EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0554
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL amending Regulation (EU) No 1215/2012 on jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijzigng van Verordening (EG) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijzigng van Verordening (EG) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
/* COM/2013/0554 final - 2013/0268 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijzigng van Verordening (EG) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken /* COM/2013/0554 final - 2013/0268 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Algemene context Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad
betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging
van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de “verordening Brussel I”)
bevat de regels voor het bepalen van de internationale bevoegdheid van de
gerechten van de lidstaten en de regels die voorkomen dat bij de gerechten van
verschillende lidstaten parallelle procedures aanhangig zijn. De verordening
bevat ook regels voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen van
nationale gerechten in andere lidstaten. Zij heeft onder meer betrekking op
geschillen op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten, waaronder
octrooien. Op 12 december 2012 werd Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het
Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de
erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en
handelszaken[1]
(“verordening Brussel I (herschikking”)) vastgesteld. Deze verordening is een
herschikking van Verordening (EG) nr. 44/2001. Verordening (EU) nr. 1215/2012
zal op 10 januari 2015 van kracht worden. In december 2012 werd overeenstemming bereikt
over het zogenoemde “octrooipakket”, een wetgevingsinitiatief dat uit twee
verordeningen[2]
(de “eenheidsoctrooiverordeningen”) en een internationale overeenkomst (de “overeenkomst
betreffende een eengemaakt octrooigerecht” (“unified patent court”) of
“UPC-overeenkomst”) bestaat en waarmee de basis werd gelegd voor de invoering
van eenheidsoctrooibescherming in de Europese Unie. De eenheidsoctrooiverordeningen werden
vastgesteld in intensieve samenwerking tussen 25 lidstaten (alle lidstaten met
uitzondering van Italië en Spanje). De UPC-overeenkomst werd op 19 februari
door de meeste lidstaten ondertekend. Wanneer de verordeningen eenmaal van
toepassing zijn, zal het mogelijk zijn om een Europees octrooi met
eenheidswerking te verkrijgen – een rechtstitel die een uniforme bescherming
voor een uitvinding waarborgt in 25 lidstaten – via één loket, met
kostenvoordelen en minder administratieve lasten. Artikel 89, lid 1, van de UPC-overeenkomst
bepaalt dat de overeenkomst pas in werking treedt wanneer de wijzigingen in de
verordening Brussel I (herschikking), die de verhouding tussen beide instrumenten
regelen, van kracht zijn geworden. Het doel van deze wijzigingen is tweeledig.
In de eerste plaats moeten de wijzigingen voor overeenstemming zorgen tussen de
UPC-overeenkomst en de verordening Brussel I (herschikking) en in de tweede
plaats moeten zij een oplossing bieden voor het bijzondere punt van de
bevoegdheidsregels ten aanzien van verweerders in landen buiten de EU. Op 15 oktober 2012 hebben de drie lidstaten
die verdragsluitende partij zijn bij het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de
instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, een protocol ondertekend
waarbij genoemd verdrag werd gewijzigd. Het Benelux-Gerechtshof is een aan
België, Luxemburg en Nederland gemeenschappelijk gerecht, dat moet zorgen voor
uniforme toepassing van regels die op diverse gebieden, zoals intellectuele
eigendom (met name bepaalde soorten rechten inzake handelsmerken, modellen en
tekeningen) gemeenschappelijk gelden voor de lidstaten van de Benelux. Tot nog
toe bestaat de taak van het Benelux-Gerechtshof voornamelijk uit het doen van
prejudiciële uitspraken over de interpretatie van deze regels. Het protocol van
2012 schept echter de mogelijkheid om de bevoegdheden van het
Benelux-Gerechtshof uit te breiden zodat dit ook rechterlijke bevoegdheden heeft
ten aanzien van bepaalde zaken die onder de werkingssfeer van de verordening
Brussel I vallen. Aan deze mogelijkheid kan invulling worden gegeven door een
herziening van de afzonderlijke overeenkomsten tussen de Benelux-landen met
betrekking tot specifieke onderwerpen; door deze herziening zal
rechtsbevoegdheid worden overgedragen van de nationale gerechten aan het
Benelux-Gerechtshof. Daardoor zal het protocol bij het Benelux-Verdrag, net als
de UPC-overeenkomst, tot een wijziging van de verordening Brussel I
(herschikking) nopen, teneinde in de eerste plaats ervoor te zorgen dat het
herziene verdrag en de verordening Brussel I (herschikking) met elkaar in
overeenstemming zijn en in de tweede plaats iets te doen aan het ontbreken van
gemeenschappelijke bevoegdheidsregels ten aanzien van verweerders in landen
buiten de EU. 1.2. Motivering en doel van het voorstel Het onderhavige voorstel heeft allereerst tot
doel de inwerkingtreding van de UPC-overeenkomst mogelijk te maken. Artikel 89,
lid 1, van de UPC-overeenkomst stelt voor de inwerkingtreding van de
overeenkomst de voorwaarde dat Verordening (EG) nr. 1215/2012 wordt gewijzigd.
