EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021DC0279

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2022

COM/2021/279 final

Brussel, 9.6.2021

COM(2021) 279 final

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EMPTY

Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2022

{SWD(2021) 122 final}


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Naar een duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2022

1.Inleiding

In deze mededeling wordt verslag gedaan van de vooruitgang die is geboekt op weg naar een duurzame visserij in de EU en wordt ingegaan op het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden, de sociaal-economische prestaties van de bedrijfstak en de uitvoering van de aanlandingsverplichting.

Daarna volgt een weergave van de voornaamste oriëntaties die richting zullen geven aan de voorstellen van de Commissie en aan het overleg met derde landen over de vangstmogelijkheden voor 2022.

2.Vooruitgang met betrekking tot de duurzame visserij

In het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan is in de periode 2003-2019 de visserijdruk afgenomen en zijn de visbestanden gegroeid. Om toekomstige generaties te kunnen verzekeren van gezonde visbestanden mag de indicator voor de visserijsterfte (die wordt gebruikt om de duurzaamheid van de visserij te meten) niet hoger zijn dan 1, wat wil zeggen dat wij niet meer vis mogen vangen dan de visbestanden jaarlijks aan nageslacht produceren. In het begin van de jaren 2000 was de mediane waarde van de indicator voor de visserijsterfte ruim 1,7 maal hoger dan de maximale duurzame opbrengst (MDO), maar na een daling is deze waarde sinds 2011 gestabiliseerd op minder dan 1,2; in 2019 kwam de waarde uit op bijna 1.

Aan de goede vooruitgang van uitsluitend door de EU beheerde bestanden in de Atlantische Oceaan, de Oostzee en het Skagerrak/Kattegat is met de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2021 een vervolg gegeven. Voor alle visbestanden met een MDO-advies werden de totale toegestane vangsten (TAC’s) vastgesteld op MDO-niveau, behalve voor haring in het westelijke deel van de Oostzee. Daar heeft de EU overeenkomstig het meerjarenplan (MAP) voor de Oostzee 1 uiterst strenge maatregelen toegepast. De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) heeft geen MDO-advies verstrekt over twee TAC’s die eerder op MDO-niveau waren vastgesteld (de Australische heek in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de zalm in de Oostzee), en daarom zijn die bestanden bij de analyse van dit jaar buiten beschouwing gelaten.

Ook was er sprake van een sterke stijging van het aantal TAC’s (12 van de 21) dat door de Raad werd vastgesteld overeenkomstig het op een voorzorgsbenadering gebaseerde advies van de ICES 2 . Verder zijn aanvullende maatregelen getroffen voor kabeljauw in het Skagerrak, haring in het westelijke deel van de Oostzee en kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee 3 .

Hieruit blijkt dat de EU haar ambities op het vlak van duurzame visserij waarmaakt wat betreft de bestanden die uitsluitend door de EU worden beheerd. Wij streven ernaar om aan dezelfde strenge normen te voldoen in het geval van bestanden waarover met derde landen is onderhandeld.

Voor de gedeelde bestanden makreel en in het voorjaar paaiende Noorse haring hebben de betrokken kuststaten TAC-niveaus afgesproken die uitgaan van het MOD-advies. Ten aanzien van blauwe wijting hebben de kuststaten voor het vaststellen van de TAC de strategie voor langetermijnbeheer gevolgd. Voor geen van deze TAC’s geldt dat de visserijactiviteiten met zekerheid beperkt zullen blijven tot de afgesproken TAC-niveaus, aangezien er voor geen van de drie TAC’s nog langer een quotaverdeling bestaat. De EU zal meer moeite doen om deze kwestie in kuststaatverband aan de orde te stellen. Wat betreft makreel en haring neemt de EU het aandeel van makreel overeenkomstig de meest recente verdeelregelingen in acht.

