EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R2533

Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank

OJ L 318, 27.11.1998, p. 8–19 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Estonian: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Latvian: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Lithuanian: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Hungarian Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Maltese: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Polish: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Slovak: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Slovene: Chapter 01 Volume 003 P. 23 - 34
Special edition in Bulgarian: Chapter 01 Volume 002 P. 98 - 109
Special edition in Romanian: Chapter 01 Volume 002 P. 98 - 109
Special edition in Croatian: Chapter 01 Volume 007 P. 12 - 23

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 08/03/2015

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/2533/oj

31998R2533

Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank

Publicatieblad Nr. L 318 van 27/11/1998 blz. 0008 - 0019


VERORDENING (EG) Nr. 2533/98 VAN DE RAAD van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op protocol nr. 3 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (de "statuten"), inzonderheid artikel 5.4 daarvan,

Gezien de aanbeveling van de Europese Centrale Bank (de "ECB") (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van de Commissie (3),

Volgens de procedure van artikel 106, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van artikel 42 van de statuten,

(1) Overwegende dat, luidens artikel 5.1 van de statuten, de ECB, bijgestaan door de nationale centrale banken, hetzij bij de bevoegde nationale autoriteiten, hetzij rechtstreeks bij de economische subjecten de statistische gegevens verzamelt die nodig zijn voor de vervulling van de taken van het Europees Stelsel van centrale banken (het "ESCB"); dat, ter vergemakkelijking van het vervullen van die taken, vermeld in artikel 105 van het Verdrag, en in het bijzonder van het voeren van het monetair beleid, deze statistische gegevens hoofdzakelijk gebruikt worden voor de productie van geaggregeerde statistische gegevens, waarvoor de identiteit van afzonderlijke economische subjecten irrelevant is, maar ook kunnen worden gebruikt op het niveau van de afzonderlijke economische subjecten; dat, luidens artikel 5.2 van de statuten, de nationale centrale banken voor zover mogelijk de in artikel 5.1 omschreven taken uitvoeren; dat, luidens artikel 5.4 van de statuten, de Raad bepaalt welke natuurlijke en rechtspersonen onderworpen zijn aan rapportageverplichtingen, hoe de geheimhoudingsplicht wordt geregeld, en hoe wordt voorzien in passende handhavingsbepalingen; dat de nationale centrale banken voor de toepassing van artikel 5.1 van de statuten kunnen samenwerken met andere bevoegde instanties, waaronder de nationale bureaus voor de statistiek en de met de reglementering van de markt belaste instanties;

(2) Overwegende dat, met het oog op het nut van statistische gegevens als instrument voor de vervulling van de taken van het ESCB, de definities en de procedures voor de verzameling van die gegevens zodanig moeten worden opgezet dat de ECB het vermogen en de flexibiliteit bezit om tijdig te beschikken over statistieken van hoge kwaliteit die wisselende economische en financiële omstandigheden weergeven en de lasten voor informatieplichtigen in aanmerking nemen; dat daarbij niet alleen moet worden gelet op het vervullen van de taken van het ESCB en diens onafhankelijkheid maar ook moet worden getracht de lasten voor de informatieplichtigen tot een minimum beperken;

(3) Overwegende dat het derhalve wenselijk is om een referentiepopulatie van informatieplichtigen te definiëren, ingedeeld naar de toepasselijke categorieën economische eenheden en statistische toepassingen waartoe de bevoegdheden van de ECB op statistisch gebied beperkt worden en waaruit de ECB uit hoofde van haar regelgevende bevoegdheid de werkelijke populatie van informatieplichtigen bepaalt;

(4) Overwegende dat een homogene populatie van informatieplichtigen nodig is voor het opstellen van de "geconsolideerde balans van de sector monetaire financiële instellingen" van de deelnemende lidstaten, die hoofdzakelijk bedoeld is om de ECB een overzichtelijk statistisch beeld te geven van de monetaire ontwikkelingen in de deelnemende lidstaten, die als één economisch gebied te beschouwen zijn; dat de ECB op grond van een algemene definitie van deze instellingen een "lijst van monetaire financiële instellingen voor statistische doeleinden" heeft opgesteld en bijhoudt;

(5) Overwegende dat volgens bovengenoemde algemene definitie voor statistische doeleinden monetaire financiële instellingen ("MFI's") de ingezeten kredietinstellingen zijn zoals gedefinieerd in communautaire wetgeving, en alle ingezeten financiële instellingen die er hun bedrijf van maken deposito's en/of nauwe substituten van deposito's aan te trekken van andere financiële instellingen dan MFI's, en voor eigen rekening (tenminste in economische zin) krediet te verstrekken en/of te beleggen in effecten;

(6) Overwegende dat postcheque-en-girodiensten die niet voldoen aan de algemene definitie van monetaire financiële instellingen voor statistische doeleinden, wellicht toch moeten worden onderworpen aan de ECB-rapportagevereisten inzake monetaire en bancaire statistieken en statistieken betreffende betalingssystemen, omdat hun bedrijf in significante mate het aantrekken van deposito's en/of nauwe substituten van deposito's en transacties via betalingssystemen kan behelzen;

(7) Overwegende dat, in het Europees Stelsel van nationale en regionale economische rekeningen 1995 (4) ("ESR 1995"), de monetaire financiële instellingen om die reden de subsector "centrale bank" en de subsector "overige monetaire financiële instellingen" omvatten, en uitsluitend kunnen worden uitgebreid door opneming van categorieën instellingen van de subsector "overige financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen";

(8) Overwegende dat statistieken inzake de betalingsbalans, de internationale investeringspositie, waardepapieren, elektronisch geld en betalingssystemen nodig zijn om het ESCB in staat te stellen zijn taken op onafhankelijke wijze uit te voeren;

