EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CJ0432

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 11 augustus 1995.
Société d'informatique service réalisation organisation tegen Ampersand Software BV.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Court of Appeal, Civil Division (England) - Verenigd Koninkrijk.
EEG-Executieverdrag - Artikelen 36, 37 en 38 - Tenuitvoerlegging - Beslissing op verzet tegen verlof tot tenuitvoerlegging - Beroep over een rechtsvraag - Aanhouden van de uitspraak.
Zaak C-432/93.

European Court Reports 1995 I-02269

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:262

61993J0432

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 11 AUGUSTUS 1995. - SOCIETE D'INFORMATIQUE SERVICE REALISATION ORGANISATION TEGEN AMPERSAND SOFTWARE BV. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COURT OF APPEAL, CIVIL DIVISION (ENGLAND) - VERENIGD KONINKRIJK. - EEG-EXECUTIEVERDRAG - ARTIKELEN 36, 37 EN 38 - TENUITVOERLEGGING - BESLISSING OP VERZET TEGEN VERLOF TOT TENUITVOERLEGGING - BEROEP OVER EEN RECHTSVRAAG - AANHOUDEN VAN DE UITSPRAAK. - ZAAK C-432/93.

Jurisprudentie 1995 bladzijde I-02269


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Tenuitvoerlegging ° Rechtsmiddelen ° Cassatieberoep of soortgelijk beroep over rechtsvraag ° Voor beroep vatbare beslissingen ° Beslissing van gerecht dat over verzet tegen verlof tot tenuitvoerlegging oordeelt, om uitspraak aan te houden ° Daarvan uitgesloten ° Bevoegdheid van gerecht waarbij beroep over rechtsvraag is ingesteld, om zijn uitspraak aan te houden ° Geen bevoegdheid

(EEG-Executieverdrag, art. 37, tweede alinea, en 38, eerste alinea)

Samenvatting


De artikelen 37, tweede alinea, en 38, eerste alinea, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, moeten aldus worden uitgelegd, dat een beslissing waarbij het gerecht van een Verdragsluitende Staat dat over het verzet tegen het verlof tot tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gegeven uitvoerbare rechterlijke beslissing oordeelt, weigert zijn uitspraak aan te houden of een voordien uitgesproken aanhouding opheft, geen "op het verzet gegeven beslissing" in de zin van artikel 37, tweede alinea, is waartegen cassatieberoep of een soortgelijk tot rechtsvragen beperkt beroep openstaat. Voorts is het gerecht waarbij krachtens artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag een dergelijk beroep over een rechtsvraag is ingesteld, niet bevoegd om een dergelijke aanhouding uit te spreken of opnieuw uit te spreken.

Partijen


In zaak C-432/93,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van de Court of Appeal (Civil Division), Londen in het aldaar aanhangig geding tussen

Société d' informatique service réalisation organisation (SISRO)

en

Ampersand Software BV,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 37, tweede alinea, en 38, eerste alinea, van voornoemd verdrag van 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1 en ° voor de gewijzigde tekst ° blz. 77),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: F. A. Schockweiler (rapporteur), kamerpresident, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. L. Murray en G. Hirsch, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Société d' informatique service réalisation organisation SISRO, vertegenwoordigd door J. Marks, Barrister, geïnstrueerd door Gregory, Rowcliffe & Millners, Solicitors,

° Ampersand Software BV, vertegenwoordigd door Paris & Co., Solicitors,

° de regering van het Verenigd Koninkrijk, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. D. Colahan, later door S. Braviner van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigden, bijgestaan door A. Briggs, Barrister,

° de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Pirrung, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Justitie, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. Khan, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Société d' informatique service réalisation organisation, Ampersand Software BV, vertegenwoordigd door S. Oliver-Jones, Barrister, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Nicoll van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde, bijgestaan door A. Briggs, en de Commissie ter terechtzitting van 6 april 1995,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 juni 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 14 juli 1993, ingekomen bij het Hof op 3 november daaraanvolgend, heeft de Court of Appeal (Civil Division) krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1 en ° voor de gewijzigde tekst ° blz. 77; hierna: "Executieverdrag") drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 37, tweede alinea, en 38, eerste alinea, Executieverdrag.