De EU, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk zijn overeengekomen om de TAC’s voor haring, schol, wijting en koolvis in de Noordzee vast te stellen conform het MDO-advies van de ICES. De TAC voor schelvis is vastgesteld beneden het ICES-advies om de gevolgen voor kabeljauw te beperken, die bij dezelfde visserijactiviteit wordt gevangen en waarvan het bestand uitgeput raakt. In het geval van kabeljauw heeft de EU weliswaar getracht het ICES-advies op te volgen, maar tegen de achtergrond van het globale compromis inzake het TAC-overleg, kon alleen overeenstemming worden bereikt over TAC-niveaus die (enigermate) boven het MDO-advies van 1 lagen. De partijen zijn overeengekomen om de aanvullende herstelmaatregelen te verlengen. De TAC’s voor het Skagerrak lijken in grote lijnen op die voor de Noordzee, en over garnalen en wijting hebben de EU en Noorwegen afgesproken het ICES-advies te volgen.

De EU heeft een nota-verbaal tot Noorwegen gericht waarin zij aangaf het oneens te zijn met het door Noorwegen vastgestelde quotum voor Arctische kabeljauw, dat kleiner is dan het traditionele EU-aandeel in dit bestand, kleiner is dan het unilaterale quotum dat de EU heeft goedgekeurd en afwijkt van het quotum voor Noorse en Russische vaartuigen. De EU heeft Noorwegen verzocht de discriminerende bepalingen in te trekken en heeft verklaard bereid te zijn tot het nemen van gepaste corrigerende tegenmaatregelen om haar legitieme rechten veilig te stellen.

Met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU is het aantal uitsluitend door de EU beheerde TAC’s in de Atlantische Oceaan, de Oostzee en het Skagerrak/Kattegat drastisch geslonken tot slechts 35 (tien in de Oostzee, vier in het Skagerrak/Kattegat en 21 in de Atlantische Oceaan).

De handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk werd eind 2020 gesloten 4 . Daardoor resteerde te weinig tijd om het overleg tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk over de vangstquota voor 2021 te kunnen afronden. Ook de besprekingen tussen het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en de EU en tussen de EU en Noorwegen gingen gepaard met de nodige uitdagingen en waren op het moment waarop deze beleidsverklaring werd vastgesteld nog niet afgesloten. In afwachting van overeenstemming over de gedeelde bestanden werden er op basis van wetenschappelijk advies voorlopige TAC’s vastgesteld voor de periode tot en met 31 maart 2021. Deze TAC’s zijn vervolgens verlengd tot en met 31 juli 2021 5 , terwijl de conclusies van andere besprekingen (EU-VK-NO, EU-NO, kuststaten) zijn meegenomen in de TAC-verordening voor het gehele jaar. Voor enkele visbestanden die in bijzondere omstandigheden verkeren (TAC-advies van 0, gemengde visserij en verstikkingssituaties (waarin het beschikbare quotum voor een bepaalde soort (veel) eerder is opgebruikt dan de quota voor de andere soorten die in een gemengde visserij worden gevangen), zijn wetenschappelijke adviezen gevolgd, voor zover mogelijk en overeenkomstig de voorschriften van de toepasselijke EU-wetgeving 6 . Andere uitzonderingen op die aanpak hebben te maken met de seizoensvisserij, hoofdzakelijk op pelagische bestanden. De bijbehorende herstelmaatregelen die op grond van de meerjarenplannen verplicht zijn (onder andere voor de kabeljauw- en wijtingbestanden in de Keltische zee), zijn na 2020 gecontinueerd 7 .

In de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is de indicator voor de visserijsterfte gedaald naar ongeveer 2,1. Hoewel dit nog altijd ruim het dubbele van het duurzame niveau is, is er sprake van een lichte verbetering. De krachtige instandhoudingsinspanningen moeten worden volgehouden, met name die voor de uitvoering van het meerjarenplan voor het westelijke deel van de Middellandse Zee 8 , de MedFish4Ever-verklaring 9 en de Verklaring van Sofia 10 . Omdat de toezichtindicatoren betrekking hebben op de periode tot en met 2018, zal het effect van de in 2019 en 2020 genomen beheersmaatregelen tot uitdrukking komen in de gegevens over volgend jaar.

