Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61996CJ0369

    Arrest van het Hof van 23 november 1999.
    Strafzaken tegen Jean-Claude Arblade en Arblade & Fils SARL (C-369/96) en Bernard Leloup, Serge Leloup en Sofrage SARL (C-376/96).
    Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Tribunal correctionnel de Huy - België.
    Vrij verrichten van diensten - Tijdelijk verplaatsen van werknemers voor uitvoering van overeenkomst - Beperkingen.
    Gevoegde zaken C-369/96 en C-376/96.

    Jurisprudentie 1999 I-08453

    ECLI-code: ECLI:EU:C:1999:575

    61996J0369

    Arrest van het Hof van 23 november 1999. - Strafzaken tegen Jean-Claude Arblade en Arblade & Fils SARL (C-369/96) en Bernard Leloup, Serge Leloup en Sofrage SARL (C-376/96). - Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Tribunal correctionnel de Huy - België. - Vrij verrichten van diensten - Tijdelijk verplaatsen van werknemers voor uitvoering van overeenkomst - Beperkingen. - Gevoegde zaken C-369/96 en C-376/96.

    Jurisprudentie 1999 bladzijde I-08453


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Verplichting voor ondernemingen uit bouwsector die diensten verrichten, minimumloon te bepalen dat bij in lidstaat van ontvangst toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst is vastgesteld - Voorwaarden

    [EG-Verdrag, art. 59 (thans, na wijziging, art. 49 EG) en art. 60 (thans art. 50 EG)]

    2 Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Verplichting voor ondernemingen uit bouwsector die diensten verrichten, werkgeversbijdragen te betalen die in lidstaat van vestiging betaalde bijdragen overlappen - Ontoelaatbaarheid

    [EG-Verdrag, art. 59 (thans, na wijziging, art. 49 EG) en art. 60 (thans art. 50 EG)]

    3 Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Verplichting voor ondernemingen uit bouwsector die diensten verrichten, sociale en arbeidsdocumenten op te stellen die in lidstaat van vestiging bijgehouden documenten overlappen - Ontoelaatbaarheid

    [EG-Verdrag, art. 59 (thans, na wijziging, art. 49 EG) en art. 60 (thans art. 50 EG)]

    4 Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Verplichting voor ondernemingen uit bouwsector die diensten verrichten, sociale en arbeidsdocumenten op grondgebied van lidstaat van ontvangst ter beschikking te houden - Voorwaarden

    [EG-Verdrag, art. 59 (thans, na wijziging, art. 49 EG) en art. 60 (thans art. 50 EG)]

    5 Vrij verrichten van diensten - Beperkingen - Verplichting voor ondernemingen uit bouwsector die diensten verrichten, na beëindiging van activiteiten in lidstaat van ontvangst sociale documenten te bewaren op grondgebied van deze staat in woonplaats van natuurlijk persoon die in deze lidstaat is gelegen - Ontoelaatbaarheid

    [EG-Verdrag, art. 59 (thans, na wijziging, art. 49 EG) en art. 60 (thans art. 50 EG)]

    Samenvatting


    1 De artikelen 59 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 van het Verdrag (thans artikel 50 EG) verzetten er zich niet tegen, dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming uit de bouwsector die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt haar gedetacheerde werknemers het minimumloon te betalen dat bij de in de eerste lidstaat toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst is vastgesteld, mits de betrokken bepalingen voldoende nauwkeurig en toegankelijk zijn, zodat het voor een dergelijke werkgever in de praktijk niet onmogelijk of overdreven moeilijk is te weten welke verplichtingen hij moet nakomen.

    2 De artikelen 59 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 van het Verdrag (thans artikel 50 EG) verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming uit de bouwsector die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt voor iedere gedetacheerde werknemer de werkgeversbijdragen te betalen voor regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" en ieder van hen een individuele fiche af te geven, wanneer deze onderneming in de lidstaat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan naar hun doel in wezen vergelijkbare verplichtingen in verband met de bescherming van de belangen van de werknemers.

    3 De artikelen 59 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 van het Verdrag (thans artikel 50 EG) verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming uit de bouwsector die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt sociale en arbeidsdocumenten, zoals een arbeidsreglement, een speciaal personeelsregister en voor iedere gedetacheerde werknemer een individuele rekening in de door de regeling van de eerste staat voorgeschreven vorm op te stellen, wanneer de sociale bescherming van de werknemers die deze eisen kan rechtvaardigen, reeds is verzekerd door de overlegging van de sociale en arbeidsdocumenten die deze onderneming bijhoudt op grond van de regeling van de lidstaat waar zij is gevestigd.

    Dat is het geval wanneer de onderneming, wat het bijhouden van sociale en arbeidsdocumenten betreft, in de lidstaat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan verplichtingen in verband met de bescherming van de belangen van de werknemers die naar hun doel vergelijkbaar zijn met die welke door de regeling van de lidstaat van ontvangst worden opgelegd.

    4 De artikelen 59 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 van het Verdrag (thans artikel 50 EG) verzetten er zich niet tegen, dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming uit de bouwsector die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt gedurende het tijdvak van activiteit op het grondgebied van de eerste lidstaat op de bouwplaats of op een andere toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van deze staat sociale en arbeidsdocumenten ter beschikking te houden, wanneer deze maatregel noodzakelijk is om hem in staat te stellen de naleving van zijn regeling ter verzekering van de sociale bescherming van de werknemers doeltreffend te controleren.

    5 De artikelen 59 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 van het Verdrag (thans artikel 50 EG) verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming uit de bouwsector die tijdelijk werken in de eerste staat uitvoert, de verplichting oplegt om gedurende vijf jaar nadat zij in de eerste lidstaat geen werknemers meer in dienst heeft, sociale documenten als het personeelsregister en de individuele rekening te bewaren in de in deze lidstaat gelegen woonplaats van een natuurlijk persoon die deze documenten als lasthebber of aangestelde bijhoudt. Die eisen zijn niet gerechtvaardigd, wanneer de controle op de naleving van regelingen in verband met de sociale bescherming van de werknemers in de bouwsector met minder restrictieve maatregelen kan worden verzekerd.