Het voorstel beoogt bovendien ervoor te zorgen dat deze overeenkomst zowel met
de verordening Brussel I als met het protocol bij het Benelux-Verdrag van 1965
in overeenstemming is. Het eengemaakt octrooigerecht zal een aan
bepaalde lidstaten gemeenschappelijk gerecht zijn waarvoor dezelfde
verplichtingen uit hoofde van het EU-recht gelden als voor eender welk
nationaal gerecht. Het eengemaakt octrooigerecht zal exclusieve bevoegdheid
bezitten, zodat het ten aanzien van zaken die onder de UPC-overeenkomst vallen,
in plaats van de nationale gerechten komt. De UPC-overeenkomst regelt de
interne verdeling van bevoegdheden tussen de verschillende onderdelen van het
eengemaakt octrooigerecht en de tenuitvoerlegging van de uitspraken van dit
gerecht in de overeenkomstsluitende lidstaten. Het Benelux-Gerechtshof is
eveneens een gerecht dat aan bepaalde lidstaten gemeenschappelijk is en dat bevoegd
zal zijn in door de verdragsluitende lidstaten vast te stellen aangelegenheden. Om voor de gezamenlijke en coherente
toepassing te zorgen van de overeenkomst, het protocol en de verordening
Brussel I (herschikking) die hierboven zijn genoemd, moeten de volgende punten
in de verordening Brussel I (herschikking) aan de orde komen: 1. In de tekst van de
verordening moet duidelijk worden gemaakt dat het eengemaakt octrooigerecht en
het Benelux-Gerechtshof “gerechten” zijn in de zin van de verordening Brussel
I; 2. De werking van de regels
inzake de bevoegdheid van het eengemaakt octrooigerecht en van het
Benelux-Gerechtshof moeten worden verduidelijkt waar het gaat om in lidstaten
woonachtige verweerders. Er moeten uniforme regels worden vastgesteld inzake de
internationale bevoegdheid in procedures die tegen verweerders uit derde landen
worden ingesteld bij het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux Gerechtshof
in situaties waarin de verordening Brussel I zelf niet in dergelijke regels
voorziet, maar naar het nationale recht verwijst; 3. De toepassing van de regels
inzake aanhangigheid en daarmee verband houdende maatregelen moet worden
vastgesteld met betrekking tot het eengemaakt octrooigerecht en het
Benelux-Gerechtshof enerzijds en de nationale gerechten van de lidstaten die
geen overeenkomstsluitende partij zijn bij de respectieve internationale
overeenkomsten anderzijds. Ook moet de werking van deze regels tijdens de in
artikel 83, lid 1, van de UPC-overeenkomst bedoelde overgangsperiode worden vastgesteld;
4. Bovendien moet de werking van
de regels inzake de erkenning en tenuitvoerlegging in de betrekkingen tussen
lidstaten die wel en lidstaten die geen overeenkomstsluitende partij zijn bij
de respectieve internationale overeenkomsten, worden verduidelijkt. Hieronder worden bij punt 3 (“Juridische
aspecten van het voorstel”) de punten die aan de orde moeten komen,
gedetailleerd toegelicht. 2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN VAN DE
BETROKKEN PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN Voordat het werd vastgesteld, heeft er over
het octrooipakket een uitgebreide raadpleging plaatsgevonden. Daarbij bleek dat
er niet alleen brede steun was voor de invoering van een eenheidsoctrooi, maar
ook voor de invoering van een gemeenschappelijke regeling inzake
rechtsbevoegdheid. Het onderhavige voorstel maakt de inwerkingtreding van de
UPC-overeenkomst mogelijk, zoals bepaald in artikel 89, lid 1, van die
overeenkomst. Aangezien het protocol tot wijziging van het Verdrag van 1965
inzake het Benelux-Gerechtshof soortgelijke kwesties oproept als de
UPC-overeenkomst, moeten beide wijzigingen tegelijk worden doorgevoerd. Voor
zover het om bevoegdheidsregels met betrekking tot verweerders uit derde landen
gaat, is een en ander uitgebreid beoordeeld in het kader van de effectbeoordeling
van de Commissie bij het wetgevingsvoorstel tot wijziging van Verordening (EG)
nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (“Brussel I”)[3]. Deze beoordeling betrof de
harmonisatie van de rechtsbevoegdheid ten opzichte van verweerders uit derde
