EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006AR0031

Advies van het Comité van de Regio's over het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren

OJ C 229, 22.9.2006, p. 21–28 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

22.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 229/21


Advies van het Comité van de Regio's over het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake kerncompetenties voor levenslang leren

(2006/C 229/03)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Gezien het Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad inzake Kerncompetenties voor levenslang leren (COM(2005) 548 final — 2005/0221 (COD));

Gezien het besluit van de Europese Commissie van 28 november 2005 om het Comité overeenkomstig art. 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag hierover te raadplegen;

Gezien het besluit van zijn voorzitter van 24 januari 2006 om de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek te belasten met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden;

Gezien zijn advies over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van Een integraal actieprogramma op het gebied van levenslang leren (CdR 258/2004 fin (1));

Gezien zijn advies over de Mededeling van de Commissie Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren (CdR 49/2002 fin (2));

Gezien zijn advies over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende Het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007 tot 2013) (CdR 155/2005 fin);

Gezien zijn advies over de Goedkeuring van een meerjarenprogramma (2004-2006) voor de doeltreffende integratie van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in Europa (eLearning-programma) (CdR 73/2003 fin (3));

Gezien zijn advies over de Mededeling van de Commissie Het leren van talen en de taalverscheidenheid bevorderen: actieplan 2004 –2006 (CdR 248/2003 (4));

Gezien zijn advies over het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot Vaststelling van het programma Cultuur 2007 (2007-2013) (CdR 259/2004 (5));

Gezien zijn advies over de Mededeling inzake de follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”. Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwilligersactiviteiten door jongeren als antwoord op de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 over Het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (COM(2004) 337 final);

Gezien de Mededeling over de follow-up van het witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd”. Voorstel tot gemeenschappelijke doelstellingen voor een beter begrip en kennis van jongeren als antwoord op de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 over Het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (COM(2004) 336 final) (CdR 192/2004 fin (6)), en

Gezien het ontwerpadvies van de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek, dat werd goedgekeurd op 4 april 2006 (CdR 31/2006 rev. 2) (rapporteur: Tallberg, lid van de Provinciale Staten van Stockholm -SE/PSE),

heeft tijdens zijn 65e zitting van 14 en 15 juni 2006 (vergadering van 14 juni) het volgende advies uitgebracht.

Inhoud van het Commissiedocument

De Europese Raad van Lissabon heeft in maart 2000 vastgesteld dat Europa bij het proces van aanpassing aan de mondialisering en overgang naar een kenniseconomie voor grote uitdagingen staat. De Raad benadrukte dat „iedere burger over de vaardigheden moet beschikken die nodig zijn om in deze nieuwe informatiemaatschappij te leven en te werken” en dat „in een Europees kader moet worden bepaald welke nieuwe basisvaardigheden (7) via permanente educatie moeten worden verschaft: IT-vaardigheden, vreemde talen, technologische cultuur, ondernemerschap en sociale vaardigheden”.

In het onderhavige voorstel voor een aanbeveling wordt daarom een Europees referentie-instrument voor kerncompetenties gepresenteerd en aangegeven hoe ervoor kan worden gezorgd dat iedere burger hier toegang toe krijgt door middel van levenslang leren.

Door de ontwikkeling van de kennismaatschappij neemt de vraag naar kerncompetenties in het persoonlijke, openbare en beroepsleven toe.

De groep op hoog niveau inzake de Lissabonstrategie constateerde echter in november 2004 dat „te weinig wordt gedaan om mensen in staat te stellen de vaardigheden te ontwikkelen om zich te kunnen aanpassen aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Dit geldt voor zowel hoog- als laaggeschoold werk”.

Veel landen zijn — dikwijls via ngo's — begonnen met basisvaardighedenprogramma's ten behoeve van volwassenen, bv. voor lezen en schrijven, rekenen en ICT. Een aantal landen is echter nog niet bij machte om alle burgers de mogelijkheid te bieden zich de basisvaardigheden eigen te maken en op peil te houden.

De „Kerncompetenties voor levenslang leren — een Europees referentiekader” omvatten kennis, vaardigheden en attitudes die ertoe leiden dat mensen meer betrokken raken bij duurzame ontwikkeling en democratisch burgerschap. De acht in dit kader omschreven kerncompetenties zijn: communicatie in de moedertaal; communicatie in vreemde talen; wiskundige competentie en basiscompetentie op het gebied van exacte wetenschappen en technologie; digitale competentie; leercompetentie; interpersoonlijke, interculturele, sociale en civiele competentie; ondernemerschap, en cultureel bewustzijn.

Relevantie voor de lokale en regionale overheden

Overal in de Europese Unie spelen lokale en regionale overheden een sleutelrol op het gebied van onderwijs, opleiding en het ontwikkelen van vaardigheden via levenslang leren.