    Partijen


    In de gevoegde zaken C-369/96 en C-376/96,

    betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Tribunal correctionnel de Huy (België), in de aldaar dienende strafzaken tegen

    J.-C. Arblade,

    Arblade & Fils SARL civielrechtelijk aansprakelijk partij (C-369/96),

    en

    B. Leloup,

    S. Leloup,

    Sofrage SARL civielrechtelijk aansprakelijke partij (C-376/96),

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward (rapporteur) en R. Schintgen, kamerpresidenten, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann, H. Ragnemalm en M. Wathelet, rechters,

    advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer

    griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - J.-C. Arblade en Arblade & Fils SARL (C-369/96) en B. en S. Leloup en Sofrage SARL (C-376/96), vertegenwoordigd door D. Ketchedjian en E. Jakhian, advocaten te Parijs respectievelijk te Brussel,

    - de Belgische regering (C-369/96 en C-376/96), vertegenwoordigd door J. Devadder, adviseur-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, bijgestaan door B. van de Walle de Ghelcke, advocaat te Brussel,

    - de Duitse regering (C-369/96 en C-376/96), vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en B. Kloke, Oberregierungsrat bij dat ministerie, als gemachtigden,

    - de Oostenrijkse regering (C-369/96 en C-376/96), vertegenwoordigd door M. Potacs, van het Bondsministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

    - de Finse regering (C-369/96), vertegenwoordigd door T. Pynnä, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen (C-369/96 en C-376/96), vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A. Caeiro en M. Patakia, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van J.-C. Arblade en Arblade & Fils SARL en B. en S. Leloup en Sofrage SARL, vertegenwoordigd door D. Ketchedjian, advocaat; de Belgische regering, vertegenwoordigd door B. van de Walle de Ghelcke, bijgestaan door J.-C. Heirman, arbeidsinspecteur, als deskundige; de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door J. S. van den Oosterkamp, assistent juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door D. Wyatt, QC, en de Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiro en M. Patakia, ter terechtzitting van 19 mei 1998,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 juni 1998,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij twee vonnissen van 29 oktober 1996, ingekomen bij het Hof op 25 november (C-369/96) en 26 november (C-376/96) daaraanvolgend, heeft het Tribunal correctionnel de Huy krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) in elk van die zaken twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG).

    2 Die vragen zijn gerezen in twee strafzaken tegen enerzijds J.-C. Arblade, in zijn hoedanigheid van beheerder van de vennootschap naar Frans recht Arblade & Fils SARL, en Arblade & Fils SARL zelf als civielrechtelijk aansprakelijke partij (hierna tezamen: "Arblade") (C-369/96), en anderzijds, S. en B. Leloup, in hun hoedanigheid van beheerders van de vennootschap naar Frans recht Sofrage SARL, en Sofrage SARL zelf als civielrechtelijk aansprakelijke partij (hierna tezamen: "Leloup") (C-376/96) wegens niet-nakoming van verschillende sociale verplichtingen die in de Belgische wetgeving zijn geformuleerd en door Belgische wetten van politie en veiligheid onder strafbedreiging zijn gesteld.

    De nationale wetgeving

    3 De verplichtingen betreffende het opstellen, het bijhouden en het bewaren van de sociale en arbeidsdocumenten, het minimumloon in de bouwsector en de regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" alsook de middelen van toezicht op de nakoming van deze verplichtingen worden opgelegd door de volgende teksten:

    - wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen (Belgisch Staatsblad van 5 mei 1965),

    - wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie (Belgisch Staatsblad van 8 december 1972),

    - koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten (Belgisch Staatsblad van 2 december 1978),

    - koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten (Belgisch Staatsblad van 27 augustus 1980, Err. Belgisch Staatsblad van 10 en 16 juni 1981),

    - de in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf gesloten collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1988 betreffende de toekenning van "getrouwheidszegels" en "weerverletzegels" (hierna: "CAO van 28 april 1988"), algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 15 juni 1988 (Belgisch Staatsblad van 7 juli 1988, blz. 9897),

    - koninklijk besluit van 8 maart 1990 betreffende het bijhouden van de individuele fiche van de werknemer (Belgisch Staatsblad van 27 maart 1990) en

    - de in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf gesloten collectieve arbeidsovereenkomst van 28 maart 1991 betreffende de arbeidsvoorwaarden (hierna: "CAO van 28 maart 1991"), algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 22 juni 1992 (Belgisch Staatsblad van 14 maart 1992, blz. 17968).

    4 Verschillende aspecten van deze wetgeving zijn in casu relevant.

    5 In de eerste plaats wordt toezicht op de naleving van de wetgeving betreffende het bijhouden van de sociale documenten, de arbeidshygiëne en -geneeskunde, de arbeidsbescherming, de arbeidsbetrekkingen en -reglementeringen, de arbeidsveiligheid, de sociale zekerheid en de sociale bijstand georganiseerd. De werkgevers mogen dat toezicht niet belemmeren (koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 en wet van 16 november 1972).

    6 In de tweede plaats moet een bouwbedrijf dat in België werken uitvoert, ongeacht of het in die staat is gevestigd, ten gevolge van de bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde CAO van 28 maart 1991 zijn werknemers het bij deze CAO vastgestelde minimumloon betalen.

    7 In de derde plaats moet een dergelijk bedrijf op grond van de CAO van 28 april 1988, die ook bij koninklijk besluit verbindend is verklaard, voor zijn werknemers bijdragen betalen aan de regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels".

    8 Dienaangaande moet de werkgever aan elke werknemer een "individuele fiche" afgeven (artikel 4, lid 3, van koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978). Op deze voorlopige of definitieve fiche moeten de in het koninklijk besluit van 8 maart 1990 genoemde inlichtingen voorkomen. Zij moet worden gevalideerd door het fonds voor bestaanszekerheid van de werknemers van de bouwsector, dat daartoe slechts overgaat nadat de werkgever onder meer alle voor de "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" nodige bijdragen, alsook een bedrag van 250 BEF per ingediende fiche heeft betaald.

    9 In de vierde plaats moet de werkgever een arbeidsreglement opstellen dat hem jegens zijn werknemers verbindt en op elke plaats waar hij werknemers in dienst heeft, een kopie van dit reglement houden (wet van 8 april 1965).

    10 In de vijfde plaats moet de werkgever voor al zijn werknemers een "personeelsregister" bijhouden (artikel 3, lid 1, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980), waarin een aantal vermeldingen moeten worden opgenomen (artikelen 4-7 van hetzelfde koninklijk besluit).

    11 Bovendien moet de werkgever die op verschillende plaatsen werknemers in dienst heeft, op elk van deze plaatsen, behalve op de plaats waar hij het "personeelsregister" bijhoudt, een "speciaal personeelsregister" bijhouden (artikel 10 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980). In bepaalde omstandigheden zijn de werkgevers die voor de uitvoering van bouwwerken werknemers in dienst hebben, vrijgesteld van het bijhouden van een speciaal register op de arbeidsplaatsen, mits zij voor elke aldaar werkzame werknemer een "individueel document" met dezelfde vermeldingen als dit register bijhouden (artikel 11 van dit koninklijk besluit).

