding niet wijzigt (arrest van 11 juli 2013, Commissie/Nederland, C‑576/10, punt 35).

    89

    In casu zij eraan herinnerd dat de Commissie zowel in de aanmaningsbrief als in het met redenen omkleed advies heeft aangegeven dat zij de Republiek Polen verweet artikel 10, lid 3, van richtlijn 2009/41 niet volledig te hebben omgezet, op grond dat de GGO-wet geen bepalingen bevatte die de bevoegde nationale autoriteit de bevoegdheid verleende om van de gebruiker te verlangen dat hij de voorwaarden van het voorgenomen ingeperkte gebruik van de genetisch gemodificeerde organismen zou wijzigen.

    90

    De Republiek Polen heeft zich tijdens de precontentieuze procedure beroepen op verschillende bepalingen van deze wet, waaronder artikel 24, lid 4, ervan, om aan te tonen dat zij artikel 10, lid 3, van die richtlijn correct had omgezet.

    91

    De Commissie heeft geantwoord dat deze bepaling van de GGO-wet de mogelijkheid om extra voorwaarden te stellen aan het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde organismen, beperkt tot de gevallen waarin de noodzaak om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen zulks vereist, terwijl artikel 10, lid 3, van richtlijn 2009/41 niet in een dergelijke beperking voorziet.

    92

    Overeenkomstig de in punt 57 van dit arrest aangehaalde rechtspraak heeft het feit dat de Commissie is overgegaan tot een nauwkeuriger omschrijving van een grief die zij in de precontentieuze procedure reeds in meer algemene termen had geformuleerd, het voorwerp van de gestelde niet-nakoming dan ook niet gewijzigd en de omvang van het geschil dus niet beïnvloed.

    93

    Gelet op een en ander moet de door de Republiek Polen opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen en moet de tweede grief van de Commissie ontvankelijk worden verklaard.

    – Ten gronde

    94

    Wat de inhoudelijke beoordeling van deze grief betreft, behoeft slechts eraan te worden herinnerd dat richtlijn 2009/41 doelstellingen van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu nastreeft, die de bevoegde nationale autoriteiten bij de toepassing van deze richtlijn in acht moeten nemen. De in artikel 10, lid 3, van deze richtlijn voorkomende woorden „zo nodig”, waarvan de betekenis in deze richtlijn niet wordt omschreven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij de bevoegde nationale autoriteit de mogelijkheid bieden om op eigen initiatief en uitsluitend wanneer de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu zulks vereist, de gebruiker te verzoeken om de in dat artikel 10, lid 3, genoemde informatie te verstrekken of bepaalde beperkingen of voorwaarden op te leggen.

    95

    Derhalve volstaat dienaangaande de vaststelling dat de Republiek Polen, door in het nationale recht – met name in artikel 24, lid 4, van de GGO-wet – uitdrukkelijk te hebben bepaald dat de eveneens in richtlijn 2009/41 neergelegde doelstellingen van de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu in acht moeten worden genomen wanneer de nationale autoriteiten deze richtlijn uitvoeren, niet in strijd maar juist in overeenstemming met de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen heeft gehandeld.

    96

    Bovendien zij geconstateerd dat de Commissie zich ertoe beperkt te betogen dat de in artikel 24, lid 4, van de GGO-wet gestelde beperking de bevoegde nationale autoriteit een groot deel van de rechten ontneemt die haar bij richtlijn 2009/41 zijn toegekend, zonder evenwel te preciseren over welke rechten het in casu gaat en zonder aan te tonen op welke manier zij door de litigieuze bepalingen worden beperkt.

    97

    Derhalve moet de grief inzake onvolledige omzetting van artikel 10, lid 3, van richtlijn 2009/41 ongegrond worden verklaard.

    Derde grief: niet-omzetting van artikel 3, lid 3, van richtlijn 2009/41

    Argumenten van partijen

    98

    De Commissie verwijt de Republiek Polen dat zij artikel 3, lid 3, van richtlijn 2009/41 niet heeft omgezet in Pools recht.

