EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0457

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 juni 2013.
Verwertungsgesellschaft Wort (VG Wort) tegen Kyocera e.a. (C‑457/11) en Canon Deutschland GmbH (C‑458/11) en Fujitsu Technology Solutions GmbH (C‑459/11) en Hewlett-Packard GmbH (C‑460/11) tegen Verwertungsgesellschaft Wort (VG Wort).
Verzoeken van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Intellectuele en industriële eigendom – Auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij – Richtlijn 2001/29/EG – Reproductierecht – Billijke compensatie – Begrip ‚reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert’ – Consequenties van het niet toepassen van technische voorzieningen die beschikbaar zijn ter voorkoming of beperking van niet-toegestane handelingen – Consequenties van uitdrukkelijke of impliciete toestemming voor reproductie.
Gevoegde zaken C‑457/11 tot en met C‑460/11.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:426

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

27 juni 2013 ( *1 )

„Intellectuele en industriële eigendom — Auteursrecht en naburige rechten in informatiemaatschappij — Richtlijn 2001/29/EG — Reproductierecht — Billijke compensatie — Begrip ‚reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert’ — Consequenties van het niet toepassen van technische voorzieningen die beschikbaar zijn ter voorkoming of beperking van niet-toegestane handelingen — Consequenties van uitdrukkelijke of impliciete toestemming voor reproductie”

In de gevoegde zaken C-457/11 tot en met C-460/11,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend het Bundesgerichtshof (Duitsland) bij beslissingen van 21 juli 2011, ingekomen bij het Hof op 5 september 2011, in de procedures

Verwertungsgesellschaft Wort (VG Wort)

tegen

Kyocera, vooorheen Kyocera Mita Deutschland GmbH,

Epson Deutschland GmbH,

Xerox GmbH (C-457/11),

Canon Deutschland GmbH (C-458/11),

en

Fujitsu Technology Solutions GmbH (C-459/11),

Hewlett-Packard GmbH (C-460/11),

tegen

Verwertungsgesellschaft Wort (VG Wort),

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur), U. Lõhmus, M. Safjan en A. Prechal, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 oktober 2012,

gelet op de opmerkingen van:

Verwertungsgesellschaft Wort (VG Wort), vertegenwoordigd door U. Karpenstein, G. Schulze en R. Staats, Rechtsanwälte,

Fujitsu Technology Solutions GmbH, vertegenwoordigd door C. Frank, Rechtsanwalt,

Hewlett-Packard GmbH, vertegenwoordigd door G. Berrisch en A. Strowel, Rechtsanwälte,

Kyocera (voorheen Kyocera Mita Deutschland GmbH), Epson Deutschland GmbH, Xerox GmbH en Canon Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door C. Lenz en T. Würtenberger, Rechtsanwälte,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door D. Hadroušek als gemachtigde,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door N. Díaz Abad als gemachtigde,

Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde,

de Litouwse regering, vertegenwoordigd door R. Mackevičienė en R. Vaišvilienė als gemachtigden,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door B. Koopman, C. Wissels en M. Bulterman als gemachtigden,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Seeboruth als gemachtigde, bijgestaan door S. Malynicz, barrister,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda en F. Bulst als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 januari 2013,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de artikelen 5 en 6 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen van Verwertungsgesellschaft Wort („VG Wort”) tegen Kyocera, voorheen Kyocera Mita Deutschland GmbH (hierna: „Kyocera”), Epson Deutschland GmbH (hierna: „Epson”) en Xerox GmbH (hierna: „Xerox”), in zaak C-457/11, en tegen Canon Deutschland GmbH, in zaak C-458/11, en van Fujitsu Technology Solutions GmbH (hierna: „Fujitsu”) en Hewlett Packard GmbH tegen VG Wort, in respectievelijk de zaken C-459/11 en C-460/11, over de vergoeding die deze bedrijven aan VG Wort moeten betalen voor de verhandeling van printers en/of plotters en van pc’s.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De punten 2, 5, 35, 36, 39 en 52 van de considerans van richtlijn 2001/29 luiden als volgt:

„(2)

De Europese Raad van Korfoe van 24 en 25 juni 1994 heeft de noodzaak benadrukt dat op het niveau van de Gemeenschap algemene, soepele rechtsregels tot stand worden gebracht ter bevordering van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Europa. Hiertoe is met name vereist dat er een interne markt voor nieuwe producten en diensten bestaat. Belangrijke communautaire wetgeving die voor dergelijke rechtsregels moet zorgen, is reeds vastgesteld of de vaststelling ervan bevindt zich in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Het auteursrecht en de naburige rechten spelen in dit verband een belangrijke rol, omdat zij de ontwikkeling en de verkoop van nieuwe producten en diensten en de schepping en exploitatie van de creatieve inhoud van die producten en diensten beschermen en stimuleren.

[...]

(5)

De technologische ontwikkeling heeft de vectoren voor schepping, productie en exploitatie in aantal en verscheidenheid doen toenemen. Hoewel voor de bescherming van de intellectuele eigendom geen behoefte aan nieuwe concepten bestaat, zullen het huidige auteursrecht en de huidige naburige rechten moeten worden aangepast en aangevuld om adequaat op economische gegevenheden zoals nieuwe exploitatievormen te kunnen reageren.

[...]

