EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CC0091

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 9 februari 1994.
Paola Faccini Dori tegen Recreb Srl.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Giudice conciliatore di Firenze - Italië.
Bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten - Mogenlijkheid van beroep hierop in gedingen tussen particulieren.
Zaak C-91/92.

European Court Reports 1994 I-03325

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1994:45

61992C0091

Conclusie van advocaat-generaal Lenz van 9 februari 1994. - PAOLA FACCINI DORI TEGEN RECREB SRL. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: GIUDICE CONCILIATORE DI FIRENZE - ITALIE. - BESCHERMING VAN DE CONSUMENT BIJ BUITEN VERKOOPRUIMTEN GESLOTEN OVEREENKOMSTEN - MOGELIJKHEID VAN BEROEP HIEROP IN GEDINGEN TUSSEN PARTICULIEREN. - ZAAK C-91/92.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-03325
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00001
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00001


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

A ° Inleiding

1. Met zijn verzoek om een prejudiciële beslissing stelt de Giudice conciliatore di Firenze vragen aan de orde over de uitlegging en de toepassing van richtlijn 85/577/EEG betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten.(1) Voor het geval van een bevestigend antwoord op de vraag betreffende de toepasselijkheid van de richtlijn, stelt de verwijzende rechter een vraag over de rechtsgevolgen van de toepassing van de richtlijn voor de periode tussen het verstrijken van de omzettingstermijn (23 december 1987) en de daadwerkelijke omzetting in Italiaans recht (2 maart 1992), zowel wat de betrekkingen tussen particulieren en de staat als wat de betrekkingen tussen particulieren onderling betreft. De vraag betreffende de werking van de richtlijn in de betrekkingen tussen particulieren en de staat is voor de beslechting van het hoofdgeding kennelijk hypothetisch; die betreffende de werking van een niet-omgezette richtlijn in de betrekkingen tussen particulieren onderling heeft daarentegen raakpunten met het controversiële vraagstuk van de horizontale rechtstreekse werking van richtlijnen.

2. De aanleiding tot het geding was een overeenkomst over een schriftelijke cursus Engels die werd gesloten in de buurt van het centraal station te Milaan. Opposante in het hoofdgeding beriep zich op het recht van afstand ex artikel 5 van richtlijn 85/577, om zich van de verplichtingen uit de overeenkomst te bevrijden.

3. De verwijzende rechter gaat noch op de feiten noch op de materiële inhoud van de richtlijn nader in, maar stelt enkel vast, dat "het sluiten van de overeenkomst buiten de lokalen van de handelaar die de diensten verricht, en de uitoefening van het recht om van mening te veranderen, bewezen zijn (...)".

4. Volgens de verwijzende rechter moet nader worden ingegaan op de zienswijze van opposante, dat richtlijn 85/577 binnen de Italiaanse rechtsorde volle werking heeft. Hij heeft weliswaar twijfels over de juistheid van dit standpunt, onder meer op grond van de bewoordingen van artikel 189 EEG-Verdrag(2) en het ontbreken van een verplichting tot bekendmaking van richtlijnen(3), doch ten aanzien van de precieze inhoud van tal van richtlijnen, die in feite de strekking van een verordening hebben, rijst voor de verwijzende rechter de vraag, of in die gevallen een richtlijn een "hogere normatieve kracht" kan hebben dan zij louter op grond van haar "specifieke werking" heeft. Hij verwijst naar de bestaande rechtspraak van het Hof, die hem evenwel geen volledige voldoening geeft, met name niet wanneer een handeling tussen bepaalde justitiabelen wel en tussen andere justitiabelen geen normatieve gevolgen heeft. Zijns inziens is een verzoek om een prejudiciële beslissing aangewezen, omdat de "enige zekerheid de onzekerheid omtrent de werking van de richtlijn" is.

5. De prejudiciële vraag luidt als volgt:

Moet richtlijn 85/577/EEG van 20 december 1985 voldoende nauwkeurig en gedetailleerd worden geacht en, zo ja, kon zij in de periode tussen het verstrijken van de aan de Lid-Staten verleende omzettingstermijn van vierentwintig maanden en de dag waarop Italië die richtlijn in nationaal recht heeft omgezet, effect sorteren in de betrekkingen tussen particulieren en de Italiaanse Staat en in de betrekkingen tussen particulieren onderling?

6. Bij de procedure waren aanvankelijk partijen in het hoofdgeding, de Commissie en de Duitse, de Griekse en de Italiaanse regering betrokken. Naar aanleiding van een vraag van het Hof aan alle Lid-Staten over hun standpunt met betrekking tot de vraag van de verwijzende rechter, "of de bepalingen van een niet tijdig in nationaal recht omgezette richtlijn door een particulier rechtstreeks kunnen worden ingeroepen in een geding tussen hem en een andere particulier", heeft bovendien ook de Franse regering schriftelijk haar zienswijze meegedeeld. Ter terechtzitting ten slotte hebben de vertegenwoordigers van de Deense, de Duitse, de Griekse, de Franse, de Italiaanse, de Nederlandse en de Britse regering het woord genomen. Alle vertegenwoordigers van de regeringen van de Lid-Staten, met uitzondering van de vertegenwoordiger van de Griekse regering, en ook de vertegenwoordiger van de Commissie hebben gepleit voor handhaving van de bestaande rechtspraak van het Hof. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken, dat het om een complex vraagstuk gaat, waarbij evenwel in wezen telkens weer dezelfde argumenten pro en contra worden herhaald. Bij de beoordeling in rechte zal op de afzonderlijke argumenten worden teruggekomen.

B ° Bespreking

I. Nauwkeurigheid en onvoorwaardelijkheid van richtlijn 85/577

1. Algemene bespreking van richtlijn 85/577

7. De eerste vraag van de verwijzende rechter is erop gericht, de bepalingen van de richtlijn te toetsen op hun nauwkeurigheid en onvoorwaardelijkheid, een essentiële voorwaarde voor de eventuele rechtstreekse werking ervan.(4) De verwijzende rechter heeft niet gepreciseerd over welke bepalingen het juist gaat, hoewel niet alle bepalingen in casu relevant zijn.

8. Met betrekking tot de beoordelingsmarge van de Lid-Staten bij de omzetting van richtlijn 85/577 dient vooraf te worden opgemerkt, dat een Lid-Staat in het kader van zijn vrije keuze van "vorm en middelen"(5) over verschillende mogelijkheden beschikt. Zo kunnen de bepalingen van de richtlijn in een bestaande codificatie worden opgenomen, er kan een nieuwe wet worden uitgevaardigd, of er kan in het kader van een nieuwe wet naar de beginselen van het burgerlijk recht worden verwezen.