    99

    De Republiek Polen erkent dat deze bepaling niet letterlijk is omgezet. Deze lidstaat voert evenwel aan dat deze bepaling een voorschrift is ter voorkoming van wetsconflicten en dus niet middels een afzonderlijke bepaling in de Poolse rechtsorde hoeft te worden ingevoerd, aangezien de huidige algemene voorschriften ter voorkoming van wetsconflicten volstaan om te waarborgen dat dergelijke conflicten in overeenstemming met richtlijn 2009/41 worden beslecht. Bijgevolg is de rechtszekerheid die moet worden geboden aan marktdeelnemers die onderworpen zijn aan de uit artikel 3, lid 3, van deze richtlijn resulterende verplichtingen, ten volle gewaarborgd.

    100

    Voorts voert de Republiek Polen aan dat de overheid en de Poolse rechterlijke instanties die algemene voorschriften in elk geval in overeenstemming met richtlijn 2009/41 toepassen teneinde de door deze richtlijn nagestreefde doelstelling te verwezenlijken.

    Beoordeling door het Hof

    101

    Aangaande het argument van de Republiek Polen dat zij richtlijn 2009/41 met de betrokken nationale regeling correct heeft omgezet, behoeft slechts in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak de bepalingen van een richtlijn moeten worden uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid (zie met name arrest Commissie/Ierland, reeds aangehaald, punt 46, en arrest van 27 oktober 2011, Commissie/Polen, C‑362/10, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    102

    Zoals de Commissie heeft aangevoerd, vormt artikel 3, lid 3, van richtlijn 2009/41 niet enkel een collisieregel ter vaststelling van de in een concreet geval toepasselijke bepaling, maar worden daarbij de voorwaarden vastgesteld die gelden voor de opslag, de kweek, het transport, de vernietiging, de verwijdering of het gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen die in de handel zijn gebracht overeenkomstig richtlijn 2001/18 of krachtens enige andere wetgevingshandeling van de Unie die voorziet in een specifieke milieurisicobeoordeling die vergelijkbaar is met die van die richtlijn.

    103

    Bij zulk een wetgevingshandeling van de Unie moet derhalve worden nagegaan of deze voorziet in een dergelijke beoordeling en moet, onafhankelijk van die voorwaarde, worden aangetoond dat het betrokken ingeperkte gebruik voldoet aan de voorwaarden die in voorkomend geval zijn gesteld aan de toestemming voor het in de handel brengen. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, is richtlijn 2009/41 van toepassing.

    104

    In haar reactie op de argumenten van de Commissie heeft de Republiek Polen de in de Poolse rechtsorde vastgestelde algemene collisieregels niet toegelicht en evenmin aangetoond of zij effectief ten dienste staan van de rechtszekerheid waarop de marktdeelnemers die onderworpen zijn aan de uit de betrokken nationale regeling resulterende verplichtingen moeten kunnen rekenen.

    105

    Hoe dan ook mogen eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de autoriteiten kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, niet als een geldige nakoming van de verplichtingen tot omzetting van een richtlijn worden beschouwd (zie arrest van 12 juli 2007, Commissie/Oostenrijk, C-507/04, Jurispr. blz. I-5939, punt 162 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Ook kan een richtlijnconforme uitlegging door de nationale rechters van de bepalingen van nationaal recht op zich niet de helderheid en nauwkeurigheid hebben die noodzakelijk zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid (zie arrest Commissie/Ierland, reeds aangehaald, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    106

    Bijgevolg slaagt de grief van de Commissie die inhoudt dat artikel 3, lid 3, van richtlijn 2009/41 niet correct is omgezet in Pools recht.

    Vierde grief: niet-omzetting van de artikelen 7, 8, leden 2 en 3, en 9, lid 2, sub a, van richtlijn 2009/41

    Argumenten van partijen

    107

    De Commissie betoogt dat de Republiek Polen niet is overgegaan tot omzetting van de artikelen 7, 8, leden 2 en 3, en 9, lid 2, sub a, van richtlijn 2009/41, die met name voorzien in de regels voor de kennisgeving van ingeperkt gebruik van de klassen 1 en 2 nadat een kennisgeving is verricht overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn, en een termijn van 45 dagen vaststellen waarbinnen de bevoegde instantie haar beslissing moet geven in geval van ingeperkt gebruik van klasse 3 of een hogere klasse voor installaties waarvoor al een eerdere kennisgeving is verricht.