(35)

Rechthebbenden dienen, in bepaalde uitzonderlijke gevallen, een billijke compensatie te ontvangen om hen naar behoren te compenseren voor het gebruik van hun beschermde werken of ander beschermd materiaal. Bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van die billijke compensatie moet rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elk geval. Bij de beoordeling van deze omstandigheden zou een zinvol criterium worden gevormd door het mogelijke nadeel voor de rechthebbenden als resultaat van de betreffende handeling. In gevallen waarin de rechthebbenden reeds betaling in een andere vorm hebben ontvangen, bijvoorbeeld als onderdeel van een licentierecht, is eventueel geen specifieke of afzonderlijke betaling nodig. Bij de bepaling van het niveau van de billijke compensatie dient ten volle rekening te worden gehouden met de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de in deze richtlijn bedoelde technische voorzieningen. In bepaalde situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn, is het mogelijk dat geen betalingsverplichting ontstaat.

(36)

De lidstaten kunnen ook een billijke compensatie voor rechthebbenden voorschrijven wanneer zij de facultatieve bepalingen toepassen inzake beperkingen of restricties waarvoor zo’n compensatie niet verplicht is.

[...]

(39)

De lidstaten moeten, wanneer zij de beperking of restrictie voor het kopiëren voor privégebruik toepassen, naar behoren rekening houden met de technologische en economische ontwikkelingen, met name wat het digitaal kopiëren voor privégebruik en de vergoedingsstelsels betreft, wanneer doeltreffende technische beveiligingsvoorzieningen beschikbaar zijn. Dergelijke beperkingen of restricties mogen geen belemmering vormen voor de toepassing van technische voorzieningen of het gebruik daarvan in geval van verboden omzeilingspraktijken.

[...]

(52)

Bij de toepassing van een beperking of restrictie inzake het kopiëren voor privégebruik overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub b, dienen de lidstaten eveneens te bevorderen dat vrijwillige maatregelen worden genomen om het doel van deze beperking of restrictie te helpen bereiken. Indien binnen een redelijke termijn geen vrijwillige maatregelen zijn getroffen om reproductie voor privégebruik mogelijk te maken, kunnen de lidstaten maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de begunstigden van die beperking of restrictie kunnen profiteren. Door de rechthebbenden getroffen vrijwillige maatregelen, met inbegrip van overeenkomsten tussen rechthebbenden en andere betrokken partijen, alsmede door de lidstaten getroffen maatregelen, beletten de rechthebbenden niet om technische voorzieningen te treffen die verenigbaar zijn met de nationaalrechtelijke beperkingen of restricties inzake het kopiëren voor privégebruik overeenkomstig artikel 5, lid 5, sub b, rekening houdend met de voorwaarde inzake een billijke compensatie van artikel 5, lid 2, sub b, en de mogelijke differentiatie tussen de verschillende gebruiksvoorwaarden overeenkomstig artikel 5, lid 5, zoals het controleren van het aantal reproducties. Om misbruik van dergelijke maatregelen te voorkomen, moeten alle ter uitvoering van die maatregelen toegepaste technische voorzieningen rechtsbescherming genieten.”

4

Artikel 2 van richtlijn 2001/29 luidt als volgt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)

auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)

uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)

producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)

producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)

omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5

In artikel 5, lid 2, van voornoemde richtlijn is bepaald:

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

a)

de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, met uitzondering van bladmuziek, op voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen;

b)

de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

c)

in welbepaalde gevallen, de reproductie door voor het publiek toegankelijke bibliotheken, onderwijsinstellingen of musea, of door archieven die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven;

[...]”

6

Artikel 5, lid 3, van de richtlijn bepaalt:

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

a)

het gebruik uitsluitend als toelichting bij het onderwijs of ten behoeve van het wetenschappelijk onderzoek, mits, zo mogelijk, de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld en voor zover het gebruik door het beoogde, niet-commerciële doel wordt gerechtvaardigd;

[...]

n)

het gebruik van niet te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen werken of ander materiaal dat onderdeel uitmaakt van de verzamelingen van de in lid 2, sub c, bedoelde instellingen, hierin bestaande dat het werk of materiaal, via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen, voor onderzoek of privéstudie meegedeeld wordt aan of beschikbaar gesteld wordt voor individuele leden van het publiek;

[...]”

7

Artikel 5, lid 5, van deze richtlijn bepaalt:

„De in de leden 1, 2, 3 en 4 bedoelde beperkingen en restricties mogen slechts in bepaalde bijzondere gevallen worden toegepast mits daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de rechthebbende niet onredelijk worden geschaad.”

8

Artikel 6 van richtlijn 2001/29 luidt:

„1.   De lidstaten voorzien in een passende rechtsbescherming tegen het omzeilen van doeltreffende technische voorzieningen door een persoon die weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij aldus handelt.

[...]

3.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‚technische voorzieningen’ verstaan technologie, inrichtingen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander materiaal, die niet zijn toegestaan door de houders van auteursrechten, wettelijk vastgelegde naburige rechten of het sui generis recht bedoeld in hoofdstuk III van richtlijn 96/9/EG. Technische voorzieningen worden geacht ‚doeltreffend’ te zijn indien het gebruik van een beschermd werk of ander beschermd materiaal wordt gecontroleerd door de rechthebbenden door toepassing van een controle op de toegang of een beschermingsprocédé zoals encryptie, versluiering of een andere transformatie van het werk of ander materiaal of een kopieerbeveiliging die de beoogde bescherming bereikt.