9. Bovendien is richtlijn 85/577 aldus geformuleerd, dat zij de Lid-Staten op diverse punten ruimte laat voor de ene of de andere wijze van uitvoering. Artikel 3 bij voorbeeld voorziet in de mogelijkheid, een minimumbedrag vast te stellen voor de binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallende overeenkomsten. In de laatste volzin van artikel 4, betreffende de verplichting van de handelaar om schriftelijk mededeling te doen, wordt aan de Lid-Staat een betrekkelijk grote beoordelingsmarge gelaten om "passende bepalingen" vast te stellen "indien de in dit artikel bedoelde mededeling niet wordt gedaan".

10. Het recht van afstand ex artikel 5 van de consument, dat de kern van de richtlijn vormt, dient "op de door de nationale wetgeving voorgeschreven wijze en voorwaarden" te worden uitgeoefend. Bij deze formulering mag terecht worden betwijfeld, of het gaat om een verwijzing naar de algemene beginselen van het burgerlijk recht ° bij voorbeeld de regels inzake de mededeling van wilsverklaringen °, dan wel om autonome bepalingen die moeten worden vastgesteld in het kader van de omzettingsregeling.

11. Ingevolge artikel 7 wordt het herstel van de vorige toestand volgens het nationale recht van de Lid-Staat geregeld. Reeds de gekozen terminologie, eerst (in de Duitse versie) "Ruecktritt" en dan "Widerruf", maakt duidelijk, dat aan de uitoefening van het recht tot ontbinding van de overeenkomst volstrekt verschillende rechtsgevolgen kunnen worden verbonden. Naargelang van het stadium waarin de tenuitvoerlegging van de overeenkomst zich bevindt, kunnen de verschillende rechtsgevolgen van herroeping, afstand of ongedaanmaking zich voordoen.

12. Derhalve laat de richtlijn de Lid-Staten op diverse punten een marge bij de uitoefening van hun wetgevende bevoegdheid. Voor het onderhavige geval lijkt evenwel te kunnen worden volstaan met een uitlegging en toepassing van die bepalingen die een minimumwaarborg(6) voor de te beschermen consumenten bieden.

13. De verwijzende rechter heeft de relevante bepalingen niet genoemd, doch het lijkt voor de hand te liggen dat het vooral om de artikelen 1 en 5 van de richtlijn gaat. Artikel 1 omschrijft de materiële werkingssfeer van de richtlijn, en artikel 5 gaat over het recht van afstand van de consument. Deze twee artikelen dienen dus te voldoen aan de in de rechtspraak van het Hof voor rechtstreeks toepasselijke bepalingen van richtlijnen gestelde eisen van onvoorwaardelijkheid en nauwkeurigheid.

2. Artikel 1 van richtlijn 85/577

14. Artikel 1, lid 1, van de richtlijn luidt:

"Deze richtlijn is van toepassing op overeenkomsten die tussen een handelaar die goederen levert of diensten verricht, en een consument worden gesloten:

° tijdens een door de handelaar buiten zijn verkoopruimten georganiseerde excursie, ofwel

° tijdens een bezoek van de handelaar

i) ten huize van deze consument of van een andere consument;

ii) ter plaatse waar de consument werkzaam is,

indien het bezoek niet op uitdrukkelijk verzoek van de consument plaatsvindt."

15. Op zich is dit lid nauwkeurig en onvoorwaardelijk, aangezien het uitgaat van duidelijk omschreven feitelijke voorwaarden, zoals een door de handelaar georganiseerde excursie of een bezoek van de handelaar ten huize van de consument, dan wel ter plaatse waar deze werkzaam is. Anderzijds leent artikel 1, lid 1, zich mijns inziens niet voor een ruimere uitlegging, aangezien anders aan deze wezenlijke feitelijke voorwaarden niet is voldaan.

16. Artikel 1, lid 2, waarin de werkingssfeer van de richtlijn wordt uitgebreid tot bepaalde, naar aanleiding van een bezoek van de handelaar bij de consument gesloten overeenkomsten, kan voor zover ik kan inzien bij de beoordeling van het onderhavige geval buiten beschouwing blijven, aangezien niets erop wijst dat de overeenkomst tot stand is gekomen tijdens een door opposante gevraagd bezoek van de andere partij bij de overeenkomst bij haar thuis of ter plaatse waar zij werkzaam is.(7)

17. Mijn voorlopige conclusie is, dat artikel 1, lid 1, voldoende nauwkeurig is om rechtstreeks te kunnen worden toegepast.

18. De toepassing van artikel 1, leden 3 en 4, waarin telkens wordt verwezen naar "soortgelijke omstandigheden als omschreven in lid 1 of in lid 2", is evenwel minder evident. De vraag rijst, of de materiële werkingssfeer van de richtlijn door artikel 1, leden 3 en 4, ten opzichte van de leden 1 en 2, in die mate wordt verruimd, dat ook andere consumentenovereenkomsten, die niet worden gesloten in de verkoopruimten van de handelaar, maar bij voorbeeld op de openbare weg, binnen de werkingssfeer van de richtlijn worden gebracht, dan wel of deze bepalingen niet veeleer transacties waarmee wordt gepoogd de wet te omzeilen, en die onder de geografische en materiële omstandigheden als bedoeld in de leden 1 en 2 worden gesloten, binnen de werkingssfeer van de richtlijn brengen.

19. Deze vraag kan voor de beoordeling van het onderhavige geval van praktische betekenis zijn, omdat er, zoals ik reeds zei met betrekking tot lid 2, geen aanwijzingen zijn, dat de bestreden overeenkomst conform lid 1 is gesloten tijdens een door de handelaar georganiseerde excursie of naar aanleiding van een bezoek van de handelaar ten huize van opposante of ter plaatse waar zij werkzaam is.

20. De vraag is dus, of artikel 1, leden 3 en 4, aldus kan worden uitgelegd, dat ook onder andere geografische en materiële omstandigheden voorgestelde overeenkomsten binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Artikel 1, leden 3 en 4, luidt als volgt:

"3. Deze richtlijn is eveneens van toepassing op overeenkomsten waarvoor door de consument onder soortgelijke omstandigheden als omschreven in lid 1 of in lid 2 een aanbieding is gedaan waardoor de consument echter niet is gebonden vóór de aanvaarding daarvan door de handelaar.

4. Deze richtlijn is eveneens van toepassing op contractuele aanbiedingen die zijn gedaan door de consument onder soortgelijke omstandigheden als omschreven in lid 1 of in lid 2, wanneer de consument door zijn aanbieding is gebonden."

21. De ter terechtzitting aan alle partijen gestelde vraag, of de richtlijn volgens hen van toepassing is in het hoofdgeding, werd door de een bevestigend en door de ander ontkennend beantwoord. Het antwoord op deze vraag ligt dus geenszins voor de hand. Wanneer men bovendien bedenkt, dat de richtlijn in de rechtsleer tot discussies aanleiding heeft gegeven, kan mijns inziens niet zomaar worden aangenomen, dat artikel 1, leden 3 en 4, de voor de rechtstreekse toepasselijkheid van een bepaling van een richtlijn vereiste nauwkeurigheid bezit.

