EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1300

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Groenboek inzake het recht op gezinshereniging van onderdanen van derde landen die in de Europese Unie verblijven (Richtlijn 2003/86/EG) (COM(2011) 735 final)

OJ C 229, 31.7.2012, p. 72–76 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

31.7.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 229/72


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Groenboek inzake het recht op gezinshereniging van onderdanen van derde landen die in de Europese Unie verblijven (Richtlijn 2003/86/EG)

(COM(2011) 735 final)

2012/C 229/14

Rapporteur: de heer PÎRVULESCU

De Commissie heeft op 15 november 2011 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over het

Groenboek inzake het recht op gezinshereniging van onderdanen van derde landen die in de Europese Unie verblijven (Richtlijn 2003/86/EG)

COM(2011) 735 final.

De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 18 april 2012 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 23 en 24 mei 2012 gehouden 481e zitting (vergadering van 23 mei 2012) onderstaand advies uitgebracht dat met 131 stemmen vóór en 5 tegen, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1   Gezinshereniging wordt in zowel het programma van Stockholm als het Europees pact inzake immigratie en asiel als een beleidsterrein gedefinieerd dat op EU-niveau voortdurend moet worden ontwikkeld, met name op het punt van integratiemaatregelen. In 2003 zijn gemeenschappelijke Europese immigratievoorschriften vastgesteld. Daarin zijn de voorwaarden vastgelegd inzake het recht op gezinshereniging voor onderdanen van derde landen in de EU.

1.2   In de richtlijn zijn de voorwaarden voor toelating en vestiging vastgelegd op grond waarvan gezinsleden van onderdanen van derde landen zich bij een onderdaan van een niet-EU-land die reeds legaal in een lidstaat verblijft, kunnen voegen. De richtlijn is niet van toepassing op EU-burgers.

1.3   De Commissie heeft in haar eerste verslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn (COM(2008) 610 final) de problemen en tekortkomingen daarvan op nationaal niveau in kaart gebracht.

1.4   De Commissie achtte het noodzakelijk om een openbaar debat te lanceren over gezinshereniging en de aandacht te vestigen op een aantal aspecten inzake de tenuitvoerlegging van de richtlijn. Deze vormen het thema van dit groenboek. Alle betrokken partijen zijn verzocht om antwoord te geven op de verschillende vragen over de manier waarop de regels inzake gezinshereniging op EU-niveau het beste kunnen worden uitgevoerd.

1.5   Afhankelijk van de resultaten van de raadpleging zal de Commissie besluiten of het noodzakelijk is om verdere concrete beleidsmaatregelen te nemen (zoals aanpassing van de richtlijn, formulering van interpretatierichtsnoeren of handhaving van de status-quo).

2.   Algemene opmerkingen

2.1   Het Europees Economisch en Sociaal Comité juicht het plan van de Europese Commissie voor een brede openbare raadpleging over de richtlijn gezinshereniging toe. Als vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld zal het EESC zijn steun verlenen bij de organisatie van deze raadpleging en een advies uitbrengen op basis van zijn ervaring.

2.2   Het EESC stelt met bezorgdheid vast dat debatten over immigratievraagstukken in het huidige politieke en sociaaleconomische klimaat zeer gevoelig liggen. De financiële en economische crisis heeft de intermenselijke solidariteit geen goed gedaan en zelfs het pad geëffend voor radicalisering van het discours en de beleidsmaatregelen. Door de demografische en economische vooruitzichten in Europa is het noodzakelijk dat de EU haar deuren opent voor burgers uit derde landen die zich hier willen vestigen. Ondanks de huidige schommelingen op de arbeidsmarkt moet de Europese samenleving open blijven voor migranten. Hoewel het debat over gezinshereniging noodzakelijk is, kan het in het kader van het immigratiebeleid ertoe leiden dat er vraagtekens worden gezet bij de bestaande regels en praktijken, die vaak belangrijke stappen vormen op weg naar de verwezenlijking van beleidsdoelstellingen.

2.3   Het EESC steunt dit debat en zal bovenal alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de stem van het maatschappelijk middenveld een constructieve factor wordt bij de verwezenlijking van deze agenda. Welke politieke en economische problemen de Europese samenlevingen ook het hoofd moeten bieden, de grondslagen van het Europese project, dat wil zeggen de naleving van de grondrechten, moeten overeind blijven en worden versterkt.