(9) Overwegende dat het gebruik van de begrippen "natuurlijke en rechtspersonen" in artikel 5.4 van de statuten moet worden opgevat op een manier die aansluit bij de praktijken van de lidstaten op het gebied van monetaire en bancaire statistieken en betalingsbalansstatistieken en derhalve eveneens lichamen behelst die, naar hun respectieve nationaal recht, noch natuurlijke noch rechtspersonen zijn, doch wel behoren tot de relevante subsectoren van ESR 1995; dat rapportageverplichtingen dientengevolge kunnen worden opgelegd aan lichamen zoals personenvennootschappen, bijkantoren, instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en fondsen die, naar hun respectieve recht, geen rechtspersoonlijkheid bezitten; dat de rapportageplicht in dergelijke gevallen berust bij de personen die krachtens het toepasselijke nationale recht de desbetreffende lichamen in rechte vertegenwoordigen;

(10) Overwegende dat de statistische balansverslagen van de in artikel 19.1 van de statuten genoemde instellingen eveneens kunnen worden gebruikt voor de berekening van het bedrag van de mogelijk door deze instellingen verplicht aan te houden minimumreserves;

(11) Overwegende dat het de taak is van de Raad van bestuur van de ECB de taakverdeling tussen de ECB en de nationale centrale banken te bepalen met betrekking tot het verzamelen en verifiëren van statistische gegevens en de uitvoering daarvan, rekening houdend met het in artikel 5.2 van de statuten vastgelegde beginsel, en te bepalen welke taken de nationale autoriteiten binnen de grenzen van hun bevoegdheden op zich zullen nemen, met als doel het verkrijgen van statistieken van een constante hoge kwaliteit;

(12) Overwegende dat het uit een oogpunt van kosteneffectiviteit in de beginjaren van de eenheidsmunt nodig kan zijn dat aan de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens wordt voldaan via overgangsprocedures ingevolge de bestaande beperkingen van de verzamelsystemen; dat dit met name kan inhouden dat, in het geval van de financiële rekening van de betalingsbalans, gegevens betreffende grensoverschrijdende posities of transacties van de als één economisch gebied beschouwde deelnemende lidstaten in de beginjaren van de eurozone mogen worden opgesteld aan de hand van alle posities of transacties tussen ingezetenen van een deelnemende lidstaat en ingezetenen van andere landen;

(13) Overwegende dat de grenzen waarbinnen en de voorwaarden waaronder de ECB gerechtigd is om ondernemingen sancties op te leggen bij niet-naleving van de verplichtingen krachtens verordeningen en beschikkingen van de ECB, zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2532/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de bevoegdheid van de Europese Centrale Bank om sancties op te leggen (5), overeenkomstig artikel 34.3 van de statuten; dat bij eventuele tegenstrijdigheid tussen de genoemde verordening en de bepalingen van deze verordening die de ECB machtigen tot het opleggen van sancties, de bepalingen van deze verordening primeren; dat de sancties in geval van niet-naleving van de verplichtingen van deze verordening de mogelijkheid onverlet laten dat het ESCB passende handhavingsbepalingen vaststelt in zijn betrekkingen met tegenpartijen, waaronder het gedeeltelijk of geheel uitsluiten van een informatieplichtige van monetairebeleidstransacties in geval van ernstige inbreuken op de verplichtingen met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens;

(14) Overwegende dat verordeningen die door de ECB krachtens artikel 34.1 van de statuten zijn vastgesteld noch rechten verlenen noch verplichtingen opleggen aan niet-deelnemende lidstaten;

(15) Overwegende dat Denemarken, onder verwijzing naar punt 1 van protocol nr. 12 betreffende enkele bepalingen inzake Denemarken, in de context van het Besluit van Edinburgh van 12 december 1992, te kennen heeft gegeven dat het niet zal deelnemen aan de derde fase van de economische en Monetaire Unie; dat overeenkomstig punt 2 van dat protocol alle artikelen en bepalingen van het Verdrag die betrekking hebben op een derogatie derhalve op Denemarken van toepassing zijn;

(16) Overwegende dat krachtens punt 8 van protocol nr. 11 betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland artikel 34 van de statuten niet op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is tenzij het deelneemt aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie;

(17) Overwegende dat, ofschoon wordt erkend dat de statistische gegevens die nodig zijn om te voldoen aan de door de ECB opgelegde rapportagevereisten niet dezelfde zijn voor deelnemende als voor niet-deelnemende lidstaten, artikel 5 van de statuten zowel op deelnemende als niet-deelnemende lidstaten van toepassing is; dat op grond hiervan en van artikel 5 van het Verdrag, een verplichting bestaat om op nationaal niveau alle maatregelen te ontwerpen en toe te passen die lidstaten dienstig achten voor de verzameling van de statistische gegevens die nodig zijn om te voldoen aan de door de ECB opgelegde rapportagevereisten en voor het tijdig treffen van voorbereidingen op het gebied van de statistiek, zodat zij deelnemende lidstaten kunnen worden;

(18) Overwegende dat de vertrouwelijke statistische gegevens waarover de ECB en de nationale centrale banken voor de uitvoering van de taken van het ESCB moeten beschikken, bescherming behoeven om het vertrouwen van de informatieplichtigen te winnen en te behouden; dat het na de vaststelling van deze verordening niet meer mogelijk zal zijn bepalingen inzake de geheimhoudingsplicht in te roepen om de uitwisseling van vertrouwelijke statistische gegevens die verband houden met de taken van het ESCB te beletten, onverminderd de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6)