De lokale en regionale overheden verkeren in de unieke positie dat ze constructieve partnerschappen kunnen aangaan met de sociale partners en met de instellingen en organisaties voor algemeen en voortgezet onderwijs, waardoor onderwijs en beroepsopleidingen kunnen worden aangepast aan specifieke plaatselijke behoeften en eisen.

Daarnaast zijn er diverse projecten op het gebied van regionale en lokale samenwerking die de groei en ontwikkeling een aanzienlijke impuls geven.

Via onderwijsprogramma's heeft de EU een rechtstreekse band met haar burgers. Er is geen enkel ander actieterrein van de EU dat jaarlijks voor zoveel mensen gevolgen heeft. Daarnaast dragen de EU-programma's bij tot de modernisering van onderwijsstelsels en helpen ze individuele burgers met het op peil houden van hun vaardigheden. Gezien de taken van de lokale en regionale overheden dienen regionale actoren een belangrijke doelgroep te zijn van programma-activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding (8).

De regionale netwerken voor levenslang leren die door de Commissie en het Comité van de Regio's zijn opgezet (het R3L-initiatief), zijn een uitstekend voorbeeld van de verspreiding en ontwikkeling van het concept „levenslang leren” in Europa. Oorspronkelijk ging het hier om proefproject met een eigen budget, los van de belangrijkste programma's, maar inmiddels is het ondergebracht in het integrale actieprogramma op het gebied van levenslang leren (2007-2013).

1.   Algemene opmerkingen van het Comité van de Regio's over de mededeling

1.1

Het Comité van de Regio's voelt zich nauw betrokken bij de Europese strategie voor levenslang leren, dat al in de vroegste kinderjaren aanvangt en het hele leven lang doorgaat. Het gaat hierbij om een proces waarbij kennis op verschillende niveaus wordt verworven: op formeel, niet-formeel en informeel niveau. Het Comité heeft al bij diverse gelegenheden onderstreept dat de strategie voor levenslang leren een zaak is die het lokale en regionale niveau in sterke mate aangaat. Genoemde niveaus zijn immers vaak politiek en financieel verantwoordelijk voor het school- en onderwijssysteem in de lidstaten. Ze spelen dikwijls een coördinerende rol op het gebied van groei en ontwikkeling, zijn medeverantwoordelijk voor het welzijn van de burgers en de infrastructuur en vervullen ook een sociale functie. Bovendien zijn de regionale en lokale overheden zelf werkgevers, die er zorg voor moeten dragen en er belang bij hebben dat hun werknemers hun vaardigheden verbeteren (9).

1.2

Onderwijsaspecten spelen een doorslaggevende rol bij het streven naar verbetering van het Europese concurrentievermogen met behoud van de sociale zekerheid. Europa's belangrijkste hulpbron zijn de mensen die er wonen. Deze moeten worden toegerust met de nodige competenties voor een beroepsleven en een werkinhoud die zich wezenlijk onderscheiden van die van vorige generaties. Ook in de toekomst zal een en ander in snel tempo blijven veranderen. De veranderingen waarmee zowel ondernemingen als werknemers mee te maken krijgen, zijn moeilijk op voorhand in te schatten.

1.3

De ontwikkelingen op lokaal en regionaal niveau worden weliswaar bepaald door uiteenlopende omstandigheden en uitgangspunten, maar kunnen in geen geval worden gezien als op zichzelf staande processen. Regio's en gemeenten zullen moeten werken met nieuwe productiemethoden, waardoor onherroepelijk oude arbeidsplaatsen verloren gaan, anders worden ze geconfronteerd met stagnatie, sociale uitsluiting in de vorm van bijv. werkloosheid, grote aantallen ziekmeldingen en frequente vervroegde uittredingen.

1.4

De competenties en vermogens van de mensen zullen daarom zodanig moeten worden ontwikkeld dat ze voldoen aan de eisen van een kennisgeoriënteerd arbeidsmilieu. Een goede taalvaardigheid, andere communicatieve vaardigheden en een coöperatieve instelling worden steeds belangrijker eisen die aan individuen worden gesteld. Door de huidige ontwikkelingen, gekenmerkt door snellere handelsstromen, geglobaliseerde markten en segmentering, komt er steeds meer behoefte aan samenwerking, zowel tussen verschillende ondernemingen en organisaties op lokaal en regionaal niveau als tussen regio's onderling. Er ontstaat steeds meer onderlinge afhankelijkheid tussen de verschillende delen van Europa en ook tussen Europa en de rest van de wereld.