22. Anderzijds staat het aan het Hof van Justitie, een bindende uitlegging van de richtlijn te geven. Het Hof kan derhalve met zijn antwoord op de prejudiciële vraag de verwijzende rechter de criteria verschaffen die hij nodig heeft voor de beslechting van het geding.

23. Het opschrift van de richtlijn doet vermoeden, dat zij in de regel op alle buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten van toepassing moet zijn. De overwegingen van de considerans bevestigen deze indruk. De vierde overweging luidt:

"Overwegende dat overeenkomsten die buiten de verkoopruimten van de handelaar worden gesloten, worden gekenmerkt door het feit dat het initiatief tot de besprekingen in de regel van de handelaar uitgaat en de consument zich op generlei wijze op deze besprekingen heeft voorbereid en wordt overvallen; dat de consument dikwijls niet in staat is kwaliteit en prijs van het aanbod met andere aanbiedingen te vergelijken; dat dit verrassingselement niet alleen bestaat bij via huis-aan-huisverkoop gesloten overeenkomsten, doch ook bij andere typen overeenkomsten waartoe de handelaar buiten zijn verkoopruimten het initiatief neemt."(8)

24. De formulering "onder soortgelijke omstandigheden als omschreven in lid 1 of in lid 2" kan tegen de achtergrond van de in de overwegingen van de considerans bedoelde andere typen overeenkomsten "waartoe de handelaar buiten zijn verkoopruimten het initiatief neemt", aldus worden opgevat, dat hieronder ook overeenkomsten vallen die onder van lid 1 afwijkende geografische en materiële omstandigheden zijn gesloten. Anderzijds onderscheiden de leden 3 en 4 zich op een wezenlijk punt van de leden 1 en 2 door te spreken van contractuele aanbieding. Ik sluit mij dan ook aan bij de zienswijze, dat de werking van de richtlijn door de leden 3 en 4 wordt uitgebreid tot eventuele transacties waarmee wordt gepoogd de wet te omzeilen.

25. Zonder bindende uitlegging door het Hof van artikel 1, leden 3 en 4, zijn de bepalingen mijns inziens niet voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk om rechtstreeks toepasselijk te kunnen zijn.

26. Het staat aan de verwijzende rechter, de toepasselijke bepalingen op de feiten van het hoofdgeding toe te passen. De rechter is er kennelijk van uitgegaan, dat de feiten van de zaak binnen de materiële werkingssfeer van de richtlijn vallen. Het Hof gaat niet na, of het verzoek om een prejudiciële beslissing noodzakelijk is voor de beslechting van het geschil. Het staat derhalve aan de verwijzende rechter, uit bovenstaande overwegingen de conclusies te trekken voor de bij hem aanhangige zaak.(9)

3. Artikel 5 van richtlijn 85/577

27. De toepasselijkheid van de richtlijn heeft voor de consument in de praktijk alleen dan nut, wanneer hij een beroep kan doen op het recht van afstand als bedoeld in artikel 5 van de richtlijn teneinde zich te bevrijden van de buiten de verkoopruimten van de handelaar gesloten overeenkomst. Opposante beriep zich in het kader van het hoofdgeding uitdrukkelijk op artikel 5 van de richtlijn.

28. Zoals gezegd in het kader van mijn algemene overwegingen met betrekking tot de beoordelingsmarge van de Lid-Staten bij de omzetting van richtlijn 85/577(10), is artikel 5, lid 1, aldus geformuleerd, dat het ruimte laat om binnen de nationale rechtsorde te beslissen over de vorm en de inhoud van de voorwaarden voor de uitoefening van het recht van afstand. De gemeenschapswetgever gaat er kennelijk van uit, dat de voorwaarden voor de uitoefening van het recht van afstand van Lid-Staat tot Lid-Staat kunnen verschillen, waar hij verklaart, dat van de afstand "op de door de nationale wetgeving voorgeschreven wijze en voorwaarden" kennis dient te worden gegeven. Mijns inziens vormt de mogelijkheid van een gedifferentieerde tenuitvoerlegging van de richtlijn een beletsel voor de rechtstreekse toepasselijkheid ervan.

29. Hooguit binnen de beperkte context van het hoofdgeding, waar ° voor zover uit de stukken kan worden afgeleid ° de overeenkomst niet is uitgevoerd, zou kunnen worden aangenomen, dat de betrokken bepaling voldoende nauwkeurig is. In dat geval zou kennisgeving binnen een termijn van zeven dagen van de uitoefening van het recht van afstand minimumvoorwaarde zijn voor het intreden van het rechtsgevolg dat in artikel 5, lid 2, wordt omschreven als volgt:

"De kennisgeving heeft tot gevolg dat de consument van alle verplichtingen uit de opgezegde overeenkomst is ontslagen."

De bevrijding van de contractuele verplichtingen kan daarbij als minimumwaarborg(11) voor de consument worden opgevat. Mijns inziens leent artikel 5 van richtlijn 85/577 zich dus enkel onder bovengenoemd voorbehoud voor rechtstreekse toepasselijkheid.

II. De werking van een nog niet omgezette richtlijn

1. Verhouding tussen particulier en staat

30. Voor het geval een bevestigend antwoord op de vraag of de richtlijn voldoende nauwkeurig is, wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de richtlijn ná het verstrijken van de omzettingstermijn en vóór de daadwerkelijke uitvoering ervan effect kan sorteren in de betrekkingen tussen particulieren en de Italiaanse staat. Ingevolge de thans geldende vaste rechtspraak van het Hof(12) kan een justitiabele zich na het verstrijken van de omzettingstermijn tegenover de in gebreke gebleven Lid-Staat rechtstreeks op een voor hem gunstige onvoorwaardelijke en nauwkeurige richtlijnbepaling beroepen. In een dergelijke situatie mag de Lid-Staat geen voordeel halen uit zijn met het Verdrag strijdige handelwijze.(13)

31. De rechtsgoederen van de particulier kunnen door deze ° verticale rechtstreekse ° werking van richtlijnen enkel afdoende worden beschermd, wanneer de richtlijn nauwkeurig is en in deze verticale rechtsverhouding effect kan sorteren. Van rechtstreekse werking kan niet worden gesproken, wanneer niet aan de staat, maar aan een particulier verplichtingen worden opgelegd.