(19) Overwegende dat luidens artikel 38.1 van de statuten leden van de bestuursorganen en personeelsleden van de ECB en de nationale centrale banken zijn gehouden, ook na beëindiging van hun taken, inlichtingen die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen niet openbaar te maken, en dat luidens artikel 38.2 van de statuten personen die toegang hebben tot gegevens welke vallen onder communautaire wetgeving waarbij een geheimhoudingsplicht wordt opgelegd, aan die wetgeving onderworpen zijn;

(20) Overwegende dat personeelsleden van de ECB voor elke inbreuk op de regels tot naleving waarvan zij zijn gehouden, begaan met opzet of door nalatigheid, kunnen worden onderworpen aan tuchtrechtelijke maatregelen en, in voorkomend geval, aan strafrechtelijke maatregelen wegens schending van het beroepsgeheim, onverminderd de bepalingen van artikel 12 juncto artikel 18 van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen;

(21) Overwegende dat het mogelijk gebruik van statistische gegevens voor de uitvoering van de overeenkomstig artikel 105 van het Verdrag door het ESCB te verrichten taken weliswaar de totale rapportagelast vermindert, maar inhoudt dat de geheimhoudingsregeling van deze verordening in bepaalde opzichten moet afwijken van de algemene communautaire en internationale beginselen inzake het statistisch geheim en met name van de bepalingen inzake het statistisch geheim van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 27 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (7); dat de ECB, onverminderd dit punt, acht zal slaan op de beginselen die ten grondslag liggen aan de communautaire statistiek, vermeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 322/97;

(22) Overwegende dat de geheimhoudingsregeling van deze verordening uitsluitend van toepassing is op vertrouwelijke statistische gegevens die voor de vervulling de taken van het ESCB aan de ECB worden toegezonden; dat deze geheimhoudingsregeling bijzondere nationale of communautaire bepalingen met betrekking tot de toezending van andere soorten inlichtingen aan de ECB onverlet laat; dat de regels inzake statistische geheimhouding die door de nationale bureaus voor de statistiek en door de Commissie worden toegepast op de statistische gegevens die zij voor eigen rekening verzamelen in acht moeten worden genomen;

(23) Overwegende dat de ECB voor de toepassing van artikel 5.1 van de statuten op statistisch gebied moet samenwerken met de instellingen of organen van de Gemeenschap en met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of van derde landen en met internationale organisaties; dat de ECB en de Commissie zullen zorgen voor passende vormen van samenwerking op statistisch gebied ten einde hun taken zo efficiënt mogelijk uit te voeren, waarbij zij zullen pogen de lasten voor informatieplichtigen tot een minimum te beperken;

(24) Overwegende dat het ESCB en de ECB, opdat zij volledig operationeel zijn in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie (hierna "fase 3"), de taak is toevertrouwd de rapportageverplichtingen met het oog op de verzameling van statistische gegevens voor de eurozone op te stellen; dat een essentieel voorbereidend element erin bestaat vóór de aanvang van fase 3 de statistische voorschriften van de ECB vast te stellen; dat het wenselijk is de marktdeelnemers in de loop van 1998 te informeren over de gedetailleerde voorschriften die de ECB voor de toepassing van haar vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens nodig kan achten; dat de ECB derhalve vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening de beschikking moet krijgen over een regelgevende bevoegdheid;

(25) Overwegende dat de bepalingen van deze verordening alleen dan effectief kunnen worden toegepast indien alle deelnemende lidstaten de maatregelen hebben getroffen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat hun autoriteiten bevoegd zijn om de ECB bij te staan en volledige samenwerking te verlenen bij de verificatie en gedwongen verzameling van statistische gegevens in overeenstemming met artikel 5 van het Verdrag,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1. "de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens": de door informatieplichtigen te verstrekken statistische gegevens die nodig zijn voor de vervulling van de taken van het ESCB;

2. "informatieplichtigen": de natuurlijke en rechtspersonen en de lichamen als bedoeld in artikel 2, lid 3, die onderworpen zijn aan de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens;

3. "deelnemende lidstaat": een lidstaat die de eenheidsmunt overeenkomstig het Verdrag heeft aangenomen;

4. "ingezetene" en "ingezeten": het centrum van zijn economische belangen hebbend in het economisch gebied van een land als omschreven in bijlage A; in dit verband wordt onder "grensoverschrijdende posities" en "grensoverschrijdende transacties" respectievelijk verstaan posities en transacties inzake de activa en/of passiva van ingezetenen van de als een enkel economisch gebied te beschouwen deelnemende lidstaten met ingezetenen van niet-deelnemende lidstaten en/of ingezetenen van andere landen;

5. "internationale investeringspositie": de balans van het totaal aan grensoverschrijdende financiële activa en passiva;

6. "elektronisch geld": elektronische opslagvorm van monetaire waarden op een technische drager met inbegrip van vooruitbetaalde kaarten, die algemeen kunnen worden gebruikt voor betalingen aan andere partijen dan de emittent, zonder dat er bij de transactie noodzakelijk bankrekeningen betrokken zijn, maar fungerend als een vooruitbetaald betaalmiddel aan toonder.

Artikel 2

Referentiepopulatie van informatieplichtigen

1. Ter vervulling van de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens (hierna "rapportage-vereisten van de ECB") is de ECB, bijgestaan door de nationale centrale banken overeenkomstig artikel 5.2 van de statuten, bevoegd tot het verzamelen van statistische gegevens binnen de grenzen van de referentiepopulatie van informatieplichtigen en van hetgeen nodig is om de taken van het ESCB uit te voeren.

