EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61991CJ0181

Arrest van het Hof van 30 juni 1993.
Europees Parlement tegen Raad van de Europese Gemeenschappen en Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Spoedhulp - Prerogatieven van het Parlement - Budgettaire bepalingen.
Gevoegde zaken C-181/91 en C-248/91.

European Court Reports 1993 I-03685

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:271

61991J0181

ARREST VAN HET HOF VAN 30 JUNI 1993. - EUROPEES PARLEMENT TEGEN RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - SPOEDHULP - BEVOEGDHEDEN VAN PARLEMENT - BUDGETTAIRE BEPALINGEN. - GEVOEGDE ZAKEN C-181/91 EN C-248/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-03685
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00255
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00289


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Beroep tot nietigverklaring ° Voor beroep vatbare handelingen ° Begrip ° Besluiten van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten in het kader van de Raad bijeen ° Daarvan uitgesloten

(EEG-Verdrag, art. 149, 155 en 173)

2. Beroep tot nietigverklaring ° Recht van beroep van Parlement ° Besluit betreffende begroting, dat inbreuk kan maken op prerogatieven van Parlement ° Opneming in begroting van Gemeenschap van ontvangsten en uitgaven betreffende in kader van gemeenschappelijk optreden van Lid-Staten verleende hulp ° Daarvan uitgesloten

(EEG-Verdrag, art. 173, 199 en 203)

Samenvatting


1. Het beroep tot nietigverklaring staat open met betrekking tot alle door de instellingen getroffen bepalingen, ongeacht hun aard of vorm, die beogen rechtsgevolgen teweeg te brengen. De besluiten die worden genomen door de vertegenwoordigers van de Lid-Staten, die niet handelen in de hoedanigheid van leden van de Raad maar in de hoedanigheid van vertegenwoordigers van hun regering en die dus gezamenlijk de bevoegdheden van hun Lid-Staten uitoefenen, zijn evenwel niet onderworpen aan het door het Hof uitgeoefende wettigheidstoezicht.

Een besluit van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten op het gebied van de humanitaire hulp aan derde landen, een gebied waarop de Gemeenschap geen exclusieve bevoegdheid bezit, is derhalve niet een voor beroep vatbare handeling van de Gemeenschap. In dit verband is het van weinig belang dat in dit besluit wordt verwezen naar een voorstel van de Commissie, omdat een dergelijk voorstel niet noodzakelijkerwijs een voorstel in de zin van artikel 149 EEG-Verdrag is; dat de Commissie met het beheer van deze hulp wordt belast, omdat artikel 155 EEG-Verdrag de Lid-Staten niet belet aan deze instelling de cooerdinatie op te dragen van een gemeenschappelijk optreden, dat door hen wordt ondernomen op basis van een besluit van hun vertegenwoordigers in het kader van de Raad bijeen; dat de bijdragen van de Lid-Staten worden vastgesteld op basis van een verdeelsleutel, die gelijk is aan de verdeelsleutel voor hun bijdrage aan de begroting van de Gemeenschap, omdat niets belet dat een dergelijke sleutel wordt gekozen voor een actie waartoe door de vertegenwoordigers van de Lid-Staten is besloten, en ten slotte dat een gedeelte van de hulp kan worden opgenomen in de begroting van de Gemeenschap, omdat de opneming in de begroting, die niet is voorgeschreven in het betrokken besluit, de kwalificatie van dit besluit niet kan wijzigen.

2. De opneming in de begroting van de Gemeenschap van inkomsten en uitgaven betreffende hulp die wordt verleend in het kader van een gemeenschappelijk optreden van de Lid-Staten en die rechtstreeks wordt gefinancierd door deze laatsten, kan geen inbreuk maken op de prerogatieven van het Parlement op het gebied van de begroting, zodat het Parlement daartegen geen beroep tot nietigverklaring uit hoofde van artikel 173 EEG-Verdrag kan instellen. De bijdragen van de Lid-Staten aan de betrokken hulp maken namelijk geen deel uit van de ontvangsten van de Gemeenschap in de zin van artikel 199 van het Verdrag en de desbetreffende uitgaven kunnen evenmin worden aangemerkt als uitgaven van de Gemeenschap. De opneming van de desbetreffende bedragen in de begroting van de Gemeenschap brengt dus geen wijziging van de begroting met zich, zodat daarvoor geen optreden van het Parlement uit hoofde van zijn bevoegdheden ex artikel 203 van het Verdrag vereist is.