De vaststelling van de op zichzelf staande verordening inzake de vangstmogelijkheden voor 2021 11 voor deze zeebekkens is een belangrijke stap op weg naar duurzaam visserijbeheer. Hiermee wordt een substantieel pakket van in 2018 en 2019 door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) vastgestelde maatregelen omgezet en wordt de uitvoering van het meerjarenplan voor het westelijke deel van de Middellandse Zee gecontinueerd.

In de eerste twee jaar van de uitvoering van het meerjarenplan voor het westelijke deel van de Middellandse Zee deed zich een cumulatieve daling van 17,5 % van de visserij-inspanningen voor en was er sprake van extra werkzaamheden die waren gericht op het consolideren en ontwikkelen van gesloten gebieden – waardoor de bijvangst van jonge en paaiende exemplaren is verminderd –, het verbeteren van de selectiviteit van het vistuig en het verzamelen van gegevens over de recreatievisserij. In overeenstemming met wetenschappelijke adviezen streeft de Commissie naar verdere reductie van de visserij-inspanningen, zodat uiterlijk 1 januari 2025 het MDO-niveau wordt bereikt.

Intensief werk in het kader van de GFCM heeft, dankzij de consequente opstelling van de EU in regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), geleid tot vaststelling van het meerjarenplan voor de demersale visserij in de Adriatische Zee 12 , waarbij het in de eerste twee jaar bij bordentrawlers gaat om een vermindering van de visserij-inspanning met 12 % en bij boomkortrawlers om een vermindering met 16 %. Het beheer van kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee is voortgezet, met in drie jaar tijd een vangstreductie van 15 %. Voor demersale en kleine pelagische soorten zijn beperkingen van de vlootcapaciteit ingevoerd, en voor de Levant en de Ionische Zee is de vangstcapaciteit voor diepzeegarnalen bevroren. Voor rood koraal zijn oogstbeperkingen ingevoerd, en de uitvoering van de maatregelen voor de Europese aal is geprolongeerd. In het geval van soorten van de Zwarte Zee zijn er in het kader van het GFCM-plan TAC’s vastgesteld voor tarbot en is er voor sprot een autonoom quotum bepaald.

In het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (uitsluitend EU-wateren) is de biomassa sinds 2007 over het algemeen toegenomen; in 2019 was deze voor bestanden met een volledige beoordeling gemiddeld zo’n 35 % hoger dan in 2003 13 . In de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is de biomassa sinds 2015 gestegen.

3.De toestand van de EU-vloot

Het aantal vaartuigen van de EU-vloot is wederom afgenomen. Het EU-vlootregister (exclusief de ultraperifere gebieden) telde 70 756 vaartuigen – een afname met 0,4 %. Over het geheel genomen blijft de capaciteit van de EU-vloot, zowel qua brutotonnage als motorvermogen, onder de in de GVB-verordening 14 vastgestelde vangstcapaciteitsmaxima, maar de capaciteit van sommige nationale vloten ligt dicht tegen die maxima aan, vooral in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Gelet op de geconstateerde kleine toename van zowel de brutotonnage als het motorvermogen, alsook op de aanhoudende zorgen omtrent het op grote schaal overtreden van het opgegeven motorvermogen, blijft de Commissie deze situatie nauwgezet volgen 15 . Uit de analyse van het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden blijkt dat in alle zeebekkens de capaciteit van een aanzienlijk aantal vlootsegmenten waarschijnlijk nog steeds niet in balans is met de vangstmogelijkheden. In 2018 gold voor de gehele EU-vloot dat 145 van de 182 beoordeelde vlootsegmenten niet in evenwicht waren volgens een van de belangrijkste biologische indicatoren (de “duurzame exploitatie”-indicator). De Commissie heeft de lidstaten herinnerd aan hun verplichting om een plan van aanpak op te stellen met betrekking tot de segmenten waarvoor structurele overcapaciteit is vastgesteld.

Voor de economische prestaties geldt dat de COVID-19-uitbraak en de daaruit voortvloeiende vraaguitval en verstoringen in de toeleveringsketen hebben gezorgd voor een onderbreking van de gunstige ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Ramingen wijzen uit dat de economische prestaties van de EU-vloten in 2020 zijn teruggelopen, met een daling van de aanlandingswaarde met 17 %, van de werkgelegenheid met 19 % en van de nettowinst met 29 % ten opzichte van 2019.