2. De referentiepopulatie van informatieplichtigen omvat de volgende informatieplichtigen:

a) natuurlijke en rechtspersonen die vallen onder de subsectoren "centrale bank", "overige monetaire financiële instellingen" en "overige financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen", als omschreven in bijlage B bij deze verordening, en die ingezeten zijn in een lidstaat, voor zover nodig is ter vervulling van de rapportagevereisten van de ECB inzake monetaire en bancaire statistieken en statistieken betreffende betalingssystemen;

b) postcheque-en-girodiensten, voor zover nodig is ter vervulling van de rapportagevereisten van de ECB inzake monetaire en bancaire statistieken en statistieken betreffende betalingssystemen;

c) natuurlijke en rechtspersonen die ingezetenen zijn van een lidstaat, voor zover zij grensoverschrijdende posities innemen of grensoverschrijdende transacties uitvoeren en voor zover statistische gegevens met betrekking tot dergelijke posities of transacties nodig zijn ter vervulling van de rapportagevereisten van de ECB inzake betalingsbalansstatistieken of inzake de internationale investeringspositie;

d) natuurlijke en rechtspersonen die ingezetenen zijn van een lidstaat, voor zover statistische gegevens met betrekking tot door hen geëmitteerde waardepapieren of elektronisch geld nodig zijn ter vervulling van de rapportagevereisten van de ECB.

3. Een lichaam dat normaliter zou vallen onder de definitie van lid 2 maar dat naar het nationale recht van het land waarvan zij ingezetene zijn noch een rechtspersoon noch een verzameling van natuurlijke personen is, maar dat wel rechten kan hebben en aan verplichtingen onderworpen kan zijn, is een informatieplichtige. De rapportageplicht van een dergelijk lichaam wordt nagekomen door de personen die het in rechte vertegenwoordigen.

Wanneer een rechtspersoon, een verzameling van natuurlijke personen of een lichaam als bedoeld in de eerste alinea een bijkantoor heeft dat ingezetene is van een ander land, is dit bijkantoor een zelfstandige informatieplichtige, ongeacht de locatie van het hoofdkantoor, voor zover het bijkantoor voldoet aan de in lid 2 omschreven voorwaarden, afgezien van het bezit van rechtspersoonlijkheid. Alle in dezelfde lidstaat gevestigde bijkantoren worden beschouwd als één enkel bijkantoor wanneer zij onder dezelfde economische subsector vallen. De rapportageplicht van een bijkantoor wordt nagekomen door de personen die het bijkantoor in rechte vertegenwoordigen.

Artikel 3

Procedures voor het vaststellen van statistische rapportagevereisten

Bij het opstellen en opleggen van haar vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens bepaalt de ECB uit de referentiepopulatie van informatieplichtigen als omschreven in artikel 2 de feitelijke populatie van informatieplichtigen. Onverminderd de naleving van de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens

a) poogt de ECB de rapportagelast tot een minimum te beperken, onder andere door zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande statistieken,

b) houdt de ECB rekening met communautaire en internationale normen op het gebied van de statistiek,

c) kan de ECB bepaalde categorieën informatieplichtigen volledig of gedeeltelijk ontheffen van haar rapportagevereisten.

Artikel 4

Verplichtingen van de lidstaten

De lidstaten organiseren hun taken op het gebied van de statistiek en werken volledig met het ESCB samen teneinde de vervulling van de verplichtingen uit hoofde van artikel 5 van de statuten te verzekeren.

Artikel 5

Regelgevende bevoegdheden van de ECB

1. De ECB kan verordeningen aannemen voor de vaststelling en het opleggen van haar vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens aan de feitelijke populatie van informatieplichtigen van de deelnemende lidstaten.

2. Teneinde de onderlinge samenhang te garanderen die nodig is voor de productie van statistieken die voldoen aan hun respectieve informatievereisten, raadpleegt de ECB de Commissie over ontwerpverordeningen zodra er verbanden zijn met de vereisten van de Commissie op het gebied van de statistiek. Het Comité voor monetaire, financiële en betalingsbalansstatistiek wordt binnen de grenzen van zijn bevoegdheid in het proces van samenwerking tussen de Commissie en de ECB betrokken.

Artikel 6

Recht tot verificatie en gedwongen verzameling van statistische gegevens

1. Indien een in een deelnemende lidstaat ingezeten informatieplichtige wordt verdacht van niet-nakoming, in de zin van artikel 7, lid 2, van de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens, heeft de ECB en, overeenkomstig artikel 5.2 van de statuten, de nationale centrale bank van de betrokken deelnemende lidstaat het recht om de juistheid en kwaliteit van de statistische gegevens te verifiëren en tot gedwongen verzameling van die gegevens over te gaan. Indien de statistische gegevens in kwestie evenwel nodig zijn ten bewijze van de naleving van de reserveverplichtingen, dient de verificatie te worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2531/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot de toepassing van minimumreserves door de Europese Centrale Bank (8). Het recht tot verificatie en gedwongen verzameling van statistische gegevens omvat het recht om:

a) de overlegging van bescheiden te verlangen;

b) de boeken en registers van de informatieplichtigen te inspecteren;

c) afschriften en uittreksels van die boeken en registers te maken, en

d) schriftelijke of mondelinge toelichting te verkrijgen.

2. De ECB of de bevoegde nationale centrale bank stelt de informatieplichtige schriftelijk in kennis van haar beslissing over te gaan tot verificatie of gedwongen verzameling van statistische gegevens, met vermelding van de tijdspanne waarbinnen aan het verificatieverzoek voldaan moet worden, de sancties die in geval van niet-naleving van toepassing zijn, en het beroep dat tegen die beslissing open staat. De ECB en de desbetreffende nationale centrale bank stellen elkaar in kennis van dergelijke verificatieverzoeken.

3. Voor de verificatie en gedwongen verzameling van statistische gegevens worden nationale procedures gevolgd. Indien wordt vastgesteld dat de informatieplichtige de vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens niet heeft nageleefd, komen de kosten van de procedure voor rekening van de informatieplichtige.