landen in het algemeen; de conclusies van die beoordeling zijn a fortiori
relevant voor de beperkte harmonisatie waarin dit voorstel voorziet. 3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL De volgende wijzigingen in de verordening
Brussel I (herschikking) worden voorgesteld: ·
Bepalingen die de verhouding regelen tussen de
UPC-overeenkomst en het protocol bij het Benelux-Verdrag uit 1965 enerzijds en
de verordening Brussel I anderzijds; ·
Bepalingen die de uniforme jurisdictieregels
aanvullen met betrekking tot verweerders uit derde landen in bij het eengemaakt
octrooigerecht en het Benelux Gerechtshof aanhangig gemaakte geschillen in
burgerlijke en handelszaken waarop de UPC-overeenkomst of het protocol bij het
Benelux-Verdrag van 1965 van toepassing is. Deze wijzigingen zijn gecombineerd in vier
nieuwe bepalingen, de artikelen 71 bis tot en met 71 quinquies van de
verordening Brussel I. 3.1. De expliciete opneming van het
eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof als “gerechten” in de zin
van de verordening Brussel I (herschikking) Ten gevolge van de interne
bevoegdheidsverdeling binnen het eengemaakt octrooigerecht is het mogelijk dat
een verweerder tegenover een afdeling moet verschijnen in een andere lidstaat
dan de lidstaat van het gerecht dat volgens de verordening Brussel I bevoegd
is. Een Nederlandse verweerder bijvoorbeeld, die verwacht op grond van artikel
4, lid 1, van de verordening Brussel I (herschikking) te worden opgeroepen voor
het gerecht van zijn woonplaats, kan voor de bevoegde centrale, regionale of
lokale afdeling worden gedaagd, die in Frankrijk, Duitsland of het Verenigd
Koninkrijk kan liggen (of in eender welke lidstaat, afhankelijk van waar
regionale of lokale afdelingen zullen worden opgezet). Dit is ook relevant
wanneer de verweerder woonachtig is of zijn gewone verblijfplaats heeft in een
lidstaat die geen overeenkomstsluitende partij bij de UPC-overeenkomst is (zo
moest een in Spanje woonachtige licentiehouder een verplichting uit hoofde van
de licentieovereenkomst in Nederland nakomen; de procedure wordt bij de Duitse
centrale afdeling aanhangig gemaakt in plaats van in Nederland als plaats van
uitvoering van de verplichting). Zo ook kan als gevolg van de overdracht van
bevoegdheden aan het Benelux-Gerechtshof een verweerder, en ook een verweerder
uit een niet-verdragsluitende lidstaat, voor een gerecht worden gedaagd dat
niet in de lidstaat ligt van het gerecht dat volgens de regels van de verordening
Brussel I bevoegd is. Artikel 71 van de verordening Brussel I laat weliswaar
ruimte voor reeds bestaande verdragen over bijzondere onderwerpen, maar staat
geen nieuwe verdragen over bijzondere onderwerpen toe. Daarom is het
noodzakelijk te verduidelijken dat zowel het eengemaakt octrooigerecht als het
Benelux-Gerechtshof moet worden beschouwd als een gerecht van een lidstaat in
de zin van de verordening Brussel I, zodat ervoor wordt gezorgd dat de
verordening volledig op deze gerechten van toepassing is. De verordening Brussel I (herschikking) geeft
geen definitie van het begrip "gerecht". Zij beperkt zich ertoe in
artikel 3 voor de toepassing van de verordening Brussel I bepaalde specifieke
autoriteiten onder het begrip "gerecht" te laten vallen. In overweging
11 wordt echter duidelijk gemaakt dat onder “gerecht” ook moet worden begrepen,
een gerecht dat aan verscheidene lidstaten gemeenschappelijk is. Overweging 11
verwijst expliciet naar het Benelux-Gerechtshof voor zover dit bevoegd is voor
binnen het toepassingsgebied van de Verordening Brussel I (herschikking)
vallende zaken. Overweging 11 verduidelijkt dat door een dergelijk
gemeenschappelijk gerecht gegeven beslissingen overeenkomstig de Verordening
Brussel I moeten worden erkend en ten uitvoer gelegd. Een overweging heeft
echter geen bindende werking en kan niet voldoende rechtszekerheid bieden dat
de respectieve internationale overeenkomsten in overeenstemming zijn met de
