Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1350

Verordening (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden, en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1147

PE/18/2024/REV/1

PB L, 2024/1350, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1350/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1350/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1350

22.5.2024

VERORDENING (EU) 2024/1350 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 mei 2024

tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden, en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1147

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, punten d) en g),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In zijn conclusies van 10 oktober 2014, getiteld “Maatregelen nemen om de migratiestromen beter te beheersen”, onderkende de Raad dat “hoewel rekening moet worden gehouden met de inspanningen van de lidstaten die te maken krijgen met migratiestromen, alle lidstaten op een billijke en evenwichtige manier tot hervestiging moeten bijdragen”.

(2)

Deze verordening stoelt op de volledige en inclusieve toepassing van het Verdrag van de Verenigde Naties betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (het “Verdrag van Genève”).

(3)

Er moet worden voorzien in een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (het “Uniekader”) ter aanvulling van andere legale migratiemogelijkheden. Het Uniekader moet de kwetsbaarste onderdanen van derde landen of staatlozen die internationale bescherming behoeven, toegang bieden tot een duurzame oplossing in overeenstemming met het Unierecht en het nationale recht.

(4)

Op 19 september 2016 drong de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) er bij de staten op aan hun hervestigingsinspanningen op te voeren en beoogde zij een alomvattend reactiekader voor vluchtelingen waarbinnen staten trachten te voorzien in hervestigingsplaatsen en andere legale migratiemogelijkheden op een schaal waardoor aan de jaarlijkse door het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR) vastgestelde hervestigingsnoden kan worden voldaan. Het mondiaal pact inzake vluchtelingen, dat op 17 december 2018 door de Algemene Vergadering van de VN is aangenomen, voorziet in het vragen om vrijwillige bijdragen van de staten om hervestigingsprogramma's op te zetten of het toepassingsgebied, de omvang en de kwaliteit van programma's te vergroten.

(5)

In haar mededeling van 13 mei 2015 over de Europese migratieagenda heeft de Commissie gewezen op de behoefte aan een gemeenschappelijke aanpak om ontheemden die bescherming nodig hebben, bescherming te bieden door middel van hervestiging.

(6)

In haar aanbeveling aan de lidstaten van 8 juni 2015 over een Europese hervestigingsregeling beval de Commissie aan dat hervestiging gebaseerd moet zijn op een billijke verdeelsleutel. Daarop volgden de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 20 juli 2015, betreffende het hervestigen middels multilaterale en nationale regelingen van 22 504 personen die duidelijk internationale bescherming nodig hadden. De hervestigingsplaatsen werden verdeeld over de lidstaten en IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland overeenkomstig de in de bijlage bij de conclusies opgenomen toezeggingen.

(7)

Op 15 december 2015 richtte de Commissie tot de lidstaten en de geassocieerde staten een aanbeveling inzake een vrijwillige regeling voor toelating op humanitaire gronden met Turkije, waarin zij de deelnemende staten aanbeval personen toe te laten die door het conflict in Syrië ontheemd waren geraakt en internationale bescherming behoefden.

(8)

In haar mededeling van 6 april 2016, getiteld “Naar een hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en een verbetering van de legale mogelijkheden om naar Europa te komen”, kondigde de Commissie een voorstel aan voor een gestructureerd hervestigingssysteem dat als kader voor het hervestigingsbeleid van de Unie zou gaan fungeren en zou voorzien in een gemeenschappelijke aanpak voor de veilige en legale binnenkomst in de Unie van personen die internationale bescherming nodig hebben.

(9)

In zijn resolutie van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de behoefte aan een holistische EU-aanpak van migratie onderstreepte het Europees Parlement dat er een permanent, voor de hele Unie geldend hervestigingsprogramma nodig is dat voorziet in hervestiging van een beduidend aantal vluchtelingen, gelet op het totale aantal vluchtelingen dat bescherming zoekt in de Unie.

(10)

Op 27 september 2017 richtte de Commissie een aanbeveling tot de lidstaten inzake de uitbreiding van legale migratiemogelijkheden voor personen die internationale bescherming nodig hebben. In reactie daarop zegden de lidstaten 50 039 hervestigingsplaatsen toe.

(11)

Er moet, in het verlengde van bestaande initiatieven en binnen de bestaande internationale architectuur, een stabiel en betrouwbaar Uniekader voor de toelating van onderdanen van derde landen of staatlozen die internationale bescherming nodig hebben, worden opgezet dat moet worden uitgevoerd overeenkomstig een Unieplan voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (het “Unieplan”) waarin de concrete aanwijzingen van de lidstaten ten aanzien van hun toezeggingen volledig in acht moeten worden genomen.

(12)

Het Uniekader is te situeren in de context van de internationale inspanningen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden. De bijdrage van het Uniekader aan het vervullen van de mondiale behoeften aan hervestiging en toelating op humanitaire gronden, moet het partnerschap van de Unie met derde landen in de context van migratie helpen versterken teneinde solidariteit te tonen met landen in regio's waarnaar een groot aantal internationale bescherming behoevende personen zijn verplaatst, door het helpen verlichten van de druk op die landen, door het bevorderen van de capaciteit van die landen voor betere opvang- en internationale beschermingsvoorwaarden, en door het verminderen van het irreguliere en gevaarlijke doorreizen van onderdanen van derde landen en staatlozen die internationale bescherming nodig hebben.

(13)

Teneinde de inspanningen inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden te helpen opvoeren en de verschillen tussen de nationale praktijken en procedures inzake hervestiging te verkleinen, moet een gemeenschappelijke procedure in combinatie met gemeenschappelijke toelatingscriteria en gronden voor weigering van toelating worden vastgesteld, alsook gemeenschappelijke beginselen betreffende de aan toegelaten personen te verlenen status.

(14)

De gemeenschappelijke toelatingsprocedure dient voort te bouwen op de bestaande ervaringen en normen van de lidstaten en, indien van toepassing, van de UNHCR, op het gebied van hervestiging en toelating op humanitaire gronden.