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Société d' informatique service réalisation organisation (hierna: "SISRO"), een in Frankrijk gevestigde vennootschap naar Frans recht, en Ampersand Software BV (hierna: "Ampersand"), een in Nederland gevestigde vennootschap naar Nederlands recht.

3 Blijkens de stukken verkreeg SISRO op 8 april 1987 van het Tribunal de grande instance de Paris een bij voorraad uitvoerbaar vonnis waarbij Ampersand werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding wegens schending van SISRO' s auteursrecht op een computerprogramma.

4 Tegen dit vonnis tekende Ampersand hoger beroep aan bij de Cour d' appel de Paris, stellende dat de Franse rechter niet bevoegd was om het geschil te behandelen en dat het vonnis van 8 april 1987 was gewezen op basis van een frauduleus deskundigenrapport. Dit beroep is nog steeds aanhangig: de Cour d' appel heeft de behandeling van de zaak namelijk geschorst totdat de strafprocedures wegens valsheid in geschrifte die op grond van klachten van sommige verweerders in eerste aanleg, niet Ampersand, waren ingesteld tegen de door het Tribunal de grande instance aangewezen deskundige, een einde zouden hebben genomen.

5 Ampersand diende bij de Cour d' appel de Paris achtereenvolgens twee verzoeken in om opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 april 1987. Deze verzoeken werden afgewezen, het eerste om procedureredenen, het tweede op materiële gronden.

6 Op 15 december 1987 verkreeg SISRO overeenkomstig artikel 31 Executieverdrag in Engeland en Wales ° waar Ampersand activa heeft ° de registratie van dit vonnis met het oog op tenuitvoerlegging in dit deel van het Verenigd Koninkrijk.

7 Op 8 april 1988 deed Ampersand bij de High Court of Justice verzet tegen die beschikking, op grond dat het in strijd was met de openbare orde om een door bedrog verkregen buitenlands vonnis in Engeland ten uitvoer te leggen. Ofschoon de in artikel 36, tweede alinea, Executieverdrag gestelde verzettermijn van twee maanden was verstreken, verklaarde de High Court het verzet krachtens de nationale procesregels ontvankelijk.

8 Bij beschikking van 9 oktober 1989 heeft de High Court overeenkomstig artikel 38, eerste alinea, Executieverdrag de beslissing op het verzet van Ampersand tegen de Engelse registratiebeschikking aangehouden tot uitspraak zou zijn gedaan over het in Frankrijk aanhangige hoger beroep.

9 SISRO kwam tegen deze beschikking op bij de Court of Appeal. Gelet op de tweede uitspraak van de Cour d' appel de Paris waarbij opschorting van de tenuitvoerlegging van het Franse vonnis van 8 april 1987 werd geweigerd, machtigde de Court of Appeal SISRO om de High Court of Justice te verzoeken, de op 9 oktober 1989 uitgesproken aanhouding op te heffen.

10 Op 23 januari 1992 hief de High Court of Justice de aanhouding op, op grond dat het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 8 april 1987 in Frankrijk op materiële gronden was afgewezen. Voorts werd het verzet van Ampersand tegen de beschikking tot registratie van dit vonnis in Engeland verworpen, op grond dat Ampersand in Frankrijk rechtsmiddelen kon aanwenden om te doen vaststellen dat het vonnis frauduleus was verkregen, zodat de tenuitvoerlegging van het vonnis in Engeland niet in strijd was met de openbare orde.

11 Ampersand heeft deze twee beslissingen van de High Court vervolgens aangevochten voor de Court of Appeal.

12 De Court of Appeal was van oordeel, dat de beslissing van de High Court om het verzet tegen de beschikking tot registratie van het Franse vonnis in Engeland te verwerpen, niet kon worden aangetast, daar zich geen van de in de artikelen 27 en 28 Executieverdrag vermelde redenen voordeed om de registratie overeenkomstig artikel 34 te weigeren.

13 Wat de opheffing van de aanhouding betreft, vroeg de Court of Appeal zich daarentegen af, of zij daartoe bevoegd was en of en in hoeverre de rechter van de aangezochte staat bij de beoordeling van de opportuniteit van een aanhouding van de uitspraak rekening moet houden met de in de staat van oorsprong gegeven beslissing op een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarop exequatur wordt verzocht en met de redenen die tot die beslissing hebben geleid.

