EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018XC0924(03)

Samenvatting van het besluit van de Commissie van 24 juli 2018 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Zaak AT.40181 — Philips (verticale afspraken)) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 4797 final)

C/2018/4797

OJ C 340, 24.9.2018, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

24.9.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 340/10


Samenvatting van het besluit van de Commissie

van 24 juli 2018

inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

(Zaak AT.40181 — Philips (verticale afspraken))

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2018) 4797 final)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(2018/C 340/07)

Op 24 juli 2018 heeft de Commissie een besluit vastgesteld in een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad (1) publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van het besluit, waaronder de opgelegde sancties, rekening houdende met het rechtmatige belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.

1.   INLEIDING

(1)

Het besluit is gericht tot Koninklijke Philips N.V. en Philips France S.A.S. (samen „Philips”). Koninklijke Philips N.V. is een technologiebedrijf met hoofdkantoor in Nederland. Tijdens de inbreukperiode was Philips France S.A.S. een volle dochteronderneming van Koninklijke Philips N.V.

(2)

Het besluit heeft betrekking op een eenmalige en continue inbreuk op artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”). In strijd met artikel 101 VWEU implementeerde Philips France S.A.S. praktijken met betrekking tot producten die werden verkocht door haar bedrijfsorganisatie Consumer Lifestyle, die erop gericht waren de detailhandelaren in Frankrijk te beperken in hun vermogen om hun wederverkoopprijzen onafhankelijk vast te stellen.

2.   BESCHRIJVING VAN DE ZAAK

2.1.   Procedure

(3)

De zaak tegen Philips is begonnen met onaangekondigde inspecties op 3 december 2013 ten kantore van Philips in Nederland en Philips S.p.A. in Italië in verband met vermeende verticale prijsbinding met betrekking tot producten van Consumer Lifestyle van Philips. Vervolgens heeft Philips te kennen gegeven dat het met de Commissie wenste samen te werken en heeft het bedrijf verdere bewijzen met betrekking tot de relevante gedraging ingediend.

(4)

Op 10 maart 2015 heeft de Commissie een onaangekondigde inspectie uitgevoerd ten kantore van een onlinedetailhandelaar in Frankrijk die onder meer producten van Philips verkocht.

(5)

Op 2 februari 2017 heeft de Commissie de procedure ingeleid om een besluit te nemen op grond van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1/2003.

(6)

Vervolgens heeft Philips een formeel aanbod gedaan tot medewerking met het oog op het vaststellen van een besluit ingevolge artikel 7 en artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1/2003.

(7)

Op 7 juni 2018 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar vastgesteld gericht tot Philips. Op 15 juni 2018 heft Philips zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar ingediend.

(8)

Het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities heeft op 10 juli 2018 een positief advies uitgebracht.

(9)

Op 24 juli 2018 heeft de Commissie het besluit vastgesteld.

2.2.   Adressaten en duur

(10)

De volgende onderneming heeft inbreuk gemaakt op artikel 101 VWEU door, gedurende de hieronder aangegeven periode, deel te nemen aan concurrentieverstorende praktijken:

Onderneming

Duur

Philips France S.A.S.

21 november 2011-20 november 2013

2.3.   Samenvatting van de inbreuk

(11)

De betrokken lokale verkooporganisatie is de bedrijfsorganisatie Consumer Lifestyle van Philips in Frankrijk, die tijdens de inbreukperiode door Philips France S.A.S. werd geëxploiteerd.

(12)

Werknemers en directie van de Consumer Lifestyleactiviteiten van Philips in Frankrijk hielden de wederverkoopprijzen van detailhandelaren in beeld en vroegen de detailhandelaren regelmatig om hun wederverkoopprijzen te verhogen, waarna dezen dit verzoek inwilligden. Dit werd bereikt door commerciële druk uit te oefenen op de detailhandelaren met de laagste prijzen en in sommige gevallen door vergeldingsmaatregelen te nemen tegen niet-conforme detailhandelaren.

(13)

Ook klachten van detailhandelaren over de wederverkoopprijzen van hun concurrenten gaven aanleiding tot interventie.

(14)

Door de wederverkoopprijzen van haar detailhandelaren nauwlettend te volgen en door bij detailhandelaren met de laagste prijzen erop aan te dringen hun prijzen te verhogen, probeerde de bedrijfsorganisatie Consumer Lifestyle van Philips in Frankrijk „erosie” van de onlineprijzen op zijn gehele (online) kleinhandelsnetwerk te voorkomen of af te remmen.

2.4.   Remedies

(15)

In het besluit worden de richtsnoeren voor berekening van het bedrag van geldboeten van 2006 toegepast (2).

2.4.1.   Basisbedrag van de geldboete

(16)

Bij de vaststelling van de geldboeten heeft de Commissie rekening gehouden met de waarde van de verkopen in 2012, het laatste volledige boekjaar waarin de bedrijfsorganisatie Consumer Lifestyle van Philips France S.A.S. aan de inbreuk deelnam.

(17)

De Commissie heeft rekening gehouden met het feit dat verticale prijsbinding naar haar aard de mededinging beperkt in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU en dat verticale afspraken en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zoals verticale prijsbinding naar hun aard vaak minder schadelijk voor de mededinging zijn dan horizontale afspraken. Rekening houdend met deze factoren en in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak werd het aandeel van de waarde van de verkopen vastgesteld op 7 %.

(18)

De Commissie heeft rekening gehouden met de duur van de eenmalige en continue inbreuk, zoals hierboven vermeld.

2.4.2.   Aanpassingen van het basisbedrag

(19)

In deze zaak is er geen sprake van verzwarende of verzachtende omstandigheden.

2.4.3.   Toepassing van het 10 %-omzetplafond

(20)

De berekende boete bedraagt niet meer dan 10 % van de wereldwijde omzet van Philips.

2.4.4.   Verlaging van de geldboete in het licht van de samenwerking

(21)

De Commissie concludeert dat, om tot uitdrukking te brengen dat Philips effectief met de Commissie heeft meegewerkt zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn, de geldboete die anders zou zijn opgelegd ingevolge punt 37 van de richtsnoeren voor berekening van het bedrag van geldboeten met 40 % moet worden verlaagd.

3.   CONCLUSIE

(22)

Gelet op het voorgaande bedraagt de definitieve geldboete die ingevolge artikel 23, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1/2003 aan Philips is opgelegd voor de eenmalige en continue inbreuk 29 828 000 EUR.

(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

(2)  PB C 210 van 1.9.2006, blz. 2.


Top