Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62007CJ0459

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 2 april 2009.
    Veli Elshani tegen Hauptzollamt Linz.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Graz - Oostenrijk.
    Communautair douanewetboek - Artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d - Ontstaan van douaneschuld - Op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen - Inbeslagneming en verbeurdverklaring - Tenietgaan van douaneschuld - Tijdstip waarop inbeslagneming moet plaatsvinden.
    Zaak C-459/07.

    Jurisprudentie 2009 I-02759

    ECLI-code: ECLI:EU:C:2009:224

    ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

    2 april 2009 ( *1 )

    „Communautair douanewetboek — Artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d — Ontstaan van douaneschuld — Op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen — Inbeslagneming en verbeurdverklaring — Tenietgaan van douaneschuld — Tijdstip waarop inbeslagneming moet plaatsvinden”

    In zaak C-459/07,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Graz (Oostenrijk), bij beslissing van 20 september 2007, ingekomen bij het Hof op 9 oktober 2007, in de procedure

    Veli Elshani

    tegen

    Hauptzollamt Linz,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Klučka, U. Lõhmus (rapporteur), P. Lindh en A. Arabadjiev, rechters,

    advocaat-generaal: P. Mengozzi,

    griffier: B. Fülöp, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 24 september 2008,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

    de Deense regering, vertegenwoordigd door B. Weis Fogh als gemachtigde,

    de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Dowgielewicz als gemachtigde,

    de Finse regering, vertegenwoordigd door J. Heliskoski als gemachtigde,

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Schønberg en M. Šimerdová als gemachtigden, bijgestaan door M. Núñez-Müller, Rechtsanwalt,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 november 2008,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000 (PB L 311, blz. 17; hierna: „douanewetboek”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen V. Elshani en het Hauptzollamt Linz (hierna: „Hauptzollamt”) betreffende het ontstaan en het tenietgaan van een douaneschuld.

    Toepasselijke bepalingen

    3

    Artikel 4 van het douanewetboek bepaalt:

    „In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:

    […]

    19)

    aanbrengen bij de douane: mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats;

    […]”

    4

    Artikel 38 van het douanewetboek bepaalt:

    „1.   Goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, moeten onverwijld door de persoon die deze binnenbrengt, in voorkomend geval langs de door de douaneautoriteiten aangegeven weg en op de door deze autoriteiten vastgestelde wijze, worden gebracht:

    a)

    hetzij naar het door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of naar enige andere, door deze autoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats;

    […]

    2.   Elke persoon die zich met het vervoer van de goederen belast, nadat deze in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, met name na overlading, is voor het nakomen van de in lid 1 bedoelde verplichting aansprakelijk.

    […]”

    5

    Artikel 40 van het douanewetboek luidt:

    „Goederen die overeenkomstig artikel 38, lid 1, sub a, bij het douanekantoor of op enige andere, door de douaneautoriteiten aangewezen of goedgekeurde plaats aankomen, dienen bij de douane te worden aangebracht door de persoon die de goederen het douanegebied van de Gemeenschap heeft binnengebracht of, in voorkomend geval, door de persoon die zich met het vervoer van de goederen belast nadat deze zijn binnengebracht.”

    6

    Artikel 202 van het douanewetboek bepaalt:

    „1.   Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

    a)

    indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht, of

    […]

    Onder ‚op onregelmatige wijze binnenbrengen’ van goederen in de zin van dit artikel wordt verstaan: elk binnenbrengen van goederen in strijd met de bepalingen van de artikelen 38 tot en met 41 en met die van artikel 177, tweede streepje.

    2.   De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen op onregelmatige wijze worden binnengebracht.

    3.   Schuldenaren zijn:

    de persoon die de goederen op onregelmatige wijze heeft binnengebracht;

    […]”

    7

    Artikel 203 van het douanewetboek bepaalt:

    „1.   Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan rechten bij invoer onderworpen goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.