De Commissie heeft de sector snel steun geboden, door middel van wijzigingen aan het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) waardoor compensatiebetalingen mogelijk werden. Vanuit het EFMZV werden COVID-19-steunmaatregelen gepland voor 22 lidstaten, voor een bedrag van 136 miljoen EUR. Van de middelen is 61 % besteed aan steun voor tijdelijke stopzetting, 17 % aan compensatie voor aquacultuurproducenten en 14 % aan steun voor de verwerkende industrie. Daarbij werden meer dan 8 200 activiteiten geselecteerd, uiteenlopend van de diversificatie van een kwekerij voor mariene planten (naar producent van handontsmettingsmiddelen) tot innovatieve bezorgingsdiensten van vis door middel van verkoopautomaten en online-instrumenten. Ook is er een tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun getroffen en is er steun vanuit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling beschikbaar gesteld.

Alles bij elkaar is de EU-vloot in 2020 winstgevend gebleven en heeft zij een gezonde bruto- en nettowinstmarge gerapporteerd, van respectievelijk ongeveer 26 % en 14 %, oftewel een brutowinst van om en nabij 1,5 miljard EUR en een nettowinst van 800 miljoen EUR. Dit duidt op een aanmerkelijke veerkracht, die te danken is aan een combinatie van lage brandstofprijzen en de inspanningen die de sector de afgelopen jaren heeft gepleegd om op MDO-niveau uit te komen. Dit is een duidelijke illustratie van de pluspunten van een Europese blauwe economie op basis van duurzaamheid. De EU-vloot bevond zich vóór de pandemie op een niveau van relatieve winstgevendheid, een niveau dat hoger lag dan in andere sectoren van de blauwe economie, zoals kusttoerisme.

Meer in het bijzonder wijzen sociaal-economische gegevens erop dat de economische prestaties en de inkomens van vissers in de EU doorgaans stijgen wanneer de vloot afhankelijk is van bestanden die op duurzame wijze worden gevangen en vaak stagneren wanneer er sprake is van overbevissing of overexploitatie van bestanden.

Qua prestaties bestaan er opvallende verschillen tussen vlootcategorieën en tussen visserijgebieden. Vlootsegmenten die actief zijn in de Atlantische Oceaan en de Noordzee noteerden betere economische prestaties dan segmenten in de Oostzee en de Middellandse Zee, waar talrijke bestanden nog steeds worden geplaagd door overbevissing of overexploitatie.

4.Aanlandingsverplichting

De controle en handhaving blijven problematisch. Uit de eerste resultaten van audits die de Commissie in 2020 is gestart blijkt dat de lidstaten waarvoor de auditverslagen zijn afgerond niet de benodigde maatregelen ter waarborging van de controle en handhaving van deze verplichting hebben genomen en blijkt ook dat sprake is van aanzienlijke ongedocumenteerde teruggooi door exploitanten. Dit wordt in andere verslagen bevestigd, onder meer in drie door het Europees Bureau voor visserijcontrole (EBVC) 16 uitgevoerde beoordelingen van de naleving. De Commissie overdenkt thans de mogelijkheden om gevolg te geven aan de auditresultaten.

Instrumenten voor elektronische monitoring op afstand zijn de meest doeltreffende en kostenefficiënte manier om toe te zien op de aanlandingsverplichting. De Commissie heeft in haar voorstel voor een herzien visserijcontrolesysteem 17 steun toegezegd voor dergelijke moderne controle-instrumenten en zal met de medewetgevers blijven samenwerken om tot een akkoord te komen.

Ook het verzamelen en rapporteren van vangstgegevens blijft van essentieel belang voor de kwaliteit van wetenschappelijke adviezen en dus voor het realiseren van de MDO-doelstelling.

Om een betere naleving van de aanlandingsverplichting in de gemengde visserij te kunnen garanderen, biedt de verordening inzake vangstmogelijkheden de mogelijkheid tot invoering van een quotumruilsysteem voor het dekken van onvermijdelijke bijvangsten door de lidstaten die geen quotum hebben 18 . De regionale groepen van de lidstaten zijn er met succes in geslaagd dit quotumruilmechanisme in praktijk te brengen.