(15)

De toelating van gezinsleden van onderdanen van derde landen of staatlozen die legaal in een lidstaat verblijven, of van burgers van de Unie, dient de rechten die zijn vastgesteld in Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (4), Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) of het nationale recht inzake gezinshereniging, onverlet te laten. Die toelating moet daarom gericht zijn op de gezinsleden die buiten het toepassingsgebied van de genoemde richtlijnen of het relevante nationale recht vallen, of die om andere redenen niet met hun gezin konden worden herenigd.

(16)

Met het oog op de eenheid van het gezin, moeten alle gezinsleden ten aanzien van wie een lidstaat voornemens is een toelatingsprocedure te voeren, mits zij in aanmerking komen en op hen geen weigeringsgronden van toepassing zijn, in de regel en voor zover mogelijk samen worden toegelaten. Indien dat onmogelijk is, moeten niet samen toegelaten gezinsleden in een later stadium zo spoedig mogelijk worden toegelaten. Bij het bepalen van de parameters van een bepaald gezin waarvan een onderdaan van een derde land of een staatloze afhankelijk is, zoals bedoeld in deze verordening, moeten de lidstaten erkennen dat de bredere familie het laatste vangnet kan zijn voor personen die alleen op hun familie zijn aangewezen om te overleven en om psychologische steun en emotionele zorg te krijgen.

(17)

De lidstaten moeten kunnen kiezen ten aanzien van wie ze een toelatingsprocedure voeren, onder meer op grond van overwegingen die verband houden met de gezinssamenstelling. Wanneer de lidstaten die keuze maken, moeten ze rekening houden met het beginsel van eenheid van het gezin. De lidstaten moeten kunnen eisen dat onderdanen van derde landen of staatlozen aantonen dat er een gezinsband is.

(18)

Het begrip “gevaar voor de volksgezondheid” wordt opgevat als een potentieel epidemische ziekte in de zin van de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldgezondheidsorganisatie.

(19)

Een toelatingsprocedure omvat de volgende fasen: voordracht, indien van toepassing, identificatie, registratie, beoordeling en een conclusie over toelating, alsook, in het geval van hervestiging, een beslissing over het verlenen van internationale bescherming of, indien het gaat om toelating op humanitaire gronden, een beslissing over het verlenen van internationale bescherming of van een humanitaire status naar nationaal recht.

(20)

Een positieve conclusie over toelating betekent dat een persoon ten aanzien van wie door een lidstaat de toelatingsprocedure is uitgevoerd met het oog op hervestiging of toelating op humanitaire gronden, door de lidstaat die tot die conclusie is gekomen, voor toelating is aanvaard. Een negatieve conclusie over toelating betekent dat die persoon door die lidstaat niet voor toelating is aanvaard.

(21)

Voordat internationale bescherming wordt verleend, moet een volledige beoordeling van de behoefte aan internationale bescherming van de onderdaan van een derde land of de staatloze worden uitgevoerd.

(22)

In het geval van een spoedeisende toelating moet de beoordeling van de in het kader van deze verordening vastgestelde toelatingseisen worden versneld. Spoedeisende toelating hoeft niet noodzakelijkerwijs verbonden te zijn met de regio's of derde landen van waaruit toelating op grond van deze verordening moet plaatsvinden. Alle lidstaten moeten worden aangemoedigd plaatsen voor spoedeisende toelating aan te bieden.

(23)

Een toelatingsprocedure moet zo snel mogelijk worden afgerond, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de lidstaten voldoende tijd hebben om elk geval adequaat te onderzoeken. De lidstaten moeten alles in het werk stellen opdat een onderdaan van een derde land of een staatloze ten aanzien van wie tot een positieve conclusie over de toelating tot hun grondgebied werd gekomen, uiterlijk twaalf maanden na de datum van die conclusie hun grondgebied binnenkomt.

(24)

Persoonsgegevens van personen aan wie internationale bescherming of een nationale humanitaire status is verleend, moeten worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf de datum van registratie op nationaal niveau. Die termijn van vijf jaar moet worden geacht te volstaan met betrekking tot de toelatingsprocedure, aangezien de meerderheid van de betrokken personen al verscheidene jaren in de Unie zal hebben verbleven en het staatsburgerschap van een lidstaat zal hebben verkregen. Gelet op het feit dat onderdanen van derde landen of staatlozen die gedurende de drie jaar vóór de toelating de toelating tot een lidstaat geweigerd was omdat er gegronde redenen waren om hen te beschouwen als een gevaar voor de gemeenschap, de openbare orde, de veiligheid of de volksgezondheid van de lidstaat die het toelatingsdossier behandelt of omdat zij gesignaleerd staan in het Schengeninformatiesysteem of in een nationale databank van een lidstaat met het oog op het weigeren van toegang, de toelating op grond van deze verordening moet worden geweigerd, moeten hun gegevens worden opgeslagen gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum waarop tot de negatieve conclusie over toelating werd gekomen. Aangezien onderdanen van derde landen die gedurende de drie jaar vóór de toelating niet hebben ingestemd met hun toelating tot een bepaalde lidstaat of hun instemming daarmee hebben ingetrokken, de toelating kan worden geweigerd uit hoofde van deze verordening, dienen de gegevens te worden opgeslagen gedurende een periode van drie jaar vanaf de datum van beëindiging. Die bewaartermijn moet korter zijn in bepaalde bijzondere omstandigheden waarin het bewaren van persoonsgegevens voor een zo lange duur onnodig is. Persoonsgegevens van een onderdaan van een derde land of een staatloze moeten onmiddellijk en definitief worden gewist zodra die persoon het staatsburgerschap van een lidstaat verkrijgt.

(25)

Er is geen recht te verzoeken om toelating of te worden toegelaten door een lidstaat. Ook rust er op grond van deze verordening geen verplichting op de lidstaten om iemand toe te laten.

(26)

Hervestiging zou de voornaamste soort toelating moeten zijn, aangevuld met eventuele toelating op humanitaire gronden en spoedeisende toelating om rekening te houden met specifieke omstandigheden.

(27)

Het Uniekader moet ertoe leiden dat alle lidstaten bijdragen aan de uitvoering van het Unieplan en hun inspanningen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden opvoeren, teneinde significant bij te dragen aan het vervullen van de mondiale hervestigingsnoden, inclusief spoedeisende gevallen.