4.   Niettegenstaande de in lid 1 bedoelde rechtsbescherming nemen de lidstaten, bij gebreke van door de rechthebbenden vrijwillig genomen maatregelen, waaronder overeenkomsten tussen de rechthebbenden en andere betrokken partijen, passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de rechthebbenden aan de begunstigde van een nationaalrechtelijke beperking of restrictie overeenkomstig artikel 5, lid 2, sub a, c, d en e, en lid 3, sub a, b en e, de nodige middelen verschaffen om van die beperking of restrictie gebruik te kunnen maken, ingeval die begunstigde op rechtmatige wijze toegang heeft tot het beschermde werk of materiaal.

[...]”

9

Artikel 10 („Toepassing in de tijd”) van richtlijn 2001/29 luidt:

„1.   De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op alle in deze richtlijn bedoelde werken en ander materiaal, welke op 22 december 2002 door de wetgeving van de lidstaten inzake het auteursrecht en de naburige rechten worden beschermd of aan de criteria voor bescherming krachtens deze richtlijn of de in artikel 1, lid 2, bedoelde bepalingen voldoen.

2.   Deze richtlijn laat alle vóór 22 december 2002 verrichte handelingen en verkregen rechten onverlet.”

10

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 22 december 2002 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.”

Duitse regeling

11

§ 53 van het Gesetz über Urheberrecht und verwandte Schutzrechte (wet betreffende het auteursrecht en de naburige rechten) van 9 september 1965 (BGBl. I, blz. 1273), zoals gewijzigd bij § 1 van de wet van 10 september 2003 (BGBl. I, blz. 1774; hierna: „UrhG”) luidt al volgt:

„Reproductie voor privé- en ander eigen gebruik

(1)   Het maken van enkele reproducties voor privégebruik door een natuurlijke persoon van een werk op enige drager is geoorloofd voor zover dit niet direct of indirect met een winstsoogmerk geschiedt en de reproducties niet worden gemaakt op basis van een klaarblijkelijk illegaal vervaardigd exemplaar. De persoon die voor de reproductie bevoegd is, kan dit tevens door een derde laten doen voor zover die reproductie gratis gebeurt of het gaat om reproducties op papier of op een soortgelijke drager met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert.

(2)   Het is geoorloofd enkele kopieën van een werk te vervaardigen of te laten vervaardigen:

1.

voor eigen wetenschappelijk gebruik, indien en voor zover de reproductie daarvoor noodzakelijk is;

2.

voor opname in een eigen archief, indien en voor zover het maken van kopieën daarvoor noodzakelijk is en voor de reproductie een eigen exemplaar wordt gebruikt.

3.

voor persoonlijke informatie over de actualiteit wanneer het gaat om een werk dat werd uitgezonden;

4.

voor enig ander eigen gebruik:

a)

indien het gaat om korte fragmenten van een gepubliceerd werk of om afzonderlijke artikelen die in kranten of tijdschriften zijn verschenen;

b)

indien het gaat om een werk waarvan de voorraad sinds ten minste twee jaar is uitgeput.

Deze bepalingen zijn slechts van toepassing op het geval bedoeld in de eerste zin, punt 2, indien bovendien:

1.

de reproductie wordt gemaakt op papier of een soortgelijke drager met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, of

2.

het gebruik uitsluitend analoog is, of

3.

de archieven niet direct of indirect een economisch of een winstoogmerk hebben.

Deze bepalingen zijn slechts van toepassing op de gevallen als bedoeld in de eerste zin, punt 3 en punt 4, indien bovendien is voldaan aan een van de in de tweede zin, punt 1 of punt 2, genoemde voorwaarden.

(3)   Het is geoorloofd om kopieën te maken of te laten maken van korte delen van een werk, van werken van kleine omvang of van afzonderlijke artikelen, die in kranten of tijdschriften zijn verschenen of voor het publiek beschikbaar zijn gemaakt, voor eigen gebruik:

1.

als hulpmiddel in het onderricht aan scholen, aan niet-commerciële opleidings- en bijscholingsinstellingen, alsmede aan instellingen voor beroepsopleiding, in de voor een schoolklas benodigde hoeveelheid, of

2.

voor staatsexamens of voor examens in scholen, instellingen voor hoger onderwijs, niet-commerciële opleidings- en bijscholingsinstellingen alsmede in het kader van de beroepsopleiding, in de benodigde hoeveelheid, indien en voor zover het maken van reproducties met dat doel noodzakelijk is.

(4)   Reproductie

a)

van grafische optekeningen van muziekwerken;

b)

van een boek of een tijdschrift, indien het om een min of meer volledige reproductie gaat,

is, voor zover dit niet het met de hand overschrijven van het werk betreft, slechts toegestaan met instemming van de houder van de rechten of onder de voorwaarden van lid 2, punt 2, of voor eigen gebruik, indien het een werk betreft waarvan de voorraad sinds meer dan twee jaar is uitgeput.

(5)   Lid 1, lid 2, punten 2 tot en met 4, en lid 3, punt 2, zijn niet van toepassing op gegevensbestanden waarvan de afzonderlijke elementen met technische middelen toegankelijk zijn.

Lid 2, punt 1, en lid 3, punt 1, zijn van toepassing op gegevensbestanden mits het gebruik voor wetenschappelijke of onderwijsdoeleinden niet met een winstsoogmerk geschiedt.

(6)   Kopieën mogen niet worden verspreid of voor openbare weergave worden gebruikt. Het is evenwel geoorloofd legaal vervaardigde kopieën van kranten en niet meer verkrijgbare werken en werken waarvan kleine beschadigde of verloren gegane delen zijn vervangen door kopieën, uit te lenen.