Verordening Brussel I (herschikking), en met name met artikel 71 daarvan. Daarom
is een specifieke wetgevingswijziging noodzakelijk. Deze wijziging volgt de
benadering die in artikel 3 van de verordening is gekozen met betrekking tot de
Hongaarse notarissen en de Zweedse gerechtsdeurwaarderinstanties; daarbij
worden het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof expliciet onder
het begrip “gerecht” van de verordening begrepen. Omwille van de leesbaarheid
worden alle noodzakelijke wijzigingen met betrekking tot de overeenkomsten
inzake het UPC en het Benelux-Gerechtshof in vier nieuwe bepalingen
gecombineerd ( de nieuwe artikelen 71 bis tot en met 71 quinquies). Door duidelijk te maken dat zowel het
eengemaakt octrooigerecht als het Benelux-Gerechtshof als “gerecht” in de zin
van de Verordening Brussel I (herschikking) moet worden beschouwd, zal ervoor
worden gezorgd dat de internationale bevoegdheid van deze gerechten wordt
bepaald door de Verordening Brussel I; met name zal worden gewaarborgd dat
verweerders die op grond van de regels van de Verordening Brussel I zouden verwachten
voor het gerecht van een bepaalde lidstaat te worden opgeroepen, ofwel voor een
afdeling van het eengemaakt octrooigerecht ofwel voor het Benelux-Gerechtshof
kunnen worden opgeroepen in een andere lidstaat dan die van de nationale
gerechten die op grond van de Verordening Brussel I bevoegd zijn. Wil er voor
verweerders sprake zijn van rechtszekerheid en juridische voorspelbaarheid, dan
moet deze verandering van territoriale bevoegdheid duidelijk in de tekst van de
Verordening Brussel I worden aangegeven. 3.2. De werking van de bevoegdheidsregels
met betrekking tot het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof
enerzijds en de gerechten van de lidstaten die geen overeenkomstsluitende
partij zijn bij het UPC of het protocol bij het Benelux-Verdrag van 1965
anderzijds Om volledige transparantie te bieden inzake de
gecombineerde en coherente toepassing van de respectieve internationale
overeenkomsten en de Verordening Brussel I (herschikking), moet deze laatste
voorschrijven hoe de bevoegdheidsregels van de Verordening Brussel I
(herschikking) van toepassing zijn op het eengemaakt octrooigerecht en het
Benelux-Gerechtshof, net zoals artikel 71 van de Verordening Brussel I
(herschikking) dat doet voor andere internationale verdragen over bijzondere
onderwerpen. Dergelijke verduidelijkingen zijn bijvoorbeeld ook te vinden in de
artikelen 64 en 67 van het Verdrag van Lugano uit 2007 over de rechterlijke
bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in
burgerlijke en handelszaken. De nieuwe regel in artikel 71 ter bepaalt dus
dat het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof steeds
rechtsbevoegdheid hebben wanneer een nationaal gerecht van een van de
respectieve overeenkomstsluitende staten op grond van de regels van de
Verordening Brussel I (herschikking) bevoegdheid zou hebben. A contrario hebben
het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof geen rechtsbevoegdheid
wanneer geen enkel nationaal gerecht van een overeenkomstsluitende lidstaat
bevoegdheid heeft op grond van de Verordening Brussel I (bijvoorbeeld wanneer
op grond van de Verordening Brussel I (herschikking) de gerechten van een
niet-overeenkomstsluitende lidstaat bevoegd zouden zijn). 3.3. De aanvulling van de
bevoegdheidsregels met betrekking tot verweerders uit derde landen. Artikel 31 van de UPC-overeenkomst bepaalt dat
de internationale rechtsmacht van het eengemaakt octrooigerecht wordt
vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1215/2012 of, in voorkomend
geval, op grond van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verdrag van
Lugano). In zoverre in de Verordening Brussel I (herschikking) en het Verdrag
van Lugano van 2007 de rechtsbevoegdheid wordt bepaald door te verwijzen naar
de nationale wetgeving (zie artikel 6 van die verordening en artikel 4 van het
Verdrag van Lugano), wordt echter niet bepaald welke regels van toepassing