14 Daar zij twijfelde aan de uitlegging die in dat verband aan het Executieverdrag moest worden gegeven, heeft de Court of Appeal het Hof de volgende drie prejudiciële vragen gesteld:

"1) Kan een partij die in het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 36 Executieverdrag verzet heeft gedaan, zich beroepen op artikel 38, wanneer hij geen van de in de artikelen 27 en 28 vermelde redenen kan aanvoeren op grond waarvan registratie voor tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gegeven beslissing kan worden geweigerd? Zo ja, in welke 'procedure' kan dan de uitspraak worden aangehouden?

2) Is het feit dat in de staat waar de beslissing is gegeven, schorsing van de tenuitvoerlegging is geweigerd,

i) van belang voor en/of

ii) beslissend voor

de wijze waarop de bij artikel 38 Executieverdrag verleende bevoegdheid om de beslissing in de registratieprocedure aan te houden, moet worden uitgeoefend?

3) Indien een van de in artikel 37, eerste alinea, Executieverdrag genoemde rechterlijke instanties in het kader van artikel 36 Executieverdrag

a) aanhouding van haar beslissing weigert of

b) een reeds uitgesproken aanhouding opheft,

kan de rechterlijke instantie waarbij overeenkomstig artikel 37, tweede alinea, beroep over een rechtsvraag is ingesteld, dan een dergelijke aanhouding uitspreken of opnieuw uitspreken?"

15 Vooraf zij erop gewezen, dat nu het verzet tegen de registratiebeschikking is gedaan na het verstrijken van de in artikel 36, tweede alinea, Executieverdrag gestelde termijn (zie r.o. 7), het Hof bij de beantwoording van de vragen buiten beschouwing zal laten, of de rechter bij wie het verzet was gedaan, dat verzet krachtens de nationale procesregels toch ontvankelijk kon verklaren.

16 Voorts zij opgemerkt, dat de in de prejudiciële vragen vermelde artikelen 36, 37 en 38 Executieverdrag deel uitmaken van titel III, afdeling 2, van dit verdrag, betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen die in de Verdragsluitende Staat waar zij zijn gegeven, uitvoerbaar zijn.

17 Krachtens artikel 31 Executieverdrag worden dergelijke beslissingen in een andere Verdragsluitende Staat ten uitvoer gelegd nadat zij aldaar door de in artikel 32 aangewezen bevoegde rechter overeenkomstig de regeling van de artikelen 33 en volgende van het verdrag ten verzoeke van iedere belanghebbende partij van het verlof tot tenuitvoerlegging zijn voorzien of, in het Verenigd Koninkrijk, voor tenuitvoerlegging zijn geregistreerd. In Engeland en Wales wordt het verzoek gericht tot de High Court of Justice, tenzij het een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen betreft.

18 Volgens artikel 34 Executieverdrag wordt de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, in deze stand van de procedure niet gehoord. Bovendien kan het verzoek om tenuitvoerlegging slechts om een van de in de artikelen 27 en 28 genoemde redenen worden afgewezen; in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.

19 Indien de tenuitvoerlegging wordt toegestaan, kan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd binnen één maand na de betekening van de beslissing daartegen verzet doen (artikel 36 Executieverdrag). De termijn bedraagt twee maanden indien deze partij woonplaats heeft in een andere Verdragsluitende Staat dan de staat waar de beslissing is gegeven. Hij mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

20 Krachtens artikel 37, eerste alinea, Executieverdrag wordt het verzet ° volgens de regels van de procedure op tegenspraak ° in Engeland en Wales voor de High Court of Justice gebracht, tenzij het een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen betreft. Artikel 39 Executieverdrag bepaalt, dat gedurende de verzettermijn en totdat op het verzet is beslist, slechts bewarende maatregelen kunnen worden genomen ten aanzien van de goederen van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging is gevraagd.

21 Volgens artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag kan tegen de op het verzet gegeven beslissing slechts een beroep in cassatie of een soortgelijk beroep worden ingesteld. Met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk is bepaald, dat tegen deze beslissing "slechts in één hogere instantie het rechtsmiddel van beroep over een rechtsvraag [kan] worden aangewend". Ingevolge de Civil Jurisdiction and Judgments Act 1982, waarbij het Executieverdrag in het Verenigd Koninkrijk is geïmplementeerd, is de daartoe bevoegde rechter voor Engeland de Court of Appeal.