Partijen


In de gevoegde zaken C-181/91 en C-248/91,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door J. Campinos, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door C. Pennera en K. Bradley, leden van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende bij het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, Kirchberg,

verzoeker,

tegen

Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. A. Dashwood, directeur van de juridische dienst, bijgestaan door Y. Crétien, juridisch adviseur, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J. Kaeser, directeur van de directie juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad-Adenauer 100,

verweerder,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van een tijdens de 1487ste zitting van de Raad vastgesteld besluit tot toekenning van bijzondere hulp aan Bangladesh,

en

Europees Parlement, vertegenwoordigd door J. Campinos, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door C. Pennera en K. Bradley, leden van de juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende bij het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, Kirchberg,

verzoeker,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseurs J. Amphoux en G. zur Hausen, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende bij N. Annecchino, vertegenwoordiger van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de besluiten ter uitvoering van de begroting, die de Commissie heeft genomen op basis van een tijdens de 1487ste zitting van de Raad vastgesteld besluit tot toekenning van bijzondere hulp aan Bangladesh,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, G. C. Rodríguez Iglesias en J. L. Murray, kamerpresidenten, G. F. Mancini, R. Joliet, F. A. Schockweiler, M. Diez de Velasco, P. J. G. Kapteyn en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: J.-G. Giraud

gezien de rapporten ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen tijdens de mondelinge behandeling van 28 oktober 1992,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 december 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschriften van 11 juli 1991 en 2 oktober 1991 heeft het Parlement krachtens artikel 173 EEG-Verdrag verzocht om nietigverklaring van een tijdens de 1487ste zitting van de Raad vastgesteld besluit tot toekenning van bijzondere hulp aan Bangladesh, alsook van de door de Commissie ter uitvoering van dat besluit genomen maatregelen.

2 Tijdens een gewone zitting, die onder voorzitterschap van J. F. Poos, minister van Buitenlandse zaken van het Groothertogdom Luxemburg, op 13 en 14 mei 1991 te Brussel plaatsvond, heeft de Raad besloten bijzondere hulp aan Bangladesh toe te kennen. In punt 12 van de notulen van die vergadering wordt het betrokken besluit omschreven in de volgende bewoordingen:

"De Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, hebben op basis van een voorstel van de Commissie besloten in het kader van een communautaire actie speciale hulp ten bedrage van 60 miljoen ECU aan Bangladesh te verlenen.

De verdeling tussen de Lid-Staten geschiedt op basis van de BNP-verdeelsleutel.

Deze hulp zal deel uitmaken van de algemene actie van de Gemeenschap voor Bangladesh.

De hulp wordt hetzij rechtstreeks door de Lid-Staten hetzij via een door de Commissie beheerde rekening verleend.

De Commissie verzorgt de algemene cooerdinatie van de speciale hulp van 60 miljoen ECU."

Dit besluit was het voorwerp van een mededeling aan de pers, getiteld "Hulp voor Bangladesh ° Conclusies van de Raad" (nummer 6004/91, Presse 60-c).

3 Nadat dit besluit was genomen, heeft de Commissie een speciale rekening geopend bij de Bank Brussel Lambert en heeft zij de Lid-Staten verzocht daarop hun aandeel te storten. Alleen Griekenland heeft aan dit verzoek voldaan. De overige Lid-Staten hebben hun bijdragen namelijk rechtstreeks betaald in het kader van de bilaterale hulp.

4 In het kader van het tegen de Raad ingestelde beroep heeft het Parlement verzocht om nietigverklaring van het besluit tot de toekenning van bijzondere hulp aan Bangladesh (hierna: "het bestreden besluit").

5 Bij afzonderlijke akte heeft de Raad een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen krachtens artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering, op grond dat het aangevochten besluit geen handeling van de Raad is in de zin van artikel 173 EEG-Verdrag. Bij beschikking van 15 juni 1992 heeft het Hof besloten deze exceptie met de zaak ten gronde te voegen.

6 In het kader van het tegen de Commissie ingestelde beroep heeft het Europees Parlement bovendien verzocht om nietigverklaring van de door de Commissie ter uitvoering van het bestreden besluit genomen maatregelen. Het betreft, in de eerste plaats, het besluit van 10 juni 1991 van de directeur-generaal Begrotingen om in artikel 900 (deel ontvangsten) van de algemene begroting van de Gemeenschappen 1991 een bedrag van 716 775,45 ECU op te nemen, welk bedrag het aandeel van Griekenland vertegenwoordigde op de speciale rekening die geopend was bij de Bank Brussel Lambert. In de tweede plaats gaat het om het besluit van 13 juni 1991 waarbij dit bedrag als krediet werd opgenomen in een aanvullende begrotingslijn die te dien einde was geopend in het deel uitgaven van de genoemde begroting (post B7-3000: financiële en technische samenwerking met ontwikkelingslanden in Azië). Ten derde betreft het alle andere besluiten ter uitvoering van de begroting waarvan het Parlement niet op de hoogte zou zijn geweest (hierna: "opneming in de begroting").