dienen te zijn om de bevoegdheid vast te stellen van gerechten die aan verscheidene
lidstaten gemeenschappelijk zijn, zoals het eengemaakt octrooigerecht en het
Benelux-Gerechtshof. Bovendien zou een verwijzing naar de een of andere
nationale wetgeving voor de verschillende afdelingen van het eengemaakt
octrooigerecht leiden tot een ongelijke toegang tot de rechter in een
eengemaakte regeling inzake rechterlijke bevoegdheid, waarvoor geen objectieve
rechtvaardiging bestaat. Voor een
soortgelijk probleem is reeds een oplossing gezocht in de bestaande verordening
inzake het gemeenschapsmerk (Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake
het Gemeenschapsmerk) en de Gemeenschapsmodellenverordening (Verordening (EG)
nr. 6/2002 van de Raad betreffende Gemeenschapsmodellen), die elk een volledige
reeks uniforme regels bevatten inzake rechtsbevoegdheid ten opzichte van
verweerders uit derde landen. Het is daarom
noodzakelijk de bevoegdheidsregels van de Verordening Brussel I (herschikking)
aan te vullen voor zaken die onder de bevoegdheid van het eengemaakt
octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof vallen voor zover het om verweerders
gaat die in landen buiten de Europese Unie wonen. In sommige gevallen is reeds
sprake van uniforme bevoegdheidsregels (zoals de exclusieve bevoegdheid met
betrekking tot de registratie of geldigheid van octrooien, overeenkomsten
inzake forumkeuze), in andere echter niet (zoals procedures inzake
octrooi-inbreuk, licentieovereenkomsten, bij ontbreken van forumkeuze). Het nieuwe voorstel breidt daarom in artikel
71 ter, lid 2, de bevoegdheidsregels van de verordening uit tot geschillen
waarbij in derde landen woonachtige verweerders betrokken zijn. Bovendien is de
bevoegdheid van het eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof om
voorlopige maatregelen te treffen, met inbegrip van beschermingsmaatregelen, zelfs
gewaarborgd wanneer de gerechten van derde landen bevoegd zijn om van het
bodemgeschil kennis te nemen. Deze uitbreiding zal van toepassing zijn
onverminderd de overeenkomst van 2005 tussen de Europese Gemeenschap en het
Koninkrijk Denemarken betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en
de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, welke
reeds de situatie van Deense verweerders regelt en het Verdrag van Lugano uit
2007 over hetzelfde onderwerp, dat reeds de situatie van Zwitserse, Noorse en
IJslandse verweerders regelt. Door deze uitbreiding zal de toegang tot het
eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof gewaarborgd zijn ongeacht
of de verweerder al of niet in een EU-lidstaat woonachtig is. Bovendien is deze
toegang gewaarborgd ongeacht de instantie of afdeling binnen het eengemaakt
octrooigerecht waar een vordering aanhangig is gemaakt. Bovendien stelt het nieuwe voorstel in artikel
71 ter, lid 3, een aanvullend forum vast voor geschillen waarbij buiten de EU
woonachtige verweerders zijn betrokken. Het voorstel bepaalt dat een verweerder
uit een land buiten de EU voor het gerecht kan worden gedaagd van de plaats
waar zich aan hem toebehorende roerende activa bevinden mits de waarde van die
activa niet onbeduidend is in vergelijking met de waarde van de vordering en
het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte
gerecht. De bevoegdheid van het forum van de plaats van de activa vormt een
tegenwicht voor het feit dat de verweerder zich niet in de Unie bevindt. In een
groot aantal lidstaten bestaat er al een dergelijke regel, die als voordeel
heeft dat een beslissing ten uitvoer kan worden gelegd in de staat waar zij
werd gegeven. Deze regel past beter in de algemene filosofie van de Verordening
Brussel I (herschikking) dan andere regels inzake subsidiaire bevoegdheid,
zoals die van de hierboven genoemde verordeningen inzake het gemeenschapsmerk
en inzake gemeenschapsmodellen, op grond waarvan een procedure tegen een
verweerder uit een derde staat met name kan worden aangespannen bij de
gerechten van de lidstaat waar de klager woonachtig is (forum actoris).