22 Artikel 38 Executieverdrag luidt als volgt:

"Het gerecht dat over het verzet oordeelt kan op verzoek van de partij die het verzet heeft gedaan, zijn uitspraak aanhouden indien tegen de in den vreemde gegeven beslissing in de Staat van herkomst een gewoon rechtsmiddel is aangewend of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken; in dit laatste geval kan het gerecht een termijn stellen binnen welke het rechtsmiddel moet worden aangewend.

(...)

Dit gerecht kan het verlof tot tenuitvoerlegging ook geven op voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld; de zekerheid wordt door het gerecht omschreven."

23 Omtrent de omstandigheden van de onderhavige prejudiciële verwijzing zij opgemerkt, dat bij de Court of Appeal overeenkomstig artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag "beroep over een rechtsvraag" is ingesteld tegen de beslissing van de High Court of Justice op het overeenkomstig artikel 36 Executieverdrag gedane verzet tegen de registratie met het oog op tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk van een in een andere Verdragsluitende Staat gewezen uitvoerbaar vonnis.

24 In het kader van dit beroep verzoekt de partij tegen wie de tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk wordt gevraagd, de Court of Appeal om een uitspraak over de rechtmatigheid van de verwerping van het verzet tegen de registratiebeschikking door de High Court of Justice en over de juistheid van de beslissing van deze rechter, de voordien uitgesproken aanhouding op te heffen.

25 De verwijzende rechter twijfelt evenwel slechts over de uitlegging van het Executieverdrag met betrekking tot de in artikel 38, eerste alinea, bedoelde aanhouding. Aldus vraagt hij het Hof, of een rechter bij wie beroep in cassatie of een soortgelijk beroep over een rechtsvraag in de zin van artikel 37, tweede alinea, is ingesteld, bevoegd is om een aanhouding in de zin van artikel 38, eerste alinea, uit te spreken of opnieuw uit te spreken (derde vraag). Zo ja, verzoekt hij het Hof om precisering van de draagwijdte en de modaliteiten van de uitoefening van de bevoegdheid om een dergelijke aanhouding toe te staan of te weigeren (eerste en tweede vraag).

26 Derhalve moet eerst de derde prejudiciële vraag worden onderzocht.

De derde vraag

27 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 37, tweede alinea, en 38, eerste alinea, Executieverdrag aldus moeten worden uitgelegd, dat tegen een beslissing waarbij het gerecht van een Verdragsluitende Staat dat oordeelt over het verzet tegen het verlof tot tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gegeven uitvoerbare rechterlijke beslissing, weigert zijn uitspraak aan te houden of een voordien uitgesproken aanhouding opheft, cassatieberoep of een soortgelijk tot rechtsvragen beperkt beroep openstaat, en of het gerecht waarbij krachtens artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag een dergelijk beroep over een rechtsvraag is ingesteld, bevoegd is om een dergelijke aanhouding uit te spreken of opnieuw uit te spreken.

28 Bij de beantwoording van deze vraag moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat in de deskundigenrapporten die bij de totstandkoming en aanpassing van het Executieverdrag zijn opgesteld, de noodzaak van een restrictieve uitlegging van artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag wordt bepleit. Immers, "een veelvoud van rechtsmiddelen [zou] een belemmering vormen voor het door het Verdrag nagestreefde vrij verkeer van vonnissen, omdat de verliezende partij van deze middelen uitsluitend gebruik zou kunnen maken om de zaak te rekken" (rapport Jenard; PB 1979, C 59, blz. 52). "De ratio van [het Executieverdrag] bestaat erin om het aantal rechtsmiddelen in het belang van een vlotte tenuitvoerlegging te beperken tot één enkel middel met de mogelijkheid van volledige toetsing der feiten en een tweede middel dat alleen is gericht op toetsing van het recht" (rapport Schlosser; PB 1979, C 59, blz. 133). "Uitsluitend het gerecht dat over het verzet oordeelt", dat wil zeggen over het eerste rechtsmiddel in de zin van de artikelen 36 en 37, eerste alinea, Executieverdrag, "beschikt over de mogelijkheid zijn uitspraak aan te houden" (rapport Jenard, blz. 52).