(28)

Daartoe moet het Fonds voor asiel, migratie en integratie, dat is opgericht bij Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad (6), gerichte steun bieden in de vorm van financiële stimulansen voor elke persoon die wordt toegelaten overeenkomstig het Uniekader, en ook voor acties ten behoeve van passende infrastructuur en diensten voor de tenuitvoerlegging van het Uniekader.

(29)

Het bij Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad (7) opgerichte Asielagentschap van de Europese Unie (het “Asielagentschap”) moet de lidstaten op hun verzoek en overeenkomstig zijn eigen mandaat ondersteuning bieden bij de uitvoering van het Unieplan, bijvoorbeeld door hen bij te staan bij de uitvoering van bepaalde onderdelen van de toelatingsprocedure en door technische samenwerking te coördineren en het onderling delen van infrastructuur te vergemakkelijken.

(30)

De uitwisseling van goede praktijken tussen actoren inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden op relevante fora, inclusief in het overleg inzake hervestiging en aanvullende trajecten, moet worden bevorderd.

(31)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van het Uniekader, moeten aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het vaststellen en wijzigen van het tweejarig Unieplan, met daarin het totale toe te laten aantal personen, en met vermelding van het deel daarvan dat bestemd is voor hervestiging, toelating op humanitaire gronden en spoedeisende toelating, details inzake de deelname van de lidstaten aan het Unieplan en hun respectieve bijdragen aan het aantal toe te laten personen, een beschrijving van de specifieke groep of groepen van personen op wie het Unieplan van toepassing moet zijn, evenals de specificatie van de regio's of derde landen van waaruit toelating moet plaatsvinden.

(32)

De toekenning van dergelijke uitvoeringsbevoegdheden aan de Raad is gerechtvaardigd aangezien zij betrekking hebben op nationale uitvoeringsbevoegdheden inzake de toelating van onderdanen van derde landen op het grondgebied van de lidstaten.

(33)

Wijzigingen van het Unieplan om rekening te houden met nieuwe omstandigheden kunnen bijdragen aan nieuwe regio's of derde landen omvatten, met volledige inachtneming van de vrijwillige indicaties van de lidstaten in het Comité op hoog niveau inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden (Comité op hoog niveau), door middel van herverdeling van bestaande of nieuwe bijdragen.

(34)

Die uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend op grond van een voorstel van de Commissie inzake het totale toe te laten aantal personen en de specificatie van de regio's of derde landen van waaruit toelating moet plaatsvinden, met volledige inachtneming van de vrijwillige indicaties van de lidstaten in het Comité op hoog niveau. De Commissie dient haar voorstel voor het Unieplan tegelijk te presenteren met haar voorstel voor het ontwerp van de jaarlijkse begroting van de Unie in het jaar dat voorafgaat aan de periode van twee jaar waarin het Unieplan ten uitvoer gelegd moet worden. Zo nodig moet de Commissie haar voorstel voor een wijziging van het Unieplan tegelijk met een overeenkomstig voorstel voor het ontwerp van gewijzigde begroting indienen. De Raad dient ernaar te streven het voorstel binnen twee maanden goed te keuren.

(35)

De in het asielacquis opgenomen bepalingen inzake de inhoud van internationale bescherming dienen van toepassing te zijn vanaf het moment waarop een toegelaten persoon aan wie internationale bescherming wordt verleend, op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat aankomt of, indien internationale bescherming wordt verleend nadat de betrokken persoon op het grondgebied van de lidstaat aankomt, vanaf het moment waarop aan die persoon internationale bescherming wordt verleend.

(36)

De integratie van toegelaten personen in hun gastsamenleving is belangrijk voor een succesvolle toelatingsprocedure. Toegelaten personen moeten dezelfde toegang tot integratiemaatregelen hebben als personen die internationale bescherming genieten overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad (8). De lidstaten moeten deelname aan dergelijke integratiemaatregelen uitsluitend verplicht kunnen stellen indien die integratiemaatregelen gemakkelijk toegankelijk, beschikbaar en kosteloos zijn. De lidstaten moeten onderdanen van derde landen of staatlozen, indien dat haalbaar wordt geacht, ook een oriëntatieprogramma voorafgaand aan vertrek aanbieden. Een dergelijk programma kan informatie bevatten over hun rechten en verplichtingen, taalles en informatie over de maatschappelijke, culturele en politieke situatie van de lidstaat. Dergelijke informatie kan ook na binnenkomst op het grondgebied van de betrokken lidstaat worden verstrekt of in integratiemaatregelen worden opgenomen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bijzondere kwetsbaarheden van de toegelaten persoon. De lidstaten moeten ook kunnen voorzien in oriëntatieprogramma's na aankomst die zijn afgestemd op de behoeften van toegelaten personen, teneinde die personen te begeleiden op het gebied van, met name, het leren van de taal van het gastland, onderwijs, toegang tot de arbeidsmarkt, waarbij rekening moet worden gehouden met hun specifieke kwetsbaarheden. In regelingen die door de lidstaten moeten worden bepaald, moeten de betrokken instanties en personen, zoals lokale overheden en reeds toegelaten personen, voor zover mogelijk, een rol spelen bij de tenuitvoerlegging van die programma's.

(37)

De secundaire bewegingen van alle personen die uit hoofde van deze verordening zijn toegelaten, ook als een humanitaire status naar nationaal recht is verleend, moeten worden ontmoedigd. De lidstaten moeten in het kader van het Unierecht en het Uniebeleid doeltreffend samenwerken en de op grond deze verordening toegelaten personen die worden aangetroffen in een lidstaat waar zij geen recht op verblijf hebben, zonder onnodige vertraging terugnemen.

(38)

Onverminderd het recht te verzoeken om internationale bescherming, kunnen de lidstaten, in het geval van toelating op humanitaire gronden, tot een conclusie komen over de toelating van een onderdaan van een derde land of een staatloze op hun grondgebied op basis van een initiële evaluatie en aan die persoon een humanitaire status naar nationaal recht toekennen.

(39)

De humanitaire status naar nationaal recht moet voorzien in rechten en verplichtingen die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 20 tot en met 26 en 28 tot en met 35 van Verordening (EU) 2024/1347 voor personen die subsidiaire bescherming genieten. Een dergelijke status dient slechts te worden ingetrokken indien er nieuwe omstandigheden of nieuwe bewijzen zijn in verband met het in aanmerking komen van de persoon op grond van de beslissing betreffende het verlenen van de status.