    108

    De Republiek Polen betwist de gegrondheid van deze grief met het argument dat de door richtlijn 2009/41 nagestreefde doelstelling met de Poolse regeling inzake kennisgeving is verwezenlijkt. Zij wijst met name erop dat de lidstaten bij de omzetting van die bepalingen over een beoordelingsmarge beschikken, aangezien artikel 7 van die richtlijn bepaalt dat „zonder verdere kennisgeving ingeperkt gebruik van klasse 1 [kan] plaatsvinden”. Het werkwoord „kunnen” wordt ook gebruikt in artikel 8, lid 2, van deze richtlijn. Volgens de Republiek Polen is een lidstaat niet gehouden ervoor te zorgen dat een later ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen zonder enige kennisgeving kan plaatsvinden. Voorts voert deze lidstaat aan dat de Poolse bepaling die gebruikers van genetisch gemodificeerde organismen verplicht om de bevoegde instantie in kennis te stellen van een voorgenomen hergebruik van genetisch gemodificeerde organismen van de klassen 1 en 2, zelfs indien zij in strijd zou zijn met richtlijn 2009/41, moet worden beschouwd als een verdergaande beschermingsmaatregel die is vastgesteld op grond van artikel 193 VWEU. Tot slot voert deze lidstaat aan dat, hoewel de artikelen 8, lid 3, en 9, lid 2, sub a, van die richtlijn niet letterlijk in Pools recht zijn omgezet, de verwezenlijking van de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen volledig is verzekerd.

    Beoordeling door het Hof

    109

    Allereerst moet deze grief in twee onderdelen worden onderverdeeld, die zijn gebaseerd op niet-omzetting van de artikelen 7 en 8, lid 2, van richtlijn 2009/41 respectievelijk de artikelen 8, lid 3, en 9, lid 2, sub a, van deze richtlijn.

    110

    Wat het eerste onderdeel van deze grief betreft, zij geconstateerd dat het betoog van de Republiek Polen is gebaseerd op een onjuiste uitlegging van de betrokken bepalingen. Uit de artikelen 7 en 8, lid 2, van richtlijn 2009/41 blijkt duidelijk en ondubbelzinnig dat zij betrekking hebben op gebruikers die de in die bepalingen genoemde activiteiten mogen verrichten zonder dat een andere kennisgeving aan de bevoegde instantie is vereist. Deze uitlegging volgt niet enkel uit een letterlijke interpretatie van die bepalingen, maar vindt ook steun in een teleologische interpretatie ervan.

    111

    In dit verband volstaat de vaststelling dat de doelstelling van deze regeling erin bestaat gebruikers die reeds een gebruik hebben gemeld overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 2009/41 de mogelijkheid te bieden om onmiddellijk een nieuw ingeperkt gebruik te maken zonder op een nieuwe toestemming van de bevoegde instantie te hoeven wachten. Bijgevolg hebben zowel de tweede zin van artikel 7 van deze richtlijn – waarin is bepaald dat gebruikers van genetisch gemodificeerde micro-organismen bij ingeperkt gebruik van klasse 1 gehouden zijn om van elke analyse als bedoeld in artikel 4, lid 6, van deze richtlijn een dossier bij te houden en dit op verzoek ter beschikking van de bevoegde instantie te stellen – als artikel 8, lid 2, van die richtlijn – dat bepaalt dat indien voor de installaties al eerder een kennisgeving van ingeperkt gebruik van klasse 2 of hoger is ingediend en als is voldaan aan de eisen voor toestemming, onmiddellijk na de indiening van de nieuwe kennisgeving met ingeperkt gebruik van klasse 2 kan worden begonnen – betrekking op de gebruikers.

    112

    Hoe dan ook blijkt niet dat de betrokken lidstaat genoemde artikelen van richtlijn 2009/41 heeft omgezet. Deze vaststelling vindt steun in de stelling van de Commissie in die zin, die de Republiek Polen niet betwist, en in het feit dat deze laatste geen melding heeft gemaakt van bepalingen ter omzetting van die artikelen.