1.5

Het samenspel tussen beroepsleven, samenleving en hoger onderwijs is een belangrijke voorwaarde voor innovatie en groei op lokaal en regionaal niveau. Er is behoefte aan een op integratie en non-discriminatie gerichte infrastructuur, die aanzet tot een actief burgerschap en en een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor sociale samenhang en duurzame ontwikkeling.

1.6

Het Comité van de Regio's heeft al eerder aangegeven dat het een actieve rol zou moeten spelen bij het bevorderen van levenslang leren op lokaal en regionaal niveau (10). Dit geldt evenzeer voor onderwijsdoelstellingen en kerncompetenties. Het Comité acht het van buitengewoon groot belang dat de kwesties die aan de orde worden gesteld in het onderhavige voorstel van de Commissie, hun weerslag krijgen op lokaal en regionaal niveau.

1.7

Het Comité van de Regio's wil de komende ontwikkelingen graag blijven volgen en ondersteunen en stelt de Commissie een toekomstige samenwerking voor, bijv. in de vorm van gezamenlijke proefprojecten en studies.

1.8

Het Comité van de Regio's wijst erop hoe belangrijk het is dat er regionale netwerken voor levenslang leren (in de lijn van het R3L-initiatief) worden ontwikkeld. Doel ervan is de vorming van netwerken van overheidsinstanties, instellingen voor algemeen hoger en beroepsonderwijs, opleidingsinstituten, culturele instellingen en verenigingen te bevorderen, waardoor een wezenlijke bijdrage kan worden geleverd aan verbetering van de werkgelegenheid en stimulering van een actief burgerschap.

2.   Voorstellen van de Commissie voor aanbevelingen aan de lidstaten

2.1

Op grond van bovenstaande overwegingen is het van cruciaal belang dat het accent wordt gelegd op de kerncompetenties in de samenleving en het beroepsleven, voor zover deze op dit moment en in de toekomst voor het levenslang leren zijn vereist. Dit moet worden gezien als een ondersteuning van de ontwikkeling op lokaal en regionaal niveau, de ontwikkeling op nationaal niveau en de ontwikkeling in de Europese Unie als geheel. Het Comité van de Regio's is ingenomen met de aanbevelingen voor de lidstaten die de Commissie in haar voorstel formuleert.

2.2

Het Comité is er met name over te spreken dat in het voorstel van de Commissie wordt gewezen op de rol en betekenis van het regionale en lokale niveau. Dit is een belangrijke stap voorwaarts in vergelijking met eerdere voorstellen van de Commissie waarin de aandacht bijna uitsluitend op het Europese en nationale niveau was gericht.

2.3

Het Comité beschouwt het geïntegreerde onderwijsprogramma voor levenslang leren als een belangrijk instrument om de onderwijssector beter in staat te stellen, de kerncompetenties te versterken. Een grotere mobiliteit van de EU-burgers staat borg voor de overdracht van kennis en vaardigheden in de regio's en gemeenten van de EU en kan ertoe bijdragen dat het concurrentievermogen en de werkgelegenheid worden vergroot.

2.4

Een van de belangrijkste elementen in de aanbevelingen van de Commissie betreft het uitgangspunt dat volwassenen hun kerncompetenties in alle fasen van het leven op peil moeten kunnen houden. Verder is het van cruciaal belang dat bijzondere aandacht wordt besteed aan speciale doelgroepen die in nationaal, regionaal of lokaal verband als prioritair zijn aangemerkt. Er kan hier worden gedacht aan bepaalde initiatieven om laaggeschoolden te motiveren en hun op lokaal en regionaal niveau voorlichting te geven. Er moet worden voortgebouwd op de kennis, ervaring en belangstelling die er reeds bij de mensen is. Dat is beter dan uitgaan van hun zwakke kanten en tekortkomingen.

2.5

De invloed die de aanbevelingen van de Commissie op economische, sociale, culturele en andere processen kunnen hebben, hangt af van de maatregelen die er concreet en onmiddellijk op nationaal, regionaal en lokaal niveau worden genomen. Daarom wijst het Comité erop hoe belangrijk het is dat onderwijsstelsels voor formeel, niet-formeel en informeel leren op alle niveaus worden afgestemd op de arbeidsmarkt van de EU en op de strategie voor levenslang leren.

2.6

Genderbepaalde verschillen die tot uitdrukking komen in de onderwijsparticipatie en de behaalde resultaten dienen op nationaal, regionaal en lokaal niveau in aanmerking te worden genomen en te worden tegengegaan. Zo kan bij meisjes en vrouwen belangstelling worden gewekt voor studies op het gebied van technische en exacte wetenschappen. Weer andere maatregelen moeten speciaal op mannen zijn gericht. In heel wat regio's en gemeenten zijn het immers vooral mannen die hun opleiding niet hebben afgemaakt en die niet zo gemotiveerd en minder snel geneigd zijn om verder te leren.