(40)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad (9) moet, teneinde alle inspanningen van elke lidstaat in aanmerking te nemen, het aantal onderdanen van derde landen dat door de lidstaten is toegelaten in het kader van Unie- en nationale hervestigings- of humanitaire toelatingsregelingen in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de algemene situatie van de Unie als onderdeel van het Europees jaarverslag over asiel en migratie.

(41)

Gelet op de expertise van de UNHCR wat betreft het faciliteren van de verschillende vormen van toelating van personen die internationale bescherming nodig hebben vanuit derde landen, waar zij als ontheemden verblijven, tot lidstaten die bereid zijn hen toe te laten, dient de UNHCR een belangrijke rol te blijven spelen uit hoofde van het Uniekader. Behalve op de UNHCR moet ook een beroep kunnen worden gedaan op andere internationale actoren, zoals de Internationale Organisatie voor Migratie, om de lidstaten bij te staan bij de uitvoering van het Uniekader.

(42)

Er moet een Comité op hoog niveau worden opgericht voor overleg met de belanghebbenden over de uitvoering van het Uniekader. Het Comité op hoog niveau moet de Commissie adviseren over aangelegenheden in verband met de uitvoering van het Uniekader, waaronder een aanbevolen aantal toe te laten personen en de regio's of derde landen van waaruit toelating moet geschieden, gelet op de prognoses van de UNHCR over de wereldwijde hervestigingsnoden. Het Comité op hoog niveau moet aanbevelingen kunnen doen. De Commissie moet de lidstaten verzoeken om tijdens de vergadering van het Comité op hoog niveau, op vrijwillige basis, de details van hun deelname aan te geven, met inbegrip van het soort toelating en de landen van waaruit toelating moet plaatsvinden, en hun bijdragen aan het totale aantal toe te laten personen uit hoofde van het Unieplan.

(43)

De inspanningen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden die de lidstaten leveren in het kader van deze verordening, dienen te worden ondersteund met toereikende financiering uit de algemene begroting van de Unie. Ten behoeve van een adequaat en duurzaam functioneren van het Uniekader moet Verordening (EU) 2021/1147 worden gewijzigd.

(44)

Deze verordening laat onverlet dat de lidstaten nationale hervestigingsregelingen kunnen vaststellen of uitvoeren, bijvoorbeeld als die leiden tot een extra aantal toelatingsplaatsen boven op het totale aantal toe te laten personen uit hoofde van het Unieplan.

(45)

Er dient te worden gezorgd voor complementariteit met lopende, binnen het Uniekader genomen initiatieven inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden.

(46)

Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgesteld, en dient derhalve te worden toegepast op een wijze die strookt met die rechten en beginselen, met name wat betreft de rechten van het kind, het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven en het algemene beginsel van non-discriminatie.

(47)

Elke verwerking van persoonsgegevens door de autoriteiten van de lidstaten in het kader van deze verordening moet worden verricht in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (10).

(48)

Elke verwerking van persoonsgegevens door het Asielagentschap in het kader van deze verordening dient te worden verricht overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (11) en Verordening (EU) 2021/2303 en in overeenstemming te zijn met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid.

(49)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het Uniekader beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(50)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(51)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening:

a)

wordt een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (het “Uniekader”) vastgesteld voor de toelating van onderdanen van derde landen of staatlozen tot het grondgebied van de lidstaten, teneinde hun overeenkomstig deze verordening:

i)

internationale bescherming, of

ii)

een humanitaire status naar nationaal recht te verlenen die voorziet in rechten en verplichtingen die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 20 tot en met 26 en 28 tot en met 35 van Verordening (EU) 2024/1347 voor personen die subsidiaire bescherming genieten, en

b)

worden voor de toepassing van deze verordening regels vastgesteld inzake de toelating, door middel van hervestiging of toelating op humanitaire gronden, van onderdanen van derde landen of staatlozen tot het grondgebied van de lidstaten.

2.   Deze verordening voorziet niet in een recht van onderdanen van derde landen of staatlozen om toelating te vragen, of te worden toegelaten, tot het grondgebied van een lidstaat.

3.   Deze verordening verplicht de lidstaten niet om een onderdaan van een derde land of een staatloze toe te laten.

4.   De lidstaten dragen op vrijwillige basis bij aan het Unieplan voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (het “Unieplan”) zoals bedoeld in artikel 8. De aanwijzingen van de lidstaten in het op grond van artikel 11 ingestelde Comité op hoog niveau inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden met betrekking tot de nadere gegevens van hun deelname, met inbegrip van het soort toelating en de regio's of de derde landen van waaruit toelating moet plaatsvinden, alsook over hun bijdrage aan het totale aantal toe te laten personen uit hoofde van het Unieplan, zijn aanwijzingen op vrijwillige basis.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“hervestiging”: de toelating, na een voordracht van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (UNHCR), van een onderdaan van een derde land of een staatloze tot het grondgebied van een lidstaat vanuit een derde land waarnaar die persoon is verplaatst, die:

a)

op grond van artikel 5, lid 1, in aanmerking komt voor toelating;

b)

niet onder de in artikel 6 genoemde weigeringsgronden valt, en

c)

internationale bescherming verleend krijgt overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht, en toegang heeft tot een duurzame oplossing;

2)

“internationale bescherming”: internationale bescherming als gedefinieerd in artikel 3, punt 3), van Verordening (EU) 2024/1347;

3)

“toelating op humanitaire gronden”: de toelating, na, op verzoek van een lidstaat, een voordracht van het Asielagentschap van de Europese Unie (het “Asielagentschap”), van de UNHCR, of van een ander relevant internationaal orgaan, van een onderdaan van een derde land of een staatloze vanuit een derde land waarnaar die persoon gedwongen is verplaatst, tot het grondgebied van een lidstaat, en die, ten minste op basis van een initiële evaluatie:

a)

op grond van artikel 5, lid 2, in aanmerking komt voor toelating;

b)

niet onder de in artikel 6 genoemde weigeringsgronden valt, en

c)

internationale bescherming verleend krijgt overeenkomstig artikel 9, lid 17, van deze verordening, of een humanitaire status naar nationaal recht die voorziet in rechten en verplichtingen die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 20 tot en met 26 en 28 tot en met 35 van Verordening (EU) 2024/1347 voor personen die subsidiaire bescherming genieten;

4)

“spoedeisende toelating”: de toelating door middel van hervestiging of toelating op humanitaire gronden van personen met een dringende behoefte aan juridische of fysieke bescherming of die onmiddellijke medische zorg behoeven.