(7)   De opname van openbare voordrachten, voorstellingen of uitvoeringen van een werk op beeld- of geluidsdragers, het maken van schetsen en ontwerpen voor werken van de beeldende kunst en het nabouwen van een architecturaal werk zijn slechts geoorloofd met toestemming van de rechthebbende.”

12

§ 54a UrhG bepaalt:

„Verplichting tot betaling van een vergoeding voor elke middels fotokopiëring verkregen reproductie

(1)   Indien, vanwege de aard van een werk, te verwachten valt dat dit overeenkomstig het bepaalde in § 53, leden 1 tot en met 3, middels fotokopiëring van een exemplaar of middels een werkwijze met soortgelijk resultaat wordt gereproduceerd, heeft de auteur van dat werk jegens de producent van voor het maken van dergelijke reproducties bestemde apparaten recht op betaling van een passende vergoeding voor de mogelijkheid die door verkoop of door andere wijzen van verhandeling van die toestellen wordt geboden, dergelijke reproducties tot stand te brengen. Naast de producent is eenieder die de apparaten op het grondgebied waarop deze wet van toepassing is, bedrijfsmatig invoert of wederinvoert of eenieder die handel drijft met hem, hoofdelijk aansprakelijk voor betaling van die vergoeding. De handelaar is deze vergoeding niet verschuldigd indien hij per half kalenderjaar minder dan 20 apparaten koopt.

(2)   Indien dit soort apparaten worden gebruikt in scholen, instellingen voor hoger onderwijs of voor beroepsopleidingen of andere instellingen voor bij- en nascholing (opleidingsinstellingen), onderzoeksinstituten, openbare bibliotheken, of in instellingen die deze apparaten ter beschikking stellen voor het maken van fotokopieën tegen betaling, dan heeft de auteur ook jegens de exploitant van dat apparaat recht op betaling van een billijke vergoeding.

(3)   § 54, lid 2, is van overeenkomstige toepassing.”

13

Overeenkomstig § 54d van en de bijlage bij het UrhG wordt de krachtens § 54a, lid 1, UrhG op de apparaten geheven vergoeding vastgesteld op een bedrag dat varieert tussen 38,35 EUR en 613,56 EUR, naargelang van het aantal kopieën dat binnen één minuut kan worden gemaakt en van de mogelijkheid om wel of geen kleurenkopieën te maken. Er kan evenwel worden onderhandeld over andere bedragen.

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

Zaak C-457/11

14

VG Wort is een erkende collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten. Zij is de bij uitsluiting bevoegde vertegenwoordiger van auteurs en uitgevers van literaire werken in Duitsland. Zij heeft derhalve het recht om namens de auteurs betaling van de vergoeding te vorderen die fabrikanten, importeurs of distributeurs van apparatuur uit hoofde van § 54a, lid 1, UrhG aan auteurs verschuldigd zijn.

15

VG Wort heeft in eigen naam alsmede namens een andere collectieve beheersorganisatie die houders van rechten op diverse soorten grafische werken vertegenwoordigt, te weten VG Bild-Kunst, inlichtingen gevraagd, ten eerste, over de aard van de sinds 1 januari 2001 verkochte of anderszins op de markt gebrachte printers en over de betrokken hoeveelheden, alsmede, ten tweede, over de capaciteiten van deze apparaten en over de bevoorradingsbronnen daarvoor in Duitsland. Voorts vorderde VG Wort dat werd vastgesteld dat Kyocera, Epson en Xerox haar een vergoeding moesten betalen, in de vorm van heffing op pc’s, printers en/of plotters die tussen 1 januari 2001 en 31 december 2007 in Duitsland op de markt zijn gebracht. De gevorderde bedragen zijn gebaseerd op het met VG Bild-Kunst overeengekomen tarief, dat is gepubliceerd in de Bundesanzeiger (federale staatscourant).

16

Het Landgericht Düsseldorf heeft dit verzoek om inlichtingen volledig ingewilligd en het verzoek om vaststelling dat Kyocera, Epson en Xerox gehouden waren een vergoeding te betalen aan VG Wort grotendeels ingewilligd. In het door Kyocera, Epson en Xerox ingestelde hoger beroep is de uitspraak in eerste aanleg vernietigd. Onder verwijzing naar een arrest van 6 december 2007 heeft het Bundesgerichtshof het door VG Wort ingediende verzoek in „Revision” bij beschikking afgewezen.

17

Het Bundesverfassungsgericht heeft de uitspraak van het Bundesgerichtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar die rechter.

18

In het kader van de nieuwe procedure in „Revision” vorderde VG Wort dat de uitspraak in eerste aanleg werd herbevestigd. Verweersters in het hoofdgeding vorderden dat het beroep in „Revision” werd afgewezen.

19

Daar het Bundesgerichtshof van oordeel was dat de beslechting van het geding afhing van de uitlegging van richtlijn 2001/29, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet richtlijn 2001/29 bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip waarop deze, op 22 december 2002, toepasselijk werd?

2)

Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de uitzonderingen op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [hierna: ‚Handvest’] ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer de passende vergoeding verschuldigd zijn, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een of meer andere apparaten waarmee, in combinatie met andere apparaten, de betrokken reproducties kunnen worden vervaardigd?

4)

Doet de omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen in de zin van artikel 6 van richtlijn 2001/29, de in artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie op zich reeds vervallen?