    113

    Zelfs artikel 31 van de GGO-wet, dat de Commissie in het onderhavige beroep niet aan de orde heeft gesteld, vormt geen omzetting van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2009/41. Door de verwijzing naar de risicocategorieën I of II, terwijl artikel 8, lid 2, van die richtlijn refereert aan een gebruik van klasse 2 of hoger, heeft artikel 31 namelijk een andere werkingssfeer.

    114

    Wat voorts artikel 8, lid 2, tweede alinea, van die richtlijn betreft, volgens welke de aanvrager de bevoegde instantie zelf om een besluit tot toekenning van een formele toestemming kan verzoeken, dat uiterlijk 45 dagen na de kennisgeving moet worden genomen, zij geconstateerd dat de Republiek Polen de dienaangaande door de Commissie aangevoerde grief niet heeft betwist. Artikel 24 van de GGO-wet, de enige bepaling die in dit opzicht relevant is, ziet niet op de concrete situatie waarop die bepaling van die richtlijn betrekking heeft en voorziet niet in een soortgelijke termijn.

    115

    Aangaande tot slot het argument van de Republiek Polen inzake de toepassing van artikel 193 VWEU, volstaat de vaststelling dat – zoals in de punten 111 en 112 van dit arrest is geconstateerd – niet blijkt dat de artikelen 7 en 8, lid 2, van richtlijn 2009/41 ook maar gedeeltelijk in nationaal recht zijn omgezet, zodat de bepalingen van deze richtlijn niet kunnen worden vergeleken met verdergaande beschermingsmaatregelen. Derhalve kan in casu niet worden aangevoerd dat artikel 193 VWEU toepassing vindt.

    116

    Wat het tweede onderdeel van de vierde grief betreft, erkent de Republiek Polen dat de artikelen 8, lid 3, en 9, lid 2, sub a, van richtlijn 2009/41 niet letterlijk in nationaal recht zijn omgezet en verklaart zij enkel dat de door deze richtlijn nagestreefde doelstelling met de GGO-wet wordt verwezenlijkt.

    117

    Uit de stukken blijkt echter, wat door de Republiek Polen overigens niet wordt betwist, dat noch de GGO-wet noch een andere omzettingshandeling voorziet in een schriftelijke procedure als die van artikel 9, lid 2, sub a, van richtlijn 2009/41. Tevens moet worden geconstateerd dat het Poolse recht niet voorziet in een procedure die overeenstemt met de in artikel 8, lid 3, van die richtlijn beschreven gedetailleerde procedure.

    118

    Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de vierde grief moet worden aanvaard.

    Vijfde grief: onjuiste omzetting van artikel 10, lid 4, van richtlijn 2009/41

    Argumenten van partijen

    119

    De Commissie voert aan dat artikel 24, lid 1 bis, van de GGO-wet voorziet in een maximumtermijn van 30 dagen waarmee de termijn voor de afgifte van de vergunning voor ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen kan worden verlengd in geval van deelname van het publiek aan een dergelijke vergunningsprocedure, terwijl artikel 10, lid 4, van richtlijn 2009/41 niet in een dergelijke termijn voorziet. Voorts wijst de Commissie erop dat de wet op de toegang tot milieu-informatie, waarnaar de Republiek Polen in dit verband verwijst, nooit bij haar is aangemeld als een maatregel ter omzetting van die richtlijn.

    120

    De Republiek Polen betwist de stelling van de Commissie dat die wet nooit bij haar is aangemeld in het kader van de kennisgeving van de maatregelen ter omzetting van richtlijn 2009/41. Wat voorts de grond van de zaak betreft, voert zij met name aan dat deze richtlijn geen termijn bepaalt voor de consultatieperiode en de lidstaten bijgevolg een dergelijke termijn kunnen vaststellen. Zou de duur van een raadpleging van het publiek niet zijn begrensd, zou de toekenning door de bevoegde instantie van een vergunning voor ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, kunnen worden geblokkeerd.