2.4   Het is goed dat de Europese Commissie zich open opstelt ten aanzien van het maatschappelijk middenveld en de academische wereld. Beide hebben de richtlijn inhoudelijk en qua toepassing meerdere malen aan een kritisch onderzoek onderworpen. Daarbij zij ook gewezen op de positieve rol van het Europees integratieforum, dat de gestructureerde dialoog tussen de Europese instellingen en de verschillende stakeholders op het gebied van migratie en integratie bevordert.

2.5   Volgens het EESC zou de discussie over de richtlijn en de impact daarvan zich moeten richten op de praktische aspecten van de tenuitvoerlegging en zou, wederom via een raadpleging van de betrokken partijen, in een volgende fase moeten worden vastgesteld welke maatregelen er moeten worden genomen en welke instrumenten daarbij moeten worden gebruikt.

2.6   Het debat in verband met de richtlijn dient plaats te vinden in het licht van de talrijke handvesten en internationale verdragen over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het gezin en gezinsleden, en dan met name kinderen. Het recht op bescherming van het privéleven en het familie- en gezinsleven is, ongeacht de nationaliteit van de persoon in kwestie, een grondrecht en dient ook als zodanig te worden beschouwd. Dit recht is in diverse documenten verankerd, zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 12, 16 en 25), het Verdrag inzake de rechten van het kind, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 7), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (artikel 8, 9, 24 en 25) en het Europees Sociaal Handvest (artikel 16).

2.7   Het EESC acht de discussie over de richtlijn noodzakelijk en opportuun aangezien de empirische gegevens inzake gezinshereniging zich opstapelen. Bovendien moet er gelijke tred worden gehouden met de ontwikkeling van technologische middelen (bijv. DNA-testen) die kunnen worden gebruikt in de procedures voor het toekennen van verblijfsvergunningen. Een ander aspect dat niet over het hoofd mag worden gezien, is de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie.

2.8   Hoewel er op het gebied van migratie veel gegevens voorhanden zijn, wijst het EESC erop dat er ten aanzien van zeer heikele kwesties als fraude en gedwongen huwelijken onvoldoende bewijsmateriaal is om daartoe beleidsmaatregelen uit te stippelen. Het adviseert dan ook om over deze gevoelige en belangrijke materie met name kwalitatieve gegevens te blijven verzamelen.

3.   Specifieke opmerkingen

3.1   Toepassingsgebied. Wie is gezinshereniger in de zin van de richtlijn?

Vraag 1

Is het toepassen van deze voorwaarden (redelijk uitzicht op een permanent verblijfsrecht ten tijde van het verzoek (artikel 3) en een wachttijd voorafgaand aan de hereniging (artikel 8)) de beste manier om te bepalen wie gezinshereniger kan zijn?

3.1.1   De voorwaarde dat er een reden moet zijn om te verwachten dat de gezinshereniger een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend, is volgens het EESC juridisch gezien zeer onduidelijk en kan in zeer nauwe zin worden opgevat. Derhalve zou als voorwaarde slechts moeten worden vermeld dat de gezinshereniger in het bezit is van een verblijfstitel die ten minste één jaar geldig is, en zou de tweede voorwaarde inzake de met reden omklede verwachting moeten worden geschrapt.

3.1.2   De minimale wachttijd kan eveneens tot problemen leiden. Het recht op gezinsleven en een persoonlijke levenssfeer is een grondrecht. Door de toepassing van dit recht zullen, zo denkt het EESC, gezinsherenigers in de zin van de richtlijn gerechtigd zijn om gezinsherenigingsprocedures te starten zodra ze in het bezit zijn van een verblijfstitel, en zal de minimumverblijfsduur komen te vervallen.

3.1.3   Het EESC begrijpt dat er op het punt van status en bescherming een verschil bestaat tussen hoogopgeleide en minder opgeleide migranten. Toch zou het willen benadrukken dat de Europese economie al deze migranten evenzeer nodig heeft en dat er op het punt van rechten en de bescherming van het gezinsleven en de persoonlijke levenssfeer geen onderscheid mag worden gemaakt op grond van opleiding.