5)

Vervallen de voorwaarde van een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van richtlijn 2001/29) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?”

Zaken C-458/11 tot en met C-460/11

20

De feiten en juridische argumenten in de zaken C-458/11 tot en met C-460/11 komen in wezen overeen met die in zaak C-457/11.

21

In de zaken C-457/11 en C-458/11 luiden de gestelde vragen gelijk. In zaak C-460/11 zijn de gestelde vragen gelijk aan de eerste, tweede en derde vraag in zaak C-457/11. In de zaken C-457/11 en C-459/11 zijn de eerste, de vierde en de vijfde vraag identiek. In zaak C-459/11 verschillen de tweede en de derde vraag echter van die in zaak C-457/11, voor zover zij geen betrekking hebben op printers maar op computers.

22

In zaak C-459/11 luiden de tweede en de derde vraag als volgt:

„2)

Gaat het bij de reproductie met een pc om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29?

3)

Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de uitzonderingen op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest [...] ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de pc de passende vergoeding verschuldigd zijn, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een of meer andere apparaten waarmee, in combinatie met andere apparaten, de betrokken reproducties kunnen worden vervaardigd?”

23

Bij beschikking van de president van het Hof van 6 oktober 2011 zijn de zaken C-457/11 tot en met C-460/11 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsook voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

24

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2001/29 de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal raakt in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

25

Volgens vaste rechtspraak moet de nationale rechter bij de toepassing van het interne recht, dit zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Deze verplichting tot richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht is namelijk inherent aan het systeem van het VWEU, aangezien de nationale rechter daardoor in staat wordt gesteld binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het Unierecht te verzekeren bij de beslechting van de bij hem aanhangige gedingen (arrest van 24 januari 2012, Dominguez, C-282/10, punt 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

De algemene verplichting om het interne recht richtlijnconform uit te leggen geldt voor de nationale rechter pas vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn (zie in die zin arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, Jurispr. blz. I-6057, punt 115).

27

Wat meer in het bijzonder richtlijn 2001/29 betreft, volgt uit artikel 10, lid 2, daarvan dat zij alle vóór 22 december 2002 verrichte handelingen en verkregen rechten onverlet laat.

28

Zoals blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van genoemd artikel 10, lid 2, en met name het aanvankelijke voorstel van de Commissie van 10 december 1997 [COM(97) 628], dat tot de vaststelling van richtlijn 2001/29 heeft geleid, vloeit de vrijwaring van genoemde handelingen voort uit „een algemeen beginsel, om te verzekeren dat deze richtlijn geen terugwerkende kracht heeft en niet van toepassing is op exploitatiehandelingen met betrekking tot werken en ander beschermd materiaal die hebben plaatsgevonden vóór de datum waarop die richtlijn door de lidstaten dient te zijn uitgevoerd”.

29

Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat richtlijn 2001/29 de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet raakt in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

Vijfde vraag

30

Met zijn vijfde vraag, die als tweede dient te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het feit dat een rechthebbende uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van zijn werk of van ander beschermd materiaal heeft ingestemd, van invloed is op de billijke compensatie die krachtens de relevante bepalingen van richtlijn 2001/29 verplicht of facultatief is voorzien, en of een dergelijke toestemming die compensatie in voorkomend geval doet vervallen.

31

In dit verband dient meteen in herinnering te worden gebracht dat het Hof met betrekking tot meer in het bijzonder de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik reeds heeft geoordeeld dat de billijke compensatie tot doel heeft de auteurs te vergoeden voor het zonder hun toestemming kopiëren van hun beschermde werken voor privégebruik, zodat zij moet worden beschouwd als de vergoeding van de door de auteurs ten gevolge van dat door hen niet toegestane kopiëren geleden schade (zie in die zin arrest van 21 oktober 2010, Padawan, C-467/08, Jurispr. blz. I-10055, punten 39 en 40).

32

Deze rechtspraak is ook relevant in verband met andere bepalingen in artikel 5 van richtlijn 2001/29.

33

In dit artikel 5 heeft de Uniewetgever, in het opschrift zelf van dit artikel, een onderscheid ingevoerd tussen de beperkingen enerzijds en de uitzonderingen („restricties”) anderzijds, op het exclusieve recht van de rechthebbenden om de reproductie van hun werken of ander beschermd materiaal toe te staan of te verbieden.

34

Dit exclusieve recht kan aldus naargelang van de omstandigheden hetzij volledig worden uitgesloten, als uitzondering, hetzij enkel worden beperkt. Het is niet uitgesloten dat een dergelijke beperking, gedeeltelijk, naargelang van de verschillende bijzondere situaties waarvoor zij geldt, een uitsluiting, een inperking of zelfs de handhaving van dat recht kan meebrengen.

35

Bijgevolg moet aan dit op wetgevingsniveau gemaakte onderscheid werking worden gegeven.

36

Tevens moet worden vastgesteld dat het de lidstaten krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 vrijstaat te besluiten om in hun nationale recht uitzonderingen of beperkingen op het exclusieve reproductierecht in te voeren. Indien een lidstaat geen gebruikmaakt van deze mogelijkheid, behouden de rechthebbenden binnen deze lidstaat hun exclusieve recht om reproducties van hun werken of ander beschermd materiaal toe te staan of te verbieden.