In de meerjarenplannen, of als die ontbreken in de tijdelijke teruggooiplannen, moeten gedetailleerde regelingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting worden vastgesteld. In 2020 is de zesjarige looptijd van de meeste teruggooiplannen verstreken. De bepalingen in de teruggooiplannen worden geleidelijk omgezet in specificaties die in het kader van de meerjarenplannen worden vastgesteld. Op grond van beide kaders was er in 2020 sprake van in totaal zeven gedelegeerde verordeningen waarin regelingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting werden gespecificeerd 19 .

De Commissie is ingenomen met het feit dat de lidstaten grotere nadruk leggen op projecten voor het verbeteren van selectieve vangsttechnieken om ongewenste vangsten zo veel mogelijk terug te dringen en te voorkomen. Eind 2020 hebben de lidstaten 4 110 activiteiten met een waarde van in totaal 147,4 miljoen EUR aan EFMZV-financiering geselecteerd voor de aanlandingsverplichting (vergeleken met 2 957 activiteiten en 116,6 miljoen EUR in het jaar daarvoor). Ook in het kader van Horizon 2020 zijn dergelijke projecten gefinancierd. Zoals het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) heeft opgemerkt, is de selectiviteit in bepaalde visserijtakken echter nog niet verbeterd. Het gebruik van selectiever vistuig stijgt weliswaar, maar het tempo waarin dat gebeurt blijft laag en de stap van het testen van selectief vistuig naar het vaststellen van wetgeving is nog altijd een langdurig proces. De lidstaten moeten meer moeite doen om ongewenste vangsten terug te dringen, vooral door overeenkomstig de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 selectieve vangsttechnieken te verbeteren 20 . Vanuit het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) kan ondersteuning aan dergelijke investeringen worden geboden.

5.Aandachtspunten en oriëntaties voor de voorstellen voor vangstmogelijkheden van 2022

5.1Belangrijke stappen voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor 2022

De Commissie zal haar voorstellen baseren op het wetenschappelijk vangstadvies van de ICES dat in mei/juni wordt uitgebracht en na de najaarsonderzoeken op zee gedeeltelijk zal worden bijgewerkt. Het advies over de grote pelagische bestanden wordt in september uitgebracht, en het wetenschappelijk advies van het WTECV over de Middellandse Zee en Zwarte Zee verschijnt in het najaar. De Commissie neemt in haar voorlopige voorstellen zo veel mogelijk bestanden op.

De Commissie verzoekt de lidstaten en belanghebbenden om rekening te houden met het wetenschappelijk advies zodra het publiekelijk beschikbaar is. De belanghebbenden kunnen eveneens aanbevelingen doen via de adviesraden en nationale autoriteiten.

De vangstmogelijkheden van bestanden die samen met internationale partners worden beheerd en waarvoor pas later in het jaar advies wordt uitgebracht, zullen in de voorstellen voor vangstmogelijkheden opnieuw worden aangegeven als pro memorie (p.m.). De vangstmogelijkheden van bestanden die samen met het Verenigd Koninkrijk en samen met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen worden beheerd zullen op dezelfde manier worden gepresenteerd, afhankelijk van het tijdstip en het resultaat van dat overleg.

Het tijdstip en de vorm van het advies kunnen echter worden beïnvloed door de gevolgen die de COVID-19-pandemie heeft voor de verstrekking van wetenschappelijk advies en voor de continuïteit van de indiening van gegevens.

De grootste noviteit dit jaar is dat de EU, als gevolg van de handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk, niet langer exclusief beslist over het overgrote merendeel van de bestanden in de Atlantische Oceaan en de Noordzee.

Voor het duurzaam exploiteren van hulpbronnen en het realiseren van een gelijk speelveld voor de Europese sector, zal het gezien de sterke onderlinge banden tussen de vloten in de betrokken wateren van cruciaal belang zijn om te streven naar een hoge mate van afstemming met internationale partners over vangstmogelijkheden en daarmee verband houdende maatregelen, op basis van strenge duurzaamheidsnormen.