2.7

Het Comité van de Regio's is van mening dat de door de Commissie in haar voorstel geformuleerde aanbevelingen voor de lidstaten een belangrijke stimulans kunnen betekenen om de onderwijsstelsels in Europa sneller en doelgerichter te hervormen, zodat de overeengekomen doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen, welvaart en participatie kunnen worden verwezenlijkt. Het Comité schaart zich hier achter en wenst er het volgende aan toe te voegen:

2.8   Aanbeveling 1 van de Commissie

Ervoor te zorgen dat het initieel onderwijs en de initiële opleiding alle jongeren de mogelijkheid bieden om hun kerncompetenties zodanig te ontwikkelen dat zij toegerust zijn voor het leven als volwassene en dat die de basis vormen voor verder leren en het werkzame leven

Opmerkingen van het Comité van de Regio's:

2.8.1

Het Comité wijst erop hoe belangrijk het is dat reeds in de vroege kinderjaren de ontwikkeling van het kind doelbewust wordt gestimuleerd. Daarbij mogen kinderen niet in een bepaald stadium het gevoel krijgen mislukt te zijn. Het middelbaar onderwijs legt de basis voor een hieropvolgend levenslang leren in formele, niet-formele en informele vorm. Het is van belang er rekening mee te houden dat kinderen en jongeren verschillende leermethoden hanteren, in verschillend tempo geestelijk rijp worden en vaak ook een verschillende hoeveelheid tijd nodig hebben om resultaten te bereiken. Dit vormt een grote uitdaging bij de ontwikkeling van onderwijsstelsels en voor lerarenopleidingen.

2.8.2

Kinderen en jongeren die bijv. door een handicap speciale behoeften hebben, verdienen extra steun, waardoor het voor hen mogelijk wordt om samen met andere kinderen normaal te participeren.

2.9   Aanbeveling 2 van de Commissie

Ervoor te zorgen dat er passende voorzieningen worden getroffen voor jongeren die als gevolg van een onderwijsachterstand door persoonlijke, sociaal-culturele of economische omstandigheden speciale ondersteuning behoeven om hun onderwijsmogelijkheden te realiseren

Opmerkingen van het Comité van de Regio's:

2.9.1

Het Comité constateert met voldoening dat de Commissie er in haar document op wijst dat er speciale maatregelen moeten worden genomen ten behoeve van personen met een onderwijsachterstand. Het Comité is het er mee eens dat een dergelijke achterstand vaak te wijten is aan een combinatie van persoonlijke, sociale, culturele en financiële factoren, wat dan ook verholpen dient te worden door samenwerking tussen verschillende maatschappelijke sectoren. Het is absoluut noodzakelijk dat de obstakels die de toegang tot de arbeidsmarkt, het onderwijs en andere voorzieningen in de weg staan, effectief uit de weg worden geruimd.

2.92

Het Comité benadrukt dat alle leerlingen, ongeacht hun achtergrond, in de gelegenheid moeten worden gesteld om de onderwijsdoelstellingen te halen zonder dat ze voortijdig de school verlaten. Er is hier behoefte aan speciale maatregelen en speciale ondersteuning, waarbij wordt uitgegaan van de situatie en behoeften van de individuele leerling.

2.9.3

De EU zal haar eigen ambitieuze doelstellingen niet kunnen waarmaken als mensen op basis van geslacht, handicap, ras, leeftijd e.d. worden uitgesloten van arbeid, onderwijs en carrièremogelijkheden. Voor de lokale en regionale overheden is een hoofdrol weggelegd bij het bevorderen van integratie- en non-discriminatiestrategieën en het verschaffen van gelijke mogelijkheden en rechten aan iedereen.

2.9.4

Het Comité zou graag zien dat wordt begonnen met een grensoverschrijdend netwerk van Europese regio's en gemeenten voor de uitwisseling van ervaringen en de bevordering van kennis, zulks in overeenstemming met het R3L-initiatief, en hierover zal dan ook van gedachten moeten worden gewisseld. Er is behoefte aan verdere ontwikkeling van de methodiek, overdracht van kennis en vergroting van het draagvlak.

2.10   Aanbeveling 3 van de Commissie

Ervoor te zorgen dat volwassenen in staat zijn de kerncompetenties hun leven lang verder te ontwikkelen en actueel te houden, en dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan doelgroepen die in de nationale, regionale en/of lokale context als prioritair zijn aangemerkt

Opmerkingen van het Comité van de Regio's:

2.10.1

Het Comité hecht belang aan deze aanbeveling, al wil het erop wijzen dat de behoeften per regio en gemeente aanzienlijk verschillen en dat er een gedifferentieerde aanpak moet worden gehanteerd als men iedereen wil bereiken. Daarom zou moeten worden benadrukt dat het aanmerken van prioritaire groepen bij voorkeur op lokaal en regionaal niveau dient te geschieden. Het kan bijv. nodig zijn om de samenwerking met organisaties die ervaring hebben op het gebied van volwassenonderwijs, en met de sociale partners te ontwikkelen.