3.2   In aanmerking komende gezinsleden. Dwingende bepalingen – het kerngezin

Vraag 2

Is het legitiem om een minimumleeftijd voor de echtgenoot te hanteren die afwijkt van de meerderjarigheidsleeftijd van een lidstaat?

Zijn er andere manieren om gedwongen huwelijken in het kader van gezinshereniging te voorkomen en zo ja, welke?

Beschikt u over duidelijk bewijs dat gedwongen huwelijken een reëel probleem vormen? Zo ja, hoe groot is dit probleem (vermeld cijfers) en hangt het samen met de regels voor gezinshereniging (vaststelling van een minimumleeftijd die afwijkt van de meerderjarigheidsleeftijd)?

3.2.1   Het EESC acht de minimumleeftijdseis een inefficiënt instrument voor de aanpak van gedwongen huwelijken. Bovendien druist het in tegen het fundamentele recht op gezinsleven. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om na gezinshereniging op het grondgebied van een lidstaat via onderzoeken of gesprekken nader te bekijken om wat voor soort huwelijk het eigenlijk gaat. Om gedwongen huwelijken, waardoor bijna uitsluitend vrouwen worden getroffen, beter te kunnen achterhalen zou er een systeem van prikkels moeten worden ingevoerd voor personen die toegeven dat ze onder dwang zijn getrouwd. Een (maar zeker niet de enige) oplossing zou kunnen zijn dat dergelijke personen een verblijfstitel van minstens een jaar krijgen aangeboden. Het EESC beschikt niet over duidelijke bewijzen inzake gedwongen huwelijken en beveelt aan om de Europese Commissie en andere gespecialiseerde organen te betrekken bij het verzamelen van de betreffende gegevens.

Vraag 3

Hecht u enig belang aan het handhaven van de standstillclausules die niet door de lidstaten worden gebruikt, zoals die betreffende kinderen ouder dan 15 jaar?

3.2.2   Het EESC acht het handhaven van beide clausules niet noodzakelijk. De eerste clausule, inzake de integratievoorwaarden voor minderjarigen van ouder dan twaalf jaar, wordt slechts door één lidstaat toegepast. Bovendien bestaat het gevaar dat de vaststelling van noodzakelijke integratievoorwaarden niet overal op dezelfde wijze verloopt en gepaard gaat met willekeur, waardoor de rechten van personen in een kwetsbare situatie, zoals minderjarigen, worden aangetast. De tweede clausule, inzake minderjarigen van ouder dan vijftien jaar, is eveneens problematisch en wordt door geen enkele lidstaat toegepast. Ethisch gezien begeeft men zich op glad ijs door van een minderjarige te vragen om andere gronden dan gezinshereniging aan te voeren, aangezien gezinshereniging plaatsvindt overeenkomstig een recht dat is verankerd in alle internationale verdragen inzake de bescherming van het kind.

3.3   Facultatieve clausules – overige gezinsleden

Vraag 4

Zijn de regels voor de in aanmerking komende gezinsleden adequaat en ruim genoeg om rekening te houden met de verschillende definities van het gezin naast die van het kerngezin?

3.3.1   Deze regels zijn ontoereikend omdat er noch in de derde landen, noch in de lidstaten één algemene definitie van gezin bestaat. De EU beschikt niet over een rechtsgrondslag om het gezin te definiëren, maar wel over instrumenten om discriminatie te voorkomen. De regels voor gezinshereniging moeten flexibel zijn, zodat daar verschillende op nationaal niveau erkende gezinsvormen (waaronder huwelijken tussen mensen van hetzelfde geslacht, eenoudergezinnen, geregistreerde partnerschappen enz.) onder vallen en er ook rekening kan worden gehouden met andere verwantschapsrelaties.

3.3.2   Aangezien meer dan de helft van de lidstaten gebruik hebben gemaakt van de facultatieve clausule en hebben gestipuleerd dat ook ouders van echtgenoten/echtgenotes voor gezinshereniging in aanmerking komen, acht het EESC het zinvol om deze facultatieve clausule te handhaven. Op die manier kunnen de lidstaten desgewenst ook andere categorieën personen in aanmerking laten komen voor gezinshereniging, zoals bijvoorbeeld schoonouders, die een gunstige rol kunnen spelen bij de emotionele en intellectuele ontwikkeling van hun kleinkinderen.