32. Dit laatste is evenwel precies wat in de hoofdzaak is gebeurd. De verplichting om de medecontractant van zijn verplichtingen te ontslaan, rust niet op de staat, maar op de andere partij bij de overeenkomst. Met een beroep op de richtlijn tegenover de staat en zijn organen, kan een geding tussen particulieren niet worden opgelost. Om een uitweg uit dit dilemma te vinden, heeft het Hof in zijn rechtspraak diverse mogelijke oplossingen gesuggereerd.

a) Ruime opvatting van het begrip "staat"

33. Teneinde de grenzen van de rechtstreekse toepasselijkheid van richtlijnen ruim te trekken, dient het begrip "staat" in ruime zin te worden opgevat. Onder dit begrip vallen gedecentraliseerde instanties(14), overheidsinstanties(15) en staatsorganen(16), zelfs staatsbedrijven(17). Kritiek was er vooral op de omstandigheid dat door de staat gecontroleerde ondernemingen onder het begrip "staat" werden gebracht. Ook de verwijzende rechter zinspeelt waarschijnlijk op de gevallen waarin een richtlijn kon worden ingeroepen tegenover een staatsbedrijf als werkgever(18), maar niet tegenover een particulier, wanneer hij stelt "dat er normatieve handelingen bestaan die in de betrekkingen tussen bepaalde justitiabelen wel gevolgen sorteren en in de betrekkingen tussen andere justitiabelen niet".(19)

34. Vooropgezet dat het begrip "staat" in ruime zin wordt opgevat(20), is de rechtspraak van het Hof mijns inziens volstrekt consequent. Zij omvat zowel de instanties die met direct als met indirect overheidsgezag zijn bekleed.(21) De grens van de uitbreiding van het begrip "staat" is evenwel zeker bereikt, wanneer een door overheidslichamen gecontroleerde onderneming onder de staat wordt ingedeeld, terwijl een verandering van de meerderheidsverhoudingen binnen de toezichthoudende organen tot gevolg heeft dat deze onderneming als een particuliere onderneming optreedt.

b) De verplichting van alle overheidsorganen om het gemeenschapsrecht bij wege van uitlegging toe te passen

35. Een andere manier om te bereiken, dat ten onrechte nog niet, respectievelijk niet naar behoren omgezette richtlijnen zo ruim mogelijk worden toegepast, is de op alle met overheidsgezag beklede instanties rustende verplichting om binnen het kader van hun bevoegdheden alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit een richtlijn voortvloeiende verplichting der Lid-Staten te verzekeren.(22) Uit deze gemeenschapsrechtelijke verplichting van overheidsorganen vloeit bij voorbeeld de verplichting van de nationale rechterlijke instanties voort om, met volledige gebruikmaking van de hun toegekende beoordelingsvrijheid, het nationale recht in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen en toe te passen.(23)

36. De verplichting om via uitlegging van de wet de volle werking van het gemeenschapsrecht te verzekeren, heeft niet alleen betrekking op de ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde wettelijke bepalingen(24), maar ook op de nationale rechtsorde in haar geheel.(25) Ook op het openbaar bestuur rust een met die van de nationale rechterlijke instanties vergelijkbare verplichting om richtlijnen in acht te nemen.(26)

37. Aan de mogelijkheid om nationaal recht in overeenstemming met het gemeenschapsrecht uit te leggen, zijn evenwel natuurlijke grenzen gesteld. Dat blijkt, wanneer het Hof van Justitie het heeft over de gemeenschapsrechtelijke verplichtingen van alle met overheidsgezag beklede instanties om "binnen het kader van hun bevoegdheden"(27) passende maatregelen te treffen. De aan de wetsuitlegging gestelde grenzen vormen derhalve voor de nationale rechter ook de grenzen voor zijn bevoegdheid, de toepassing van niet-omgezette richtlijnen in het nationale recht te verzekeren.

c) Recht op schadevergoeding tegenover de staat

38. Een derde mogelijkheid ter verzekering van de rechtsbescherming van de particulier wanneer de Lid-Staat de richtlijn niet tijdig heeft omgezet en aldus zijn verplichtingen niet is nagekomen, bestaat erin hem krachtens het gemeenschapsrecht een recht op schadevergoeding toe te kennen.(28) De particulier kan dan verhaal nemen op de staat omdat hem een recht, respectievelijk rechtsbescherming is ontzegd. De staat is gehouden, de aan de particulier veroorzaakte schade te vergoeden in het kader van een op het gemeenschapsrecht gebaseerde vordering wegens overheidsaansprakelijkheid.

Voorlopige conclusie

39. aa) Wanneer de verwijzende rechter dus een vraag stelt over de werking van richtlijn 85/577 in de betrekkingen tussen particulieren en de Italiaanse staat voor de periode tussen het verstrijken van de omzettingstermijn en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de richtlijn, moet worden gewezen op het bestaan van een recht op schadevergoeding uit hoofde van het gemeenschapsrecht.

40. bb) Een andere vraag ° die uiteindelijk evenmin door het Hof behoeft te worden beantwoord ° is die, in hoeverre de verwijzende rechter het geschil in het kader van zijn onder II.1.b omschreven verplichting om zijn nationale recht in overeenstemming met het gemeenschapsrecht uit te leggen, kan beslechten.

41. De Commissie is zowel in haar memorie als ter terechtzitting ingegaan op het Italiaans burgerlijk recht en heeft gewezen op twee bepalingen, die zich volgens haar lenen voor tenuitvoerlegging van het recht van afstand.

42. Het Hof kan geen uitspraak doen over de toepassing van het nationale recht. Wel heeft het Hof in het arrest Marleasing(29) aanvaard, dat overeenkomstig de voorgestelde uitlegging aan particulieren onrechtstreeks verplichtingen kunnen worden opgelegd. Zoals terecht is tegengeworpen, onderstelt afstand van de overeenkomst het bestaan van het recht van afstand. Over deze voorwaarde heeft het Hof te beslissen, wanneer hem een vraag wordt gesteld over de werking van de richtlijn gedurende de overgangsperiode ° tussen het einde van de omzettingstermijn en de daadwerkelijke uitvoering ° in de betrekkingen tussen particulieren onderling. In deze context verwijzen naar de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen voor de verwijzende rechter en diens uitsluitende bevoegdheid tot uitlegging van het nationale recht, zou erop neerkomen, dat het eigenlijke vraagstuk buiten beschouwing wordt gelaten.

2. De horizontale werking van richtlijnen

43. Op de vraag betreffende de werking van een niet-omgezette richtlijn in de rechtsbetrekkingen tussen particulieren onderling, ook horizontale werking genoemd, luidt het antwoord op basis van de huidige vaste rechtspraak kort en duidelijk: een richtlijn kan uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren opleggen.(30)

44. Het Hof motiveert deze conclusie als volgt: "(...) volgens artikel 189 EEG-Verdrag (bestaat) het dwingende karakter van een richtlijn ° waarop de mogelijkheid om er voor de nationale rechter beroep op te doen, is gebaseerd ° slechts ten aanzien van 'elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is' . Hieruit volgt, dat een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen en dat een bepaling van een richtlijn als zodanig niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen."(31)

45. Duidelijk is dus, dat aan particulieren geen verplichtingen kunnen worden opgelegd. Luidens de tekst van het Verdrag is de richtlijn alleen verbindend voor de Lid-Staten waarvoor zij bestemd is.