De handels- en samenwerkingsovereenkomst biedt een solide basis voor het duurzaam beheren van visbestanden. De EU streeft ernaar om die ambitie waar te maken door middel van overleg over vangstmogelijkheden, alsook via het krachtens de handels- en samenwerkingsovereenkomst opgerichte Gespecialiseerd Comité voor de visserij. De uitvoering van de handels- en samenwerkingsovereenkomst geschiedt op basis van de standpunten die de EU in het Gespecialiseerde Comité voor de visserij inneemt, onder meer bij het formuleren van richtsnoeren (uiterlijk 1 juli 2021) die moeten worden gevolgd bij het vaststellen van de TAC’s voor “bijzondere bestanden”, dat wil zeggen bestanden waarvoor het ICES-advies een nul-TAC is, bestanden die in een gemengde visserij worden gevangen, indien dat bestand of een ander bestand in dezelfde visserij een kwetsbaar bestand is, of andere bestanden die volgens de Partijen een bijzondere behandeling behoeven.

Het overleg met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen loopt van september tot november, waarbij het streven is om dit overleg af te ronden vóór de zitting van de Raad in december, alwaar de Commissie de resultaten hoopt te kunnen meenemen in de TAC-verordening van 2022. In de handels- en samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat mocht er op 20 december 2021 nog geen akkoord met het Verenigd Koninkrijk zijn bereikt, elke Partij een voorlopige TAC vaststelt die overeenstemt met het door de ICES aanbevolen niveau en die met ingang van 1 januari van toepassing is, met voorlopige TAC’s voor bijzondere bestanden die worden vastgesteld overeenkomstig de door het Gespecialiseerd Comité voor de visserij uiterlijk op 1 juli 2021 vast te stellen richtsnoeren.

De Commissie streeft ernaar om vier voorstellen voor vangstmogelijkheden in 2022 vast te stellen voor bespreking in afzonderlijke zittingen van de Raad, zoals aangegeven in de planning van werkzaamheden aan het einde van deze mededeling.

5.2Doelstellingen van de vangstmogelijkheden voor 2022

Wat betreft de bestanden in de Oostzee, het Skagerrak/Kattegat en de zuidwestelijke wateren waarvoor geldt dat uitsluitend door de EU 21 over het beheer wordt besloten, beoogt het voorstel van de Commissie de visserijsterfte verder te stabiliseren of te verlagen, overeenkomstig de MDO voor bestanden met een MDO-beoordeling, en volledig uitvoering te geven aan beheersplannen waarin MDO-bandbreedtes voor de sterfte zijn vastgesteld.

De Commissie zal voorstellen om gebruik te maken van de door de ICES aangegeven MDO-puntwaarde dan wel MDO-bandbreedte, mits de desbetreffende meerjarenplannen deze mate van flexibiliteit bieden 22 . Bij het voorstellen van TAC’s kan het bovenste segment van de MDO-bandbreedten voor gezonde bestanden worden gebruikt, op voorwaarde dat het op basis van wetenschappelijk advies nodig zou blijken om de doelstellingen van het meerjarenplan te bereiken in het geval van gemengde visserij 23 . Een andere doelstelling is het herstel van doelbestanden waarvoor de ICES nulvangsten aanbeveelt, door middel van herstelmaatregelen uit de meerjarenplannen. Daarbij zal meer aandacht uitgaan naar het zo spoedig mogelijk verkrijgen van een volledige wetenschappelijke MDO-evaluatie van deze bestanden.

Tegen de achtergrond van de aanlandingsverplichting worden in voorkomend geval de de-minimistoewijzingen of op hoge overlevingskansen gebaseerde toewijzingen in mindering gebracht op het WTECV-advies. De Commissie zal tevens de door de lidstaten geboekte vooruitgang met betrekking tot de bijvangstbeperkende maatregelen evalueren.