    12 De werkgever moet ook voor iedere werknemer een "individuele rekening" bijhouden (artikel 3, lid 2, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980). Dit document moet verschillende inlichtingen bevatten, inzonderheid inzake het loon van de werknemer (artikelen 13-21 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980).

    13 In de zesde plaats moeten het personeelsregister en de individuele rekeningen worden bijgehouden ofwel op een van de arbeidsplaatsen ofwel op het adres waaronder de werkgever in België is ingeschreven bij een instelling belast met de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid, ofwel, ten slotte, in de woonplaats of op de maatschappelijke zetel van de werkgever in België of bij gebreke hiervan, in de in België gelegen woonplaats van een natuurlijk persoon, die als lasthebber of aangestelde van de werkgever het personeelsregister en de individuele rekeningen bijhoudt. Verder brengt de werkgever dit vooraf bij een ter post aangetekende brief ter kennis van de inspecteur-districtshoofd van de inspectie van de sociale wetten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in wiens district die documenten zullen worden bijgehouden (artikelen 8, 9 en 18 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980).

    14 Volgens de inlichtingen die de Belgische regering ter terechtzitting aan het Hof heeft verstrekt, moet de in een andere lidstaat gevestigde werkgever die werknemers in België in dienst heeft, hoe dan ook een lasthebber of aangestelde aanwijzen die de betrokken documenten op de arbeidsplaats of in zijn woonplaats in België bijhoudt.

    15 In de zevende plaats bewaart de werkgever gedurende vijf jaar het origineel of een kopie van de sociale documenten, waaronder het personeelsregister en de individuele rekeningen, op het adres waaronder hij in België ingeschreven is bij een instelling belast met de inning van de bijdragen voor sociale zekerheid, op de zetel van het erkende sociaal secretariaat van werkgevers waarbij hij is aangesloten, of, ten slotte, in zijn woonplaats of op de maatschappelijke zetel in België dan wel, bij gebreke hiervan, in de in België gelegen woonplaats van een natuurlijk persoon die als lasthebber of aangestelde van de werkgever deze documenten bijhoudt. Wanneer de werkgever in België geen werknemers meer in dienst heeft, bewaart hij deze documenten in zijn woonplaats of op zijn maatschappelijke zetel in België dan wel, bij gebreke hiervan, in de in België gelegen woonplaats van een natuurlijk persoon. De werkgever brengt dit vooraf ter kennis van de inspecteur-districtshoofd van de inspectie van de sociale wetten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid in wiens district deze documenten zullen bewaard worden (artikelen 22-25 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980).

    16 Deze verplichtingen betreffende het bewaren van de sociale documenten gaan slechts in wanneer de in een andere lidstaat gevestigde werkgever in België geen werknemers meer in dienst heeft.

    17 In de achtste plaats is schending van bovengenoemde bepalingen onder strafbedreiging gesteld bij artikel 11 van koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978, artikel 25, sub 1, van de wet van 8 april 1965, artikel 15, sub 2, van de wet van 16 november 1972, de artikelen 56 en 57 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, en artikel 16, sub 1, van de wet van 7 januari 1958, gewijzigd bij de wet van 18 december 1968 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid.

    18 Ten slotte zijn alle bepalingen betreffende de bescherming van de werknemers wetten van politie en veiligheid in de zin van artikel 3, eerste alinea, van het Belgisch burgerlijk wetboek en gelden zij dus voor eenieder die zich op het Belgisch grondgebied bevindt.

    Het hoofdgeding

    19 Arblade en Leloup hebben op het terrein van de Tiense suikerraffinaderij te Wanze in België een aantal opslagsilo's voor witte kristalsuiker met een capaciteit van 40 000 ton gebouwd.

    20 Daartoe stelde Arblade van 1 januari tot en met 31 mei 1992 en van 26 april tot en met 15 oktober 1993, in totaal 17 werknemers op die bouwplaats ter beschikking. Ook Leloup stelde 9 werknemers van 1 januari tot en met 31 december 1991, van 1 maart tot en met 31 juli 1992 en van 1 maart tot en met 31 oktober 1993 op die bouwplaats ter beschikking.

    21 Bij controles op die bouwplaats in de loop van 1993 verzocht de Belgische sociale inspectie Arblade en Leloup om overlegging van verschillende in de Belgische wettelijke regeling voorgeschreven sociale documenten.

    22 Arblade en Leloup achtten zich niet verplicht de gevraagde documenten over te leggen. Zij stelden dat zij zich volledig aan de Franse wetgeving hadden gehouden en dat de betrokken Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in strijd waren met de artikelen 59 en 60 van het Verdrag. Leloup heeft op 2 december 1993 in elk geval het naar Frans recht gehouden personeelsregister overgelegd.

    23 Arblade en Leloup zijn voor het Tribunal correctionnel de Huy vervolgd wegens niet-nakoming van bovengenoemde verplichtingen van Belgisch recht.

    24 Van oordeel dat in beide zaken uitlegging van het gemeenschapsrecht nodig was, heeft het Tribunal correctionnel de Huy de behandeling van de zaak geschorst en het Hof in zaak C-369/96 de volgende vragen gesteld.

    "1) Moeten de artikelen 59 en 60 van het Verdrag aldus worden uitgelegd, dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die tijdelijk werken in de eerste staat uitvoert, verplicht:

    a) de sociale documenten (personeelsregister en individuele rekening) te bewaren in de Belgische woonplaats van een natuurlijk persoon die deze documenten als lasthebber of aangestelde bijhoudt,

    b) haar werknemers het bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde minimumloon te betalen;

    c) een speciaal personeelsregister bij te houden;

    d) voor elke werknemer een individuele fiche af te geven;

    e) een lasthebber of aangestelde aan te wijzen, die de individuele rekeningen van de werknemers moet bijhouden;

    f) voor elke werknemer de bijdragen voor $getrouwheidszegels' en $weerverletzegels' te betalen,

    wanneer deze onderneming in de staat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan verplichtingen die zo niet identiek, dan toch naar hun doel vergelijkbaar zijn?

    2) Kunnen de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag artikel 3, eerste alinea, van het Belgisch burgerlijk wetboek betreffende de Belgische wetten van politie en veiligheid, buiten werking stellen?"