    Beoordeling door het Hof

    121

    Hoewel de Republiek Polen geen grond van niet-ontvankelijkheid ten aanzien van deze grief heeft opgeworpen, zij voorafgaand opgemerkt dat het Hof ambtshalve kan onderzoeken of de in artikel 258 VWEU gestelde voorwaarden voor de instelling van een beroep wegens niet-nakoming zijn vervuld (zie met name arresten van 8 maart 2012, Commissie/Portugal, C‑524/10, punt 64, en 15 november 2012, Commissie/Portugal, C‑34/11, punt 42).

    122

    Daartoe moet worden nagegaan of het met redenen omkleed advies en het beroep die grief coherent en nauwkeurig uiteenzetten, zodat het Hof de omvang van de verweten schending van het Unierecht precies kan begrijpen, hetgeen noodzakelijk is opdat het Hof het bestaan van de gestelde niet-nakoming kan beoordelen (zie in die zin arresten van 24 maart 2011, Commissie/Slovenië, C‑365/10, punt 19, en 15 november 2012, Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 43).

    123

    Blijkens met name artikel 38, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, in de versie die gold ten tijde van de instelling van dit beroep, en de in verband met die bepaling gewezen rechtspraak moet elk inleidend verzoekschrift immers het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten en moeten deze aanduidingen zo duidelijk en nauwkeurig zijn dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Daaruit volgt dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop een beroep is gebaseerd, coherent en begrijpelijk moeten worden weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf en dat het petitum ervan op ondubbelzinnige wijze moet zijn geformuleerd, teneinde te vermijden dat het Hof ultra petita recht doet of nalaat aan een grief recht te doen (zie met name arresten van 26 januari 2012, Commissie/Slovenië, C‑185/11, punt 29, 19 april 2012, Commissie/Nederland, C‑141/10, punt 15, en 15 november 2012, Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 44).

    124

    In casu zien de opmerkingen van de Commissie evenwel enkel op het openbaar onderzoek en de raadpleging van het publiek als bedoeld in artikel 10, lid 4, sub b, van richtlijn 2009/41, zonder dat deze instelling preciseert of haar grief dat dit artikel 10, lid 4 onjuist is omgezet eveneens betrekking heeft op de in artikel 10, lid 4, sub a, van die richtlijn genoemde wachttermijnen voor nadere informatie.

    125

    In deze omstandigheden zij geconstateerd dat de onderhavige grief volgens welke artikel 10, lid 4, sub a, van richtlijn 2009/41 onjuist is omgezet, die niet voldoet aan de vereisten van coherentie, duidelijkheid en nauwkeurigheid en aldus ingaat tegen de verplichtingen die voortvloeien uit de in de punten 122 en 123 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, het Hof niet staat stelt om in het onderhavige beroep wegens niet-nakoming zijn toezicht uit te oefenen (zie in die zin arrest van 15 november 2012, Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 48), en dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

    126

    Aangaande de gegrondheid van de grief volgens welke artikel 10, lid 4, sub b, van richtlijn 2009/41 niet juist is omgezet, zij geconstateerd dat de Commissie enkel betoogt dat de in artikel 24, lid 1 bis, van de GGO-wet gestelde termijn niet is voorzien in die richtlijn, zonder evenwel argumenten aan te voeren ter ondersteuning van haar stelling dat deze bepaling van nationaal recht een onjuiste omzetting vormt van artikel 10, lid 4, van die richtlijn.

    127

    In dit verband zij in herinnering gebracht dat artikel 10, lid 4, sub b, van richtlijn 2009/41 bepaalt dat voor de berekening van de in de artikelen 8 en 9 van deze richtlijn genoemde termijnen, geen rekening wordt gehouden met tijdvakken gedurende welke de bevoegde instantie een openbaar onderzoek verricht of het publiek raadpleegt. Geconstateerd moet echter worden dat geen enkele bepaling van deze richtlijn de duur van dit onderzoek of deze raadpleging preciseert. Bijgevolg staat het de lidstaten in beginsel vrij om deze duur met inachtneming van het Unierecht vast te stellen, indien zij zulks nodig achten.