37

Indien een lidstaat krachtens een bepaling in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft besloten om binnen de materiële werkingssfeer van deze bepaling elk recht van de rechthebbenden om reproducties van hun werken of ander beschermd materiaal toe te staan, uit te sluiten, dan blijft een eventuele handeling van die rechthebbenden waarbij toestemming wordt verleend, zonder rechtsgevolgen in het recht van die staat. Een dergelijke handeling is bijgevolg niet van invloed op schade die aan de rechthebbenden wordt toegebracht vanwege de invoering van de betrokken maatregel waarbij een recht wordt ontnomen en kan bijgevolg geen invloed hebben op de billijke compensatie, ongeacht of die compensatie krachtens de toepasselijke bepaling van deze richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

38

Indien een lidstaat daarentegen heeft besloten om dat recht voor de rechthebbenden om de reproductie van hun werken of ander beschermd materiaal toe te staan, niet volledig uit te sluiten, maar om enkel een beperking aan dat recht te verbinden, dan moet worden bepaald of de nationale wetgever heeft bedoeld het reproductierecht van de auteurs in het onderhavige geval in stand te houden.

39

Indien dit reproductierecht in het onderhavige geval in stand is gehouden, kunnen de bepalingen inzake de billijke compensatie geen toepassing vinden omdat de door de nationale wetgever voorziene beperking niet toestaat dat er zonder toestemming van de auteurs reproducties worden gemaakt, en er daardoor dus niet het soort schade kan ontstaan waarvoor de billijke compensatie een tegenprestatie vormt. Indien, omgekeerd, in casu het reproductierecht niet in stand is gehouden, dan heeft de handeling waarbij toestemming wordt verleend geen enkele invloed op de aan de auteurs toegebrachte schade en kan deze bijgevolg geen invloed hebben op de billijke compensatie.

40

Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de vijfde vraag te worden geantwoord dat in het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29, een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed heeft op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

Vierde vraag

41

Met zijn vierde vraag, die als derde moet worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen in de zin van artikel 6 van richtlijn 2001/29, de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie op zich reeds doet vervallen.

Ontvankelijkheid

42

Zonder dat zij uitdrukkelijk een exceptie van niet-ontvankelijkheid opwerpt, heeft Fujitsu twijfel tot uiting gebracht over de relevantie van de vierde vraag voor de beslechting van het hoofdgeding.

43

In haar opmerkingen betoogt Fujitsu in wezen dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 niet van toepassing is op het hoofdgeding omdat het uitsluitend reproducties van geluids-, beeld- en audiovisueel materiaal voor privégebruik betreft en niet tevens vaste kopieën van teksten en afbeeldingen op een computer.

44

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak er een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing, wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord op de gestelde vragen te geven (arresten van 12 oktober 2010, Rosenbladt, C-45/09, Jurispr. blz. I-9391, punt 33, en 18 april 2013, L, C-463/11, punt 28).

45

Het is niet gebleken is dat de door de verwijzende rechter gevraagde uitlegging van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, klaarblijkelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, dan wel dat zij betrekking heeft op een vraagstuk van hypothetische aard.

46

Bovendien betreft het door Fujitsu opgeworpen bezwaar dat deze bepaling niet van toepassing is op de hoofdgedingen, niet de ontvankelijkheid, maar valt het onder de vierde vraag ten gronde.

47

De vierde prejudiciële vraag moet derhalve ontvankelijk worden geacht.

Ten gronde

48

Zoals voortvloeit uit artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 kunnen de lidstaten in hun nationale recht een uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik opnemen, mits, evenwel, de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 van deze richtlijn bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of op het betrokken materiaal.

49

In dit verband dient meteen in herinnering te worden gebracht dat, zoals blijkt uit punt 31 van het onderhavige arrest, de billijke compensatie tot doel heeft de auteurs te vergoeden voor de schade die zij hebben geleden door de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik en bijgevolg voor de gebruikmaking van hun beschermde werken zonder hun toestemming.

50

Bovendien moet volgens artikel 6, lid 3, van richtlijn 2001/29 onder „technische voorzieningen” worden verstaan technologie, inrichtingen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of ander materiaal, die niet zijn toegestaan door de houders van auteursrechten of naburige rechten.

51

Daaruit volgt dat de „technische voorzieningen”, waarnaar de bewoordingen van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 verwijzen, de technologie, inrichtingen of onderdelen zijn die tot doel hebben door de rechthebbenden niet toegestane handelingen te beperken, dat wil zeggen een juiste toepassing van deze bepaling te verzekeren, die een beperking van het auteursrecht en de naburige rechten vormt, en aldus de handelingen te beletten die niet de strikte voorwaarden van die bepaling in acht nemen.

52

Het zijn de lidstaten en niet de rechthebbenden die de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik instellen en die toestaan dat voor het maken van dergelijke kopieën gebruik wordt gemaakt van werken of ander beschermd materiaal.

53

Bijgevolg dient de lidstaat die door de instelling van deze uitzondering het kopiëren voor privégebruik heeft toegestaan, te verzekeren dat die uitzondering correct wordt toegepast en aldus handelingen waarvoor de rechthebbenden geen toestemming hebben gegeven, te beperken.

54

Daaruit vloeit voort dat het feit dat een lidstaat niet heeft verzekerd dat de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik correct wordt toegepast, er niet toe kan leiden dat de aan de rechthebbenden verschuldigde billijke compensatie komt te vervallen. Deze rechthebbenden zouden overigens juist vanwege een dergelijk verzuim van die lidstaat bijkomende schade kunnen leiden.