3.4   Vereisten voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging – integratiemaatregelen

Vraag 5

Wordt met deze maatregelen het doel van integratie bereikt? Hoe kan dit in de praktijk worden beoordeeld?

Welke integratiemaatregelen zijn het doeltreffendst?

Zou u het nuttig vinden deze maatregelen nader vast te stellen op EU-niveau?

Zou u maatregelen vóór de toegang aanbevelen?

Zo ja, hoe kan worden gewaarborgd dat dergelijke maatregelen niet leiden tot overmatige belemmeringen voor gezinshereniging (zoals onevenredige kosten of eisen) en dat zij rekening houden met individuele omstandigheden als leeftijd, analfabetisme, handicap en opleidingsniveau?

3.4.1   Het EESC juicht de integratiemaatregelen toe, zolang die niet als belemmeringen voor gezinshereniging zijn bedoeld of ingevoerd, maar tot voordeel strekken van gezinsherenigers en hun gezinsleden. Integratiemaatregelen dienen te worden getroffen op het grondgebied van de EU-lidstaat, niet op dat van het derde land.

3.4.2   In de Europese agenda voor de integratie van onderdanen van derde landen is een instrumentarium (Integration Toolbox) vastgesteld, waarvan gebruik zou kunnen worden gemaakt. Het EESC acht het noodzakelijk dat bij dit instrumentarium de nadruk wordt gelegd op taalonderwijs, maar ook op formele en non-formele educatie. Het heeft er meermaals op gewezen dat onderwijs cruciaal is voor een geslaagde integratie. Bij het gebruik van het instrumentarium moet rekening worden gehouden met de demografische kenmerken en de sociaaleconomische omstandigheden van het gezin. Minderjarigen zouden bij formele en non-formele educatieprogramma's moeten worden betrokken en volwassenen en ouderen zouden moeten deelnemen aan programma's op het gebied van taalonderwijs, beroepsopleiding en e-insluiting. Dit kan de betrokken gezinsleden helpen om een bijdrage te leveren aan de economie en samenleving van niet alleen hun gastland, maar ook hun herkomstland.

3.4.3   Volgens het EESC dienen maatregelen vóór binnenkomst te worden vermeden. Idealiter beschikken leden van in de EU herenigde gezinnen over enige taalvaardigheid en hebben ze qua cultuur en onderwijs een bepaalde basis, waardoor ze gemakkelijker integreren. Daar waar dat niet zo is, moet dit echter niet als een voorwaarde voor hereniging worden ingevoerd. Afgezien van het feit dat er ongerechtvaardigde belemmeringen (bijv. leges) worden opgeworpen, is het ook mogelijk dat de institutionele infrastructuur van de EU-lidstaten en de derde landen dergelijke maatregelen niet kunnen bolwerken. Integratiemaatregelen op het grondgebied van de lidstaten zorgt mogelijkerwijs voor een betere bescherming van gezinsleden, meer ondersteuning door gezinsherenigers en een grotere kans op een geslaagde integratie. Ngo's kunnen een belangrijke rol spelen bij integratie. Toch komt de hoofdrol hierbij aan overheden toe, aangezien zij de juridische verantwoordelijkheid dragen en over de middelen beschikken die nodig zijn voor integratie.

3.5   Wachttijd in verhouding tot de opnamecapaciteit

Vraag 6

Is het, gezien de toepassing ervan, noodzakelijk en gerechtvaardigd om een dergelijke afwijking in de richtlijn te behouden om te voorzien in een wachttijd van drie jaar vanaf de indiening van het verzoek?

3.5.1   Het EESC denkt niet dat het gerechtvaardigd is om dit te handhaven, aangezien maar één lidstaat gebruik heeft gemaakt van deze afwijking. Bovendien moet er bij het besluit tot toekenning van een verblijfstitel rekening worden gehouden met de individuele omstandigheden en niet met de opvangcapaciteit. Dit laatste is aan schommelingen onderhevig en een uitkomst van het gevoerde beleid, dat indien nodig kan worden gewijzigd.

3.6   Toegang en verblijf van gezinsleden

Vraag 7

Zijn er specifieke regels nodig voor de situatie waarin de resterende geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinshereniger minder dan een jaar bedraagt, maar verlenging van de verblijfstitel in behandeling is?