46. Hiermee zou de uiteenzetting kunnen worden afgesloten; in dat geval zou tot handhaving van de bestaande rechtspraak worden geconcludeerd.

47. Deze zienswijze geeft mij evenwel geen voldoening. Sedert de arresten Foster(32) en Marleasing(33) zijn in juridische kringen steeds meer stemmen opgegaan voor een horizontale werking van richtlijnen. Van de leden van het Hof van Justitie hebben zich tot dusverre advocaat-generaal Van Gerven(34) en onlangs nog advocaat-generaal Jacobs(35) ° zij het buiten het kader van het antwoord op de prejudiciële vragen ° voor horizontale werking van richtlijnen uitgesproken.(36)

48. De horizontale werking van richtlijnen is noodzakelijk om recht te laten wedervaren aan degene die aanspraken ontleent aan een door de gemeenschapswetgever vastgestelde juridisch bindende bepaling, zodat zijn positie niet voor onbepaalde tijd van de goede wil van een nalatige Lid-Staat afhankelijk is.

49. Nu de interne markt, een ruimte zonder binnengrenzen, voltooid is(37), en steeds meer harmonisatiebepalingen ter regeling van de rechtsbetrekkingen tussen particulieren worden vastgesteld, is het mijns inziens raadzaam opnieuw na te denken over de werking van richtlijnen. In de overwegingen van de considerans van richtlijn 85/577 heeft de gemeenschapswetgever inzake de noodzaak om de wettelijke bepalingen te harmoniseren, in ondubbelzinnige termen verklaard,

"dat dispariteiten tussen deze wettelijke voorschriften rechtstreeks van invloed kunnen zijn op de werking van de gemeenschappelijke markt; dat derhalve op dit gebied de wettelijke voorschriften nader tot elkaar dienen(38) te worden gebracht".(39)

50. Van alle argumenten die pleiten voor de horizontale werking van richtlijnen, komt het argument van gelijke mededingingsvoorwaarden op de eerste plaats. Hebben zij geen horizontale werking, dan is dit bovendien vaak nadelig voor de onderdanen van Lid-Staten die wel in overeenstemming met het gemeenschapsrecht handelen.

51. Voor de horizontale werking van richtlijnen pleit bovendien in meer dan een opzicht ook het discriminatieverbod, dat eigenlijk een grondrecht is. Aan de ene kant is het onbevredigend, dat justitiabelen aan uiteenlopende regelingen zijn onderworpen, naar gelang zij vergelijkbare juridische betrekkingen onderhouden met een overheidsorgaan of met een particulier. Aan de andere kant strookt het niet met de eisen van de interne markt, dat naar gelang van de Lid-Staat voor de particulieren verschillende wettelijke regelingen gelden, hoewel de Gemeenschap harmonisatiebepalingen heeft vastgesteld.

52. Het voortbestaan van deze verschillen zou indruisen tegen de uitdrukkelijke doelstelling van de harmonisatie van wetgevingen. Hieraan doet niet af, dat wegens de aard van de richtlijn er tot de omzetting in de Lid-Staten noodzakelijkerwijs sprake is van uiteenlopende omstandigheden(40); deze ongelijkheid moet namelijk slechts tot het verstrijken van de omzettingstermijn worden geaccepteerd. Een van de doelstellingen van de richtlijn is, dat na de omzetting de omstandigheden vergelijkbaar zijn.

53. Het argument inzake discriminatie heeft nog aan belang gewonnen sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht en het in het EG-Verdrag neergelegde burgerschap van de Unie. De Lid-Staten zijn vastbesloten "een nieuwe etappe te markeren in het proces van Europese integratie waarmee een aanvang is gemaakt met de oprichting van de Europese Gemeenschappen".(41) In de artikelen 3 A en 7 A EG-Verdrag wordt de nadruk gelegd op het belang van de interne markt. In de artikelen 2, 3 en 3 A EG-Verdrag wordt een beter afgestemd gemeenschappelijk economisch beleid verlangd, en in artikel 3, sub s, een bijdrage tot de versterking van de consumentenbescherming. Nadere voorschriften daaromtrent zijn neergelegd in artikel 129 A. De invoering van een burgerschap van de Unie wekt de verwachting, dat de burgers van de Unie in elk geval gelijk zullen zijn voor het gemeenschapsrecht.

54. Richtlijnen die naar de inhoud ertoe strekken in de betrekkingen tussen particulieren effect te sorteren en die bepalingen bevatten die de zwakste partij bij een overeenkomst beschermen(42), verliezen natuurlijk hun "nuttig effect" wanneer zij niet worden omgezet. Zodra de omzettingstermijn voorbij is, zouden dus beschermende normen met nauwkeurige en onvoorwaardelijke inhoud moeten kunnen worden toegepast. Aan de bepaling van de richtlijn, die volgens de wil van de gemeenschapswetgever beoogt juridisch bindende gevolgen in het leven te roepen, zou materiële werking moeten worden toegekend, zonder dat de met het Verdrag strijdige handelwijze van een Lid-Staat eraan in de weg zou mogen staan, dat op zich perfecte rechtsposities geldend worden gemaakt.

55. Wanneer wordt gepleit voor horizontale rechtstreekse werking van richtlijnen, moet ervan worden uitgegaan, dat de grondslag en de werking ervan in principe anders zijn dan bij verticale rechtstreekse werking. Terwijl bij de rechtstreekse toepasselijkheid van richtlijnen in de gewone betekenis van het woord de met het gemeenschapsrecht strijdige handelwijze van de Lid-Staat de rechtsverhouding tussen particulier en staat rechtstreeks bepaalt, heeft de particuliere derde geen invloed op de uitvoering van een richtlijn.(43) De ten gunste van de rechtstreekse werking van richtlijnen ten opzichte van de Lid-Staat aangevoerde argumenten en rechtsbeginselen(44), ten betoge dat de Lid-Staat geen voordeel mag halen uit zijn met het gemeenschapsrecht strijdige handelwijze(45), vinden in de betrekkingen tussen particulieren onderling evenmin toepassing als de verwijzing naar het karakter van sanctie(46) van de rechtstreekse werking ten opzichte van de staat.

56. Zouden richtlijnen rechtstreekse werking hebben tussen particulieren, dan zou de rechtstreekse werking het karakter van een exceptie in de zin van een "beroep" op de gunstige norm, verliezen. De rechtstreeks toepasselijke richtlijnbepaling zou integendeel een werking erga omnes krijgen. Zij zou daardoor gelijkstaan met rechtstreeks toepasselijke verdragsbepalingen.(47) De richtlijnbepaling met horizontale werking zou dan dezelfde voorrang krijgen als de andere bepalingen van het gemeenschapsrecht, hetgeen in het belang van een uniforme en efficiënte toepassing van het gemeenschapsrecht de voorkeur zou verdienen.

57. Hoewel de horizontale rechtstreekse werking van richtlijnen om bovenvermelde redenen wenselijk lijkt te zijn, worden tegen een dergelijke ontwikkeling zwaarwegende argumenten aangevoerd.