    128

    De Republiek Polen heeft gebruikgemaakt van deze mogelijkheid en een bepaling vastgesteld waarbij de duur van een dergelijke raadpleging tot 30 dagen is beperkt, zodat de duur voor de afgifte van een vergunning ten hoogste met 30 dagen kan worden verlengd. Deze lidstaat betoogt dat aan de invoering van die termijn overwegingen ten grondslag liggen die ertoe strekken een regelmatig verloop van de administratieve procedure te verzekeren. Voorts stelt de Republiek Polen dat de verlening door de bevoegde instantie van een vergunning zou kunnen worden geblokkeerd indien geen dergelijke termijn zou worden gesteld, aangezien de duur van een raadpleging niet begrensd zou zijn. Zij voegt hieraan toe dat een dergelijke termijn ook noodzakelijk is omwille van de rechtszekerheid.

    129

    Vastgesteld moet worden dat de door de betrokken nationale regeling nagestreefde doelstellingen niet onverenigbaar zijn met die van richtlijn 2009/41. Zij waarborgen immers een efficiënte verwerking van de vergunningsaanvragen onder eerbiediging van zowel de belangen en de rechten van de kennisgever als de behoeften van de nationale instantie.

    130

    In deze omstandigheden moet de vijfde grief als gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond worden afgewezen.

    Zesde grief: niet-omzetting van artikel 18, leden 1, tweede alinea, 3 en 4, van richtlijn 2009/41

    Argumenten van partijen

    131

    Met deze grief verwijt de Commissie de Republiek Polen met name dat zij niet heeft bepaald dat in het kader van de vertrouwelijke behandeling van bepaalde door de kennisgever verstrekte gegevens overleg moet worden gepleegd met de kennisgever overeenkomstig artikel 18, lid 1, van richtlijn 2009/41, en evenmin dat deze gegevens uit het register van ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen moeten worden geschrapt wanneer een vergunningsaanvraag wordt ingetrokken.

    132

    De Republiek Polen repliceert dat de relevante bepalingen van het Unierecht met de GGO-wet correct zijn omgezet. Aangezien artikel 14 bis van die wet de gegevens opsomt die voor het publiek toegankelijk zijn, kan immers worden vastgesteld welke gegevens nooit openbaar mogen worden gemaakt, zodat op grond van de nationale wetgeving een onderscheid kan worden gemaakt tussen de gegevens die niet vertrouwelijk mogen blijven en die welke niet openbaar mogen worden gemaakt. Alle in het kader van de kennisgevingen ontvangen gegevens die niet openbaar mogen worden gemaakt, zijn in dat register vermeld. Indien een vergunningsaanvraag wordt ingetrokken, worden deze gegevens uit dit register geschrapt.

    Beoordeling door het Hof

    133

    In herinnering moet worden gebracht dat de Republiek Polen aanvoert dat de bescherming van door de kennisgever verstrekte gegevens overeenkomstig artikel 18, lid 1, van richtlijn 2009/41 is beperkt tot de gegevens waarvoor de kennisgever kan eisen dat zij vertrouwelijk worden behandeld. Deze bescherming wordt volgens deze lidstaat namelijk uitgesloten voor de in artikel 18, lid 2, van die richtlijn genoemde gegevens, zodat het overbodig zou zijn om de kennisgever te raadplegen, aangezien de noodzaak om de toegang tot deze gegevens te verzekeren volgt uit de regeling. Voorts stelt deze lidstaat dat het eveneens overbodig is om raadplegingen te organiseren om vast te stellen welke gegevens de bevoegde instantie vertrouwelijk moet behandelen, wanneer verschillende bepalingen reeds voorschrijven dat de betrokken gegevens niet openbaar mogen worden gemaakt omdat met name de bescherming van de persoonsgegevens en het hogere staatsbelang moeten worden gewaarborgd.

    134

    Vastgesteld moet worden dat deze argumenten evenwel op een onjuiste uitlegging van de betrokken bepalingen van het Unierecht berusten.

    135

    Artikel 18, lid 2, van richtlijn 2009/41 geeft immers een opsomming van de gegevens die in geen geval vertrouwelijk mogen blijven. Hieruit volgt dat de andere gegevens vertrouwelijk kunnen worden behandeld op verzoek van de kennisgever, die in dit verband krachtens artikel 18, lid 1, tweede alinea, van die richtlijn het recht heeft om voorafgaandelijk te worden geraadpleegd.