    2.   De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen aan het douanetoezicht worden onttrokken.

    […]”

    8

    Artikel 233 van het douanewetboek luidt:

    „Onverminderd de geldende bepalingen inzake de verjaring van de douaneschuld alsmede inzake de niet-invordering van het bedrag van de douaneschuld in geval van een gerechtelijk geconstateerde insolventie van de schuldenaar, gaat de douaneschuld teniet:

    a)

    door betaling van het bedrag van de rechten;

    b)

    door kwijtschelding van het bedrag van de rechten;

    c)

    indien ten aanzien van goederen welke zijn aangegeven voor een douaneregeling die de verplichting tot betaling van rechten inhoudt:

    de douaneaangifte ongeldig wordt gemaakt;

    de goederen vóór de vrijgave ervan, hetzij in beslag worden genomen en op hetzelfde tijdstip of naderhand worden verbeurdverklaard, hetzij in opdracht van de douaneautoriteiten worden vernietigd, hetzij overeenkomstig artikel 182 worden vernietigd of afgestaan, hetzij door een oorzaak die met de aard van de goederen verband houdt, dan wel door toeval of overmacht worden vernietigd of onherstelbaar verloren gaan;

    d)

    indien goederen ten aanzien waarvan ingevolge artikel 202 een douaneschuld is ontstaan, bij het onregelmatig binnenbrengen in beslag worden genomen en op hetzelfde tijdstip of naderhand worden verbeurdverklaard.

    In geval van inbeslagneming en verbeurdverklaring wordt de douaneschuld voor de strafwetgeving die van toepassing is op inbreuken op de douanewetgeving evenwel geacht niet te zijn tenietgegaan indien de strafwetgeving van een lidstaat bepaalt dat de douanerechten als grondslag dienen voor de vaststelling van sancties, of indien het bestaan van een douaneschuld een grond vormt tot strafvervolging.”

    9

    Aangaande het binnenbrengen van goederen in de Gemeenschap bepaalt artikel 163 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2787/2000 van de Commissie van 15 december 2000 (PB L 330, blz. 1):

    „1.   Voor de toepassing van artikel 32, lid 1, sub e, en artikel 33, sub a, van het [douanewetboek] wordt onder plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap verstaan:

    […]

    c)

    voor goederen welke per spoor, via binnenwateren of over de weg zijn aangevoerd: de plaats waar het eerste douanekantoor is gevestigd;

    […]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    10

    Blijkens het aan het Hof overgelegde dossier heeft de politie van het Land Oberösterreich in de regio Eferding telefoongesprekken afgeluisterd in verband met een sigarettensmokkel. Daarbij is de verdenking gerezen dat Elshani en zijn broer in twee reisbussen sigaretten smokkelden van Kosovo naar Oostenrijk.

    11

    Dit afluisteren heeft ertoe geleid dat Elshani in de buurt van de stad Wels (Oostenrijk) werd opgepakt in een van deze reisbussen, in het middenpad waarvan 150 sloffen sigaretten waren verborgen. De bus had zijn bestemming Eferding nog niet bereikt. De sigaretten zijn door de Oostenrijkse douane in beslag genomen en vervolgens verbeurd verklaard en onder officieel toezicht vernietigd.

    12

    Verzoeker in het hoofdgeding is aangesproken tot betaling van een douaneschuld die is ontstaan in de periode van 19 tot 21 mei 2001. De juiste datum moet worden bepaald aan de hand van de vraag wanneer die sloffen tijdens de reis vanuit Kosovo via Albanië naar Brindisi (Italië) en vervolgens naar Oostenrijk op onregelmatige wijze het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht.

    13

    Bij besluit van 13 november 2002 vorderde het Hauptzollamt van verzoeker betaling van 961,46 EUR aan rechten bij invoer van die sigaretten.

    14

    Verzoeker diende op 13 december 2002 bezwaar in tegen dat besluit. Bij beslissing van 7 juli 2003 heeft het Hauptzollamt dat bezwaar ongegrond verklaard.

    15

    De Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Graz, waarbij Elshani beroep heeft ingesteld tegen die beslissing, heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

    „1)