4. De ECB mag verordeningen vaststellen tot nadere bepaling van de voorwaarden waaronder het recht tot verificatie of gedwongen verzameling van statistische gegevens wordt uitgeoefend.

5. Binnen de grenzen van hun bevoegdheden verlenen de nationale autoriteiten van de deelnemende lidstaten de nodige bijstand aan de ECB en de nationale centrale banken bij de uitoefening van de bevoegdheden uit hoofde van dit artikel.

6. Wanneer een informatieplichtige zich verzet tegen de verificatieprocedure of de gedwongen verzameling van statistische gegevens of deze procedures belemmert, verleent de deelnemende lidstaat waar de bedrijfsruimten van de informatieplichtige zijn gesitueerd de nodige bijstand, inclusief het verzekeren van toegang tot de bedrijfsruimten van de informatieplichtige voor de ECB of de nationale centrale bank, zodat de in lid 1 genoemde rechten kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 7

Opleggen van sancties

1. De ECB is bevoegd de in dit artikel omschreven sancties op te leggen aan informatieplichtigen die onderworpen zijn aan de rapportageverplichtingen en ingezetene zijn van een deelnemende lidstaat en die niet voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze verordening of uit verordeningen of beschikkingen van de ECB tot vaststelling of oplegging van de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens.

2. De verplichting bepaalde statistische gegevens aan de ECB of de nationale centrale banken te doen toekomen wordt geacht niet te zijn nagekomen wanneer:

a) de ECB of de nationale centrale banken na afloop van de daarvoor vastgestelde termijn geen statistische gegevens hebben ontvangen; of

b) de statistische gegevens onjuist of onvolledig zijn, of niet in de voorgeschreven vorm zijn aangeleverd.

3. De verplichting de ECB of de nationale centrale banken toe te staan de juistheid en kwaliteit van de door de informatieplichtige geleverde statistische gegevens te verifiëren wordt geacht niet te zijn nagekomen wanneer een informatieplichtige deze activiteit belemmert. Die belemmering omvat, maar is niet beperkt tot, het verwijderen van bescheiden en het verhinderen dat de ECB of de nationale centrale bank de fysieke toegang krijgen die nodig is voor de tenuitvoerlegging van de verificatie of de gedwongen verzameling.

4. De ECB kan een informatieplichtige de volgende sancties opleggen:

a) in geval van niet-nakoming als bedoeld in lid 2, onder a), een dwangsom van ten hoogste 10 000 EUR per dag, waarbij de totale boete ten hoogste 100 000 EUR bedraagt;

b) in geval van niet-nakoming als bedoeld in lid 2, onder b), een boete van ten hoogste 200 000 EUR; en

c) in geval van niet-nakoming als bedoeld in lid 3, een boete van ten hoogste 200 000 EUR.

5. De in lid 4 omschreven sancties worden in meerdering gebracht op de voor rekening van de informatieplichtige komende kosten voor de verificatie en gedwongen verzameling krachtens artikel 6, lid 3.

6. Bij de uitoefening van de bevoegdheden van dit artikel handelt de ECB overeenkomstig de beginselen en procedures van Verordening (EG) nr. 2532/98.

Artikel 8

Geheimhoudingsplicht

1. Binnen het toepassingsgebied van deze verordening en met het oog op de geheimhouding van de statistische gegevens die nodig zijn voor de vervulling van de taken van het ESCB, zijn statistische gegevens vertrouwelijk indien zij van dien aard zijn dat zij identificatie van de informatieplichtige of van enig andere natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of bijkantoor mogelijk maken, hetzij rechtstreeks op grond van hun naam, adres of via een officieel toegekende identificatiecode, hetzij indirect door afleiding, en daarmee individuele informatie wordt onthuld. Teneinde vast te stellen of een informatieplichtige of enig andere natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of bijkantoor kan worden geïdentificeerd, wordt rekening gehouden met alle middelen die redelijkerwijze door een derde partij kunnen worden gebruikt om de desbetreffende informatieplichtige of andere natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of bijkantoor te identificeren. Niet vertrouwelijk zijn statistische gegevens afkomstig uit bronnen die in overeenstemming met nationale wetgeving voor het publiek beschikbaar zijn.

2. Toezending van vertrouwelijke statistische gegevens door de nationale centrale banken aan de ECB geschiedt in de mate en met de gedetailleerdheid die nodig zijn voor het vervullen van de via het ESCB uit te voeren taken, als omschreven in artikel 105 van het Verdrag.

3. De informatieplichtigen worden in kennis gesteld van het gebruik voor statistische en andere administratieve doeleinden dat van door hen geleverde statistische gegevens kan worden gemaakt. Informatieplichtigen hebben het recht inlichtingen te krijgen over de rechtsgrondslag voor het toezenden van de gegevens en over de getroffen beschermingsmaatregelen.

4. De ECB gebruikt de aan haar toegezonden vertrouwelijke statistische gegevens uitsluitend ter uitvoering van de taken van het ESCB tenzij:

a) de informatieplichtige of de andere identificeerbare natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of bijkantoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om de voornoemde statistische gegevens voor andere doeleinden te gebruiken; of

b) de gegevens worden gebruikt voor het produceren van specifieke communautaire statistieken, ingevolge een overeenkomst tussen de Commissie en de ECB overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad; of

c) om onderzoeksinstellingen toegang te bieden tot vertrouwelijke statistische gegevens die geen rechtstreekse identificatie toelaten, onverminderd de nationale wetgeving en met de voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de nationale autoriteit die de informatie leverde.