Een forum dat op de plaats van activa is gebaseerd, kan de bevoegdheid van het
eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof waarborgen in situaties
waarin de uitgebreide bevoegdheidsregels van de verordening niet tot
bevoegdheid zouden leiden en een dergelijke bevoegdheid passend kan zijn. Met
betrekking tot het eengemaakt octrooigerecht bijvoorbeeld zou een op de plaats van
de activa gebaseerde bevoegdheid ervoor zorgen dat het gerecht bevoegd zou zijn
ten opzichte van een Turkse verweerder die inbreuk maakt op een Europees
octrooi dat in verschillende lidstaten en in Turkije geldig is. 3.4. De werking van de bepalingen inzake
aanhangigheid en daarmee verband houdende maatregelen met betrekking tot het
eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof enerzijds en de gerechten
van de lidstaten die geen overeenkomstsluitende partij zijn bij de
UPC-overeenkomst of het protocol bij het Verdrag van 1965 anderzijds In het nieuwe artikel 71 quater wordt
bovendien bepaald dat de regels inzake aanhangigheid en daarmee verband
houdende maatregelen van de Verordening Brussel I (herschikking) van toepassing
zijn tussen het eengemaakt octrooigerecht of het Benelux-Gerechtshof enerzijds
en de gerechten van niet-overeenkomstsluitende lidstaten anderzijds. Tot slot
wordt in dit artikel ook bepaald dat de regels van de Verordening Brussel I
(herschikking) van toepassing zijn wanneer tijdens de in artikel 83, lid 1, van
de UPC-overeenkomst bedoelde overgangsperiode een procedure wordt ingeleid bij
het eengemaakt octrooigerecht enerzijds en de nationale gerechten van de
lidstaten die partij zijn bij die overeenkomst, anderzijds. 3.5. De werking van de regels inzake de
erkenning en de tenuitvoerlegging met betrekking tot lidstaten die de
UPC-overeenkomst hebben geratificeerd en de lidstaten die dat niet hebben
gedaan Wil er sprake van volledige transparantie zijn
wat betreft de gecombineerde en samenhangende toepassing van de respectieve
internationale overeenkomsten en de Verordening Brussel I (herschikking), dan
moet deze laatste voorschrijven hoe de regels inzake de erkenning en
tenuitvoerlegging van de Verordening Brussel I (herschikking) van toepassing
zijn op de betrekkingen tussen de lidstaten die partij bij de respectieve
internationale overeenkomsten zijn en de lidstaten die dat niet zijn.