55

Wel moet worden opgemerkt dat de rechthebbenden volgens punt 52 van de considerans van richtlijn 2001/29 de mogelijkheid hebben gebruik te maken van vrijwillig toegepaste technische voorzieningen, die verenigbaar zijn met de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik en helpen het met deze uitzondering nagestreefde doel te bereiken. Dergelijke technische voorzieningen moeten door de lidstaten worden bevorderd.

56

De technische voorzieningen die de rechthebbenden kunnen treffen, moeten dus worden begrepen als technologieën, inrichtingen of onderdelen waarmee de verwezenlijking van het met de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik nagestreefde doel kan worden verzekerd en waarmee door de lidstaten in het kader van deze uitzondering niet toegestane reproducties kunnen worden belet of beperkt.

57

Gelet op het feit dat de toepassing van die technische voorzieningen vrijwillig geschiedt, ook al bestaat de mogelijkheid daartoe, kan het feit dat die voorzieningen niet worden toegepast er niet toe leiden dat de billijke compensatie komt te vervallen.

58

Niettemin staat het de betrokken lidstaat vrij om de concrete omvang van de aan de rechthebbenden verschuldigde compensatie ervan afhankelijk te stellen of dergelijke technische voorzieningen al dan niet zijn toegepast, zodat laatstgenoemden daadwerkelijk worden aangemoedigd deze te treffen en aldus vrijwillig bijdragen tot de correcte toepassing van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik.

59

Gelet op het voorgaande dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat de omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet kan doen vervallen.

Tweede en derde vraag

60

Met zijn tweede en derde vraag, die als laatste en tezamen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het begrip „reproductie [...] met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29, in die zin moet worden uitgelegd dat het tevens betrekking heeft op reproducties die worden gemaakt met een printer en een pc, voornamelijk in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden, en wie in een dergelijk geval moet worden aangemerkt als degene die de billijke compensatie uit hoofde van deze bepaling verschuldigd is.

61

In de eerste plaats dient in herinnering te worden gebracht dat de lidstaten volgens artikel 2 van richtlijn 2001/29 in beginsel aan auteurs en houders van naburige rechten het uitsluitende recht toekennen om de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van hun werken of ander beschermd materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.

62

Krachtens artikel 5, lid 2, sub a, van deze richtlijn kunnen de lidstaten evenwel beperkingen of uitzonderingen maken op het exclusieve reproductierecht van de auteur of van de houder van naburige rechten op zijn werk of ander beschermd materiaal ten aanzien van de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, op voorwaarde echter dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen (hierna: „uitzondering voor reproductie op papier of een soortgelijke drager”).

63

Meteen moet worden vastgesteld dat niets in de stukken erop wijst dat de vraag wat eventueel de aard moet zijn van het origineel op basis waarvan de reproductie wordt gemaakt, relevant is voor de beslechting van de hoofdgedingen. Daarover hoeft dus geen uitspraak te worden gedaan.

64

Zoals blijkt uit de bewoordingen ervan, maakt artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 onderscheid tussen de drager van de reproductie, te weten papier of een soortgelijke drager en het middel dat voor de reproductie wordt gebruikt, te weten een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert.

65

Wat om te beginnen de drager betreft, het materiële element waarop de reproductie van een gegeven werk of ander beschermd materiaal staat, vermeldt de tekst van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 uitdrukkelijk papier, waarmee in algemene bewoordingen een ander substraat, dat soortgelijke kenmerken heeft, dat wil zeggen vergelijkbaar met en gelijkwaardig aan die van papier, wordt geassocieerd.

66

Daaruit vloeit voort dat dragers die geen kenmerken vertonen die vergelijkbaar zijn met en gelijkwaardig zijn aan de kenmerken van papier, niet binnen de werkingssfeer van de in deze bepaling bedoelde uitzondering vallen. Anders zou immers de nuttige werking van deze uitzondering niet kunnen worden verzekerd, met name gelet op de uitzondering bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, die betrekking heeft op „reproductie, op welke drager dan ook”.

67

Daaruit volgt dat alle niet-analoge, te weten met name digitale, dragers voor reproducties van de werkingssfeer van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moeten worden uitgesloten, aangezien, zoals de advocaat-generaal in punt 63 van haar conclusie heeft opgemerkt, een substraat, om een soortgelijk reproductiemedium te zijn als papier, een fysieke voorstelling moet kunnen laten zien die kan worden waargenomen door menselijke zintuigen.

68

Wat vervolgens het medium betreft waarmee een reproductie op papier of op een soortgelijke drager kan worden gemaakt, volgt uit de bewoordingen van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 dat daarmee niet alleen wordt gedoeld op fotografische techniek, maar tevens op „een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert”, te weten elk ander medium waarmee een soortelijk resultaat wordt bereikt als met fotografische techniek, dat wil zeggen, de analoge weergave van een werk of ander beschermd materiaal.

69

Voor deze slotsom is overigens steun te vinden in de toelichting op het voorstel van de Commissie [COM(97) 628], dat tot de vaststelling van richtlijn 2001/29 heeft geleid. Volgens die uiteenzetting is de betrokken uitzondering niet gebaseerd op de gebruikte techniek, maar op het te verkrijgen resultaat.

70

Voor zover dit resultaat is verzekerd, doet het aantal handelingen of de aard van de gebruikte techniek of technieken in het betrokken reproductieproces niet ter zake, mits evenwel de verschillende elementen of de verschillende niet-autonome fasen van die één geheel vormende werkwijze onder toezicht van dezelfde persoon plaatsvinden of verlopen en er allemaal op zijn gericht het werk of ander beschermd materiaal op papier of een soortgelijke drager te reproduceren.