    25 Evenzo heeft de verwijzende rechter in zaak C-376/96 de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vragen gesteld:

    "1) Moeten de artikelen 59 en 60 van het Verdrag aldus worden uitgelegd, dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die tijdelijk werken in de eerste staat uitvoert, verplicht:

    a) een lasthebber of aangestelde aan te wijzen, die de individuele rekeningen moet bijhouden van de werknemers die aldaar diensten verrichten;

    b) het in de wettelijke regeling van die staat betreffende het bijhouden van sociale documenten georganiseerde toezicht niet te belemmeren;

    c) het in de wettelijke regeling van die staat betreffende de sociale inspectie georganiseerde toezicht niet te belemmeren;

    d) voor elke werknemer een individuele rekening op te maken;

    e) een speciaal personeelsregister bij te houden;

    f) een arbeidsreglement vast te stellen;

    g) de sociale documenten (personeelsregister en individuele rekening) te bewaren in de Belgische woonplaats van een natuurlijk persoon die deze documenten als lasthebber of aangestelde bijhoudt;

    h) voor elke werknemer een individuele fiche af te geven;

    wanneer deze onderneming in de staat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit, reeds onderworpen is aan verplichtingen die zo niet identiek, dan toch naar hun doel vergelijkbaar zijn?

    2) Kunnen de artikelen 59 en 60 EEG-Verdrag artikel 3, eerste alinea, van het Belgisch burgerlijk wetboek betreffende de Belgische wetten van politie en veiligheid buiten werking stellen?"

    26 Bij beschikking van 6 juni 1997 heeft de president van het Hof de twee zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

    27 Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 59 en 60 van het Verdrag zich ertegen verzetten, dat een lidstaat, mede bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die tijdelijk werken in de eerste staat uitvoert, de verplichting oplegt:

    - de door haar ter beschikking gestelde werknemers het minimumloon te betalen dat is vastgesteld in de collectieve overeenkomst die in de lidstaat van ontvangst op de uitgeoefende activiteiten van toepassing is, voor elk van hen de werkgeversbijdragen voor "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" te betalen en elk van hen een individuele fiche af te geven,

    - een arbeidsreglement, en speciaal personeelsregister en voor elke ter beschikking gestelde werknemer een individuele rekening op te stellen,

    - de sociale documenten (personeelsregister en individuele rekeningen) van de ter beschikking gestelde werknemers in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, te laten bijhouden en bewaren in de in de lidstaat van ontvangst gelegen woonplaats van een natuurlijk persoon die deze documenten als lasthebber of aangestelde bijhoudt,

    wanneer deze onderneming in de lidstaat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan naar hun doel vergelijkbare verplichtingen.

    Opmerkingen vooraf

    28 Volgens de Belgische regering moeten de artikelen 59 en 60 van het Verdrag worden uitgelegd tegen de achtergrond van de bepalingen van richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB 1997, L 18, blz. 1), aangezien deze de huidige stand van het gemeenschapsrecht inzake dwingende regels van minimumbescherming geeft en codificeert.

    29 De bepalingen van richtlijn 96/71 waren evenwel niet van kracht ten tijde van de feiten van het hoofdgeding. Het gemeenschapsrecht staat echter niet eraan in de weg, dat de verwijzende rechter, overeenkomstig een beginsel van zijn strafrecht, voor de toepassing van het nationale recht rekening houdt met de gunstiger bepalingen van richtlijn 96/71, ook al bevat het gemeenschapsrecht geen verplichting in die zin (zie arrest van 29 oktober 1998, Awoyemi, C-230/97, Jurispr. blz. I-6781, punt 38).

    30 Aangaande de tweede vraag in elk van beide zaken, betreffende de kwalificatie naar Belgisch recht van de litigieuze bepalingen als wetten van politie en veiligheid, deze uitdrukking moet aldus worden verstaan dat zij ziet op nationale bepalingen aan de inachtneming waarvan zoveel belang wordt gehecht voor de handhaving van de politieke, sociale of economische organisatie van de betrokken lidstaat, dat zij moeten worden nageleefd door eenieder die zich op het nationale grondgebied van deze lidstaat bevindt, en voor elke daarin gesitueerde rechtsbetrekking.

    31 Het is niet omdat nationale bepalingen als wetten van politie en veiligheid worden aangemerkt, dat zij niet in overeenstemming met de verdragsbepalingen dienen te zijn; anders zou afbreuk worden gedaan aan de voorrang en de eenvormige toepassing van het gemeenschapsrecht. Het gemeenschapsrecht kan de aan dergelijke nationale wettelijke regelingen ten grondslag liggende overwegingen slechts aanvaarden als uitzonderingen op de uitdrukkelijk in het Verdrag vastgestelde communautaire vrijheden en, in voorkomend geval, als dwingende redenen van algemeen belang.

    De prejudiciële vragen

    32 Vaststaat, dat Arblade en Leloup die in Frankrijk zijn gevestigd, in de zin van de artikelen 59 en 60 van het Verdrag naar een andere lidstaat, in casu België, zijn gegaan om aldaar tijdelijk werkzaamheden te verrichten, en dat hun activiteiten niet volledig of hoofdzakelijk op deze laatste staat zijn gericht, zodat voor hen niet de regels gelden die van toepassing zouden zijn indien zij op het grondgebied van die staat waren gevestigd.

    33 Volgens vaste rechtspraak verlangt artikel 59 van het Verdrag niet alleen de afschaffing van iedere discriminatie van de in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter op grond van diens nationaliteit, maar tevens de opheffing van iedere beperking - ook indien deze zonder onderscheid geldt voor binnenlandse dienstverrichters en dienstverrichters uit andere lidstaten - die de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig gelijksoortige diensten verricht, verbiedt, belemmert of minder aantrekkelijk maakt (zie arresten van 25 juli 1991, Säger, C-76/90, Jurispr. blz. I-4221, punt 12; 9 augustus 1994, Vander Elst, C-43/93, Jurispr. blz. I-3803, punt 14; 28 maart 1996, Guiot, C-272/94, Jurispr. blz. I-1905, punt 10; 12 december 1996, Reisebüro Broede, C-3/95, Jurispr. blz. I-6511, punt 25, en 9 juli 1997, Parodi, C-222/95, Jurispr. blz. I-3899, punt 18).

    34 Zelfs bij gebreke van harmonisatie ter zake, kan de vrijheid van dienstverrichting als grondbeginsel van het Verdrag slechts worden beperkt door regelingen die hun rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang, die gelden voor iedere persoon of onderneming die op het grondgebied van de betrokken staat werkzaam is, voor zover dit belang niet wordt gewaarborgd door de regels waaraan de dienstverrichter is onderworpen in de lidstaat waar hij is gevestigd (zie, met name, arresten van 17 december 1981, Webb, 279/80, Jurispr. blz. 3305, punt 17; 26 februari 1991, Commissie/Italië, C-180/89, Jurispr. blz. I-709, punt 17; Commissie/Griekenland, C-198/89, Jurispr. blz. I-727, punt 18; arresten Säger, reeds aangehaald, punt 15; Vander Elst, reeds aangehaald, punt 16, en Guiot, reeds aangehaald, punt 11).