Soortgelijke bepalingen zijn opgenomen in artikel 71 van de Verordening Brussel
I (herschikking) met betrekking tot andere internationale overeenkomsten of
verdragen over een bijzonder onderwerp en in de artikelen 64 en 67 van het
Verdrag van Lugano uit 2007 over de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Het nieuwe artikel 71 quinquies regelt dus de
erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen van het eengemaakt
octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof in lidstaten die geen
overeenkomstsluitende partij bij de respectieve internationale overeenkomsten
zijn, alsmede de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die zijn
gegeven in lidstaten die geen overeenkomstsluitende partij bij deze
overeenkomsten zijn in zaken waarop die overeenkomsten van toepassing zijn en
die in de lidstaten die overeenkomstsluitende partij bij de internationale
overeenkomsten zijn, moeten worden erkend en tenuitvoergelegd. 2013/0268 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot wijzigng van Verordening (EG) nr. 1215/2012
betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging
van beslissingen in burgerlijke en handelszaken HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, met name artikel 67, lid 4, onder a), c) en e), en
artikel 81, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[4],
Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) Op 19 februari 2013 heeft een
aantal lidstaten een overeenkomst inzake een eengemaakt octrooigerecht
ondertekend. In deze overeenkomst is bepaald dat deze niet in werking zal
treden vóór de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding
van de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1215/2012 inzake de verhouding van
deze laatste verordening tot de overeenkomst. (2) Op 15 oktober 2012 hebben de
drie lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de
instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, een protocol ondertekend
tot wijziging van dit verdrag. Daarbij werd de mogelijkheid in het leven
geroepen het Benelux-Gerechtshof bepaalde bevoegdheden te verlenen met
betrekking tot specifieke aangelegenheden die binnen de werkingssfeer van
Verordening (EU) nr. 1215/2012 vallen. (3) De verhouding tussen de
bovengenoemde internationale overeenkomsten en Verordening (EU) nr. 1215/2012
moet worden geregeld. (4) Het eengemaakt octrooigerecht
en het Benelux-Gerechtshof moeten als gerechten in de zin van deze verordening
worden aangemerkt teneinde te zorgen voor rechtszekerheid en voorspelbaarheid
voor verweerders die in een andere lidstaat voor deze gerechten kunnen worden
gedaagd dan de door de regels van deze verordening aangewezen lidstaat. (5) Het eengemaakt octrooigerecht
en het Benelux-Gerechtshof moeten bevoegdheid kunnen uitoefenen ten aanzien van
niet in een lidstaat woonachtige verweerders. Voor zover het om zaken gaat die
onder de bevoegdheid van het eengemaakt octrooigerecht en het
Benelux-Gerechtshof vallen, moeten de regels van deze verordening daarom van
toepassing zijn op verweerders die woonachtig zijn in lidstaten buiten de Unie.
De bestaande bevoegdheidsregels waarborgen een nauw verband tussen procedures
waarop deze verordening van toepassing is en het grondgebied van de lidstaten,
wat het rechtvaardigt om deze toe te passen ongeacht de woonplaats van de
verweerder. Bovendien moet deze verordening bepalen in welke gevallen het
eengemaakt octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof subsidiaire bevoegdheid
kunnen hebben. (6) De regels van deze
verordening inzake aanhangigheid en daarmee verband houdende maatregelen, die
gericht zijn op het voorkomen van parallelle procedures en onverenigbare
beslissingen, dienen van toepassing te zijn wanneer procedures worden ingeleid
bij gerechten van lidstaten waar de bovengenoemde internationale overeenkomsten
van toepassing zijn en bij gerechten van lidstaten waar deze overeenkomsten
niet van toepassing zijn. (7) De regels van deze
verordening inzake aanhangigheid en daarmee verband houdende maatregelen moeten
eveneens van toepassing zijn wanneer tijdens de in artikel 83, lid 1, van de
overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht bedoelde
overgangsperiode procedures betreffende bepaalde soorten geschillen inzake
Europese octrooien als gedefinieerd in die bepaling, worden ingeleid bij het
eengemaakt octrooigerecht enerzijds en een nationaal gerecht van een lidstaat
die partij is bij de UPC-overeenkomst anderzijds. (8) Beslissingen die zijn gegeven
door het eengemaakt octrooigerecht of het Benelux-Gerechtshof moeten
overeenkomstig deze verordening worden erkend en ten uitvoer gelegd in lidstaten
die geen overeenkomstsluitende partij zijn bij de respectieve internationale
overeenkomsten. (9) Beslissingen die zijn gegeven
door gerechten van lidstaten die geen overeenkomstsluitende partij zijn bij de
respectieve internationale overeenkomsten, moeten overeenkomstig deze