    De voorwaarden voor het tenietgaan van een douaneschuld die zijn vastgesteld in artikel 233, eerste alinea, sub d, van [het douanewetboek] verwijzen niet naar het tijdstip van ontstaan van de douaneschuld, maar naar een tijdstip na het ontstaan van de douaneschuld, aangezien sprake is van een douaneschuld die ingevolge artikel 202 douanewetboek ‚is ontstaan’. Moeten de woorden ‚bij het onregelmatig binnenbrengen’ in de zin van artikel 233, eerste alinea, sub d, douanewetboek aldus worden uitgelegd,

    dat het binnenbrengen van een goed in het douanegebied van de Gemeenschap, ten aanzien waarvan ingevolge artikel 202 douanewetboek een douaneschuld is ontstaan, reeds is voltooid met de overbrenging ervan naar het douanekantoor aan de grens of naar een andere, door de douaneautoriteiten aangeduide plaats, maar in elk geval met het verlaten van het terrein van het douanekantoor of van de aangeduide andere plaats, aangezien het goed daardoor het douanegebied is binnengekomen, zodat de inbeslagneming en verbeurdverklaring van de goederen na dit tijdstip niet meer tot tenietgaan van de douaneschuld leidt,

    of moeten deze woorden aldus worden uitgelegd,

    dat het binnenbrengen van een goed in het douanegebied van de Gemeenschap, ten aanzien waarvan ingevolge artikel 202 douanewetboek een douaneschuld is ontstaan, uit economisch oogpunt voortduurt zolang het vervoer duurt dat aansluit op het binnenbrengen van het goed in het douanegebied en hiermee een samenhangend geheel vormt, en dus zolang het goed nog niet is aangekomen en gestopt op zijn eerste plaats van bestemming in het douanegebied, zodat de inbeslagneming en verbeurdverklaring van de goederen tot op dit tijdstip nog tot een tenietgaan van de douaneschuld leidt?

    2)

    Bij een onregelmatige handelwijze in de zin van artikel 202 douanewetboek die bij het binnenbrengen wordt ontdekt, gaat de douaneschuld dwingend teniet. De inbeslagneming van goederen op het ogenblik dat deze aan het douanetoezicht worden onttrokken, een onregelmatige handelwijze in de zin van artikel 203 douanewetboek, leidt daarentegen niet tot het onmiddellijke tenietgaan van de douaneschuld. Moet artikel 233, eerste alinea, sub d, douanewetboek aldus worden uitgelegd, dat dit tenietgaan van de douaneschuld, dat uitdrukkelijk is beperkt tot gevallen waarin de douaneschuld is ontstaan ingevolge artikel 202 douanewetboek, toch strookt met de verplichting tot gelijke behandeling van onregelmatige handelwijzen?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    16

    Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd dat de inbeslagneming van goederen die op onregelmatige wijze het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, slechts tot het tenietgaan van de douaneschuld leidt indien zij plaatsvindt voordat de goederen het douanekantoor verlaten, of dat zij ook nog tot het tenietgaan daarvan leidt indien zij later plaatsvindt, tijdens het vervoer, maar voordat de eerste plaats van bestemming is bereikt.

    17

    De Oostenrijkse regering stelt dat de woorden „bij het onregelmatig binnenbrengen” in artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek een autonoom begrip vormen dat een tijdspanne omvat die niet samenvalt met het tijdstip van het binnenbrengen in het douanegebied per se, dat voorbij is wanneer de grens is overschreden.

    18

    Volgens de Oostenrijkse en de Finse regering duurt het binnenbrengen van een goed ten aanzien waarvan ingevolge artikel 202 van het douanewetboek een douaneschuld is ontstaan, uit economisch oogpunt voort zolang het vervoer duurt dat hiermee een samenhangend geheel vormt, totdat het goed is aangekomen op zijn eerste plaats van bestemming, zodat de inbeslagneming en verbeurdverklaring van de goederen tot op dit tijdstip nog tot een tenietgaan van de douaneschuld leidt. Deze uitlegging strookt met de economische functie van de douanerechten en met het doel daarvan, die impliceren dat de douaneschuld tenietgaat wanneer de op onregelmatige wijze binnengebrachte goederen in beslag genomen en verbeurdverklaard zijn voordat ze zijn opgenomen in het economisch circuit.

    19

    Dienaangaande zij erop gewezen dat het binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Gemeenschap, zoals dat met name is geregeld door de artikelen 37 tot en met 57 van het douanewetboek, bepalingen die op de in dat gebied binnengebrachte goederen van toepassing zijn tot deze een douanebestemming hebben gekregen, ingeval dat over land gebeurt, bestaat in de loutere overschrijding van de grens door de goederen, en dat dit begrip niet samenvalt met het begrip „op onregelmatige wijze binnenbrengen” in de zin van artikel 202 van het wetboek.

