EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61994CJ0307
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 29 February 1996. # Commission of the European Communities v Italian Republic. # Failure of a Member State to fulfil its obligations - Directive 85/432/EEC. # Case C-307/94.
Arrest van het Hof (vijfde kamer) van 29 februari 1996.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek.
Niet-nakoming - Richtlijn 85/432/EEG.
Zaak C-307/94.
Arrest van het Hof (vijfde kamer) van 29 februari 1996.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek.
Niet-nakoming - Richtlijn 85/432/EEG.
Zaak C-307/94.
European Court Reports 1996 I-01011
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1996:78
Arrest van het Hof (vijfde kamer) van 29 februari 1996. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek. - Niet-nakoming - Richtlijn 85/432/EEG. - Zaak C-307/94.
Jurisprudentie 1996 bladzijde I-01011
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
Vrij verkeer van personen ° Vrijheid van vestiging ° Vrij verrichten van diensten ° Werkzaamheden op farmaceutisch gebied ° Richtlijn 85/432 ° Uitvoering door Lid-Staten ° Termijn ° Verschuiving door Lid-Staat van inwerkingtreding van nieuwe universitaire opleidingsprogramma' s als gevolg waarvan bepaalde gediplomeerden geen gelijkwaardige diploma' s ontvangen ° Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 85/432 van de Raad, art. 1, 2 en 5)
Een Lid-Staat komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens richtlijn 85/432 inzake de cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied, meer in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 5 ervan, wanneer hij, door te laat bepalingen tot omzetting van die richtlijn vast te stellen, de inwerkingtreding van de nieuwe opleidingsprogramma' s die beantwoorden aan de vereisten van de richtlijn, verschuift tot na de daarin vastgestelde termijn, zodat studenten een studieprogramma volgen waardoor, omdat het niet in overeenstemming is met die vereisten, hun diploma' s niet voor wederzijdse erkenning in aanmerking komen, hoewel de te late uitvoering van de richtlijn niet automatisch dit gevolg zou hebben, omdat voor de studenten die na het verstrijken van de omzettingstermijn doch vóór de werkelijke omzetting met hun studie waren begonnen, een aanvullend opleidingsprogramma had kunnen worden georganiseerd.
In zaak C-307/94,
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en E. Vesco, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verzoekster,
tegen
Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door P. G. Ferri, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Italiaanse ambassade, Rue Marie-Adélaïde 5,
verweerster,
betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door het einde van de omzettingstermijn, dat bij artikel 5 van richtlijn 85/432/EEG van de Raad van 16 september 1985 inzake de cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied (PB 1985, L 253, blz. 34), op 1 oktober 1987 was bepaald, naar 1 november 1990 te verschuiven en tot die datum met genoemde richtlijn onverenigbare opleidingsprogramma' s op het terrein van de farmacie te handhaven, de krachtens richtlijn 85/432, meer in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 5 ervan, op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, C. Gulmann, L. Sevón (rapporteur) en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer
griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 14 december 1995, waar de Commissie was vertegenwoordigd door E. Vesco en de Italiaanse Republiek door P. G. Ferri,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal tijdens dezelfde terechtzitting,
het navolgende
Arrest
1 Bij op 21 november 1994 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door het einde van de omzettingstermijn, dat bij artikel 5 van richtlijn 85/432/EEG van de Raad van 16 september 1985 inzake de cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied (PB 1985, L 253, blz. 34), op 1 oktober 1987 was bepaald, naar 1 november 1990 te verschuiven en tot die datum met genoemde richtlijn onverenigbare opleidingsprogramma' s op het terrein van de farmacie te handhaven, de krachtens richtlijn 85/432, meer in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 5 ervan, op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
2 Ingevolge artikel 1 van richtlijn 85/432 moeten de Lid-Staten ervoor zorgen, dat de houders van een diploma die voldoen aan de in artikel 2 gestelde voorwaarden, gerechtigd zijn tot de toegang tot en de uitoefening van een bepaald aantal werkzaamheden op farmaceutisch gebied, onder voorbehoud, in voorkomend geval, van aanvullende beroepservaring. Artikel 2 van deze richtlijn legt hun de verplichting op voor de afgifte van diploma' s op het terrein van de farmacie een bepaald aantal minimumvoorwaarden aan de opleiding te stellen, namelijk een opleidingscyclus van ten minste vijf jaar waaronder een stage van ten minste zes maanden. Artikel 5 bepaalt, dat de Lid-Staten de nodige maatregelen treffen om vóór 1 oktober 1987 aan de richtlijn te voldoen.