Artikel 3

Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden

Het Uniekader:

a)

voorziet in de legale en veilige aankomst op het grondgebied van de lidstaten van onderdanen van derde landen of staatlozen die voor toelating in aanmerking komen en niet onder de weigeringsgronden uit hoofde van deze verordening vallen, teneinde hun internationale bescherming overeenkomstig deze verordening, dan wel een in artikel 2, punt 3), c), bedoelde humanitaire status naar nationaal recht te verlenen en moedigt alle lidstaten aan hun inspanningen daarvoor op te voeren;

b)

helpt de Unie meer bij te dragen aan internationale initiatieven voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden, teneinde het totale aantal beschikbare plaatsen voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden te verhogen;

c)

draagt bij tot het versterken van de partnerschappen van de Unie met derde landen in regio's waarnaar een groot aantal internationale bescherming behoevende personen is verplaatst.

Artikel 4

Bepaling van de regio's of derde landen van waaruit hervestiging of toelating op humanitaire gronden door de Unie moet plaatsvinden

Het bepalen van de regio's of derde landen van waaruit hervestiging of toelating op humanitaire gronden door de Unie plaatsvindt, is in de eerste plaats gebaseerd op:

a)

de prognoses van de UNHCR over de wereldwijde hervestigingsnoden;

b)

de mogelijkheid tot verbetering van het beschermingsklimaat en tot vergroting van de beschermingscapaciteit in derde landen;

c)

de omvang en de inhoud van toezeggingen door derde landen in verband met hervestiging of toelating op humanitaire gronden, teneinde gezamenlijk bij te dragen aan het vervullen van de door de UNHCR geprognosticeerde wereldwijde hervestigingsnoden.

Artikel 5

Toelatingsvoorwaarden

1.   Met het oog op hervestiging komen de volgende onderdanen van derde landen of staatlozen in aanmerking voor toelating, op voorwaarde dat zij tot ten minste een van de in lid 3, punt a), genoemde categorieën behoren:

a)

onderdanen van derde landen die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zoals gedefinieerd in artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1347 bevinden buiten het land waarvan zij de nationaliteit bezitten en de bescherming van dat land niet kunnen of, wegens een dergelijke vrees, niet willen inroepen, dan wel staatlozen die zich om dezelfde redenen bevinden buiten het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven en naar dat land niet kunnen, of wegens een dergelijke vrees niet willen, terugkeren, of

b)

onderdanen van derde landen die zich bevinden buiten het land waarvan zij de nationaliteit bezitten of staatlozen die zich bevinden buiten het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat zij, wanneer zij naar hun land van herkomst of, in het geval van staatlozen, naar het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven, zouden terugkeren, een reëel risico zouden lopen op ernstige schade zoals gedefinieerd in artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1347, en die zich niet onder de bescherming van dat land kunnen of, wegens dat risico, willen stellen.

Personen van wie de bescherming of bijstand van andere instanties of agentschappen van de VN dan de UNHCR om welke reden dan ook is opgehouden zonder dat hun situatie duidelijk is geregeld overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN, worden verondersteld te voldoen aan de in dit lid bedoelde selectiecriteria.

2.   Met het oog op toelating op humanitaire gronden komen de volgende onderdanen van derde landen of staatlozen in aanmerking voor toelating, op voorwaarde dat zij, ten minste op basis van een initiële evaluatie, tot ten minste één van de in lid 3 genoemde categorieën behoren:

a)

onderdanen van derde landen die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zoals gedefinieerd in artikel 10 van Verordening (EU) 2024/1347 bevinden buiten het land waarvan zij de nationaliteit bezitten en de bescherming van dat land niet kunnen of, wegens een dergelijke vrees, niet willen inroepen, dan wel staatlozen die zich om dezelfde redenen bevinden buiten het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven en daarheen niet kunnen, of wegens een dergelijke vrees niet willen, terugkeren, of

b)

onderdanen van derde landen die zich bevinden buiten het land waarvan zij de nationaliteit bezitten of staatlozen die zich bevinden buiten het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat zij, wanneer zij naar hun land van herkomst of, in het geval van staatlozen, naar het land waar zij vroeger gewoonlijk verbleven, zouden terugkeren, een reëel risico zouden lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15 van Verordening (EU) 2024/1347, en die zich niet onder de bescherming van dat land kunnen of, wegens dat risico, willen stellen.

Personen van wie de bescherming of bijstand van andere instanties of agentschappen van de VN dan de UNHCR om welke reden dan ook is opgehouden zonder dat hun situatie definitief is geregeld overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN, worden verondersteld te voldoen aan de in dit lid bedoelde selectiecriteria.

3.   Om op grond van dit artikel voor toelating in aanmerking te komen, moet een onderdaan van een derde land of een staatloze ook tot ten minste een van de volgende categorieën behoren:

a)

kwetsbare personen, te weten:

i)

vrouwen en meisjes die gevaar lopen;

ii)

minderjarigen, met inbegrip van niet-begeleide minderjarigen;

iii)

personen die geweld of foltering, ook op grond van hun geslacht of seksuele gerichtheid, hebben overleefd;

iv)

personen die juridische en/of fysieke bescherming nodig hebben, met inbegrip van bescherming tegen refoulement;

v)

personen met medische behoeften, ook wanneer een levensreddende behandeling niet beschikbaar is in het land waarnaar zij gedwongen zijn verplaatst;

vi)

personen met een handicap;

vii)

personen zonder vooruitzicht op een alternatieve duurzame oplossing, met name personen in een langdurige vluchtelingensituatie;

b)

in geval van toelating op humanitaire gronden, de in lid 4 genoemde gezinsleden van onderdanen van derde landen of staatlozen die legaal in een lidstaat verblijven, of van burgers van de Unie.