3.6.1   De geldigheidsduur van de verblijfstitels van gezinsherenigers en gezinsleden dient gelijk te zijn. Om te voorkomen dat verblijfstitels qua geldigheidsduur niet met elkaar overeenstemmen, zou er vóór het verlopen van alle verblijfstitels een gemeenschappelijke aanvraag voor alle gezinsleden kunnen worden ingediend.

3.7   Asielgerelateerde vraagstukken. Uitsluiting van subsidiaire bescherming

Vraag 8

Zou de gezinshereniging van onderdanen van derde landen die begunstigden zijn van subsidiaire bescherming onderworpen moeten zijn aan de regels van de richtlijn gezinshereniging?

Zouden de gunstiger bepalingen van de richtlijn gezinshereniging op grond waarvan vluchtelingen niet hoeven te voldoen aan bepaalde vereisten (woonruimte, ziektekostenverzekering, voldoende stabiele inkomsten), ook moeten gelden voor de begunstigden van subsidiaire bescherming?

3.7.1   Het EESC is van mening dat de gunstiger bepalingen van de richtlijn gezinshereniging ook zouden moeten gelden voor de begunstigden van subsidiaire bescherming en dus daarin zouden moeten worden opgenomen. Begunstigden van subsidiaire bescherming komen uit landen en gebieden waarvan is vastgesteld dat die een gevaar vormen voor hun veiligheid en welzijn. Hierdoor is het des te noodzakelijker om stappen te zetten richting harmonisering van beide statussen.

3.8   Overige asielgerelateerde vraagstukken

Vraag 9

Moeten de lidstaten de mogelijkheid blijven houden om de toepassing van de gunstiger bepalingen van de richtlijn te beperken tot vluchtelingen wier gezinsbanden dateren van vóór hun binnenkomst op het grondgebied van een lidstaat?

Zou gezinshereniging ook gewaarborgd moeten zijn voor andere categorieën gezinsleden die afhankelijk zijn van de vluchtelingen, en zo ja, voor welke categorieën?

Moeten vluchtelingen, indien het verzoek om gezinshereniging niet binnen een termijn van drie maanden na de toekenning van de vluchtelingenstatus wordt ingediend, verplicht blijven om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden inzake woonruimte, ziektekostenverzekering en inkomsten?

3.8.1   Het EESC vindt dat de definitie van gezin verschoond moet blijven van een tijdscriterium. Er zijn mensen die niet in een derde land, maar in een lidstaat een gezin stichten. Een gezin moet te allen tijde kunnen worden herenigd, ongeacht het moment of de plaats waarop het is gesticht. Een groter aantal categorieën zou in aanmerking moeten kunnen komen voor gezinshereniging, zoals kinderen die achttien zijn geworden of broers en zussen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met risicofactoren in derde landen en culturele aspecten. Ten tweede dienen de maximale termijnen voor het indienen van de aanvraag voor gezinshereniging te worden afgeschaft of verlengd, zodat gezinsherenigers in staat worden gesteld om contact te zoeken met gezinsleden die in verafgelegen gebieden verblijven, en om alle papieren te regelen voor de aanvraagprocedure. Er zou wel een maximale termijn kunnen worden ingevoerd voor de geldigheidsduur van tijdelijke verblijfstitels (bijv. zes maanden).

3.9   Fraude, misbruik en procedurele kwesties. Gesprekken en onderzoeken

Vraag 10

Beschikt u over duidelijke bewijzen voor fraude? Hoe groot is het probleem (vermeld cijfers)? Denkt u dat regels inzake gesprekken en onderzoeken, waaronder DNA-testen, kunnen bijdragen tot het oplossen van de problemen?

Acht u het nuttig om deze gesprekken of onderzoeken nader te regelen op EU-niveau? Zo ja, welk type regels zou u overwegen?

3.9.1   Het EESC beschikt niet over duidelijke bewijzen voor fraude. Het acht gesprekken en onderzoeken gerechtvaardigd, zolang die het recht op gezinshereniging niet aantasten.