58. Voor de tegenargumenten wordt regelmatig verwezen naar de tekst van artikel 189 EEG-Verdrag en de aard van de richtlijn, die enkel verbindend is voor de Lid-Staten, en dan nog uitsluitend ten aanzien van de te bereiken resultaten.

59. Deze argumenten moeten mijns inziens van de hand worden gewezen. Wat om te beginnen de vrijheid van de Lid-Staten van de keuze van vorm en middelen voor de uitvoering van de richtlijn betreft, deze blijft tot het verstrijken van de overgangsperiode volledig onaangetast. Zelfs daarna beschikken de Lid-Staten ° ook ingeval enkele bepalingen rechtstreekse werking hebben ° overal waar dit in de richtlijn is voorzien, nog over een beoordelingsmarge. Slechts een klein deel van de richtlijnbepalingen zal zich lenen voor horizontale toepasselijkheid. Voor het overige kunnen de Lid-Staten zich na het verstrijken van de omzettingstermijn niet beroepen op vrijheden die hun slechts zijn toegekend met het oog op een behoorlijke en tijdige uitvoering.

60. De Lid-Staat is onmiddellijk bij het van kracht worden van de richtlijn gebonden aan de doelstellingen ervan. Wat deze doelstellingen betreft, geldt als regel, dat de Lid-Staten niet over enige beoordelingsmarge beschikken. Een van de doelstellingen van een richtlijn is bij voorbeeld, dat uiterlijk bij het verstrijken van de omzettingstermijn aan beschermende normen bindende rechtskracht wordt toegekend.(48) De bindende werking van dergelijke normen is ° zoals reeds gezegd ° door de gemeenschapswetgever gewild en inherent aan de aard van de richtlijn. Richtlijnen zijn immers geen besluiten van ondergeschikte aard, maar zijn met het oog op de uitvoering ervan tot de Lid-Staten gericht, die uit hoofde van het Verdrag tot tijdige en volledige omzetting gehouden zijn.

61. De aard van de richtlijn staat mijns inziens dus niet in de weg aan de horizontale werking ervan. Ook vervaagt de grens tussen verordening en richtlijn niet, aangezien de richtlijn eerst na het verstrijken van de uitvoeringstermijn en enkel wat nauwkeurige en onvoorwaardelijke bepalingen betreft, rechtstreekse werking kan hebben.

62. Een ander argument dat tegen horizontale toepasselijkheid van richtlijnen wordt ingebracht, is dat in strijd met de beginselen van de rechtsstaat aan derden verplichtingen worden opgelegd. Dit argument kan inderdaad niet van de hand worden gewezen. Het is de vraag, of aan een particulier die naar nationaal recht op rechtmatige wijze handelt, lasten mogen worden opgelegd, die voortvloeien uit een niet tot hem gerichte, niet-omgezette richtlijn, waarvoor hij de in gebreke gebleven Lid-Staat bovendien nauwelijks tot schadevergoeding kan aanspreken.(49)

63. Om redenen van rechtszekerheid lijkt de horizontale werking van richtlijnen vanuit het standpunt van de derde aan wie lasten worden opgelegd, mij uiterst problematisch. De vaststelling, dat ook tot dusverre aan particulieren reeds indirect lasten zijn opgelegd door de toepassing van richtlijnen met directe werking ° bij voorbeeld door fouten bij een kennisgeving van aanbesteding, waardoor de rechtspositie van de andere inschrijvers en eventueel van degene aan wie de opdracht is gegund, wordt aangetast,(50) of door de werking van deze richtlijnen in het kader van een uitlegging overeenkomstig het gemeenschapsrecht in een geding tussen privaatrechtrechtelijke vennootschappen(51) ° doet niet af aan de bezwaren die op grond van de beginselen van de rechtsstaat tegen de horizontale werking bestaan.

64. Een elementaire voorwaarde voor het opleggen van verplichtingen aan de burger door wetgevingshandelingen is de constitutieve bekendmaking in een officieel publikatieblad.(52) Aan deze voorwaarde voldoen de op de grondslag van het EEG-Verdrag vastgestelde richtlijnen niet.(53) Hieraan doet niet af, dat richtlijnen, hoewel de publikatie ervan geen voorwaarde is voor toepassing, in de praktijk toch in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt. De bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen is zuiver declaratoir en is geen voorwaarde voor het van kracht worden ervan, hetgeen af en toe geïllustreerd wordt door het feit dat in een voetnoot de dag wordt vermeld waarop aan de Lid-Staten van de richtlijn kennis is gegeven(54), aangezien de richtlijn door de kennisgeving van kracht wordt.(55) De mogelijkheid om van een besluit kennis te nemen kan de constitutieve bekendmaking ervan niet vervangen.

65. Voor richtlijnen die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht op 1 november 1993 zijn en nog zullen worden vastgesteld, ligt dit principieel anders. Artikel 191 EG-Verdrag schrijft ook voor richtlijnen bekendmaking in het Publikatieblad van de Gemeenschap voor. Wat de horizontale werking van deze recente richtlijnen betreft, kan dus niet langer het bezwaar worden aangevoerd dat zij niet zijn gepubliceerd.

66. Om redenen van rechtszekerheid, een grondrecht van de burger op wie verplichtingen rusten, moeten de burgers er nu reeds op worden voorbereid, dat aan richtlijnen voortaan horizontale rechtstreekse werking moet worden toegekend. Ook op deze grond dienen de hierboven aangehaalde uitspraken van leden van het Hof van Justitie te worden toegejuicht.(56)

67. Ter bescherming van de particulier aan wie verplichtingen zijn opgelegd en tegen de horizontale werking van richtlijnen wordt het vertrouwensbeginsel aangevoerd. Ongetwijfeld moet de particulier erop kunnen rekenen, dat hem geen bijkomende lasten zullen worden opgelegd, voor zover hij binnen het kader van zijn nationale rechtsorde rechtmatig handelt. Anderzijds is na de bekendmaking van een richtlijn en het verstrijken van de omzettingstermijn voorzienbaar welke verplichtingen zij zal meebrengen. Ik vraag mij af, of het vertrouwen, dat de nationale wetgever in strijd met het gemeenschapsrecht zal handelen, bescherming verdient.

68. Tegen de horizontale werking van richtlijnen wordt een argument aangevoerd, dat stoelt op het democratiebeginsel. Het democratisch deficit, waarover in het kader van de gemeenschapswetgeving toch al wordt geklaagd, wordt alleen maar groter wanneer de nationale parlementen bij de toepassing van richtlijnen worden gepasseerd.

69. Wat het gestelde democratisch deficit betreft, wil ik enerzijds opmerken, dat de rechten van het Europees Parlement tot deelneming aan de opstelling van de gemeenschapswetgeving door de Europese Akte en het Verdrag van Maastricht trapsgewijs zijn versterkt. Anderzijds kan mijns inziens niet worden gesteld, dat de nationale wetgever wordt gepasseerd.