2.10.2

Het Comité meent dat er onder de doelgroepen die als prioritair zijn aangemerkt, bijzondere aandacht moet uitgaan naar de werknemers van lokale en regionale overheden, gelet op de openbare functies die zij vervullen. Het is zaak dat zij hun kerncompetenties tijdens hun beroepsleven kunnen ontwikkelen en bijhouden.

2.11   Aanbeveling 4 van de Commissie

Ervoor te zorgen dat er passende voorzieningen voor volwasseneneducatie en -scholing aanwezig zijn, ook voor leraren en opleiders, dat er maatregelen worden genomen om de toegang te waarborgen, en dat wordt gezorgd voor ondersteuning van lerenden, waarbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende behoeften van volwassenen

Opmerkingen van het Comité van de Regio's:

2.11.1

Het Comité heeft er al eerder (11) op gewezen dat het belangrijk is om de hulpmiddelen op lokaal en regionaal niveau te mobiliseren ter ondersteuning van het levenslang leren. Hierover moet een discussie op lokaal en regionaal niveau in gang worden gezet. In het betreffende advies wordt gesteld dat de toegankelijkheid wat de vorm en de plaats van het onderwijs betreft moet worden verbeterd. Dit kan bijv. door activiteiten zowel overdag als in de avonduren en in het weekend te laten plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor de zomermaanden en de traditionele vakantieperiodes. Verder kan worden gedacht aan veel voorkomende data waarop cursussen beginnen, studeren op afstand en flexibel leren onder begeleiding. In sommige gevallen zal het ook nodig zijn om te zorgen voor adequate financiële voorwaarden die deelneming aan het onderwijs mogelijk maken. Daarnaast zal aandacht moeten worden geschonken aan de verschillende leerprocessen buiten het formele schoolkader om.

2.11.2

Er hoeft niet overal een identieke, gestandaardiseerde structuur van leercentra te komen, maar er zou zoveel mogelijk moeten worden voortgebouwd op de structuren die reeds zijn opgebouwd op basis van lokale condities en behoeften.

2.12   Aanbeveling 5 van de Commissie

Te zorgen voor coherentie van de volwasseneneducatie en -scholing voor individuele burgers door nauwe vervlechting met het werkgelegenheids- en sociaal beleid en andere beleidsvormen die jongeren betreffen, en samenwerking met de sociale partners en andere belanghebbenden;

Opmerkingen van het Comité van de Regio's:

2.12.1

Het Comité wijst erop dat dit punt van buitengewoon belang is als men wil dat er zich op lokaal en regionaal niveau een succesvolle ontwikkeling in gang zet. Zeker voor de decentrale overheden is het belangrijk dat de verschillende beleidsvormen op lokaal en regionaal niveau met elkaar worden vervlochten, dat er coherentie is tussen het economisch beleid, het onderwijsbeleid, het arbeidsmarktbeleid, het integratiebeleid en het sociale beleid en dat daardoor tunnelvisies verdwijnen. Daarom is het ook zaak dat verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoveel mogelijk samen worden gebracht. Naar de mening van het Comité zullen hiervoor financiële middelen moeten worden vrijgemaakt en zal bij de besteding daarvan meer flexibiliteit moeten worden betracht, zodat de maatregelen in het kader van het geïntegreerde actieprogramma voor levenslang leren effectief ten uitvoer kunnen worden gebracht. Samenwerking tussen maatschappij, beroepsleven en hoger onderwijs is een essentiële voorwaarde voor de economische ontwikkeling van regio's en gemeenten.

2.13   Aanbeveling 6 van de Commissie

Gebruik te maken van de „Kerncompetenties voor levenslang leren — een Europees referentiekader” in de bijlage als referentie-instrument bij de ontwikkeling van kerncompetenties voor iedereen in het kader van de strategieën voor levenslang leren.

Opmerkingen van het Comité van de Regio's:

2.13.1

Het Comité is ingenomen met het voorstel inzake kerncompetenties voor levenslang leren. Cruciaal is hierbij de vraag over welke basiskwalificaties de individuele burger in een kennisintensieve maatschappij dient te beschikken. Deze kerncompetenties kunnen als uitgangspunt dienen in discussies op enerzijds Europees en nationaal en anderzijds lokaal en regionaal niveau over de vraag welke competenties er in de toekomst nodig zijn. Deze kwestie is van groot belang voor Europa bij zijn inspanningen om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te halen. Het is in de eerste plaats het lokale en regionale niveau waar competentieaspecten praktisch gestalte krijgen.