5. De nationale centrale banken gebruiken de vertrouwelijke statistische gegevens die zij hebben verzameld met het oog op het nakomen van de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens uitsluitend ter vervulling van de taken van het ESCB tenzij:

a) de informatieplichtige of de andere identificeerbare natuurlijke of rechtspersoon, lichaam of bijkantoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om de voornoemde statistische gegevens voor andere doeleinden te gebruiken; of

b) de gegevens op nationaal niveau voor statistische doeleinden worden gebruikt, ingevolge een overeenkomst tussen de nationale statistische instelling en de nationale centrale bank overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 322/97; of

c) de gegevens worden gebruikt op het gebied van bedrijfseconomisch toezicht of voor de uitoefening, overeenkomstig artikel 14.4 van de statuten, voor andere dan de in de statuten omschreven taken; of

d) om onderzoeksinstellingen toegang te bieden tot vertrouwelijke statistische gegevens die geen rechtstreekse identificatie toelaten.

6. Dit artikel belet niet dat vertrouwelijke statistische gegevens die zijn verzameld of mede zijn verzameld voor andere doeleinden dan de vervulling van de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens, voor die andere doeleinden worden gebruikt.

7. Dit artikel is alleen van toepassing op het verzamelen en doen toekomen van vertrouwelijke statistische gegevens ter vervulling van de ECB-vereisten met betrekking tot het rapporteren van statistische gegevens; het laat specifieke nationale of communautaire bepalingen betreffende het doen toekomen van andere soorten informatie aan de ECB onverlet.

8. Deze verordening is van toepassing onverminderd Richtlijn 95/46/EG.

In geval van door de nationale bureaus voor de statistiek en de Commissie verzamelde gegevens die aan de ECB worden geleverd, is deze verordening wat de statistische geheimhouding betreft van toepassing onverminderd Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek.

9. De ECB en de nationale centrale banken nemen alle wetgevende, administratieve, technische en organisatorische maatregelen die nodig zijn om de bescherming van vertrouwelijke statistische gegevens te garanderen. De ECB definieert gemeenschappelijke regels en minimumnormen ter voorkoming van onwettige openbaarmaking en ongeoorloofd gebruik. De beschermende maatregelen zijn van toepassing op alle vertrouwelijke statistische gegevens als bedoeld in lid 1.

10. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de bescherming van vertrouwelijke statistische gegevens te garanderen, met inbegrip van het opleggen, door de lidstaten, van toepasselijke handhavingsmaatregelen in geval van een inbreuk.

Artikel 9

Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5, artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 9, zijn van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De overige artikelen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 november 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

R. EDLINGER

(1) PB C 246 van 6. 8. 1998, blz. 12.

(2) PB C 328 van 26. 10. 1998.

(3) Advies van 8 oktober 1998 (nog niet in het Publicatieblad verschenen).

(4) PB L 310 van 30. 11. 1996, blz. 1.

(5) Zie bladzijde 4 van dit Publicatieblad.

(6) PB L 281 van 23. 11. 1995, blz. 31.

(7) PB L 52 van 22. 2. 1997, blz. 1.

(8) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.

BIJLAGE A

AFBAKENING VAN DE NATIONALE ECONOMIE

2.04. De eenheden (institutionele eenheden, eenheden van economische activiteit op lokaal niveau en homogeneproductieeenheden) die de economie van een land vormen en waarvan de transacties in het ESR zijn opgenomen, hebben een economisch belangencentrum in het economisch gebied van dat land. Deze eenheden, aangeduid als ingezeten eenheden, behoeven niet de nationaliteit van dit land te bezitten, geen rechtspersoonlijkheid te hebben, noch in het economisch gebied van het land aanwezig te zijn op het ogenblik dat zij een transactie verrichten. Aangezien de economie dus wordt afgebakend op grond van de ingezeten eenheden, dient de betekenis van de begrippen economisch gebied en economisch belangencentrum nader te worden gedefinieerd.

2.05. Onder het economisch gebied van een land wordt verstaan:

a) het door de overheid van het land bestuurde geografisch gebied waarin personen, goederen, diensten en kapitaal vrij kunnen bewegen;

b) vrijhandelsgebieden, inclusief entrepots en bedrijven onder douanecontrole;

c) het nationale luchtruim, de territoriale wateren en het continentaal plat in de internationale wateren waarover het land exclusieve rechten kan doen gelden (1);

d) territoriale enclaves, dat wil zeggen delen van het geografisch gebied van het buitenland die, krachtens internationale verdragen of overeenkomsten tussen staten, door de overheid van het land worden gebruikt (ambassades, consulaten, militaire en wetenschappelijke bases enz.);

e) vindplaatsen van aardolie, aardgas enzovoort, gelegen in de internationale wateren buiten het continentale plat van het land, die worden geëxploiteerd door ingezeten eenheden van het land.

2.06. Het economisch gebied omvat geen extraterritoriale enclaves, dat wil zeggen delen van het geografisch gebied van het land die, krachtens internationale verdragen of overeenkomsten tussen staten, door de overheid van een ander land, door instellingen van de Europese Unie of door internationale organisaties worden gebruikt (2).

2.07. Het begrip economisch belangencentrum geeft aan dat er in het economisch gebied een lokatie bestaat waar of van waar uit door een eenheid voor onbepaalde tijd of gedurende een vastgestelde lange periode (één jaar of langer) economische activiteiten en transacties van voldoende omvang worden verricht. Dit impliceert dat een eenheid die dergelijke transacties verricht in het economisch gebied van verschillende landen, geacht wordt in elk van deze landen een economisch belangencentrum te hebben. Van eigenaars van grond en gebouwen in een economisch gebied wordt automatisch aangenomen dat zij daar een economisch belangencentrum hebben.

