EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51998IP0460

Resolutie over het verslag van de Commissie aan de Europese Raad "De wetgeving verbeteren 1997" (COM(97)0626 C4-0656/97)

OJ C 98, 9.4.1999, p. 500 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51998IP0460

Resolutie over het verslag van de Commissie aan de Europese Raad "De wetgeving verbeteren 1997" (COM(97)0626 C4-0656/97)

Publicatieblad Nr. C 098 van 09/04/1999 blz. 0500


A4-0460/98

Resolutie over het verslag van de Commissie aan de Europese Raad "De wetgeving verbeteren 1997" (COM(97)0626 - C4-0656/97)

Het Europees Parlement,

- gezien het verslag van de Commissie (COM(97)0626 - C4-0656/97),

- gelet op het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap inzonderheid op artikel 3 B daarvan,

- gelet op het Verdrag van Amsterdam inzonderheid op Protocol nr. 7 betreffende de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel,

- gezien de conclusies van de Europese Raden van Edinburgh van 11 en 12 december 1992 en Cardiff van 15 en 16 juni 1998,

- gelet op het interinstitutioneel akkoord van 25 oktober 1993 tussen het Parlement, de Raad en de Commissie over de procedures voor de tenuitvoerlegging van het subsidiariteitsbeginsel ((PB C 329 van 6.12.1993, blz. 135.)),

- onder verwijzing naar zijn resolutie over de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel van 13 mei 1997 ((PB C 167 van 2.6.1997, blz. 34.)),

- gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, en het advies van de Commissie institutionele zaken (A4-0460/98),

A. overwegende dat het subsidiariteitsbeginsel een politiek beginsel is van constitutionele aard en dat de opneming ervan in het Verdrag de betrokkenen ertoe uitnodigt te streven naar een zo groot mogelijke doeltreffendheid bij de keuze van het meest passende besluitvormingsniveau,

B. overwegende dat het subsidiariteitsbeginsel niet bedoeld is te worden toegepast op de terreinen waarop de Gemeenschap exclusieve bevoegdheid heeft,

C. overwegende dat de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel dient te geschieden met volledige handhaving van het acquis communautaire en dat dientengevolge een stap terug op de weg naar de communautaire integratie tegen het Verdrag indruist,

D. overwegende dat het subsidiariteitsbeginsel slechts één van de in het Verdrag opgenomen beginselen is en dat het de toepassing van andere beginselen, met name het solidariteitsbeginsel dat voortvloeit uit de doelstelling van economische en sociale samenhang, niet in de weg mag staan,

E. overwegende dat het evenredigheidsbeginsel de Gemeenschap de verplichting oplegt haar optreden te beperken tot hetgeen noodzakelijk is om de door het Verdrag vastgestelde doelstellingen te bereiken,

F. overwegende dat de toepassing van het evenredigheidsbeginsel niet ten koste mag gaan van de vaststelling van richtlijnen met exacte doelstellingen en waarin aan de lidstaten juridische verplichtingen worden gesteld,

G. gezien de problemen die zijn gerezen ten gevolge van het ontbreken van een normhiërarchie in de nomenclatuur van de communautaire besluiten,

1. wijst erop dat de vereiste om kwaliteitswetgeving te produceren zowel betrekking heeft op de vorm als op de inhoud van de teksten en dat eenvoudigere en duidelijkere wetgeving, overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, een voorwaarde is om haar door de burgers te doen aanvaarden en juist te doen toepassen;

2. betreurt echter dat de Commissie de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid enerzijds en de kwesties die te maken hebben met de kwaliteit van de teksten anderzijds in één enkel document behandelt, en merkt op dat zulks ten koste gaat van een diepgaande analyse van de diverse problemen;

3. wijst erop dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid dwingende juridische normen zijn van constitutionele aard waardoor de instellingen en de lidstaten gebonden zijn, en dat het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing is op de terreinen die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen;

4. verheugt zich erover dat in Protocol nr. 7 bij het Verdrag van Amsterdam wordt bepaald: "Bij de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel worden de algemene bepalingen en de doelstellingen van het Verdrag in acht genomen, met name wat betreft de volledige handhaving van het acquis communautaire en het institutioneel evenwicht" en "de door het Hof van Justitie uitgewerkte beginselen inzake het verband tussen nationaal recht en Gemeenschapsrecht komen hierdoor niet in het gedrang" (punt 2);

5. neemt met tevredenheid kennis van het feit dat in bovengenoemd Protocol het subsidiariteitsbeginsel niet wordt beschouwd als een beginsel dat slechts in één richting zou gelden en systematisch ten koste van de Gemeenschap zou gaan, maar als een "dynamisch concept" dat "het mogelijk (maakt) het optreden van de Gemeenschap binnen de grenzen van haar bevoegdheden uit te breiden wanneer de omstandigheden zulks vereisen, dan wel te beperken of te beëindigen wanneer het niet meer gerechtvaardigd is" (punt 3);

6. betreurt dat de Commissie, ondanks het verzoek van het Parlement in zijn resolutie van 13 mei 1997, heeft nagelaten gedetailleerd onderzoek te doen om aan te tonen dat de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel niet ten koste is gegaan van het acquis communautaire;

7. verzoekt de Raad gevolg te geven aan de hangende wetgevingsvoorstellen van de Commissie op het gebied van het vennootschapsrecht, het vrij verkeer van personen en de belastingen;