    35 De toepassing van de nationale regelingen van een lidstaat op de in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichters moet geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen, en zij mogen niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel (zie, met name, arrest Säger, reeds aangehaald, punt 15; arresten van 31 maart 1993, Kraus, C-19/92, Jurispr. blz. I-1663, punt 32; 30 november 1995, Gebhard, C-55/94, Jurispr. blz. I-4165, punt 37, en arrest Guiot, reeds aangehaald, punten 11 en 13).

    36 Een van de door het Hof erkende dwingende redenen van openbaar belang is de bescherming van de werknemers (zie arrest Webb, reeds aangehaald, punt 19; arresten van 3 februari 1982, Seco en Desquenne & Giral, 62/81 en 63/81, Jurispr. blz. 223, punt 14, en 27 maart 1990, Rush Portuguesa, C-113/89, Jurispr. blz. I-1417, punt 18), in het bijzonder de sociale bescherming van de werknemers in de bouwsector (arrest Guiot, reeds aangehaald, punt 16).

    37 Overwegingen van zuiver administratieve aard kunnen daarentegen een afwijking door een lidstaat van de regels van gemeenschapsrecht niet rechtvaardigen, te meer wanneer de betrokken afwijking erop neerkomt, dat de uitoefening van een der fundamentele vrijheden van het gemeenschapsrecht wordt verhinderd of beperkt (zie, met name, arrest van 26 januari 1999, Terhoeve, C-18/95, Jurispr. blz. I-345, punt 45).

    38 Dwingende redenen van algemeen belang die de materiële bepalingen van een regeling rechtvaardigen, kunnen evenwel ook de controlemaatregelen rechtvaardigen die nodig zijn om de naleving ervan te verzekeren (zie, in die zin, arrest Rush Portuguesa, reeds aangehaald, punt 18).

    39 Derhalve moet achtereenvolgens worden onderzocht, of de door een nationale regeling, zoals de hier aan de orde zijnde, gestelde eisen het vrij verrichten van diensten beperken, en zo ja, of in de betrokken sector dwingende redenen van algemeen belang dergelijke beperkingen van het vrij verrichten van diensten rechtvaardigen. Is dit het geval, dan moet worden nagegaan of dit belang niet reeds is gewaarborgd door de regels van de lidstaat waar de dienstverrichter is gevestigd en of hetzelfde resultaat niet met minder beperkende middelen kan worden bereikt (zie, met name, arresten Säger, reeds aangehaald, punt 15; Kraus, reeds aangehaald, punt 32; Gebhard, reeds aangehaald, punt 37; Guiot, reeds aangehaald, punt 13, en Reisebüro Broede, reeds aangehaald, punt 28).

    40 In deze context dienen de verschillende in de prejudiciële vragen genoemde verplichtingen te worden onderzocht in de volgende volgorde:

    - de betaling van het minimumloon,

    - de bijdragen aan de regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" alsook het opmaken van de individuele fiches,

    - het bijhouden van de sociale documenten, en

    - het bewaren van de sociale documenten.

    De betaling van het minimumloon

    41 Aangaande de verplichting van de werkgever-dienstverrichter zijn ter beschikking gestelde werknemers het minimumloon te betalen dat is vastgesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst die in de lidstaat van ontvangst op de uitgeoefende activiteiten van toepassing is, zij eraan herinnerd, dat het gemeenschapsrecht de lidstaten niet belet, hun wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten tussen de sociale partners met betrekking tot het minimumloon te laten gelden voor eenieder die op hun grondgebied - zelfs tijdelijk - arbeid in loondienst verricht, ongeacht het land van vestiging van de werkgever, en dat het gemeenschapsrecht de lidstaten niet verbiedt, de inachtneming van deze voorschriften met passende middelen af te dwingen (arresten Seco en Desquenne & Giral, reeds aangehaald, punt 14; Rush Portuguesa, reeds aangehaald, punt 18, en Guiot, reeds aangehaald, punt 12).

    42 Bepalingen in nationale wetten of collectieve arbeidsovereenkomsten die een minimumloon garanderen, kunnen dus in beginsel worden toegepast op werkgevers die op het grondgebied van de betrokken lidstaat diensten verrichten, ongeacht hun land van vestiging.

    43 Strafrechtelijke vervolging van een in een andere lidstaat gevestigde werkgever wegens schending van deze bepalingen is evenwel slechts gerechtvaardigd wanneer die bepalingen voldoende nauwkeurig en toegankelijk zijn, zodat het voor een dergelijke werkgever in de praktijk niet onmogelijk of overdreven moeilijk is te weten welke verplichtingen hij moet nakomen. De bevoegde instantie, in casu de Belgische sociale inspectie, moet bij indiening van een klacht bij de strafrechter duidelijk preciseren, welke verplichtingen de werkgever haars inziens niet is nagekomen.

    44 De nationale rechter moet dus tegen de achtergrond van deze overwegingen nagaan, welke bepalingen van zijn nationaal recht op een werkgever uit een andere lidstaat kunnen worden toegepast, en in voorkomend geval wat het daarbij vastgestelde minimumloon is.

    45 De Belgische en de Oostenrijkse regering zijn dienaangaande van mening, dat de in de CAO van 28 april 1988 bepaalde voordelen die de regelingen inzake "getrouwheidszegels" en "weerverletzegels" aan de werknemers verlenen, een deel van het jaarlijkse minimuminkomen van de bouwvakarbeider in de zin van de Belgische wetgeving is.

    46 Blijkens het dossier wordt evenwel alleen Arblade vervolgd wegens niet-betaling aan haar werknemers van het in de CAO van 28 maart 1991 bepaalde minimumloon en bepaalt artikel 4, punt 1, van de CAO van 28 maart 1988 de bijdrage voor "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" op basis van 100 % van het brutoloon van de arbeider. Aangezien het krachtens de regelingen inzake "getrouwheidszegels" en "weerverletzegels" verschuldigde bedrag op basis van het brutominimumloon wordt berekend, kan het daarvan geen integrerend deel uitmaken.

    47 In deze omstandigheden lijkt het uitgesloten, dat de door de regelingen inzake "getrouwheidszegels" en "weerverletzegels" aan de werknemers verleende voordelen in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het minimumloon, dat Arblade niet zou hebben toegepast, doch dit moet door de nationale rechter worden bevestigd.

    De bijdrage aan de regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" alsook het opmaken van de individuele fiches

    48 Aangaande de verplichting werkgeversbijdragen voor de Belgische regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" te betalen, blijkt uit de verwijzingsbeschikking en met name uit de tekst van de eerste prejudiciële vraag in elk van beide zaken, dat Arblade en Leloup in de lidstaat waar zij zijn gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken reeds onderworpen zijn aan verplichtingen die zo niet identiek, dan toch naar hun doel vergelijkbaar zijn.