2.08. Op basis van deze definities kunnen de eenheden die als ingezeten eenheden van een land worden beschouwd, als volgt worden ingedeeld:

a) eenheden met productie, financiële intermediatie, verzekering of herverdeling als hoofdfunctie, voor al hun transacties, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de eigendom van grond en gebouwen;

b) eenheden met consumptie (3) als hoofdfunctie, voor al hun transacties, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de eigendom van grond en gebouwen;

c) alle eenheden in hun hoedanigheid van eigenaar van grond en gebouwen, met uitzondering van eigenaars van extraterritoriale enclaves die deel uitmaken van het economisch gebied van andere landen of die staten sui generis zijn (zie punt 2.06).

2.09. Bij eenheden met productie, financiële intermediatie, verzekering of herverdeling als hoofdfunctie wordt voor alle transacties, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de eigendom van grond en gebouwen, het volgende onderscheid gemaakt:

a) de activiteit wordt uitsluitend in het economisch gebied van het land uitgeoefend: de eenheden zijn in dit geval ingezeten eenheden van het land;

b) de activiteit wordt gedurende één jaar of langer in het economisch gebied van diverse landen uitgeoefend: alleen het gedeelte van de eenheid dat een economisch belangencentrum heeft in het economisch gebied van het land, wordt als ingezeten eenheid beschouwd. Dit kan zijn:

1. een ingezeten institutionele eenheid waarvan men de gedurende één jaar of langer in het buitenland uitgeoefende activiteit buiten beschouwing laat en afzonderlijk registreert (4), of

2. een fictieve ingezeten eenheid, met betrekking tot de activiteit die gedurende één jaar of langer door een niet-ingezeten eenheid in het land werd uitgeoefend.

2.10. Wat de eenheden met consumptie als hoofdfunctie betreft, worden huishoudens die een economisch belangencentrum in het land hebben, als ingezeten eenheden beschouwd, ook al begeven zij zich voor korte tijd (korter dan één jaar) naar het buitenland; een uitzondering geldt ten aanzien van huishoudens in hun hoedanigheid van eigenaar van grond en gebouwen. Tot dergelijke eenheden worden in het bijzonder gerekend:

a) grensarbeiders, dat wil zeggen personen die de landgrens dagelijks overschrijden om in een buurland arbeid te verrichten,

b) seizoenarbeiders, dat wil zeggen personen die het land verlaten om voor een periode van enkele maanden, maar korter dan één jaar, in een ander land arbeid te verrichten in sectoren waar periodiek extra arbeidskrachten worden gevraagd,

c) in het buitenland verblijvende toeristen, kuurpatiënten, studenten (5), ambtenaren op dienstreis, zakenlieden, handelsvertegenwoordigers, kunstenaars en bemanningsleden van schepen of luchtvaartuigen,

d) ter plaatse in dienst genomen personeel dat in de extraterritoriale enclaves van buitenlandse overheden werkzaam is,

e) personeel van de instellingen van de Europese Unie en van civiele of militaire internationale organisaties die hun zetel in extraterritoriale enclaves hebben,

f) officiële civiele of militaire regeringsvertegenwoordigers van een land die (met hun gezinnen) in territoriale enclaves wonen.

2.11. Alle eenheden in hun hoedanigheid van eigenaar van grond en/of gebouwen die deel uitmaken van het economisch gebied, worden beschouwd als ingezeten eenheden of fictieve ingezeten eenheden van het land waar deze grond en/of gebouwen gelegen zijn.

(1) Vissersschepen, andere schepen, drijvende platforms en luchtvaartuigen worden in het ESR behandeld als alle andere vervoermiddelen en mobiele werktuigen in eigendom van en/of geëxploiteerd door ingezeten eenheden, dan wel in eigendom van niet-ingezeten en geëxploiteerd door ingezeten eenheden. Transacties met betrekking tot eigendom (bruto-investeringen in vaste activa) en exploitatie (verhuur, verzekering enz.) van deze goederen worden gerekend tot de economie van het land waarvan de eigenaar en/of de exploitant ingezetene zijn. Bij financiële lease wordt de eigendom van de desbetreffende activa geacht in andere handen over te gaan.

(2) De gebieden die door de instellingen van de Europese Unie en door internationale organisaties worden gebruikt, vormen derhalve gebieden van staten sui generis. Deze staten worden gekenmerkt door het feit dat zij geen andere ingezetenen hebben dan de instellingen zelf (zie punt 2.10, onder e).

(3) Consumptie is niet de enige mogelijke activiteit van huishoudens. In hun hoedanigheid van ondernemers kunnen huishoudens elke vorm van economische activiteit uitoefenen.

(4) Alleen wanneer deze activiteit gedurende minder dan één jaar wordt verricht, moet zij niet van de activiteiten van de producerende institutionele eenheid worden afgezonderd. Dit kan ook het geval zijn wanneer de activiteit langer dan één jaar duurt, maar van gering belang is en in het geval van installatiewerkzaamheden altijd. Een eenheid die gedurende minder dan één jaar een bouwactiviteit in een ander land uitoefent, wordt, indien de bouwactiviteit output van vaste kapitaalgoederen betreft, echter beschouwd als (fictieve) eenheid met een economisch belangencentrum in het economisch gebied van het betreffende land.

(5) Studenten worden altijd als ingezetenen beschouwd ongeacht de duur van hun studie in het buitenland.

BIJLAGE B

SUBSECTOR CENTRALE BANK (S. 121)

2.45. Definitie: de subsector centrale bank omvat alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie de uitgifte van betaalmiddelen, handhaving van de interne en externe waarde van de valuta en het aanhouden van alle of een gedeelte van de officiële reserves van het land.

