EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CN0055
Case C-55/18: Request for a preliminary ruling from the Audiencia Nacional (Spain) lodged on 29 January 2018 — Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO) v Deutsche Bank SAE
Zaak C-55/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Nacional (Spanje) op 29 januari 2018 — Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO) / Deutsche Bank SAE
Zaak C-55/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Nacional (Spanje) op 29 januari 2018 — Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO) / Deutsche Bank SAE
OJ C 152, 30.4.2018, p. 8–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
30.4.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 152/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Nacional (Spanje) op 29 januari 2018 — Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO) / Deutsche Bank SAE
(Zaak C-55/18)
(2018/C 152/10)
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Nacional
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Federación de Servicios de Comisiones Obreras (CCOO)
Verwerende partij: Deutsche Bank SAE
Belanghebbenden: Federación Estatal de Servicios de la Unión General de Trabajadores (FES-UGT), Confederación General del Trabajo (CGT), Confederación Solidaridad de Trabajadores Vascos (ELA) en Confederación Intersindical Galega (CIG)
Prejudiciële vragen
1) |
Moet worden aangenomen dat het Koninkrijk Spanje middels de artikelen 34 en 35 van het Estatuto de los Trabajadores (werknemersstatuut), zoals die worden uitgelegd in de rechtspraak, de maatregelen heeft vastgesteld die nodig zijn om de doeltreffendheid te waarborgen van de beperkingen op de arbeidsduur en op de wekelijkse en dagelijkse werk- en rusttijden, zoals neergelegd in de artikelen 3, 5 en 6 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 (1), ten aanzien van voltijdse werknemers die zich er niet uitdrukkelijk, individueel dan wel collectief, toe hebben verbonden om overuren te maken en die niet de hoedanigheid van mobiele werknemer, werknemer van de koopvaardij of werknemer van de spoorwegen hebben? |
2) |
Moeten artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de artikelen 3, 5, 6, 16 en 22 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, artikel 11, lid 3, en artikel 16, lid 3, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 (2), aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling, in casu de artikelen 34 en 35 van het Estatuto de los Trabajadores (werknemersstatuut), waaruit, blijkens de vaste rechtspraak, niet kan worden afgeleid dat ondernemingen verplicht zijn om te beschikken over een systeem voor de registratie van het aantal uren dat effectief is gewerkt door voltijdse werknemers die zich er niet uitdrukkelijk, individueel dan wel collectief, toe hebben verbonden om overuren te maken en die niet de hoedanigheid van mobiele werknemer, werknemer van de koopvaardij of werknemer van de spoorwegen hebben? |
3) |
Moet worden aangenomen dat de dwingende verplichting voor de lidstaten tot beperking van de arbeidsduur van alle werknemers, die is neergelegd in artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in de artikelen 3, 5, 6, 16 en 22 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, artikel 11, lid 3, en artikel 16, lid 3, van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989, ten aanzien van gewone werknemers wordt vervuld door de nationale regeling als vervat in de artikelen 34 en 35 van het Estatuto de los Trabajadores (werknemersstatuut), waaruit, volgens de vaste rechtspraak, niet kan worden afgeleid dat ondernemingen moeten beschikken over een systeem voor de registratie van het aantal uren dat effectief is gewerkt door voltijdse werknemers die zich er niet uitdrukkelijk, individueel dan wel collectief, toe hebben verbonden om overuren te maken en die niet de hoedanigheid van mobiele werknemer, werknemer van de koopvaardij of werknemer van de spoorwegen hebben? |
(1) Richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB 2003, L 299, blz. 9).
(2) Richtlijn betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB 1989, L 183, blz. 1).