4.   Om de eenheid van het gezin te waarborgen, komen de volgende gezinsleden van toe te laten onderdanen van derde landen of staatlozen ook in aanmerking voor toelating:

a)

de echtgenoot of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde paren op vergelijkbare wijze worden behandeld als gehuwde paren uit hoofde van het recht dat betrekking heeft op onderdanen van derde landen of staatlozen;

b)

de minderjarige kinderen, mits zij ongehuwd zijn, en ongeacht de vraag of zij naar nationaal recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde of erkende kinderen zijn;

c)

de vader, moeder of een andere volwassene die naar het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat, verantwoordelijk is voor een ongehuwde minderjarige;

d)

de broer(s) of zus(sen);

e)

onderdanen van derde landen of staatlozen die wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige geestelijke of lichamelijke ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd afhankelijk zijn van bijstand door hun kind, ouder of een ander gezinslid, mits er in het land van herkomst gezinsbanden bestonden, het kind, de ouder of het andere gezinslid in staat is om voor de afhankelijke persoon te zorgen en de betrokkenen hun wens schriftelijk kenbaar hebben gemaakt.

Bij de toepassing van dit lid moeten de lidstaten terdege rekening houden met de belangen van het kind. Wanneer de onderdaan van een derde land of staatloze een gehuwde minderjarige is die niet door zijn of haar echtgeno(o)t(e) wordt vergezeld, kan worden geoordeeld dat het belang van de minderjarige bij zijn of haar oorspronkelijke gezin ligt.

Artikel 6

Gronden voor het weigeren van toelating

1.   De volgende onderdanen van een derde land of staatlozen wordt toelating uit hoofde van deze verordening geweigerd:

a)

personen die volgens de bevoegde autoriteiten van het land waar zij zich hebben gevestigd, worden geacht de rechten en verplichtingen te hebben die met het bezit van de nationaliteit van dat land zijn verbonden, of daarmee gelijkwaardige rechten en verplichtingen;

b)

personen ten aanzien van wie er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat:

i)

zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan, zoals gedefinieerd in de internationale instrumenten die zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot die misdrijven in het leven te roepen;

ii)

zij een ernstig strafbaar feit hebben gepleegd;

iii)

zij zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de VN als vervat in de preambule en de artikelen 1 en 2 van het Handvest van de Verenigde Naties;

c)

personen ten aanzien van wie er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zij een gevaar vormen voor de gemeenschap, de openbare orde, de veiligheid of de volksgezondheid van de lidstaat die het toelatingsdossier behandelt;

d)

personen ten aanzien van wie een signalering is uitgevaardigd in het Schengeninformatiesysteem of in een nationale database van een lidstaat, met het oog op het weigeren van toegang;

e)

personen aan wie internationale bescherming of een humanitaire status naar nationaal recht is verleend zoals bedoeld in artikel 2, punt 3), c);

f)

personen aan wie een lidstaat in de drie jaar voorafgaand aan de toelating, de toelating heeft geweigerd op grond van punt c) of punt d) van deze alinea.

Punt b) van de eerste alinea is ook van toepassing op personen die aanzetten tot of anderszins deelnemen aan de daar genoemde misdrijven of daden.

2.   De volgende onderdanen van een derde land of staatlozen kan toelating worden geweigerd:

a)

personen die in de drie jaar voorafgaand aan de toelating hun instemming, zoals bedoeld in artikel 7, om in een bepaalde lidstaat te worden toegelaten, niet hebben gegeven of die hebben ingetrokken, mits zij over de gevolgen van een dergelijke intrekking zijn geïnformeerd overeenkomstig artikel 9, lid 4, punt b);

b)

personen die één of meer misdrijven buiten het toepassingsgebied van lid 1, eerste alinea, punt b), hebben gepleegd waarvoor een maximumstraf van ten minste één jaar gevangenschap zou gelden indien zij waren gepleegd in de lidstaat die het toelatingsdossier behandelt, tenzij de vervolging of de straf is verjaard, of, in het geval van een veroordeling voor een dergelijk misdrijf, een vermelding betreffende die veroordeling is verwijderd uit het nationaal strafregister, overeenkomstig het recht van de lidstaat die het toelatingsdossier behandelt;

c)

personen die weigeren deel te nemen aan een oriëntatieprogramma voorafgaand aan vertrek als genoemd in artikel 9, lid 22;

d)

personen ten aanzien van wie de lidstaat niet de passende steun kan bieden die de personen gezien hun kwetsbaarheid nodig hebben.

3.   De in dit artikel genoemde gronden zijn van toepassing op voorwaarde dat zij worden toegepast zonder discriminatie op grond van onder meer geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere overtuiging, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid.

Artikel 7

Instemming

1.   De in artikel 9 vervatte toelatingsprocedure geldt voor onderdanen van derde landen of staatlozen die met toelating hebben ingestemd en hun instemming nadien niet hebben ingetrokken, daaronder begrepen door de toelating tot een bepaalde lidstaat te weigeren.

2.   Indien een onderdaan van een derde land of een staatloze verzuimt beschikbare gegevens of informatie te verstrekken die essentieel zijn voor het voeren van de procedure van artikel 9, lid 3, of niet aanwezig is bij het in artikel 9, lid 6, bedoelde persoonlijk onderhoud, kan die persoon worden geacht impliciet de instemming om te worden toegelaten zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel te hebben ingetrokken, tenzij hij of zij niet overeenkomstig artikel 9, lid 4, is geïnformeerd, binnen een redelijke termijn voldoet aan de verplichtingen, of kan aantonen dat het niet verstrekken van gegevens of informatie of het niet bijwonen van het persoonlijk onderhoud toe te schrijven was aan omstandigheden buiten zijn of haar wil.

Artikel 8

Unieplan voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden

1.   Op basis van een voorstel van de Commissie stelt de Raad, bij uitvoeringshandeling, een tweejarig Unieplan voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden (Unieplan) vast in het jaar dat voorafgaat aan de periode van twee jaar waarin het moet worden uitgevoerd.

De Commissie stelt het Europees Parlement onverwijld in kennis van het voorgestelde ontwerp van het Unieplan, en de Raad informeert het Europees Parlement regelmatig over de voortgang met betrekking tot de vaststelling van het Unieplan.