29 Voorts heeft het Hof zich bij herhaling uitgesproken voor een restrictieve uitlegging van het in artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag gehanteerde begrip "op het verzet gegeven beslissing".

30 Zo overwoog het Hof in het arrest van 27 november 1984 (zaak 258/83, Brennero/Wendel, Jurispr. 1984, blz. 3971, r.o. 15), dat gezien de algemene opzet van het Executieverdrag en gelet op een der belangrijkste doelstellingen daarvan, te weten de vereenvoudiging van de procedures in de aangezochte staat, deze bepaling niet aldus kan worden uitgebreid, dat de voorziening ook mogelijk zou zijn tegen een andere dan de op het verzet gegeven beslissing, bij voorbeeld tegen een praeparatoire of interlocutoire beslissing waarbij maatregelen van instructie worden gelast.

31 In dezelfde lijn overwoog het Hof in het arrest van 4 oktober 1991 (zaak C-183/90, Van Dalfsen e.a., Jurispr. 1991, blz. I-4743, r.o. 21), dat waar het Executieverdrag het vrije verkeer van vonnissen wil vergemakkelijken door invoering van een eenvoudige en snelle procedure in de Verdragsluitende Staat waar de tenuitvoerlegging van een buitenlandse beslissing wordt gevraagd, de uitdrukking "op het verzet gegeven beslissing" in artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag aldus moet worden begrepen, dat daarmee enkel zijn bedoeld de beslissingen die de gegrondheid van het verzet tegen de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gegeven rechterlijke beslissing betreffen, met uitsluiting van de beslissingen krachtens artikel 38 Executieverdrag.

32 In dat arrest verklaarde het Hof dan ook voor recht, dat een krachtens artikel 38 Executieverdrag gegeven beslissing waarbij het gerecht dat over het verzet tegen het verlof tot tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gegeven rechterlijke beslissing oordeelt, heeft geweigerd zijn uitspraak aan te houden, geen "op het verzet gegeven beslissing" in de zin van artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag is, waartegen cassatieberoep of een soortgelijk rechtsmiddel openstaat.

33 Deze uitlegging geldt voor alle beslissingen betreffende de aanhouding van de uitspraak, die worden gegeven door een gerecht waarbij verzet is gedaan tegen een verlof tot tenuitvoerlegging of een registratie met het oog op tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gewezen vonnis, met inbegrip van de beslissing tot opheffing van een voordien uitgesproken aanhouding.

34 Zowel uit de tekst als uit het stelsel van het Executieverdrag blijkt immers, dat daarin onderscheid wordt gemaakt tussen het "gerecht dat over het verzet oordeelt" in de zin van artikel 38, eerste alinea, en het gerecht waarbij tegen "de op het verzet gegeven beslissing" in de zin van artikel 37, tweede alinea, beroep wordt ingesteld; op de eerste figuur hebben betrekking de artikelen 36 en 37, eerste alinea, met uitsluiting van artikel 37, tweede alinea.

35 Hierbij komt, dat procesincidenten ° waardoor de tenuitvoerlegging in een Verdragsluitende Staat van een in een andere Verdragsluitende Staat gewezen vonnissen wordt vertraagd ° afbreuk doen aan het doel van het Executieverdrag om een eenvoudig en snel mechanisme in te stellen voor de tenuitvoerlegging van in de staat van oorsprong uitvoerbare beslissingen, zodat de desbetreffende regels restrictief moeten worden uitgelegd.

36 Daarom ook is het in artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag bedoelde gerecht niet bevoegd om op een aanhoudingsverzoek in de zin van artikel 38 te beslissen.

37 De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt nochtans, dat dit gerecht kennis moet kunnen nemen van het in het Executieverdrag voorziene aanhoudingsverzoek, indien het krachtens zijn eigen procesregels die bevoegdheid heeft. Zij baseert zich daarvoor op de specifieke kenmerken van haar rechtsorde. In de meeste staten die oorspronkelijk partij waren bij het Executieverdrag zal een gerecht dat in cassatie de beslissing van een lagere rechter vernietigt, zich ertoe beperken de zaak voor een uitspraak ten gronde naar een andere rechter te verwijzen: deze rechter kan dan zijn uitspraak aanhouden in de zin van artikel 38 Executieverdrag. In het Verenigd Koninkrijk kan de hogere rechter de zaak daarentegen niet verwijzen, maar doet hij steeds uitspraak ten gronde. Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk moet hij dan ook zelf kunnen beslissen tot aanhouding van de uitspraak.