2.46. In subsector S. 121 worden de volgende financiële instellingen en quasivennootschappen ingedeeld:

a) de nationale centrale bank, ook als deze deel uitmaakt van een Europees Systeem van centrale banken;

b) de in hoofdzaak door de overheid opgerichte centrale monetaire instellingen die beschikken over een volledige boekhouding en zelfstandige beslissingsbevoegdheid ten opzichte van de centrale overheid (bijv. instellingen voor deviezenverrekening of voor de uitgifte van betaalmiddelen). Meestal worden de activiteiten van dergelijke instellingen hetzij door de centrale overheid hetzij door de centrale bank zelf uitgeoefend. In dit gevallen zijn er dus geen afzonderlijke institutionele eenheden.

2.47. Deze subsector omvat geen instellingen, andere dan de centrale bank, die belast zijn met de reglementering van of het toezicht op financiële instellingen of financiële markten.

SUBSECTOR OVERIGE MONETAIRE FINANCIËLE INSTELLINGEN (S. 122)

2.48. Definitie: de subsector overige monetaire financiële instellingen (S. 122) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen - met uitzondering van die welke zijn ingedeeld in de subsector centrale bank - met als hoofdfunctie financiële intermediatie, die deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels van institutionele eenheden niet zijnde monetaire financiële instellingen als schuldtitel hebben en voor eigen rekening kredieten verstrekken en/of waardepapieren aankopen.

2.49. Tot de monetaire financiële instellingen (MFI's) behoren de subsectoren centrale bank (S. 121) en overige monetaire financiële instellingen (S. 122). Zij komen overeen met de monetaire financiële instellingen voor statistische doeleinden, zoals vastgesteld door het EMI.

2.50. De MFI's kunnen niet gewoon "banken" worden genoemd omdat er ook financiële instellingen toe kunnen behoren die zich geen bank noemen of die zich in bepaalde landen geen bank mogen noemen, terwijl er anderzijds ook financiële instellingen zijn die zich wel bank noemen, maar die in feite geen MFI zijn. In het algemeen kan men zeggen dat de volgende financiële intermediairs tot subsector S. 122 behoren:

a) handelsbanken en algemene banken;

b) spaarbanken (inclusief spaar- en kredietverenigingen);

c) postcheque- en girodiensten, postbanken, girobanken;

d) landbouwkredietinstellingen;

e) coöperatieve kredietinstellingen, kredietverenigingen;

f) gespecialiseerde banken (bijv. merchantbanken, emissiebanken, particuliere banken).

2.51. De volgende financiële intermediairs kunnen ook in subsector S. 122 worden ingedeeld indien zij hun middelen verkrijgen via opeisbare schuldtitels, ongeacht of dat geschiedt in de vorm van deposito's of in andere vormen, zoals via de doorlopende uitgifte van obligaties of andere, daarmee vergelijkbare effecten. Anders moeten zij in subsector S. 123 worden ingedeeld:

a) hypotheekverlenende instellingen (inclusief bouwkassen, hypotheekbanken en hypothecairkredietinstellingen);

b) beleggingsinstellingen (inclusief "investment trusts", "unit trusts" en andere collectieve investeringsprogramma's, bijv. overeenkomsten voor collectieve investeringen in overdraagbare effecten - UCITS);

c) gemeentelijke kredietinstellingen.

2.52. Subsector S. 122 omvat niet:

a) holdings die uitsluitend het beheer en de leiding hebben over een overwegend tot de subsector overige monetaire financiële instellingen behorende groep instellingen, maar dat zelf niet zijn. Zij worden ingedeeld in subsector S. 123;

b) instellingen zonder winstoogmerk met eigen rechtspersoonlijkheid die diensten verlenen aan overige monetaire financiële instellingen, maar zich niet bezighouden met financiële intermediatie.

SUBSECTOR OVERIGE FINANCIËLE INTERMEDIAIRS MET UITZONDERING VAN VERZEKERINGSINSTELLINGEN EN PENSIOENFONDSEN (S. 123)

2.53. Definitie: de subsector overige financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S. 123) omvat alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door het aangaan van verplichtingen, andere dan in chartaal geld, deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels bij andere institutionele eenheden dan monetaire financiële instellingen, en andere dan verzekeringstechnische voorzieningen.

2.54. Subsector S. 123 omvat diverse soorten financiële intermediairs die zich voornamelijk bezighouden met langlopende financieringen. De overwegend lange looptijd van hun vorderingen en schulden is in de meeste gevallen het essentiële onderscheid met de subsector overige monetaire financiële instellingen. Subsector S. 123 onderscheidt zich voorts van de subsector verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen door het ontbreken van schulden in de vorm van verzekeringstechnische voorzieningen.

2.55. Met name de volgende financiële instellingen en quasivennootschappen worden in subsector S. 123 ingedeeld, tenzij zij MFI's zijn:

a) instellingen met als functie financiële lease;

b) instellingen met als functie huurkoop en de verlening van consumenten- of handelskrediet;

c) instellingen met als functie factoring;

d) handelaren (voor eigen rekening) in waardepapieren en derivaten;

e) gespecialiseerde financiële instellingen, zoals risicokapitaal- en ontwikkelingskapitaalmaatschappijen, export/importfinancieringsmaatschappijen;

f) lege financiële instellingen die zijn opgericht voor het houden van effecten;

g) financiële intermediairs die uitsluitend van MFI's deposito's en/of daarmee vergelijkbare financiële titels ontvangen;

h) holdings die uitsluitend met beheer en de leiding hebben over een groep dochterondernemingen met als hoofdfunctie financiële intermediaire en/of het verlenen van financiële hulpdiensten, maar die zelf geen financiële instellingen zijn.

2.56. Subsector S. 123 omvat geen instellingen zonder winstoogmerk met eigen rechtspersoonlijkheid die diensten verlenen aan overige financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, maar die zich zelf niet bezighouden met financiële intermediatie.

Top