De Raad stelt het Europees Parlement en de Commissie onverwijld in kennis van het definitieve ontwerp van het Unieplan. De Raad zendt het Unieplan onverwijld zodra het is vastgesteld toe aan het Europees Parlement.

2.   Bij de uitvoering van dit artikel houden de Raad en de Commissie terdege rekening met het resultaat van de besprekingen van het op grond van artikel 11 ingestelde Comité op hoog niveau inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden en met de prognoses van de UNHCR over de wereldwijde hervestigingsnoden.

3.   Het Unieplan omvat:

a)

het totale aantal personen dat tot het grondgebied van de lidstaten moet worden toegelaten, met vermelding van, respectievelijk, het aandeel personen dat zal worden onderworpen aan hervestiging, toelating op humanitaire gronden en spoedeisende toelating, waarbij het aandeel van de aan hervestiging onderworpen personen niet minder dan ongeveer 60 % van het totale aantal toe te laten personen bedraagt;

b)

nadere gegevens over de deelname van de lidstaten en hun bijdragen aan het totale aantal toe te laten personen en het aandeel van de personen die zullen worden onderworpen aan hervestiging, toelating op humanitaire gronden en spoedeisende toelating overeenkomstig punt a) van dit lid, met volledige eerbiediging van de door de lidstaten gegeven aanwijzingen in het op grond van artikel 11 ingestelde Comité op hoog niveau inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden;

c)

een specificatie van de regio's of derde landen van waaruit hervestiging of toelating op humanitaire gronden moet plaatsvinden op grond van artikel 4.

4.   Het Unieplan kan, indien nodig, het volgende omvatten:

a)

een beschrijving van de specifieke groep of groepen van onderdanen van derde landen of staatlozen op wie het Unieplan van toepassing is;

b)

lokale coördinatie en praktische samenwerkingsregelingen tussen de lidstaten, ondersteund door het Asielagentschap overeenkomstig artikel 10, en met derde landen, de UNHCR en andere relevante partners.

5.   Spoedeisende toelating wordt toegepast ongeacht de regio's of derde landen van waaruit hervestiging of toelating op humanitaire gronden moet plaatsvinden.

6.   Indien zulks wordt vereist door nieuwe omstandigheden, zoals een onvoorziene humanitaire crisis buiten de regio's of derde landen als genoemd in het Unieplan, wijzigt de Raad, op voorstel van de Commissie, het Unieplan, bijvoorbeeld door regio's of derde landen toe te voegen aan die van waaruit op grond van artikel 4 toelating moet plaatsvinden.

Artikel 9

Toelatingsprocedure

1.   Bij hervestiging, met het oog op de uitvoering van het Unieplan, verzoeken de lidstaten de UNHCR om onderdanen van derde landen of staatlozen aan hen voor te dragen.

Bij humanitaire toelating, met het oog op de uitvoering van het Unieplan, kunnen de lidstaten het Asielagentschap, de UNHCR, of een andere bevoegde internationale instantie verzoeken onderdanen van derde landen of staatlozen aan hen voor te dragen.

2.   Een lidstaat beoordeelt of een onderdaan van een derde land of een staatloze zoals bedoeld in lid 1 binnen het toepassingsgebied van het Unieplan valt.

Een lidstaat mag voorrang geven aan een onderdaan van een derde land of een staatloze met:

a)

gezinsbanden met onderdanen van derde landen of staatlozen die legaal in een lidstaat verblijven of met burgers van de Unie;

b)

aangetoonde sociale banden of andere kenmerken die de integratie in de lidstaat die een toelatingsprocedure voert, kunnen vergemakkelijken, waaronder toereikende taalvaardigheden of een eerder verblijf in die lidstaat;

c)

specifieke beschermingsbehoeften of kwetsbaarheden.

3.   Na identificatie van een onderdaan van een derde land of een staatloze die binnen het toepassingsgebied van het Unieplan valt en ten aanzien van wie een lidstaat een toelatingsprocedure wil voeren, registreert de lidstaat de volgende informatie met betrekking tot die persoon:

a)

naam van de onderdaan van een derde land of staatloze, geboortedatum, geslacht en nationaliteit;

b)

het soort en het nummer van de identiteits- of reisdocumenten van de onderdaan van het derde land of van de staatloze, en

c)

de datum en de plaats van de registratie en de registrerende autoriteit.

Bij de registratie kunnen aanvullende gegevens worden verzameld die nodig zijn voor de toepassing van de leden 6 en 9.

4.   De lidstaten stellen de onderdanen van derde landen of staatlozen ten aanzien van wie zij een toelatingsprocedure voeren, in kennis van:

a)

de doelstellingen en de verschillende stappen van de toelatingsprocedure;

b)

de gevolgen van de intrekking van de instemming zoals bedoeld in artikel 7, en van een weigering om deel te nemen aan een oriëntatieprogramma voorafgaand aan vertrek zoals bedoeld in lid 22 van dit artikel.

5.   De lidstaten verstrekken de onderdanen van derde landen of staatlozen ten aanzien van wie zij een toelatingsprocedure voeren, op het ogenblik waarop persoonsgegevens worden verzameld, schriftelijk en, indien nodig, mondeling, de informatie die zij uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 moeten verstrekken. Die informatie wordt verstrekt in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm, in duidelijke en eenvoudige bewoordingen, aangepast aan de behoeften van minderjarigen en personen met specifieke behoeften en in een taal die de onderdanen van derde landen of staatlozen begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij die begrijpen.

6.   De lidstaten beoordelen of de onderdanen van derde landen of de staatlozen ten aanzien van wie zij een toelatingsprocedure voeren, voldoen aan de in artikel 5 vastgestelde toelatingscriteria en of zij niet onder de in artikel 6 genoemde weigeringsgronden vallen.

De lidstaten baseren die beoordeling met name op schriftelijk bewijs, waaronder, indien van toepassing, informatie van de UNHCR over de vraag of de onderdanen van derde landen of de staatlozen als vluchteling kunnen worden aangemerkt, op een persoonlijk onderhoud, of op een combinatie van beide.