8. is verheugd dat de Commissie ten aanzien van het subsidiariteitsbeginsel voor een concrete benadering heeft gekozen en telkens wanneer een actie wordt voorbereid, geval per geval een systematische evaluatie maakt, en dat zij zo het bewijs levert van de legitimiteit van haar optreden en de meerwaarde van de communautaire actie gezien vanuit het oogpunt van efficiency, door van elk probleem de communautaire dimensie vast te stellen;

9. acht het opportuun problemen zoals de al maar beperkter wordende manoeuvreerruimte van de politieke besluitvormers - een probleem dat zich zowel op nationaal als op regionaal niveau voordoet - niet aan te pakken door de communautaire bevoegdheid te beperken maar ze integendeel op een constructieve manier voort te ontwikkelen;

10. stelt vast dat de Commissie in 1997 "een dertigtal" wetgevingsvoorstellen heeft ingetrokken omdat zij als achterhaald werden beschouwd, en verzoekt de Commissie in de toekomst het Europees Parlement hiervan tevoren in kennis te stellen;

11. spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit over de tendens om "kaderrichtlijnen" in te dienen (bijv. op de terreinen van het waterbeleid, de BTW op telecommunicatiediensten, het vervoer van gevaarlijke goederen per vaartuig over de binnenwateren, de belasting van energieproducten of de luchthavengelden) wanneer de indiening van meer ambitieuze voorstellen is mislukt, en waarschuwt voor het gevaar dat zo een recht met een onzekere status ontstaat dat minder dwingend is ("soft law"), minder zeker, met als gevolg een fictieve harmonisatie en een onzekere omzetting in de nationale rechtsordes; wijst verder op het risico dat er verwarring ontstaat tussen de richtlijn en de aanbeveling zoals deze zijn gedefinieerd in artikel 189 van het EG-Verdrag;

12. gaat in principe akkoord met de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid door de Commissie en haar omvattende initiatieven op het gebied van de voorbereiding en de raadpleging voorafgaand aan de wetgeving; dat de Commissie er evenwel voor moet zorgen dat de voorstellen die zij met het Parlement afspreekt in het kader van haar jaarlijks wetgevingsprogramma ook daadwerkelijk binnen de termijn worden ingediend;

13. uit tegelijkertijd zijn bezorgdheid over de overvloedige productie door de Commissie van niet-wetgevingsdocumenten (witboeken, groenboeken, mededelingen, verklarende nota's) en over het groeiende gebrek aan evenwicht tussen deze en de wetgevingsactiviteit waarvoor de Commissie een exclusief recht van initiatief heeft;

14. verzoekt de Europese Raad met het oog op de aanstaande institutionele hervormingen aandacht te besteden aan de kwestie van de herziening van de nomenclatuur van de communautaire rechtshandelingen en de invoering van een normhiërarchie;

15. verwacht van de Commissie ook een verslag over de ontwikkeling van het aantal andere voorschriften dan richtlijnen, zoals b.v. toepassingsvoorschriften;

16. herinnert eraan dat het subsidiariteitsbeginsel slechts één van de politieke beginselen is en dat het met name niet mag worden ingeroepen om de actie van de Gemeenschap ter bevordering van de solidariteit tussen de regio's, overeenkomstig de doelstelling van de economische en sociale samenhang, te beperken;

17. verzoekt de Raad erop toe te zien dat door het zoeken naar compromissen de wetgevingsvoorstellen die hem worden voorgelegd niet verzwakt of dubbelzinnig worden;

18. verzoekt bovendien de Raad een eind te maken aan de praktijk die erin bestaat bij de wetgeving verklaringen te voegen; herinnert er in dat opzicht aan dat het Hof van Justitie categorisch weigert rekening te houden met deze verklaringen bij de uitlegging van de wetgeving wanneer in het beschikkende gedeelte van de rechtshandeling in kwestie er niet uitdrukkelijk naar wordt verwezen;

19. verzoekt de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat de voorschriften op het gebied van de milieubescherming, de kwaliteit van de producten, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers niet worden afgezwakt onder het voorwendsel van een vereenvoudiging van de wetgeving;

20. verzoekt de Commissie haar inspanningen voort te zetten met het oog op de vereenvoudiging, codificatie, consolidatie van en verbetering van de toegang tot de rechtshandelingen van de Gemeenschap, maar niet tegelijkertijd en afzonderlijk voorstellen voor codificatie van en wijzigingen ten gronde op eenzelfde tekst niet tegelijkertijd en afzonderlijk in te dienen;

21. acht het wenselijk dat de nationale parlementen tijdig over de wetgevingsvoorstellen en voorbereidende documenten kunnen beschikken opdat zij in voorkomend geval hun standpunt over bepaalde onderwerpen bekend kunnen maken, zodat de samenwerkingsrelatie met het Europees Parlement kan worden verbeterd; juicht het toe dat in het Protocol bij het Verdrag van Amsterdam over de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie bepalingen in die zin zijn opgenomen;

22. verzoekt de nationale parlementen zowel ten aanzien van hun eigen bevoegdheden als van die van de regeringen waarop zij controle uitoefenen de correcte en tijdige omzetting van de communautaire richtlijnen in nationale wetgeving te waarborgen;

23. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de nationale parlementen en het Comité van de regio's.

Top