3 Deze richtlijn is in Italiaans recht omgezet bij decreet van de president van de Republiek van 31 oktober 1988 houdende wijzigingen van het universitaire opleidingsprogramma voor een diploma op het gebied van de farmacie en de farmaceutische scheikunde en technologie (GURI nr. 109 van 12 mei 1989). Blijkens artikel 2 van dit decreet beschikten de farmaceutische faculteiten voor de wijziging van hun programma' s over een termijn die op 1 november 1990 verstreek. Artikel 3 preciseert, dat wanneer de faculteiten zich aan het nieuwe programma hebben aangepast, de reeds ingeschreven studenten hun oude cursusprogramma kunnen voltooien.
4 Bij brief van 28 november 1991 stelde de Commissie de Italiaanse Republiek ervan in kennis, dat zij artikel 3 van het presidentiële decreet en de in artikel 2 van dit decreet gestelde termijn onverenigbaar achtte met richtlijn 85/432, voor zover de studenten die tussen 1 oktober 1987 en 1 november 1990 met hun studie in de farmacie waren begonnen, volgens die bepalingen hun studie mochten voltooien volgens het oude opleidingsprogramma, dat niet aan de vereisten van de richtlijn voldeed. Zij maande de Italiaanse Republiek aan binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken, overeenkomstig artikel 169 EEG-Verdrag.
5 Daar de Commissie geen antwoord ontving op deze brief, bracht zij op 23 december 1992 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij de Italiaanse Republiek uitnodigde, de nodige maatregelen te treffen om binnen twee maanden na de kennisgeving aan richtlijn 85/432 te voldoen.
6 Bij brief van 27 april 1993 deelde de Italiaanse Republiek de Commissie mee, dat haars inziens de te late omzetting gerechtvaardigd was wegens de structuur van de Italiaanse universitaire opleiding, en stelde zij voor samen met de Commissie te zoeken naar een overgangsregeling voor de studenten die tussen 1 oktober 1987 en 1 november 1990 met hun studie in de farmacie waren begonnen.
7 Bij brief van 3 augustus 1993 verzocht de Commissie de Italiaanse Republiek dit voorstel voor een overgangsregeling nader toe te lichten, maar toen een antwoord hierop uitbleef, heeft zij ten slotte het onderhavige beroep ingesteld.
8 Tot staving van dit beroep voert de Commissie aan, dat als gevolg van het feit dat het decreet van 31 oktober 1988 de verplichting om alle opleidingsprogramma' s van de Italiaanse farmaceutische faculteiten met richtlijn 85/432 in overeenstemming te brengen tot 1 november 1990 heeft uitgesteld, en van de mogelijkheid voor de studenten om tot die datum een opleiding aan te vangen waarvoor een oudere regeling dan die van het decreet gold, de bij die faculteiten ingeschreven studenten nog steeds een universitaire opleiding op het terrein van de farmacie konden volgen die niet in overeenstemming was met het gemeenschapsrecht.