7 Bij beschikking van 15 oktober 1992 heeft de president overeenkomstig artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering besloten, de beroepen tegen de Raad en de Commissie te voegen.

8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar de rapporten ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

Het beroep tegen de Raad

9 De Raad verzoekt het Hof, het tegen hem ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, op grond dat het bestreden besluit niet door de Raad maar door de Lid-Staten is genomen en derhalve niet vatbaar is voor beroep tot nietigverklaring uit hoofde van artikel 173 EEG-Verdrag.

10 Het Parlement stelt daarentegen dat het bestreden besluit een handeling van de Raad is, gezien de benaming van het besluit ("conclusies van de Raad") en het feit dat het besluit is genomen tijdens de 1487ste zitting van de Raad waar onder andere alle ministers van Buitenlandse zaken van de Lid-Staten in vergadering bijeen waren. Volgens het Parlement heeft de Raad, door dit besluit te nemen, inbreuk gemaakt op de prerogatieven die het Parlement op het gebied van de begroting heeft uit hoofde van artikel 203 EEG-Verdrag.

11 Om te beginnen zij opgemerkt dat het Hof volgens artikel 173 tot taak heeft "de wettigheid na te gaan van de handelingen van de Raad en van de Commissie, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft".

12 Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt duidelijk dat de besluiten die worden genomen door de vertegenwoordigers van de Lid-Staten, die niet handelen in de hoedanigheid van leden van de Raad maar in de hoedanigheid van vertegenwoordigers van hun regering en die dus gezamenlijk de bevoegdheden van de Lid-Staten uitoefenen, niet zijn onderworpen aan het door het Hof uitgeoefende wettigheidstoezicht. Zoals de advocaat-generaal in punt 18 van zijn conclusie heeft aangegeven, is het in dit verband van geen belang of een dergelijke handeling de titel draagt van "besluit van de Lid-Staten in het kader van de Raad bijeen" of van "besluit van de Vertegenwoordigers van de Regeringen der Lid-Staten in het kader van de Raad bijeen".

13 Volgens vaste rechtspraak staat het beroep tot nietigverklaring evenwel open met betrekking tot alle door de instellingen getroffen bepalingen, ongeacht hun aard of vorm, die beogen rechtsgevolgen teweeg te brengen (zie arrest van 31 maart 1971, zaak 22/70, Commissie/Raad, Jurispr. 1971, blz. 263).

14 Mitsdien volstaat het niet een handeling als een "besluit van de Lid-Staten" te bestempelen, om het aan het toezicht uit hoofde van artikel 173 EEG-Verdrag te onttrekken. Daarom dient ook te worden nagegaan of de betrokken handeling, gelet op haar inhoud en op alle omstandigheden waarin zij is genomen, niet in werkelijkheid een besluit van de Raad is.

15 Hieruit volgt dat de ontvankelijkheid van het beroep moet worden beoordeeld in samenhang met de beoordeling van de tegen het bestreden besluit aangevoerde middelen.

16 Alvorens deze middelen te onderzoeken, zij eraan herinnerd, dat de bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van de humanitaire hulp geen uitsluitende bevoegdheid is, en dat zij de Lid-Staten derhalve niet belet om hun bevoegdheden op dit gebied gezamenlijk, al dan niet in het kader van de Raad bijeen, uit te oefenen.

17 Tot staving van zijn beroep voert het Parlement in de eerste plaats aan, dat in het bestreden besluit wordt verwezen naar het voorstel van de Commissie. Deze vermelding zou erop wijzen dat in casu, gelet op de totstandkomingsprocedure van het besluit, de Raad heeft gehandeld en dat het niet de Lid-Staten zijn.

18 Dit argument is niet doorslaggevend. Niet elk voorstel van de Commissie is noodzakelijkerwijs een voorstel in de zin van artikel 149 EEG-Verdrag. Het rechtskarakter van een voorstel dient beoordeeld te worden in het licht van alle omstandigheden waarin het gedaan is. Het kan evenzeer slechts gaan om een initiatief dat genomen is in de vorm van een informeel voorstel.