2.13.2

Het Comité is van mening dat deze competenties voortdurend onderwerp zouden moeten zijn van een levendige discussie, dat hierover een aanhoudende dialoog moet worden gevoerd en dat ze steeds verder zullen moeten worden ontwikkeld. Zo bevatten sociale en civieke competenties een aantal aspecten die later misschien moeten worden geherformuleerd of moeten worden opgesplitst. Bovendien zijn verschillende kerncompetenties nauw met elkaar verbonden.

2.13.3

Het Comité stelt tot zijn voldoening vast dat er binnen de Commissie verder wordt gewerkt aan het voorstel inzake de kerncompetenties. Dit voorstel kan rekenen op de steun van het Comité.

2.13.4

In het onderstaande gaat het Comité nader in op de afzonderlijke kerncompententies uit het voorstel.

3.   Kerncompetenties

Het Europese referentiekader van kerncompetenties omvat de volgende acht terreinen:

communicatie in de moedertaal;

communicatie in vreemde talen;

wiskundige competentie en basiscompetentie op het gebied van exacte wetenschappen en technologie;

digitale competentie;

leercompetentie;

sociale en civieke competentie;

ondernemingszin en ondernemerschap, en

cultureel bewustzijn.

3.1   Communicatie in de moedertaal

3.1.1

Ook het Comité is ervan doordrongen dat het vermogen om goed te communiceren in de moedertaal, zowel mondeling als schriftelijk, een absolute noodzaak is.

3.1.2

De moedertaal vormt de basis voor het levenslang leren, voor het vermogen om zichzelf te uiten en voor het gevoel van eigen identiteit. Zonder een goede kennis en beheersing van de eigen taal kunnen er geen leerprocessen plaatsvinden. Taal legt de basis voor het opnemen van informatie, voor de communicatie met andere mensen, voor maatschappelijke participatie en voor het dragen van verantwoordelijkheid.

3.1.3

Het Comité wil erop wijzen dat de Commissie en de centrale overheden nauw dienen samen te werken met delokale en regionale overheden in gebieden waar talen worden gesproken die niet zo algemeen zijn en op dit moment maar weinig worden onderwezen. Er moeten meer mensen worden aangespoord om deze talen te leren (12).

3.2   Communicatie in vreemde talen

3.2.1

In het Europa van de toekomst zal beheersing van meerdere talen steeds essentiëler worden. Daardoor kunnen de contacten worden verdiept en kan er meer begrip ontstaan voor de cultuur van andere landen en de daar heersende zeden en gewoontes. Beheersing van meer dan één taal is ook een belangrijke voorwaarde voor het volgen van hoger onderwijs en draagt bij tot meer mobiliteit op de arbeidsmarkt. Reeds nu zijn de verschillende taalgebieden in Europa sterk van elkaar afhankelijk. Er zal steeds meer uitwisseling tussen de landen plaatsvinden, de nationale economieën raken onderling steeds meer vervlochten en de productie van goederen en diensten is steeds minder gebonden aan land- en taalgrenzen. Het Comité zou graag willen dat deze taalkundige diversiteit in Europa wordt gezien als een van zijn rijkdommen.

3.3   Wiskundige competentie en basiscompetentie op het gebied van exacte wetenschappen en technologie

3.3.1

Het Comité hecht er grote waarde aan dat leerlingen op een dusdanige wijze wiskundige competentie en basiscompetentie op het gebied van exacte wetenschappen en technologie worden bijgebracht dat deze worden ervaren als zinvol en inspirerend. Wiskunde kan dienen als instrument om zich andere vakken, zoals natuurkunde, scheikunde, biologie en maatschappijleer, eigen te maken. Wiskundige kennis en vaardigheden zouden ook onlosmakelijk deel kunnen uitmaken van een eigentijdse algemene vorming. Wetenschappelijke competentie vergemakkelijkt het zien en begrijpen van samenhangen en van het verband tussen oorzaak en gevolg en draagt bij tot het vermogen om de juistheid van beweringen na te trekken. Een actief burgerschap vereist een zekere mate van wiskundige competentie en competentie op het gebied van exacte wetenschappen. Bij het ontwikkelen van competentie op het gebied van technologie zal rekening moeten worden gehouden met de achtergrond van zowel mannen als vrouwen. Het is ook belangrijk om aan te tonen hoe onze opvattingen over „typisch mannelijk” en „typisch vrouwelijk” met betrekking tot technologie worden bepaald door vooropgezette en traditionele opvattingen.