    20

    Volgens artikel 202, lid 1, van het douanewetboek wordt onder „op onregelmatige wijze binnenbrengen” in de zin van die bepaling immers met name verstaan elk binnenbrengen van goederen in strijd met de bepalingen van de artikelen 38 tot en met 41 van het wetboek.

    21

    Volgens het Hof worden op onregelmatige wijze binnengebracht, goederen die worden ingevoerd zonder dat de volgende, in het douanewetboek voorgeschreven handelingen zijn verricht. Eerst moeten de goederen die het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomen, overeenkomstig artikel 38, lid 1, van dit wetboek, onverwijld hetzij naar het aangewezen douanekantoor, hetzij naar een vrije zone worden gebracht. Vervolgens dienen de goederen, wanneer ze bij het douanekantoor aankomen, overeenkomstig artikel 40 van dit wetboek bij de douane te worden aangebracht. Het aanbrengen van goederen bij de douane wordt in artikel 4, punt 19, van het wetboek gedefinieerd als de mededeling aan de douaneautoriteiten, in de vereiste vorm, van de aankomst van de goederen bij dat kantoor of op enige andere aangewezen of goedgekeurde plaats (arrest van 3 maart 2005, Papismedov e.a., C-195/03, Jurispr. blz. I-1667, punt 26).

    22

    Uit de bewoordingen van de artikelen 38 tot en met 41 van het douanewetboek volgt dat goederen slechts op regelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap worden binnengebracht wanneer ze onmiddellijk na aankomst naar een douanekantoor of een vrije zone worden gebracht en bij de douane worden aangeboden. Deze laatste verplichting, die rust op de persoon die verantwoordelijk is voor het binnenbrengen van de goederen of op de persoon die zich met het vervoer ervan belast, beoogt te garanderen dat de douaneautoriteiten niet alleen op de hoogte zijn van het feit dat de goederen zijn aangekomen, maar ook van alle relevante informatie betreffende het soort artikel of product waarom het gaat, alsmede van de hoeveelheid goederen. Deze informatie maakt het immers mogelijk, de goederen op een correcte wijze te identificeren voor de tariefindeling ervan en, in voorkomend geval, voor de berekening van de invoerrechten (arrest Papismedov e.a., reeds aangehaald, punt 27).

    23

    Het Hof heeft dienaangaande overwogen, dat uit de bewoordingen en de opzet van de artikelen 4, punt 19, 38, lid 1, en 40 van het douanewetboek duidelijk blijkt dat alle in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen bij de douane moeten worden aangebracht. Dat bepaalde goederen zijn verborgen in geheime bergplaatsen in het voertuig waarmee zij zijn vervoerd, betekent niet dat zij niet onder deze verplichting vallen (arrest van 4 maart 2004, Viluckas en Jonusas, C-238/02 en C-246/02, Jurispr. blz. I-2141, punt 22).

    24

    Daarbij komt dat volgens artikel 163, lid 1, sub c, van verordening nr. 2454/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2787/2000, voor de vaststelling van de douanewaarde van de ingevoerde goederen onder „plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap” wordt verstaan, voor goederen welke over land zijn aangevoerd, de plaats waar het eerste douanekantoor is gevestigd.

    25

    Zoals de Commissie van de Europese Gemeenschappen terecht betoogt, volgt daaruit dat de goederen op onregelmatige wijze zijn binnengebracht wanneer zij het eerste douanekantoor in het douanegebied van de Gemeenschap zijn gepasseerd zonder daar te zijn aangebracht.

    26

    Bijgevolg moet worden geoordeeld dat op onregelmatige wijze in dat gebied zijn binnengebracht in de zin van artikel 202 van het douanewetboek, goederen die, nadat zij de buitengrens van de Gemeenschap te land hebben overschreden, zich verder landinwaarts bevinden dan het eerste douanekantoor, zonder dat zij naar dat kantoor zijn gebracht en bij de douane zijn aangebracht, zodat de douane van degenen die voor de nakoming van de betrokken verplichting verantwoordelijk zijn, geen mededeling hebben gekregen van het feit dat die goederen zijn binnengebracht.