71

Voor een dergelijke uitlegging is steun te vinden in de punten 2 en 5 van de considerans van richtlijn 2001/29, volgens welke het doel van richtlijn 2001/29 erin bestaat op het niveau van de Unie algemene, soepele regels tot stand te brengen ter bevordering van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij alsook het huidige auteursrecht en de huidige naburige rechten aan te passen en aan te vullen teneinde te kunnen reageren op de technologische ontwikkeling, die nieuwe exploitatievormen van beschermde werken in het leven heeft geroepen (arrest van 24 november 2011, Circul Globus Bucureşti, C-283/10, blz. I-12031, punt 38).

72

Daaruit volgt dat artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 zich er – onder voorbehoud van de preciseringen in punt 70 van het onderhavige arrest – niet tegen verzet dat in het kader van de in die bepaling genoemde werkwijze verschillende apparaten worden gebruikt, daaronder begrepen apparatuur voor digitalisering.

73

Wat in de tweede plaats de vraag betreft wie in het kader van een dergelijke werkwijze waarin verschillende apparaten, sommige voor analogisering, andere voor digitalisering, worden gecombineerd, moet worden beschouwd als degene die de billijke compensatie verschuldigd is, dient vooraf de rechtspraak van het Hof in herinnering te worden gebracht, die weliswaar betrekking heeft op de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, maar die naar analogie kan worden toegepast op de uitzondering voor reproductie op papier of een soortgelijke drager, met dien verstande dat het in artikel 20 van het Handvest vervatte grondrecht op gelijke behandeling wordt geëerbiedigd.

74

Wat de vraag betreft wie moet worden aangemerkt als degene die de billijke compensatie verschuldigd is, heeft het Hof geoordeeld dat de bepalingen van richtlijn 2001/29 niet uitdrukkelijk regelen wie die compensatie verschuldigd is, zodat de lidstaten in dat opzicht een grote mate van vrijheid hebben (zie in die zin arrest van 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C-462/09, Jurispr. blz. I-5331, punt 23).

75

Dit vooropgesteld, en aangezien het begrip „billijke compensatie” een autonoom Unierechtelijk begrip is, heeft het Hof erop gewezen, zoals in punt 31 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, dat deze compensatie tot doel heeft de auteurs te vergoeden voor de reproductie die zonder hun toestemming van hun beschermde werken wordt gemaakt, zodat zij moet worden beschouwd als de vergoeding van de door de auteurs ten gevolge van de door hen niet toegestane reproductie geleden schade. Aldus staat het in beginsel aan degene die dergelijke schade heeft berokkend, te weten degene die de kopie van een beschermd werk heeft vervaardigd zonder vooraf toestemming te vragen aan de rechthebbende, om de geleden schade te vergoeden door het bekostigen van de compensatie die aan die rechthebbende zal worden betaald (zie in die zin arrest Padawan, reeds aangehaald, punten 44 en 45).

76

Het Hof heeft evenwel aanvaard dat het, rekening gehouden met de praktische moeilijkheden die een dergelijk systeem van billijke compensatie meebrengt, de lidstaten vrijstaat om terug te gaan tot de fasen die voorafgaan aan de vervaardiging op zich van de kopie en om met het oog op de financiering van de billijke compensatie een „vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik” in te voeren die dient te worden betaald door de personen die over installaties, apparaten en dragers voor reproductie beschikken en deze daartoe juridisch of feitelijk ter beschikking stellen van personen die kopieën vervaardigen of aan hen reproductiediensten verlenen, omdat een dergelijk stelsel het de betalingsplichtigen mogelijk maakt de heffing door te berekenen aan de privégebruikers en deze gebruikers dus de last van de heffing voor het kopiëren voor privégebruik dragen (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Padawan, punten 46 en 49, en Stichting de Thuiskopie, punten 27 en 28).

77

Wordt deze rechtspraak mutatis mutandis toegepast op de uitzondering voor reproductie op papier of een soortgelijke drager, dan staat het in beginsel aan degene die een dergelijke reproductie vervaardigt om de compensatie te financieren, die aan de rechthebbenden wordt uitbetaald. Het staat de lidstaten evenwel vrij om, gelet op de praktische moeilijkheden waarmee zij worden geconfronteerd, eventueel een heffing in te stellen ten laste van de personen die beschikken over de apparatuur waarmee die reproductie is gemaakt.

78

Indien de betrokken reproducties worden gemaakt middels een één geheel vormende werkwijze met behulp van een keten van apparaten, staat het de lidstaten ook vrij terug te gaan tot de fasen die voorafgaan aan de vervaardiging op zich van de kopie, en om in voorkomend geval een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat als onderdeel van deze keten op niet-autonome wijze bijdraagt tot die werkwijze, voor zover deze personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten. Niettemin mag het totale bedrag van de billijke compensatie die als vergoeding voor de door de rechthebbenden geleden schade verschuldigd is na die één geheel vormende werkwijze, niet wezenlijk verschillen van het bedrag dat is vastgesteld door de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

79

In die omstandigheden wordt het grondrecht van alle betrokkenen op gelijke behandeling in acht genomen.

80

Gelet op een en ander dient op de tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat het begrip „reproductie [...] met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29, in die zin moet worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

Kosten

81

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

 

2)

In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

 

3)

De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

 

4)

Het begrip „reproductie [...] met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top