verordening in andere lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd blijven worden. (10) Deze verordening moet tegelijk
met Verordening (EU) nr. 1215/2012 van toepassing worden opdat de
UPC-overeenkomst passend in werking kan treden en bevoegdheden doeltreffend aan
het Benelux-Gerechtshof kunnen worden overgedragen. (11) Verordening (EU) nr. 1215/2012
dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Artikel 1 (1) In Verordening (EU) nr. 1215/2012
wordt aan het einde van overweging 14 de volgende nieuwe zin toegevoegd: “In zaken waarin gerechten die gemeenschappelijk
zijn aan verscheidene lidstaten, bevoegd zijn ten aanzien van zaken die binnen
het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten eveneens uniforme
bevoegdheidsregels ongeacht de woonplaats van de verweerder van toepassing
zijn.” (2) In Verordening (EU) nr. 1215/2012
worden de volgende artikelen 71 bis, 71 ter, 71 quater en 71 quinquies
ingevoegd: “Artikel 71
bis 1. Voor de toepassing van deze verordening
wordt onder een gerecht dat gemeenschappelijk is aan verscheidene lidstaten
(“gemeenschappelijk gerecht”) een gerecht van een lidstaat verstaan dat op
grond van de overeenkomst waarbij het is opgericht, bevoegd is in burgerlijke
en handelszaken in de zin van deze verordening. 2. Voor de toepassing van deze verordening
worden de volgende gerechten geacht een gemeenschappelijk gerecht te zijn: a) het bij de op 19 februari 2013
ondertekende overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht
(“UPC-overeenkomst”) opgerichte eengemaakt octrooigerecht; b) het bij het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende
de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (de
“Benelux-overeenkomst”) opgerichte Benelux-Gerechtshof. Artikel 71
ter De bevoegdheid van een gemeenschappelijk gerecht
wordt als volgt bepaald: 1. Het gemeenschappelijk gerecht is bevoegd
in die gevallen waarin de gerechten van een lidstaat die partij is bij een
overeenkomst tot oprichting van een gemeenschappelijk gerecht, op grond van
deze verordening bevoegd zijn in een zaak waarop die overeenkomst van
toepassing is. 2. Wanneer de verweerder niet in een
lidstaat woonachtig is en de bevoegdheid te zijnen aanzien door deze
verordening niet anderszins is geregeld, zijn de bepalingen van hoofdstuk II
van toepassing als ware de verweerder in een lidstaat woonachtig. Artikel 35 is
ook van toepassing wanneer de gerechten van niet-lidstaten bevoegd zijn om van
het bodemgeschil kennis te nemen. 3. Wanneer de verweerder niet in een
lidstaat woonachtig is en er geen gerecht van een lidstaat op grond van deze
verordening bevoegd is, kan de verweerder voor een gemeenschappelijk gerecht
worden gedaagd wanneer: a) de verweerder eigendom heeft in een
lidstaat die partij is bij de overeenkomst tot oprichting van het
gemeenschappelijk gerecht; b) de waarde van de eigendom niet
onbeduidend is in vergelijking met de waarde van de vordering; c) het geschil voldoende nauw verbonden is
met een van de lidstaten die partij zijn bij de overeenkomst tot oprichting van
het gemeenschappelijk gerecht. Artikel 71
quater 1. De artikelen 29 tot en met 32 zijn van
toepassing wanneer een procedure wordt ingeleid bij een gemeenschappelijk
gerecht en bij een gerecht van een lidstaat die geen partij is bij de
overeenkomst tot oprichting van dat gemeenschappelijk gerecht. 2. De artikelen 29 tot en met 32 zijn van
toepassing wanneer tijdens de in artikel 83, lid 1, van de UPC-overeenkomst
bedoelde overgangsperiode een procedure wordt ingeleid bij het eengemaakt
octrooigerecht en bij een gerecht van een lidstaat die partij is bij de
UPC-overeenkomst. Artikel 71
quinquies Ten aanzien van erkenning en tenuitvoerlegging is
deze verordening van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van a) beslissingen van het eengemaakt
octrooigerecht en het Benelux-Gerechtshof die moeten worden erkend en ten
uitvoer gelegd in lidstaten die geen partij bij de UPC- of de
Benelux-overeenkomst zijn; en b) beslissingen van de gerechten van
lidstaten die geen partij bij de UPC- of de Benelux-overeenkomst zijn, die
moeten worden erkend en ten uitvoer gelegd in lidstaten die partij bij deze
overeenkomsten zijn.” Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van
de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 10
januari 2015. Deze verordening is verbindend in al
haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig
de Verdragen. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter [1] PB L 351 van 20. 12. 2012, blz. 1. [2] Verordening (EU) nr. 1257/2012 van het Europees
Parlement en de Raad tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het
gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming, PB L X; Verordening
(EU) nr. 1260/2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het
gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de
toepasselijke vertaalregelingen, PB L [3] SEC(2010) 1547 definitief van 14.12.2010. [4] PB C […] van […], blz. […].