    27

    Bovendien volgt uit de bewoordingen van artikel 202, leden 2 en 3, van het douanewetboek dat een invoer van goederen in het douanegebied van de Gemeenschap onder de in het voorgaande punt beschreven omstandigheden, ten laste van met name degene die de invoer heeft verricht een douaneschuld doet ontstaan op het tijdstip waarop de goederen op onregelmatige wijze zijn binnengebracht, dat wil zeggen wanneer vaststaat dat de met name in de artikelen 38 tot en met 41 van het wetboek bedoelde formaliteiten niet zijn vervuld. Het op onregelmatige wijze binnenbrengen en het ontstaan van de schuld vallen dus samen.

    28

    Aangezien de inbeslagneming van de goederen bij het op onregelmatige wijze binnenbrengen daarvan, en de gelijktijdige of latere verbeurdverklaring ervan krachtens artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek leiden tot het tenietgaan van de douaneschuld, rijst de vraag wanneer die inbeslagneming moet plaatsvinden om de schuldenaar van zijn schuld te bevrijden.

    29

    Met het tenietgaan van de douaneschuld in de zin van artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek wordt beoogd te vermijden dat een douanerecht wordt opgelegd in gevallen waarin de goederen weliswaar op onregelmatige wijze het grondgebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, maar er nog geen gelegenheid is geweest om ze in de handel te brengen en zij dus niet in concurrentie zijn gekomen met de communautaire goederen.

    30

    In de context van het douanewetboek vormt de in artikel 233, eerste alinea, sub d, van dat wetboek bedoelde inbeslagneming en verbeurdverklaring van de goederen bij het onregelmatig binnenbrengen daarvan, net als de gevallen bedoeld in artikel 233, eerste alinea, sub a tot en met c, namelijk de betaling van het bedrag van de rechten, de kwijtschelding van het bedrag van de rechten, de ongeldigmaking van de douaneaangifte en, vóór de vrijgave ervan, de inbeslagneming met verbeurdverklaring, de vernietiging, de afstand of het onherstelbaar verloren gaan van aangegeven goederen, een oorzaak van het tenietgaan van de douaneschuld die eng moet worden uitgelegd.

    31

    Dit wordt bevestigd door de rechtspraak van het Hof, dat in het arrest van 14 november 2002, SPKR (C-112/01, Jurispr. blz. I-10655, punt 31), heeft overwogen dat artikel 233 van het douanewetboek beantwoordt aan de noodzaak om de eigen middelen van de Gemeenschap te beschermen; aan dit doel mag geen afbreuk worden gedaan door de invoering van nieuwe redenen van tenietgaan van de douaneschuld. Deze noodzaak is des te dwingender met betrekking tot de bepaling van het tijdstip van de inbeslagneming van de goederen die kan leiden tot het tenietgaan van de daarmee verbonden douaneschuld.

    32

    De aanwezigheid in het douanegebied van de Gemeenschap van op onregelmatige wijze binnengebrachte goederen levert als zodanig een zeer groot risico op dat die goederen terechtkomen in het economisch circuit van de lidstaten, en zodra zij de zone waarin het eerste douanekantoor in dat gebied is gevestigd, hebben verlaten, is er minder kans dat de douane ze bij steekproeven toevallig ontdekt.

    33

    De autoriteiten zijn immers juist in de douanekantoren, die strategisch gelegen zijn aan de overgangen van de buitengrenzen, het best in staat om de in het douanegebied van de Gemeenschap binnenkomende goederen intensief te controleren, teneinde zowel oneerlijke concurrentie voor de communautaire producenten als het verlies van belastinginkomsten ten gevolge van frauduleuze invoer te vermijden.

    34

    Daaruit volgt dat de inbeslagneming van goederen die in het douanegebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht zonder dat de formaliteiten van de artikelen 38 tot en met 41 van het douanewetboek zijn vervuld, die verder landinwaarts dan het eerste douanekantoor in dat gebied en nagenoeg toevallig plaatsvindt, niet kan leiden tot het tenietgaan van de douaneschuld in de zin van artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek.

    35

    De Finse regering stelt dat deze uitlegging van artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek het beginsel van gelijke behandeling schendt, nu de situatie van personen die goederen op onregelmatige wijze hebben binnengebracht in de zin van artikel 202 van het douanewetboek, zou verschillen naargelang hun gedrag in het douanekantoor aan de grens dan wel verder landinwaarts wordt ontdekt.