38 Dit standpunt kan niet worden aanvaard.

39 Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft uiteengezet, heeft het Executieverdrag een exequaturprocedure in het leven is geroepen die een zelfstandig en volledig stelsel vormt, losstaand van de rechtsorde van de Verdragsluitende Staten, en vereisen het beginsel van rechtszekerheid in de communautaire rechtsorde en de doelstellingen van het Executieverdrag overeenkomstig het daaraan ten grondslag liggende artikel 220 EEG-Verdrag, dat de regels van het Executieverdrag en de desbetreffende rechtspraak van het Hof in alle Verdragsluitende Staten eenvormig worden toegepast (arresten van 14 juli 1977, gevoegde zaken 9/77 en 10/77, Eurocontrol, Jurispr. 1977, blz. 1517, r.o. 4, en 2 juli 1985, zaak 148/84, Brasserie du Pêcheur, Jurispr. 1985, blz. 1981, r.o. 17).

40 Bij het verdrag van 9 oktober 1978 zijn trouwens de aanpassingen aangebracht die wegens de specifieke kenmerken van de rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk noodzakelijk waren voor de toetreding van deze staat tot het Executieverdrag.

41 Bijgevolg kan een gerecht van het Verenigd Koninkrijk dat uitspraak doet over een beroep over een rechtsvraag in de zin van artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag, aan artikel 38 niet meer bevoegdheden ontlenen dan ieder ander gerecht van een Verdragsluitende Staat dat zich als cassatierechter slechts uitspreekt over rechtsvragen, zonder over de feiten van het geschil te oordelen. De eenvormige toepassing van het Executieverdrag in alle Verdragsluitende Staten laat niet toe, dat de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, in sommige aangezochte staten over verdergaande processuele middelen beschikt dan in andere Verdragsluitende Staten om de tenuitvoerlegging van een in de Verdragsluitende Staat van oorsprong uitvoerbaar vonnis te vertragen.

42 Op grond van het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord, dat de artikelen 37, tweede alinea, en 38, eerste alinea, Executieverdrag aldus moeten worden uitgelegd, dat tegen een beslissing waarbij het gerecht van een Verdragsluitende Staat dat over het verzet tegen het verlof tot tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gegeven uitvoerbare rechterlijke beslissing oordeelt, weigert zijn uitspraak aan te houden of een voordien uitgesproken aanhouding opheft, geen cassatieberoep of soortgelijk tot rechtsvragen beperkt beroep openstaat. Voorts is het gerecht waarbij krachtens artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag een dergelijk beroep over een rechtsvraag is ingesteld, niet bevoegd om een dergelijke aanhouding uit te spreken of opnieuw uit te spreken.

De eerste en de tweede vraag

43 Gelet op het antwoord op de derde prejudiciële vraag behoeven de eerste en de tweede vraag van de verwijzende rechter niet meer te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

44 De kosten door de Britse en de Duitse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Court of Appeal (Civil Division) bij beschikking van 14 juli 1993 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De artikelen 37, tweede alinea, en 38, eerste alinea, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, moeten aldus worden uitgelegd, dat tegen een beslissing waarbij het gerecht van een Verdragsluitende Staat dat over het verzet tegen het verlof tot tenuitvoerlegging van een in een andere Verdragsluitende Staat gegeven uitvoerbare rechterlijke beslissing oordeelt, weigert zijn uitspraak aan te houden of een voordien uitgesproken aanhouding opheft, geen cassatieberoep of soortgelijk tot rechtsvragen beperkt beroep openstaat. Voorts is het gerecht waarbij krachtens artikel 37, tweede alinea, Executieverdrag een dergelijk beroep over een rechtsvraag is ingesteld, niet bevoegd om een dergelijke aanhouding uit te spreken of opnieuw uit te spreken.

Top