    136

    Aldus moet worden afgewezen de uitlegging volgens welke de niet-openbaarmaking van onder artikel 18, lid 1, van richtlijn 2009/41 vallende gegevens een automatisch karakter zou vertonen.

    137

    Evenzo faalt het door de Republiek Polen aangevoerde argument dat het ook overbodig is om raadplegingen te organiseren om vast te stellen welke gegevens de bevoegde instantie vertrouwelijk moet behandelen, wanneer verschillende bepalingen reeds voorschrijven dat de betrokken gegevens niet openbaar mogen worden gemaakt omdat met name de bescherming van de persoonsgegevens en het hogere staatsbelang moeten worden gewaarborgd. Om de rechtszekerheid en de rechten van de kennisgever te waarborgen is het namelijk onontbeerlijk om deze te raadplegen in het kader van de procedure van artikel 18 van richtlijn 2009/41 en kan deze raadpleging niet worden vervangen door een toepassing van bepalingen die zijn neergelegd in verschillende nationale rechtsbronnen waarvan de kennisgever de context en de samenhang moeilijk kan begrijpen.

    138

    Voorts is de verwijzing van de Republiek Polen naar artikel 16, lid 1, punt 7, van de wet op de toegang tot milieu-informatie irrelevant, aangezien deze bepaling enkel ziet op bepaalde commercieel gevoelige informatie en niet uitdrukkelijk voorziet in een voorafgaande raadpleging van de kennisgever.

    139

    Tot slot betoogt de Republiek Polen in haar opmerkingen dat indien de kennisgever zijn vergunningsaanvraag voor ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen intrekt, de verstrekte gegevens worden geschrapt uit het in punt 131 van het dit arrest bedoelde register. Deze lidstaat voert echter geen enkele bepaling van nationaal recht aan die deze stelling kan onderbouwen en beperkt zich ertoe te betogen dat de minister van Milieuzaken, die als overheidsorgaan verantwoordelijk is om dat register bij te houden, zijn functie niet zou vervullen indien hij niet tot die schrapping zou overgaan, aangezien de gegevens uit dat register de belanghebbenden zouden kunnen misleiden.

    140

    In dit verband behoeft slechts in herinnering te worden gebracht dat volgens de in punt 105 van dit arrest aangehaalde rechtspraak, eenvoudige administratieve praktijken, die naar hun aard volgens goeddunken van de autoriteiten kunnen worden gewijzigd en waaraan onvoldoende bekendheid is gegeven, niet als een geldige nakoming van de verplichtingen tot omzetting van een richtlijn mogen worden beschouwd.

    141

    Derhalve is de zesde grief gegrond.

    142

    Uit een en ander volgt dat de Republiek Polen, door de artikelen 3, lid 3, 7, 8, leden 2 en 3, 9, lid 2, sub a, en 18, leden 1, tweede alinea, 3 en 4, van richtlijn 2009/41 niet in nationaal recht om te zetten, niet heeft voldaan aan de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

    Kosten

    143

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Ingevolge artikel 138, lid 3, van dat Reglement draagt elke partij haar eigen kosten, indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld.

    144

    In het onderhavige geding moet rekening worden gehouden met het feit dat de grieven van de Commissie inzake de onjuiste omzetting van de artikelen 2, sub a, b, d, en e, en 10, leden 3 en 4, van richtlijn 2009/41 niet zijn aanvaard.

    145

    Bijgevolg moeten de Commissie en de Republiek Polen elk hun eigen kosten dragen.

     

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

     

    1)

    De Republiek Polen heeft, door de artikelen 3, lid 3, 7, 8, leden 2 en 3, 9, lid 2, sub a, en 18, leden 1, tweede alinea, 3 en 4, van richtlijn 2009/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen niet in nationaal recht om te zetten, niet voldaan aan de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen.

     

    2)

    Het beroep wordt verworpen voor het overige.

     

    3)

    De Europese Commissie en de Republiek Polen dragen elk hun eigen kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Pools.

    Naar boven