    49 Volgens de Belgische regering heeft de verwijzende rechter niet nagegaan, of dergelijke verplichtingen ook in de lidstaat van vestiging gelden. Het Hof moet evenwel uitgaan van het door de verwijzende rechter gestelde geval, volgens hetwelk de onderneming die de diensten verricht, in de lidstaat waar zij is gevestigd, reeds onderworpen is aan verplichtingen die naar hun doel vergelijkbaar zijn.

    50 Een nationale regeling die een werkgever die handelt als dienstverrichter in de zin van het Verdrag, verplicht werkgeversbijdragen te betalen aan het fonds van de lidstaat van ontvangst, bovenop de bijdragen die hij reeds betaalt aan het fonds van de lidstaat waar hij is gevestigd, vormt een beperking van de vrijheid van dienstverrichting. Een dergelijke verplichting brengt voor de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen immers extra administratieve en economische kosten en lasten mee, zodat deze laatste uit het oogpunt van de mededinging niet op gelijke voet staan met de in de lidstaat van ontvangst gevestigde werkgevers en ervan kunnen worden afgeschrikt, in de lidstaat van ontvangst diensten te verrichten.

    51 Erkend moet worden, dat het algemeen belang in verband met de sociale bescherming van de werknemers in de bouwsector en met de controle op de naleving daarvan, wegens de bijzondere kenmerken van die sector een dwingende reden kan opleveren die rechtvaardigt dat aan een in een andere lidstaat gevestigde werkgever die in de lidstaat van ontvangst diensten verricht, verplichtingen worden opgelegd die de vrijheid van dienstverrichting kunnen beperken. Dat is echter niet het geval wanneer de werknemers van de betrokken werkgever, die tijdelijk werken in de lidstaat van ontvangst uitvoeren, dezelfde of een in wezen vergelijkbare bescherming genieten op grond van verplichtingen waaraan de werkgever reeds is onderworpen in zijn lidstaat van vestiging (zie, in die zin, arrest Guiot, reeds aangehaald, punten 16 en 17).

    52 Bovendien is een aan de dienstverrichter opgelegde verplichting tot betaling van werkgeversbijdragen aan het fonds van de lidstaat van ontvangst niet gerechtvaardigd wanneer deze bijdragen voor de betrokken werknemers geen enkel recht op een sociaal voordeel opleveren (zie arrest Seco en Desquenne & Giral, reeds aangehaald, punt 15).

    53 Het staat dus aan de nationale rechter na te gaan, of de in de lidstaat van ontvangst verlangde bijdragen de betrokken werknemers recht op een sociaal voordeel geven, en of de werknemers in de lidstaat van vestiging op grond van de door de werkgever in deze staat betaalde werkgeversbijdragen een bescherming genieten die in wezen overeenkomt met die van de regeling van de lidstaat waar de dienst wordt verricht.

    54 Slechts wanneer de werkgeversbijdragen aan het fonds van de lidstaat van ontvangst de werknemers een voordeel geven dat hun echt een extra bescherming kan bieden die zij anders niet zouden genieten, is de betaling ervan gerechtvaardigd, en zulks alleen wanneer dezelfde bijdragen worden verlangd van iedere dienstverrichter die op het nationale grondgebied in de betrokken sector werkzaam is.

    55 Ten slotte blijkt de door de Belgische wetgeving opgelegde verplichting om elke werknemer een individuele fiche af te geven, intrinsiek verbonden te zijn met de bij de CAO van 28 april 1988 opgelegde verplichting tot betaling van de bijdragen voor "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels". Ingeval de onderneming in de lidstaat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan verplichtingen die naar hun doel in wezen vergelijkbaar zijn met die welke door de regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" worden opgelegd, is deze onderneming slechts verplicht de ter beschikking gestelde werknemers de - gelijkwaardige - documenten af te geven die zij op grond van de wetgeving van de lidstaat van vestiging moet verstrekken. Ingeval de regeling van deze laatste staat niet voorziet in de afgifte van documenten aan de werknemers, behoeft deze onderneming de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst slechts door overlegging van de daartoe door de regeling van de lidstaat van vestiging verlangde documenten te bewijzen, dat zij alle volgens deze regeling verschuldigde bijdragen heeft betaald.

    Het beginsel dat de sociale en arbeidsdocumenten moeten worden bijgehouden

    56 Ook aangaande de verplichting een arbeidsreglement op te stellen en een speciaal personeelsregister en voor elke ter beschikking gestelde werknemer een individuele rekening bij te houden, blijkt uit het verwijzingsvonnis en onder meer uit de tekst van de eerste prejudiciële vraag in elk van beide zaken, dat Arblade en Leloup in de lidstaat waar zij zijn gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken reeds zijn onderworpen aan verplichtingen die zo niet identiek, dan toch naar hun doel vergelijkbaar zijn.

    57 Zoals in punt 49 van dit arrest in herinnering is gebracht, en ondanks de bezwaren van de Belgische regering, moet het Hof uitgaan van de feiten zoals zij door de verwijzende rechter zijn uiteengezet.

    58 Een verplichting om in de lidstaat van ontvangst bepaalde bijkomende documenten op te stellen en bij te houden, zoals die welke de Belgische wettelijke regeling oplegt, brengt voor de in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen extra administratieve en economische kosten en lasten mee, zodat deze ondernemingen uit het oogpunt van de mededinging niet op gelijke voet staan met de in de lidstaat van ontvangst gevestigde werkgevers.

    59 Het opleggen van een dergelijke verplichting vormt dus een beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 59 van het Verdrag.

    60 Een dergelijke beperking is slechts gerechtvaardigd wanneer zij nodig is om de sociale bescherming van de werknemers, een dwingende reden van openbaar belang, doeltreffend en met passende middelen te verzekeren.

    61 Om de werknemers in de bouwsector doeltreffend te beschermen, met name ter zake van veiligheid en gezondheid alsmede ter zake van de arbeidstijd, kan het nodig zijn te eisen dat op de bouwplaats of althans op een toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst bepaalde documenten ter beschikking van de controle-instanties van deze staat worden gehouden, vooral daar tussen de lidstaten geen georganiseerd systeem van samenwerking en informatie-uitwisseling in de zin van artikel 4 van richtlijn 96/71 bestaat.

    62 Voorts kan bij gebreke van het in het vorige punt genoemde georganiseerde systeem van samenwerking en informatie-uitwisseling de verplichting om bepaalde door de regeling van deze staat verlangde documenten op te maken en op de bouwplaats of althans op een toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst bij te houden, de enige passende controlemaatregel zijn gelet op het door deze regeling nagestreefde doel.