Met betrekking tot de Middellandse Zee en de Zwarte Zee beoogt het voorstel voor de verordening inzake vangstmogelijkheden verdere uitvoering van het meerjarenplan voor het westelijke deel van de Middellandse Zee, waaronder extra reducties om uiterlijk in januari 2025 het MDO-niveau te bereiken. Het voorstel omvat de verlenging van de reeds geldende maatregelen 24 van de GFCM en tevens aanvullende maatregelen die op de 44e jaarvergadering van de GFCM zijn vastgesteld. De Adriatische Zee speelt in het kader van de vangstmogelijkheden voor 2022 een prominente rol.

In het geval van gedeelde hulpbronnen en bestanden die eveneens door derde landen worden bevist, zal de Commissie namens de EU met die derde landen in dialoog treden, met als doel te zorgen voor ambitieuze duurzame vangstquota op grond van het relevante internationale instrumentarium (de handels- en samenwerkingsovereenkomst, de overeenkomst tussen de EU en Noorwegen van 1980 25 , de toekomstige overeenkomst tussen de EU, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen 26 , Unclos).

De Commissie zal op basis van de besluiten van ROVB’s voorstellen doen voor de vangstmogelijkheden voor bestanden die via ROVB’s worden beheerd. Het stimuleren van de instandhouding en het duurzaam beheer van visbestanden, wetenschappelijk onderbouwde besluiten en het verbeteren van de prestaties van ROVB’s vormen voor de EU de voornaamste doelstellingen van haar deelname aan ROVB’s.

Hoewel de slechte toestand van sommige bestanden ook te wijten is aan andere factoren die moeten worden aangepakt, zoals klimaatverandering en vervuiling, geldt in het algemeen dat de visserijdruk niettemin moet worden verlaagd. Samen met wetenschappers zal de Commissie de werkzaamheden rond de effecten van de visserij op ecosystemen verder intensiveren, met als doel om die aspecten te integreren in het visserijbeheer.

6.Conclusie

De visserij in de EU wordt steeds duurzamer. Gezonde bestanden dragen verder bij tot de sociaal-economische prestaties van de bedrijfstak, die ondanks de gevolgen van de COVID-19-uitbraak winstgevend is gebleven.

De visbestanden van de EU behoeven echter extra bescherming. Deze bescherming is cruciaal om de duurzaamheid van voedselsystemen te vergroten en om Europese vissers van een duurzame inkomstenbron te verzekeren. Ondanks het feit dat er in alle zeebekkens sprake is van verbeteringen, zijn er extra inspanningen nodig, met name in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee, waar de exploitatieniveaus twee keer zo hoog zijn als de duurzame niveaus. De Commissie zal eind 2021 tevens een actieplan voorstellen om de visbestanden in stand te houden en de mariene ecosystemen te beschermen.

Met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU is het overgrote deel van de vangstmogelijkheden in de Atlantische Oceaan en de Noordzee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de EU, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en de kuststaten geworden. Dat brengt dit jaar belangrijke veranderingen met zich mee voor de procedure waarmee de vangstmogelijkheden worden vastgesteld en waarin voor een groot aantal TAC’s internationaal overleg de norm wordt. Voortbouwend op de in de handels- en samenwerkingsovereenkomst vervatte duurzaamheidsambities, streeft de Commissie naar voortzetting van het duurzaam beheer van gedeelde bestanden en blijft zij werken aan het zoveel mogelijk verkleinen van de verschillen tussen beheersregelingen die van invloed kunnen zijn op de vangstmogelijkheden en de activiteiten van de vloten.

De Commissie zal zich ook blijven inspannen om in de besluitvorming van de ROVB’s bij te dragen aan de vaststelling van ambitieuze duurzaamheidsdoelstellingen.

Wij verzoeken de lidstaten, adviesraden, belanghebbenden en het publiek om uiterlijk 31 augustus 2021 feedback over deze mededeling te geven.