9 Deze situatie levert volgens de Commissie principiële en praktische problemen op. Het feit dat sommige studenten na 1 oktober 1987 de oude opleiding hebben gevolgd, staat in de weg aan de erkenning van hun diploma overeenkomstig richtlijn 85/433/EEG van de Raad van 16 september 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma' s, certificaten en andere titels op het terrein van de farmacie, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging voor bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied (PB 1985, L 253, blz. 37). Artikel 6 van deze richtlijn, betreffende de verworven rechten, is daarop niet van toepassing, want het ziet slechts op diploma' s ter bekroning van een opleiding die vóór het van toepassing worden van richtlijn 85/432 is voltooid, of die vóór het van toepassing worden van die richtlijn ° dus vóór 1 oktober 1987 ° is aangevangen, doch nadien is voltooid. Bovendien kunnen de autoriteiten van de andere Lid-Staten niet meer vertrouwen op de gelijkwaardigheid van de Italiaanse wetgeving op het gebied van de apothekersopleiding. Dit doet afbreuk aan de doelstelling van richtlijn 85/433, namelijk de wederzijdse erkenning van de titels op het terrein van de farmacie.
10 De Italiaanse Republiek betwist de ontvankelijkheid van het beroep. Zij geeft toe, dat zij richtlijn 85/432 te laat heeft omgezet, maar verklaart, dat het onmogelijk was de overgangsbepalingen terugwerkende kracht te geven. De situatie die daaruit is voortgevloeid, zou slechts het gevolg zijn van de te late omzetting en niet als een op zichzelf staande niet-nakoming kunnen worden aangemerkt. Daar het beroep slechts tegen de te late omzetting kan zijn gericht, zou het niet-ontvankelijk zijn, daar het is ingesteld ruim nadat door de omzetting een einde is gemaakt aan de niet-nakoming.
11 De door de Italiaanse Republiek opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid hangt nauw samen met een vraag die de grond van de zaak betreft, te weten de afbakening van het voorwerp van het beroep. Derhalve moeten zij te zamen worden onderzocht.
12 Dit betoog van de Italiaanse Republiek kan niet worden aanvaard.
13 Zowel uit de aanmaningsbrief als uit het met redenen omkleed advies en het verzoekschrift blijkt duidelijk, dat de Italiaanse Republiek wordt verweten, dat de studenten die tussen 1 oktober 1987 en 1 november 1990 met hun studie zijn begonnen, deze mochten beëindigen volgens een programma dat niet in overeenstemming was met richtlijn 85/432. Dat was geen onvermijdelijk gevolg van de te late omzetting, daar de Italiaanse Republiek, zelfs wanneer zij de richtlijn eerst op 31 oktober 1988 had omgezet, de nadelige gevolgen van deze vertraging had kunnen beperken.
14 Al kon de Italiaanse Republiek ten tijde van de aanmaningsbrief of van het met redenen omkleed advies niet met terugwerkende kracht een andere termijn voor de aanpassing van de programma' s vaststellen, zij kon wel een aanvullend opleidingsprogramma conform de richtlijn organiseren voor de studenten die tussen 1 oktober 1987 en 1 november 1990 met hun studie waren begonnen, en zulks des te gemakkelijker daar dezen op die data hun studie waarschijnlijk nog niet hadden beëindigd.
15 Uit het voorgaande volgt, dat de Italiaanse Republiek, door het bij artikel 5 van richtlijn 85/432 op 1 oktober 1987 bepaalde einde van de omzettingstermijn te verschuiven naar 1 november 1990 en tot die datum met genoemde richtlijn onverenigbare opleidingsprogramma' s op het terrein van de farmacie te handhaven, de krachtens richtlijn 85/432, meer in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 5 ervan, op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
16 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
rechtdoende, verstaat:
1) Door het einde van de omzettingstermijn, dat bij artikel 5 van richtlijn 85/432/EEG van de Raad van 16 september 1985 inzake de cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde werkzaamheden op farmaceutisch gebied, op 1 oktober 1987 was bepaald, naar 1 november 1990 te verschuiven en tot die datum met genoemde richtlijn onverenigbare opleidingsprogramma' s op het terrein van de farmacie te handhaven, is de Italiaanse Republiek de krachtens richtlijn 85/432, meer in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 5 ervan, op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.
2) De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.