3.3.2

In de context van de Europese onderzoeksruimte zal men zich speciaal moeten inspannen om jongeren en vrouwen te interesseren voor een wetenschappelijke of technische loopbaan. Iedereen zou zich vertrouwd moeten voelen met de technische mogelijkheden van de informatiemaatschappij en daarvan op een kritische wijze gebruik moeten kunnen maken. De ontwikkeling van zog. wetenschapsparken biedt een interessante mogelijkheid om meer personen warm te maken voor een studie natuurwetenschappen of techniek.

3.4   Digitale competentie

3.4.1

Er is behoefte aan een op integratie en non-discriminatie gerichte informatie-infrastructuur voor digitale competentie die de hele Europese Unie omvat. Het CvdR hecht veel belang aan de bevordering van een sociaal en geografisch rechtvaardig gespreide informatiemaatschappij, die er borg voor staat dat alle burgers worden toegerust met de vaardigheden die ze nodig hebben om in dit nieuwe digitale tijdperk te kunnen leven en werken. Het vermogen om de overvloed aan informatie te hanteren en om te gaan met gecompliceerde vraagstukken zal dan ook een eis worden die steeds vaker aan de mensen zal worden gesteld.

3.5   Leercompetentie

3.5.1

Bij leercompetentie gaat het om de opstelling t.o.v. het eigen leren en een methodologie voor het opdoen van nieuwe kennis. Dit betekent voor elk individu dat het zich bewust is van zichzelf, van de wijze waarop het functioneert in verschillende leersituaties, van de meest geschikte persoonlijke leerstrategieën, van de eigen sterke kanten en van datgene wat voor verbetering vatbaar is. Ook motivatie en zelfvertrouwen spelen hier een rol. De strategie voor levenslang leren berust immers voor een groot deel op de overtuiging dat leerprocessen op verschillende manieren en in verschillende contexten kunnen plaatsvinden. Het komt aan op de vaardigheid zich nieuwe leermethoden eigen te maken en er nieuwe dingen bij te leren. Daarnaast gaat het om het vermogen om voort te bouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden en eerder opgedane levenservaring alsmede het vermogen om een en ander in een reeks uiteenlopende situaties in praktijk te brengen en toe te passen.

3.5.2

Het Comité acht deze competentie bijzonder belangrijk in de kennismaatschappij. Het is m.n. van belang dat toekomstige leraren er in hun opleiding op worden voorbereid, op deze wijze te werk te gaan. Het gaat hier om iets wat zich principieel onderscheidt van de overige kerncompetenties en op basis waarvan deze allemaal verder kunnen worden ontwikkeld. Deze kerncompetentie zou dan ook een aparte status moeten krijgen en prioriteit boven de andere moeten hebben.

3.6   Sociale en civieke competentie

3.6.1

De begrippen „sociale competentie” en „civieke competentie” bevatten een groot aantal aspecten waar het Comité veel belang aan hecht. Het gaat hier o.m. om het ontwikkelen van persoonlijke eigenschappen en het vermogen om contacten te leggen met anderen. Goed ontwikkelde communicatieve vaardigheden — in de brede zin des woords — worden steeds meer gevraagd in het soort beroeps- en sociale leven dat kenmerkend is voor een kennismaatschappij. Hiertoe behoort ook intercultureel begrip.

3.6.2

Deze competenties hebben een sociale dimensie voorzover het individu zich hier ziet als een hulpmiddel voor zichzelf, zijn gezin en zijn omgeving.

3.6.3

Tevens is hier een medische dimensie in het geding. De mensen dienen het belang in te zien van een gezonde levenswijze, van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en van een actieve levensstijl. Ondanks het feit dat er steeds meer medische kennis is, gaat in veel maatschappijen de gezondheidstoestand van kinderen en jongeren achteruit door slechte eetgewoontes en een gebrek aan lichaamsbeweging. Een en ander zou wel eens heel ernstige proporties kunnen aannemen indien er niets gebeurt.

3.6.4

Een ander zeer belangrijk punt is de maatschappelijke rol van de burger. Hierbij gaat het erom dat men begrijpt wat democratie inhoudt en welke rechten en plichten men als individu heeft. Dit alles kan worden gestimuleerd op lokaal en regionaal niveau. Het Comité stelt voor om de definitie uit te breiden en erop te wijzen dat het belangrijk voor de burgers is om weet te hebben van de geschiedenis, de doelstellingen en de verdragen van de EU, van de betrekkingen tussen de EU en de lidstaten, van de problemen en vorderingen bij de goedkeuring van de Europese grondwet, en van de uitgangspunten van de afzonderlijke beleidsterreinen.