70. Het staat de nationale wetgever gedurende de omzettingstermijn geheel vrij, de vorm en de middelen te kiezen om de richtlijn in nationaal recht om te zetten.(57) Ook na het verstrijken van de uitvoeringstermijn is de nationale wetgever tot omzetting verplicht(58) en beschikt hij over de vrijheid om deze verplichting op de een of de andere wijze na te komen, voor zover dit in het kader van de richtlijn mogelijk is. Enkel richtlijnbepalingen respectievelijk beschermende normen, die voldoende nauwkeurig zijn om te worden ingeroepen zonder dat een uitvoeringsbesluit nodig is ° en in zoverre ook door de nationale wetgever moeten worden overgenomen ° zouden voordien reeds in de nationale rechtsorde in de betrekkingen tussen degenen tot wie de regeling is gericht, rechtsgevolgen teweegbrengen. De vrees dat er een kloof ontstaat tussen de juridische situatie tijdens de overgangsperiode vóór de omzetting van de richtlijn in nationaal recht en die daarna, is mijns inziens ongegrond, omdat de bepalingen die zich voor horizontale toepasselijkheid lenen ook in het uitvoeringsbesluit moeten worden opgenomen.

71. Het bezwaar, dat de erkenning van de horizontale rechtstreekse werking van richtlijnen zou leiden tot geringere ijver van de Lid-Staten bij de omzetting van richtlijnen, overtuigt mij niet, aangezien de nationale wetgever verantwoordelijk blijft voor de volledige uitvoering. De principiële erkenning van horizontale werking zou de Lid-Staat eventueel tot tijdige omzetting kunnen aanzetten, teneinde de horizontale toepassing door autoriteiten en rechterlijke instanties van de Gemeenschap en de Lid-Staten voor te zijn. Mijns inziens zijn de argumenten voor en tegen het educatieve effect van de horizontale werking met elkaar in evenwicht, zodat geen van beide zienswijzen het kan winnen van de andere.

72. Alvorens af te sluiten, wil ik er nog op wijzen dat, zou de horizontale werking van richtlijnen worden aanvaard, daaraan de nodige consequenties met betrekking tot de rechtsbescherming moeten worden verbonden. Zo moet op grond van artikel 173, tweede alinea, evenals tegen verordeningen en beschikkingen, ook tegen richtlijnen beroep kunnen worden ingesteld.(59)

73. Mijns inziens kan dus om redenen van rechtszekerheid niet worden aangenomen dat richtlijnen horizontale werking hebben voor het verleden. Wat de toekomst betreft, komt het mij voor, dat de horizontale werking in het belang van de uniforme en doelmatige toepassing van het gemeenschapsrecht binnen de aangeduide grenzen noodzakelijk is. Mijns inziens zijn de daarmee gepaard gaande lasten voor particulieren aanvaardbaar, omdat zij niet groter zijn dan wat van hen zou worden gevergd wanneer de Lid-Staat in overeenstemming met het gemeenschapsrecht zou handelen. Het procesrisico draagt uiteindelijk de partij die de onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige richtlijnbepaling inroept.

C ° Conclusie

74. Op grond van het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

1. Artikel 1, lid 1, en artikel 5 van richtlijn 85/577/EEG zijn voldoende nauwkeurig om rechtstreeks toepasselijk te kunnen zijn, voor zover daaruit een minimumgarantie inzake de afstand van een nog niet uitgevoerde overeenkomst kan worden afgeleid. Voor het overige laat de richtlijn de Lid-Staten op een aantal punten een beoordelingsmarge bij de omzetting in nationaal recht.

2.a) In de huidige stand van de rechtspraak kan een niet-omgezette richtlijn ten aanzien van de staat in zoverre effect sorteren, dat alle met overheidsgezag beklede instanties, met name de rechterlijke instanties, alle algemene of bijzondere maatregelen moeten treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.

b) De Lid-Staat kan als gevolg van nalatigheid bij de uitvoering van de richtlijn gehouden zijn tot schadevergoeding jegens de door de richtlijn begunstigde particulier.

3. Op grond van de vaste rechtspraak van het Hof kan aan een niet-omgezette richtlijn geen rechtstreekse werking toekomen in de betrekkingen tussen particulieren. Om redenen van rechtszekerheid dient deze rechtspraak voor gevallen in het verleden haar gelding te blijven behouden.

4. Wat de toekomst betreft, moet in het belang van een uniforme en doelmatige toepassing van het gemeenschapsrecht worden erkend, dat ingevolge de ontwikkeling van het recht onder het EG-Verdrag nauwkeurige en onvoorwaardelijke richtlijnbepalingen algemeen toepasselijk moeten zijn, teneinde te beantwoorden aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de burgers van de Unie ingevolge de totstandkoming van de interne markt en de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(*) Oorspronkelijke taal: Duits.

(1) ° Richtlijn van de Raad van 20 december 1985 (PB 1985, L 372, blz. 31).

(2) ° EG-Verdrag sinds 1 november 1993, overeenkomstig het Verdrag van 7 februari 1992 betreffende de Europese Unie (PB 1992, C 224, blz. 2).

(3) ° Anders sinds 1 november 1993, ingevolge artikel 191 EG-Verdrag.

(4) ° Basisarrest van 5 april 1979, zaak 148/78, Ratti, Jurispr. 1979, blz. 1629, r.o. 23; arrest van 19 januari 1982, zaak 8/81, Becker, Jurispr. 1982, blz. 53, r.o. 25.

(5) ° Zie artikel 189 EEG-Verdrag.

(6) ° Arrest van 19 november 1991, gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90, Francovich e.a., Jurispr. 1991, blz. I-5357, r.o. 20.

(7) ° De overeenkomst werd gesloten in de buurt van het centraal station van Milaan , terwijl opposante te Monza woont.

(8) ° Cursivering van mij.

(9) ° Arrest van 11 juni 1987, zaak 14/86, strafzaak tegen X, Jurispr. 1987, blz. 2545, r.o. 11.

(10) ° Zie punt 10.

(11) ° Arrest Francovich, reeds aangehaald, r.o. 20-22.

(12) ° Zie arresten Ratti en Becker, reeds aangehaald.

(13) ° Arrest Becker, reeds aangehaald, r.o. 24.

(14) ° Arrest van 22 juni 1989, zaak 103/88, Fratelli Costanzo, Jurispr. 1989, blz. 1839, r.o. 31.

(15) ° Arrest Becker, reeds aangehaald; arresten van 26 februari 1986, zaak 152/84, Marshall, Jurispr. 1986, blz. 723; 15 mei 1986, zaak 222/84, Johnston, Jurispr. 1986, blz. 1651; arrest Fratelli Costanzo, reeds aangehaald; arrest van 22 februari 1990,

zaak C-221/88; Busseni, Jurispr. 1990, blz. I-495.