Planning van de werkzaamheden

Wanneer

Wat

Mei/juni/oktober

ICES-advies over bestanden

Juni-augustus

Openbare raadpleging

1 juli

Volgens de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk de uiterste datum waarop het in het kader van die overeenkomst opgerichte Gespecialiseerd Comité voor de visserij een akkoord over richtsnoeren voor “bijzondere bestanden” moet bereiken

Augustus

Vaststelling door de Commissie van het voorstel voor vangstmogelijkheden voor de Oostzee

September

Vaststelling door de Commissie van het voorstel voor vangstmogelijkheden voor de Middellandse Zee en Zwarte Zee

Oktober

Beoordeling van de bestanden en advies inzake visserij-inspanningen door het WTECV

Zitting van de Raad: vangstmogelijkheden voor de Oostzee

Vaststelling door de Commissie van het voorstel voor vangstmogelijkheden voor de Atlantische Oceaan en de Noordzee

September-december

Jaarlijks overleg over vangstmogelijkheden met het Verenigd Koninkrijk, met het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen, en met Noorwegen

November

Jaarvergadering van de GFCM

December

Zitting van de Raad: vangstmogelijkheden voor de Atlantische Oceaan en de Noordzee en voor de Middellandse Zee en Zwarte Zee

(1) Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
(2) “ICES Advice on fishing opportunities, catch, and effort”, 2020.
(3) Verordening (EU) 2020/1781 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 wat betreft de vermindering van de vangstcapaciteit in de Oostzee, en Verordening (EU) nr. 508/2014 wat betreft definitieve stopzetting van visserijactiviteiten voor vloten die op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee, en kabeljauw en haring in het westelijke deel van de Oostzee vissen (PB L 400 van 30.11.2020, blz. 1).
(4)

Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds ST/5198/2021/INIT (PB L 149 van 30.4.2021, blz. 10).

(5) Verordening (EU) 2021/703 van de Raad van 26 april 2021 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/91 en (EU) 2021/92 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden voor 2021 in wateren van de Unie en wateren buiten de Unie ST/7401/2021/INIT (PB L 146 van 29.4.2021, blz. 1).
(6)

Zie voetnoot 6.

ST/7401/2021/INIT (PB L 146 van 29.4.2021, blz. 1).

(7) Verordening (EU) 2021/92 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 31).
(8) Verordening (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 508/2014 (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 1).
(9)

 Ministeriële verklaring MedFish4Ever van Malta (30 maart 2017).

(10)
(11) Verordening (EU) 2021/90 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 1).
(12) Aanbeveling GFCM/43/2019/5 betreffende een meerjarig beheersplan voor duurzame demersale visserij in de Adriatische Zee (geografische deelgebieden 17 en 18).
(13) 2003: referentiejaar.
(14) Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(15) Onderzoek naar de verificatie van motorvermogen door de lidstaten: https://op.europa.eu/s/oQKG  
(16) Zie het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.
(17) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1005/2008 van de Raad, en Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft visserijcontroles (COM/2018/368 final van 30.5.2018).
(18) Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).
(19) Zie de lijst in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie.
(20)   https://ec.europa.eu/environment/strategy/biodiversity-strategy-2030_en  
(21) Met betrekking tot de Oostzee hebben de besprekingen met de Russische Federatie uitsluitsel gebracht over de quotaverdeling voor de betreffende bestanden en heeft de EU voor een langjarige periode besloten eenzijdig beslissingen te zullen nemen.
(22)

De ICES wordt verzocht om advies uit te brengen aan de hand waarvan de noodzaak en de toepasselijkheid van die flexibiliteit kunnen worden beoordeeld.

(23)

Om ernstige schade aan een bestand door wisselwerkingen binnen of tussen soorten te vermijden of grote jaarlijkse schommelingen te beperken.

(24) Verordening (EU) 2021/90 van de Raad van 28 januari 2021 tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee (PB L 31 van 29.1.2021, blz. 1).
(25)

De EU en Noorwegen zijn voorlopige besprekingen over een nieuwe visserijovereenkomst begonnen, op basis van het Besluit van de Raad van 26 februari 2021 houdende machtiging tot het openen van onderhandelingen over een nieuwe visserijovereenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen (niet gepubliceerd).

(26) Op basis van het Besluit van de Raad van 25 januari 2021 tot machtiging van de Commissie om namens de Europese Unie onderhandelingen te openen met het oog op de sluiting van een visserijovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en het Koninkrijk Noorwegen (niet gepubliceerd).
Top