3.6.5

In dit verband mag naar de mening van het Comité zeker ook niet worden vergeten hoe belangrijk het punt van duurzame ontwikkeling is. We zouden ons allemaal verantwoordelijk moeten voelen voor het milieu dat we met elkaar delen.

3.7   Ondernemingszin en ondernemerschap

3.7.1

Bij ondernemingszin en ondernemerschap gaat het in feite om een actieve houding, d.w.z. het vermogen ideeën om te zetten in de praktijk. In dit verband is het van belang dat scholen de leerlingen van jongs af aan aanzetten tot zo'n actieve houding en daartoe de vereiste werkmethoden ontwikkelen. Het Comité wil erop wijzen hoe belangrijk het is, gebruik te maken van het potentieel dat bij vrouwen en etnische groepen aanwezig is als het gaat om zakelijk interessante ideeën voor het opstarten van ondernemingen. Belangrijk is ook dat de verschillende bestuursniveaus vrouwen zonodig helpen om vertrouwd te raken met nieuwe technologieën. Dergelijke maatregelen kunnen in combinatie met een actief arbeidsmarktbeleid de verschillen in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen, zoals die zich in veel delen van Europa voordoen, verkleinen. Een en ander is van cruciale betekenis voor de economische toekomst en de welvaart in de Europese Unie (13).

3.8   Cultureel bewustzijn

3.8.1

Het Comité is het ermee eens dat het van groot belang is om begrip te kweken voor de culturele en taalkundige verscheidenheid in Europa en om deze te behouden (14). Het gaat er bij deze competentie om dat in leerprocessen en bij de menselijke ontwikkeling gebruik wordt gemaakt van verschillende expressievormen, zoals muziek, beeldende kunst, literatuur en taal. In het algemeen komt het erop aan dat rekening wordt gehouden met de verschillende zienswijzen en benaderingen van mensen.

3.8.2

In dit verband wil het Comité wijzen op het belang van een historisch perspectief, dat ons kan leren hoe de ontwikkelingen zijn beïnvloed door de contacten die er in verschillende tijdvakken tussen verschillende delen van Europa zijn ontstaan, en dat ons kan doen beseffen dat er al minstens vijftig jaar lang serieus wordt nagedacht over Europese eenheid, een idee waarvan de huidige Europese Unie het concrete resultaat is.

3.9   Voorstellen van het Comité van de Regio's

3.9.1

Het Comité van de Regio's neemt zich voor de komende ontwikkelingen te blijven volgen en ondersteunen op basis van de aanbevelingen van de Commissie, en stelt de Commissie op dit gebied een toekomstige samenwerking voor.

3.9.2

Het Comité van de Regio's kan zich vinden in de door de Commissie voorgestelde kerncompetenties voor levenslang leren en is van mening dat deze onderwerp van een voortdurende dialoog moeten zijn en steeds verder moeten worden ontwikkeld.

3.9.3

Het Comité van de Regio's stelt voor om de leercompetentie prioriteit te verlenen boven de andere kerncompetenties. Het gaat hier immers om een fundamentele visie op de eigen leerprocessen en verschillende methodologieën om nieuwe kennis op te doen. Deze competentie maakt zichtbaar welke voorwaarden moeten worden vervuld om de andere voorgestelde kerncompetenties tot ontwikkeling te brengen.

3.9.4

In de sociale en civieke kerncompetentie moet tevens aandacht zijn voor het belang van duurzame ontwikkeling en een gevoel van verantwoordelijkheid voor het milieu dat we met ons allen delen.

3.9.5

Het Comité van de Regio's benadrukt dat ontvankelijkheid voor andere Europese culturen en talen de basis vormt voor het begrijpen ervan en daarmee voor de innerlijke verrijking van iedere Europese burger.

Brussel, 14 juni 2006

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Michel DELEBARRE


(1)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 59.

(2)  PB C 278 van 14.11.2002, blz. 26.

(3)  PB C 244 van 10.10.2003, blz. 42.

(4)  PB C 73 van 23.3.2004, blz. 33.

(5)  PB C 164 van 5.7.2005, blz. 65.

(6)  PB C 43 van 18.2.2005, blz. 42.

(7)  Onder „basisvaardigheden” worden over het algemeen lezen, schrijven en rekenen verstaan; volgens de Raad van Lissabon moesten deze worden uitgebreid met de vaardigheden die in een kennismaatschappij benodigd zijn, zoals ICT en ondernemerschap.

(8)  CdR 258/2004 fin.

(9)  CdR 49/2002 fin.

(10)  CdR 49/2004 fin.

(11)  CdR 19/2001 fin.

(12)  CdR 248/2003 fin.

(13)  CdR 151/2005 fin.

(14)  Kerncompetentie nr. 8: Cultureel bewustzijn.


Top