    63 De door de regeling van de lidstaat van vestiging respectievelijk die van de lidstaat van ontvangst verlangde inlichtingen betreffende onder meer de werkgever, de werknemer, de arbeidsvoorwaarden en het loon, kunnen immers zozeer uiteenlopen, dat de door de regeling van de lidstaat van ontvangst verlangde controles niet op basis van de overeenkomstig de regeling van de lidstaat van vestiging bijgehouden documenten kunnen worden verricht.

    64 Het feit alleen dat er bepaalde vormelijke of inhoudelijke verschillen zijn, kan evenwel niet rechtvaardigen, dat twee soorten documenten moeten worden bijgehouden, de ene overeenkomstig de regeling van de lidstaat van vestiging en de andere overeenkomstig die van de lidstaat van ontvangst, wanneer de inlichtingen op de door de regeling van de lidstaat van vestiging verlangde documenten in hun geheel genomen toereikend zijn om de nodige controles in de lidstaat van ontvangst te kunnen verrichten.

    65 Het is dus van belang, dat de autoriteiten en in voorkomend geval de rechterlijke instanties van de lidstaat van ontvangst, alvorens te verlangen dat de sociale of arbeidsdocumenten op hun grondgebied overeenkomstig hun eigen regeling worden opgemaakt en bijgehouden, achtereenvolgens nagaan, of de sociale bescherming van de werknemers die deze eisen kan rechtvaardigen, niet afdoende wordt gewaarborgd door de overlegging binnen een redelijke termijn van de in de lidstaat van vestiging bijgehouden documenten of van een afschrift daarvan, en bij gebreke daaraan door deze documenten of een afschrift daarvan op de bouwplaats of op een toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst ter beschikking te houden.

    66 Wanneer de autoriteiten of de rechterlijke instanties van de lidstaat van ontvangst vaststellen, zoals de verwijzende rechter in beide zaken heeft gedaan, dat de werkgever, wat het bijhouden van sociale of arbeidsdocumenten betreft, zoals een arbeidsreglement, een speciaal personeelsregister en een individuele rekening voor elke ter beschikking gestelde werknemer, in de lidstaat waar hij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit is onderworpen aan naar hun doel vergelijkbare verplichtingen, moet de overlegging van de door de werkgever overeenkomstig de regeling van de lidstaat van vestiging bijgehouden sociale en arbeidsdocumenten toereikend worden geacht om de sociale bescherming van de werknemers te verzekeren, zodat van deze werkgever niet kan worden verlangd dat hij de documenten overeenkomstig de regeling van de lidstaat van ontvangst opstelt.

    67 In het kader van een controle als bedoeld in punt 65 van dit arrest moet rekening worden gehouden met de gemeenschapsrichtlijnen houdende coördinatie of minimale harmonisatie van de inlichtingen die nodig zijn voor de bescherming van de werknemers.

    68 In de eerste plaats beoogt richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288, blz. 32), volgens de tweede overweging van haar considerans de werknemers beter te beschermen tegen een eventuele miskenning van hun rechten en de arbeidsmarkt doorzichtiger te maken. Deze richtlijn noemt een aantal wezenlijke elementen van de overeenkomst of van de arbeidsverhouding, waaronder, in voorkomend geval, die welke nodig zijn bij terbeschikkingstelling in een ander land en door de werkgever ter kennis van de werknemer moeten worden gebracht. Artikel 7 bepaalt, dat de richtlijn de lidstaten niet belet om voor de werknemers gunstigere wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen respectievelijk in te voeren, dan wel de toepassing op de werknemers van gunstigere contractuele bepalingen te bevorderen of toe te staan.

    69 In de tweede plaats bepaalt artikel 10 van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183, blz. 1), dat de werknemers bepaalde inlichtingen moeten krijgen omtrent de risico's voor de veiligheid en de gezondheid.

    70 In het kader van deze controle kunnen de nationale autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, voor zover zij er zelf niet over beschikken, de dienstverrichter steeds verzoeken om mededeling van de inlichtingen die hij bezit over de verplichtingen waaraan hij is onderworpen in de lidstaat waar hij is gevestigd.

    De wijze van bijhouden en bewaren van de sociale documenten

    71 De bepalingen van Belgisch recht betreffende de wijze van bijhouden en bewaren van de documenten door een in een andere lidstaat gevestigde werkgever zijn drieledig. Wanneer de werkgever werknemers in dienst heeft in België moeten de sociale documenten worden bijgehouden op een van de arbeidsplaatsen, of in de Belgische woonplaats van een natuurlijk persoon die deze documenten als lasthebber of aangestelde van de werkgever bijhoudt.

    72 Wanneer de werkgever in België geen werknemers meer in dienst heeft, moeten de originelen of kopieën van de sociale documenten gedurende vijf jaar in de Belgische woonplaats van deze lasthebber of aangestelde worden bewaard.

    73 Ten slotte moet aan de nationale autoriteiten vooraf kennis worden gegeven van de identiteit van de lasthebber of aangestelde, ongeacht of hij voor het bijhouden dan wel voor het bewaren van de documenten is aangewezen.

    74 Om de in de punten 61 tot en met 63 van dit arrest genoemde redenen kunnen de vereisten van een doeltreffende controle door de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de verplichting rechtvaardigen, dat een in een andere lidstaat gevestigde werkgever die diensten verricht in de lidstaat van ontvangst, op de bouwplaats of althans op een toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst bepaalde documenten ter beschikking van deze autoriteiten houdt.

    75 De nationale rechter moet met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel nagaan, voor welke documenten die verplichting moet gelden.

    76 Aangaande een verplichting om bepaalde documenten ter beschikking te houden en te bewaren in de woonplaats van een in de lidstaat van ontvangst gevestigd natuurlijk persoon, die ze bijhoudt als lasthebber of aangestelde van de werkgever die hem heeft aangewezen, ook nadat de werkgever geen werknemers in die staat meer in dienst heeft, zoals die welke in casu aan de orde is, moet worden opgemerkt, dat een dergelijke beperking van het vrij verrichten van diensten niet kan worden gerechtvaardigd door het feit alleen, dat de vervulling van de controleopdracht van de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in het algemeen wordt vergemakkelijkt doordat die documenten op het grondgebied van die staat aanwezig zijn. Daarnaast moet het voor deze autoriteiten onmogelijk zijn hun controleopdracht doeltreffend te vervullen indien die onderneming in deze lidstaat niet beschikt over een lasthebber of aangestelde die deze documenten bewaart (zie, in die zin, arrest van 4 december 1986, Commissie/Duitsland, 205/84, Jurispr. blz. 3755, punt 54).

    77 Hoe dan ook, verplichtingen om sociale documenten gedurende vijf jaar op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst te bewaren en om ze in de woonplaats van een natuurlijk persoon, met uitsluiting van rechtspersonen, te bewaren, vallen geenszins te rechtvaardigen.