(16) ° Arrest van 20 september 1988, zaak 31/87, Beentjes, Jurispr. 1988, blz. 4635.

(17) ° Arrest van 12 juli 1990, zaak C-188/89, Foster e.a., Jurispr. 1990, blz. I-3313, r.o. 20.

(18) ° Arrest Foster, reeds aangehaald.

(19) ° Prejudiciële verwijzing (blz. 11).

(20) ° Voor het functionele begrip staat , zie arrest Beentjes, reeds aangehaald.

(21) ° Slechts terloops zij vermeld, dat het in het arbeidsrecht voor de werking van richtlijnen niet alleen verschil maakt, of de arbeidsovereenkomst met een publiekrechtelijke dan wel met een particuliere werkgever werd gesloten.

(22) ° Arrest van 10 april 1984, zaak 14/83, Von Colson en Kamann, Jurispr. 1984, blz. 1891, r.o. 26; arrest Beentjes, reeds aangehaald, r.o. 39; arresten van 13 november 1990, zaak C-106/89, Marleasing, Jurispr. 1990, blz. I-4135; 16 januari 1992,

zaak C-373/90, strafzaak tegen X, Jurispr. 1992, blz. I-131, r.o. 7.

(23) ° Arrest Von Colson en Kamann, reeds aangehaald, r.o. 26 en 28.

(24) ° Arrest van 20 mei 1976, zaak 111/75, Mazzalai, Jurispr. 1976, blz. 657, r.o. 7-11.

(25) ° Arrest Von Colson en Kamann, reeds aangehaald, r.o. 26; arrest Marleasing, reeds aangehaald.

(26) ° Arrest Fratelli Costanzo, reeds aangehaald.

(27) ° Arrest Von Colson en Kamann, reeds aangehaald, r.o. 26.

(28) ° Arrest Francovich, reeds aangehaald.

(29) ° Zaak 106/89, reeds aangehaald.

(30) ° Arrest Marshall, reeds aangehaald, r.o. 48; arrest van 12 mei 1987, gevoegde zaken 372/85, 373/85 en 374/85, Traen, Jurispr. 1987, blz. 2141, r.o. 24; arrest in de strafzaak tegen X, reeds aangehaald, r.o. 19; arrest Busseni, reeds aangehaald, r.o. 23; arrest Marleasing, reeds aangehaald, r.o. 6.

(31) ° Arrest Marshall, reeds aangehaald. r.o. 48.

(32) ° Zaak C-188/89, reeds aangehaald.

(33) ° Zaak 106/88, reeds aangehaald.

(34) ° Arrest van 2 augustus 1993, zaak C-271/91, Marshall II, Jurispr. 1993, blz. I-4367; conclusie van 26 januari 1993, punt 12.

(35) ° Zaak C-316/93, Vaneetveld; conclusie van 27 januari 1994, punt 15 e.v.; nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.

(36) ° Ook rechter Schockweiler heeft een lans gebroken voor horizontale werking van richtlijnen in het opstel Effets des directives non transposées en droit national à l' égard des particuliers in het liber amicorum Diez de Velasco Hacia un nuevo orden internacional y europeo .

(37) ° Sinds 1 januari 1993 overeenkomstig artikel 8 A EEG-Verdrag, thans artikel 7 A EG-Verdrag.

(38) ° Cursivering van mij.

(39) ° Tweede overweging van de considerans van richtlijn 85/577.

(40) ° Punt 8 van mijn conclusie van 10 oktober 1989 in zaak C-38/89, Blanguernon, Jurispr. 1990, blz. I-83, op blz. I-87.

(41) ° Zie de eerste overweging van de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie, reeds aangehaald (voetnoot 2).

(42) ° B.v. richtlijn 80/987/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB 1980, L 283, blz. 23); zie het arrest Francovich, reeds aangehaald, of richtlijn 85/577, die aan de orde is in de onderhavige zaak, evenals in het arrest van 14 maart 1991, zaak C-361/89, Di Pinto, Jurispr. 1991, blz. I-1189.

(43) ° Reeds in het kader van de bestaande rechtspraak inzake de werking van een richtlijn is geen rechtstreekse verantwoordelijkheid voor de schending van het Verdrag vereist, zoals blijkt uit de ruime uitlegging die het Hof in zijn rechtspraak aan het begrip staat geeft; zie hierboven onder II.1.a.

(44) ° Nemo auditur , venire contra factum proprium , estoppel .

(45) ° Arrest Becker, reeds aangehaald, r.o. 24.

(46) ° Mijn conclusie van 25 april 1989 in de zaak Fratelli Costanzo, reeds aangehaald, punt 23.

(47) ° Bij voorbeeld:

artikel 12: arrest van 5 februari 1963, zaak 26/62, Van Gend & Loos, Jurispr. 1963, blz. 1;

artikel 53 en artikel 37, lid 2: arrest van 15 juli 1964, zaak 6/64, Costa, Jurispr. 1964, blz. 1201;

artikel 9 en artikel 13, lid 2: arrest van 17 december 1970, zaak 33/70, SACE, Jurispr. 1970, blz. 1213;

artikel 48: arrest van 4 december 1974, zaak 41/74, Van Duyn, Jurispr. 1974, blz. 1337;

artikel 119: arrest van 8 april 1976, zaak 43/75, Defrenne, Jurispr. 1976, blz. 455.

(48) ° Arrest van 6 oktober 1970, zaak 9/70, Grad, Jurispr. 1970, blz. 825, r.o. 10 en 13; arrest SACE, reeds aangehaald, r.o. 11.

(49) ° Voor het instellen van een schadevordering zal het tijdstip waarop de schade is ontstaan een probleem zijn, omdat er ook bij tijdige omzetting door de Lid-Staat verplichtingen voor de particulier zouden zijn ontstaan.

(50) ° Arrest Fratelli Costanzo, reeds aangehaald.

(51) ° Arrest Marleasing, reeds aangehaald.

(52) ° Arrest van 20 september 1990, zaak C-192/89, Sevince, Jurispr. 1990, blz. I-3461, r.o. 24.

(53) ° Dit bezwaar kan niet gelden voor de rechtstreekse toepasselijkheid van verdragsbepalingen.

(54) ° Zo ook in een voetnoot bij artikel 9 van richtlijn 85/577.

(55) ° Zie artikel 191, tweede alinea, EEG-Verdrag.

(56) ° Zie hierboven punt 47 en voetnoot 36.

(57) ° Arrest Grad, reeds aangehaald, r.o. 13.

(58) ° Arrest van 6 mei 1980, zaak 102/79, Commissie/België, Jurispr. 1980, blz. 1473, r.o. 12.

(59) ° Zie mijn conclusie van 4 mei 1993 in zaak C-298/89, Gibraltar, arrest van 29 juni 1993, Jurispr. 1993, blz. I-3605.

Top