Het EESC is tegen DNA-testen. Hoewel dit wetenschappelijk gezien een betrouwbaar middel is om een biologische verwantschap tussen mensen vast te stellen, wordt daarmee voorbijgegaan aan de emotionele, sociale en culturele relaties die er tussen gezinsleden kunnen bestaan die in biologisch opzicht geen familie van elkaar zijn. In het geval van adoptie zijn DNA-testen irrelevant. Daar komt bij dat DNA-testen zeer gevoelige zaken in een gezin aan het licht kunnen brengen, zoals verzwegen adoptie of ontrouw. DNA-testen zijn dan ook in strijd met het recht op een persoonlijke levenssfeer en kan de aanzet geven tot persoonlijke drama's waarvoor overheidsinstanties niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Het EESC acht het daarom noodzakelijk dat er op basis van alle beschikbare juridische en technologische instrumenten regels worden opgesteld voor onderzoeken en gesprekken. Daarbij zou een beroep kunnen worden gedaan op het Europees Bureau voor de grondrechten. Het EESC verklaart zich bereid om samen met de Europese instellingen en andere organisaties en instanties deze regels vast te leggen. Het wijst ook op het evenredigheidsbeginsel. Gezinshereniging mag niet worden gebruikt voor strafrechtelijke doeleinden.

3.10   Schijnhuwelijken

Vraag 11

Beschikt u over duidelijk bewijs voor de problemen rond schijnhuwelijken? Beschikt u over cijfers inzake dergelijke huwelijken (ontdekte gevallen)?

Houden de problemen verband met de bepalingen van de richtlijn?

Zouden de bepalingen in de richtlijn die betrekking hebben op controles doeltreffender kunnen worden toegepast, en zo ja, hoe?

3.10.1   Het EESC beschikt niet over duidelijke bewijzen op het gebied van schijnhuwelijken. De toekomstige regelgeving inzake controle, onderzoeken en gesprekken kan helpen om dit verschijnsel in te perken. Het EESC benadrukt dat, ter voorkoming van schending van de fundamentele rechten van de betrokken personen, de betreffende regels in samenwerking met het Europees Bureau voor de grondrechten moeten worden opgesteld.

3.11   Leges

Vraag 12

Zouden de administratieve procedurekosten moeten worden geregeld?

Zo ja, zou dat moeten gebeuren in de vorm van waarborgen of moeten er nadere aanwijzingen worden gegeven?

3.11.1   Het EESC acht het niet gerechtvaardigd dat er voor leges verschillende bedragen worden gehanteerd. De kosten daarvan zouden daarom aan een maximum moeten worden gebonden, zonder dat de kerndoelstelling van de richtlijn in gevaar wordt gebracht. Er zou een uniforme, minimale bovengrens moeten worden ingevoerd of alle leges zouden moeten worden vastgesteld op basis van het inkomen per hoofd van de bevolking of een andere indicator in het derde land. Een ander en beter alternatief is de invoering van een bovengrens met betrekking tot het inkomen van elke aanvrager (bijv. een percentage van het gemiddeld jaarinkomen). Elke aanvraag voor gezinshereniging staat immers op zichzelf. Voor minderjarigen zou er een minimaal bedrag of helemaal geen leges moeten worden geïnd.

3.12   Duur van de procedure – termijn voor de administratieve beslissing

Vraag 13

Is de administratieve termijn die in de richtlijn is vastgelegd voor het onderzoeken van het verzoek gerechtvaardigd?

3.12.1   Het EESC is van oordeel dat de richtlijn meer moet aansluiten op de dagelijkse gang van zaken in de lidstaten. Om die reden zou de termijn van negen naar zes maanden moeten worden teruggebracht.

3.13   Horizontale clausules

Vraag 14

Hoe zou de toepassing van deze horizontale clausules vergemakkelijkt en in de praktijk gegarandeerd kunnen worden?

3.13.1   Volgens het EESC is de formulering van specifieke en geharmoniseerde regels voor alle mogelijke soorten onderzoeken, controles en gesprekken de meest geschikte manier om de horizontale clausules inzake de belangen van minderjarigen en de verplichting tot een individuele behandeling per geval toe te passen en om andere knelpunten in het gezinsherenigingsproces uit de weg te ruimen. Deze regels dienen proportioneel te zijn en de fundamentele mensenrechten te waarborgen.

Brussel, 23 mei 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


Top