19 In de tweede plaats merkt het Parlement op dat de speciale hulp volgens de tekst van het besluit moet worden beheerd door de Commissie. Volgens artikel 155, vierde streepje, EEG-Verdrag zou een uitvoeringsbevoegdheid slechts bij een besluit van de Raad aan de Commissie kunnen worden verleend.

20 Dit argument kan evenmin worden aanvaard. Artikel 155, vierde streepje, EEG-Verdrag belet de Lid-Staten namelijk niet, de Commissie de cooerdinatie op te dragen van een gemeenschappelijk optreden, dat door hen wordt ondernomen op basis van een besluit van hun vertegenwoordigers in het kader van de Raad bijeen.

21 In de derde plaats betoogt het Parlement dat het bestreden besluit voorschrijft dat de verdeling van de speciale hulp geschiedt op basis van de BNP-verdeelsleutel, hetgeen volgens het Parlement een typisch communautair begrip is.

22 In dit verband volstaat het antwoord dat niets in het Verdrag de Lid-Staten belet, criteria die zijn overgenomen uit budgettaire bepalingen, buiten het kader van de Gemeenschap te gebruiken voor de verdeling van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit door hun vertegenwoordigers vastgestelde besluiten.

23 In de vierde plaats stelt het Parlement dat, aangezien de uitvoering van het bestreden besluit in de toekomst aan de controle van de Rekenkamer en het Parlement zal worden onderworpen, zoals geregeld in de artikelen 206 bis en 206 ter EEG-Verdrag, dit besluit duidelijk een handeling van de Gemeenschap is.

24 Zoals blijkt uit de reeds aangehaalde notulen van de Raad, laat het bestreden besluit de Lid-Staten de keuze om hun aandeel te storten in het kader van de bilaterale hulp dan wel via een rekening die beheerd wordt door de Commissie. Aangezien het bestreden besluit niet verplicht om de begroting van de Gemeenschap te gebruiken voor het gedeelte van de hulp dat door de Commissie moet worden beheerd, is het feit dat dit deel door deze instelling in de begroting is opgenomen, niet van invloed op de kwalificatie van dat besluit.

25 Uit het vorenoverwogene volgt dat het bestreden besluit geen handeling van de Raad is, maar een besluit dat door de Lid-Staten gezamenlijk is genomen. Het beroep van het Parlement tegen de Raad dient bijgevolg niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het beroep tegen de Commissie

26 Volgens het Parlement heeft de Commissie, door de Griekse bijdrage aan de speciale hulp voor Bangladesh in de begroting van de Gemeenschap op te nemen, de verdragsbepalingen inzake de begroting geschonden en daardoor inbreuk gemaakt op de prerogatieven van het Parlement uit hoofde van die bepalingen.

27 De Commissie verzoekt dat het beroep van het Parlement niet-ontvankelijk wordt verklaard, op grond van het feit dat de opneming in de begroting geen handeling is waartegen uit hoofde van artikel 173 EEG-Verdrag kan worden opgekomen, en omdat deze opneming de prerogatieven van het Parlement niet heeft aangetast.

28 Teneinde te kunnen beoordelen of de opneming in de begroting gekwalificeerd dient te worden als een besluit van de Commissie dat inbreuk kan maken op de prerogatieven van het Parlement, zij allereerst eraan herinnerd dat de bestreden maatregelen handelingen zijn ter uitvoering van een mandaat dat, zoals hierboven in rechtsoverweging 20 is vastgesteld, haar is verleend door de Lid-Staten en niet door de Raad.

29 Verder hebben deze maatregelen betrekking op hulp die wordt verleend in het kader van een gemeenschappelijk optreden van de Lid-Staten, en die rechtstreeks door hen wordt gefinancierd.

30 Hieruit volgt dat de bijdragen van de Lid-Staten aan de speciale hulp geen deel uitmaken van de ontvangsten van de Gemeenschap in de zin van artikel 199 van het Verdrag, en dat de desbetreffende uitgaven evenmin kunnen worden aangemerkt als uitgaven van de Gemeenschap in de zin van dit artikel.

31 Bijgevolg brengt de opneming van de Griekse bijdrage aan de speciale hulp in de begroting van de Gemeenschap geen wijziging van deze begroting met zich.

32 Bijgevolg kan een dergelijk besluit geen inbreuk maken op de prerogatieven van het Parlement, zoals omschreven in artikel 203 van het Verdrag, en dient het beroep tegen de Commissie niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

33 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien het Europees Parlement in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

1) Verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

2) Verwijst het Europees Parlement in de kosten.

Top