    36

    Volgens vaste rechtspraak is er sprake van discriminatie, wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties (zie arrest van 22 december 2008, Truck Center, C-282/07, Jurispr. blz. I-10767, punt 37 en aangehaalde rechtspraak).

    37

    Dienaangaande betreft de ongelijke behandeling die artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek invoert met betrekking tot het tenietgaan van de douaneschuld, naargelang de op onregelmatige wijze binnengebrachte goederen bij het binnenbrengen dan wel naderhand in beslag worden genomen, twee situaties die, zoals blijkt uit de punten 32 en 33 van dit arrest, niet objectief vergelijkbaar zijn wat het risico betreft dat de aanwezigheid van die goederen in het douanegebied van de Gemeenschap oplevert voor de belangen van de Gemeenschap.

    38

    Derhalve moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd dat de inbeslagneming van op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen slechts tot het tenietgaan van de douaneschuld leidt indien zij plaatsvindt voordat die goederen het eerste douanekantoor in dat gebied zijn gepasseerd.

    Tweede vraag

    39

    Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek, doordat het het tenietgaan van de douaneschuld beperkt tot het geval van de inbeslagneming van de goederen bij het op onregelmatige wijze binnenbrengen daarvan, met uitsluiting van de inbeslagneming in andere gevallen van onregelmatige handelwijzen, zoals de onttrekking van een goed aan douanetoezicht als bedoeld in artikel 203 van het wetboek, indruist tegen het beginsel van gelijke behandeling.

    40

    Volgens vaste rechtspraak is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie arrest van 15 juni 2006, Acereda Herrera, C-466/04, Jurispr. blz. I-5341, punt 47 en aangehaalde rechtspraak).

    41

    Niettemin heeft het Hof geoordeeld dat het geen uitspraak op een prejudiciële vraag van een nationale rechter kan doen wanneer duidelijk blijkt dat de door die rechter gestelde vraag over de uitlegging of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de hem gestelde vragen (zie arrest Acereda Herrera, reeds aangehaald, punt 48).

    42

    De reden voor een prejudiciële vraag is immers niet het formuleren van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar de behoefte aan werkelijke beslechting van een geschil (zie arrest van 12 maart 1998, Djabali, C-314/96, Jurispr. blz. I-1149, punt 19, en arrest Acereda Herrera, reeds aangehaald, punt 49).

    43

    Blijkens de tekst van de tweede vraag en de overwegingen die de verwijzende rechter ter onderbouwing daarvan heeft aangevoerd, strekt deze ertoe dat het Hof de geldigheid van artikel 233, eerste alinea, sub d, van het douanewetboek beoordeelt, omdat de omstandigheid dat deze bepaling niet ook in het tenietgaan van de douaneschuld voorziet in het in artikel 203 van het douanewetboek bedoelde geval, namelijk de onttrekking van een goed aan het douanetoezicht, schending van het beginsel van gelijke behandeling zou kunnen opleveren.

    44

    Uit de verwijzingsbeslissing en de bij het Hof ingediende opmerkingen blijkt echter dat de in artikel 203 van het douanewetboek bedoelde onttrekking van goederen aan het douanetoezicht als feit dat de douaneschuld doet ontstaan, in het hoofdgeding niet aan de orde is.

    45

    Zoals de Oostenrijkse regering en de Commissie in hun opmerkingen betogen, houdt deze vraag dus kennelijk geen verband met het voorwerp van het hoofdgeding, dat betrekking heeft op een douaneschuld die overeenkomstig artikel 202 van het douanewetboek is ontstaan ten gevolge van het op onregelmatige wijze binnenbrengen van goederen in het douanegebied van de Gemeenschap.

    46

    De tweede vraag behoeft dus niet te worden beantwoord.

    Kosten

    47

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    De artikelen 202 en 233, eerste alinea, sub d, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2700/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2000, moeten aldus worden uitgelegd dat de inbeslagneming van op onregelmatige wijze in het douanegebied van de Gemeenschap binnengebrachte goederen slechts tot het tenietgaan van de douaneschuld leidt indien zij plaatsvindt voordat die goederen het eerste douanekantoor in dat gebied zijn gepasseerd.

     

    2)

    De tweede vraag behoeft niet te worden beantwoord.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Naar boven