    78 De controle op de naleving van regelingen in verband met de sociale bescherming van de werknemers in de bouwsector kan immers met minder restrictieve maatregelen worden verzekerd. Zoals de advocaat-generaal in punt 88 van zijn conclusie opmerkte, kunnen, wanneer de in een andere lidstaat gevestigde werkgever in België geen werknemers meer in dienst heeft, de sociale documenten, namelijk het personeelsregister en de individuele rekeningen of de door de onderneming volgens de wetgeving van de lidstaat van vestiging op te stellen gelijkwaardige documenten, of het afschrift van deze documenten, ter controle en in voorkomend geval ter bewaring aan de nationale autoriteiten worden gezonden.

    79 Overigens zij erop gewezen, dat het georganiseerde systeem van samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de lidstaten waarin artikel 4 van richtlijn 96/71 voorziet, het bewaren van documenten in de lidstaat van ontvangst, nadat de werkgever aldaar geen werknemer meer in dienst heeft, weldra overbodig zal maken.

    80 Mitsdien moeten de gestelde vragen worden beantwoord als volgt:

    1) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten zich er niet tegen, dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt haar ter beschikking gestelde werknemers het minimumloon te betalen dat in de in de eerste lidstaat toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst is vastgesteld, wanneer de betrokken bepalingen voldoende nauwkeurig en toegankelijk zijn, zodat het voor een dergelijke werkgever in de praktijk niet onmogelijk of overdreven moeilijk is te weten welke verplichtingen hij moet nakomen.

    2) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt voor elke ter beschikking gestelde werknemer werkgeversbijdragen te betalen voor regelingen als de Belgische regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" en elk van hen een individuele fiche af te geven, wanneer deze onderneming in de lidstaat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan naar hun doel in wezen vergelijkbare verplichtingen in verband met de bescherming van de belangen van de werknemers.

    3) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt sociale of arbeidsdocumenten, zoals een arbeidsreglement, een speciaal personeelsregister en voor elke ter beschikking gestelde werknemer een individuele rekening in de door de regeling van de eerste staat voorgeschreven vorm op te stellen, wanneer de sociale bescherming van de werknemers die deze eisen kan rechtvaardigen, reeds is verzekerd door de overlegging van de sociale en arbeidsdocumenten die deze onderneming bijhoudt ingevolge de regeling van de lidstaat waar zij is gevestigd.

    Dat is het geval wanneer de onderneming, wat het bijhouden van sociale en arbeidsdocumenten betreft, in de lidstaat waar zij is gevestigd voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan verplichtingen in verband met de bescherming van de belangen van de werknemers die naar hun doel vergelijkbaar zijn met die welke door de regeling van de lidstaat van ontvangst worden opgelegd.

    4) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten er zich niet tegen, dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt gedurende het tijdvak van activiteit op het grondgebied van de eerste lidstaat op de bouwplaats of althans op een toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van deze staat sociale en arbeidsdocumenten ter beschikking te houden, wanneer deze maatregel noodzakelijk is om hem in staat te stellen de naleving van zijn regeling ter verzekering van de sociale bescherming van de werknemers doeltreffend te controleren.

    5) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die tijdelijk werken in de eerste staat uitvoert, de verplichting oplegt om gedurende vijf jaar nadat zij in de eerste lidstaat geen werknemers meer in dienst heeft, sociale documenten als het personeelsregister en de individuele rekening te bewaren in de in deze lidstaat gelegen woonplaats van een natuurlijk persoon die deze documenten als lasthebber of aangestelde bijhoudt.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    81 De kosten door de Belgische, de Duitse, de Nederlandse, de Oostenrijkse en de Finse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk alsook de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    uitspraak doende op de door het Tribunal correctionnel de Huy bij twee vonnissen van 29 oktober 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    1) De artikelen 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) en 60 EG-Verdrag (thans artikel 50 EG) verzetten er zich niet tegen, dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt haar ter beschikking gestelde werknemers het minimumloon te betalen dat in de in de eerste lidstaat toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst is vastgesteld, wanneer de betrokken bepalingen voldoende nauwkeurig en toegankelijk zijn, zodat het voor een dergelijke werkgever in de praktijk niet onmogelijk of overdreven moeilijk is om te weten welke verplichtingen hij moet nakomen.

    2) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt voor elke ter beschikking gestelde werknemer de werkgeversbijdragen te betalen voor regelingen als de Belgische regelingen inzake "weerverletzegels" en "getrouwheidszegels" en elk van hen een individuele fiche af te geven, wanneer deze onderneming in de lidstaat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan naar hun doel in wezen vergelijkbare verplichtingen in verband met de bescherming van de belangen van de werknemers.

    3) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het bij wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt sociale en arbeidsdocumenten, zoals een arbeidsreglement, een speciaal personeelsregister en voor elke ter beschikking gestelde werknemer een individuele rekening in de door de regeling van de eerste staat voorgeschreven vorm op te stellen, wanneer de sociale bescherming van de werknemers die deze eisen kan rechtvaardigen, reeds is verzekerd door de overlegging van de sociale en arbeidsdocumenten die deze onderneming bijhoudt ingevolge de regeling van de lidstaat waar zij is gevestigd.

    Dat is het geval wanneer de onderneming, wat het bijhouden van sociale en arbeidsdocumenten betreft, in de lidstaat waar zij is gevestigd, voor dezelfde werknemers en dezelfde tijdvakken van activiteit reeds onderworpen is aan verplichtingen in verband met de bescherming van de belangen van de werknemers die naar hun doel vergelijkbaar zijn met die welke door de regeling van de lidstaat van ontvangst worden opgelegd.

    4) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten er zich niet tegen, dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die in de eerste staat tijdelijk werken uitvoert, de verplichting oplegt gedurende het tijdvak van activiteit op het grondgebied van de eerste lidstaat op de bouwplaats of althans op een toegankelijke en duidelijk geïdentificeerde plaats op het grondgebied van deze staat sociale en arbeidsdocumenten ter beschikking te houden, wanneer deze maatregel noodzakelijk is om hem in staat te stellen de naleving van zijn regeling ter verzekering van de sociale bescherming van de werknemers doeltreffend te controleren.

    5) De artikelen 59 en 60 van het Verdrag verzetten zich ertegen, dat een lidstaat, zij het via wetten van politie en veiligheid, een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die tijdelijk werken in de eerste staat uitvoert, de verplichting oplegt om gedurende vijf jaar nadat zij in de eerste lidstaat geen werknemers meer in dienst heeft, sociale documenten als het personeelsregister en de individuele rekening te bewaren in de in deze lidstaat gelegen woonplaats van een natuurlijk persoon die deze documenten als lasthebber of aangestelde bijhoudt.

    Naar boven