7.   Bij hervestiging verzoeken de lidstaten de UNHCR volledig te beoordelen of de onderdanen van derde landen of de staatlozen die aan een toelatingsprocedure onderworpen zijn:

a)

binnen het toepassingsgebied van het Unieplan vallen;

b)

tot een van de in artikel 5, lid 3, punt a), genoemde categorieën van kwetsbare personen behoren of gezinsbanden hebben overeenkomstig artikel 5, lid 4, en de redenen voor een dergelijke beoordeling;

c)

als vluchteling kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève.

De lidstaten kunnen vragen dat rekening wordt gehouden met de in lid 2, tweede alinea, opgenomen criteria.

8.   Bij toelating op humanitaire gronden kunnen de lidstaten erom verzoeken dat de UNHCR beoordeelt of de aan hen door de UNHCR voorgedragen onderdanen van derde landen of staatlozen:

a)

als vluchteling kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève;

b)

tot een van de in artikel 5, lid 3, punt a), genoemde categorieën van kwetsbare personen behoren of gezinsbanden hebben overeenkomstig artikel 5, lid 3, punt b).

De lidstaten kunnen vragen dat rekening wordt gehouden met de in lid 2, tweede alinea, opgenomen criteria.

9.   De lidstaten komen op basis van de in lid 6 bedoelde beoordeling zo snel mogelijk en uiterlijk zeven maanden na de datum van registratie tot een conclusie over de toelating van onderdanen van derde landen of staatlozen. De lidstaten kunnen die termijn met maximaal drie maanden verlengen in geval van complexe feitelijke of juridische kwesties.

10.   Bij een spoedeisende toelating komen de lidstaten zo spoedig mogelijk tot een conclusie en streven zij ernaar dat uiterlijk één maand na de datum van registratie te doen.

11.   De lidstaten zetten een toelatingsprocedure waarbij onderdanen van derde landen of staatlozen hun instemming zoals bedoeld in artikel 7 hebben ingetrokken, stop.

Een lidstaat kan een toelatingsprocedure stopzetten in de volgende gevallen:

a)

indien hij heeft geconcludeerd dat het totale aantal toegelaten onderdanen van derde landen of staatlozen zijn in het Unieplan vastgestelde bijdrage overschrijdt;

b)

indien hij heeft geconcludeerd de voorkeur te geven aan de onderdanen van derde landen of staatlozen overeenkomstig lid 2, punt c);

c)

indien hij heeft geconcludeerd dat hij wegens overmacht niet in staat is om de in lid 9 genoemde termijnen na te leven.

Onverminderd hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 wordt de reden voor de stopzetting meegedeeld aan de UNHCR indien dat nodig is om de UNHCR in staat te stellen zijn taken uit te voeren met betrekking tot de voordracht van onderdanen van derde landen of staatlozen aan lidstaten of derde landen overeenkomstig deze verordening of zijn mandaat, tenzij er dwingende redenen van algemeen belang zijn om dat niet te doen.

12.   De lidstaten bewaren de gegevens van personen aan wie zij overeenkomstig deze verordening internationale bescherming of een humanitaire status naar nationaal recht verlenen, gedurende vijf jaar, gerekend vanaf de datum van registratie. In het geval van personen aan wie toelating is geweigerd op een van de in artikel 6, lid 1, punt f), genoemde gronden, worden die gegevens opgeslagen gedurende drie jaar vanaf de datum waarop tot de negatieve conclusie over toelating werd gekomen.

Bij het verstrijken van de toepasselijke periode wissen de lidstaten de gegevens. De lidstaten wissen de gegevens over een persoon die vóór het verstrijken van die periode het burgerschap van een lidstaat heeft verworven, zodra zij ervan op de hoogte zijn dat de betrokkene dat burgerschap heeft verworven.

Indien een lidstaat een toelatingsprocedure op grond van lid 11, eerste alinea, stopzet, bewaart de lidstaat de gegevens over de betrokkene gedurende drie jaar vanaf de datum van die stopzetting. Indien een lidstaat een toelatingsprocedure op grond van lid 11, tweede alinea, stopzet, wist de lidstaat de gegevens over de betrokkene op de datum van die stopzetting.

13.   Indien de conclusie van een lidstaat op grond van lid 9 negatief is, wordt de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze niet tot die lidstaat toegelaten.

Onverminderd hoofdstuk V van Verordening (EU) 2016/679 wordt de reden voor een negatieve conclusie meegedeeld aan de UNHCR indien dat nodig is om de UNHCR in staat te stellen zijn taken uit te voeren met betrekking tot de voordracht van onderdanen van derde landen of staatlozen aan lidstaten of derde landen overeenkomstig deze verordening of zijn mandaat, tenzij er dwingende redenen van algemeen belang zijn om dat niet te doen.

Elke lidstaat die tot een negatieve conclusie zoals bedoeld in de eerste alinea is gekomen, kan verlangen dat hij door een andere lidstaat wordt geraadpleegd tijdens het onderzoek van het toelatingsdossier door die andere lidstaat.

14.   Indien de conclusie van een lidstaat op grond van lid 9 positief is, zijn de leden 15 tot en met 22 van toepassing vóór of na de binnenkomst van de betrokkene op zijn grondgebied.

15.   Op grond van lid 14 van dit artikel neemt een daarin bedoelde lidstaat een beslissing tot toekenning van de vluchtelingenstatus als de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze kan worden aangemerkt als vluchteling, of van de subsidiaire beschermingsstatus als de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.

Die beslissing heeft dezelfde rechtsgevolgen als een besluit tot het verlenen van de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus bedoeld in artikel 13 of artikel 18 van Verordening (EU) 2024/1347, nadat de betrokkene het grondgebied van een lidstaat is binnengekomen.

De lidstaten mogen permanente verblijfsvergunningen of verblijfstitels van onbeperkte duur afgeven onder gunstiger voorwaarden overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (12).

16.   Op grond van lid 14 van dit artikel neemt een daarin bedoelde lidstaat een beslissing tot afgifte van een verblijfsvergunning in het geval van een gezinslid van de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze op grond van artikel 5, lid 4, dat niet individueel in aanmerking komt voor internationale bescherming.

Die beslissing heeft dezelfde rechtsgevolgen als een besluit tot afgifte van een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1347, nadat de betrokkene het grondgebied van een lidstaat is binnengekomen.

17.   Op grond van lid 14 van dit artikel kan een daarin bedoelde lidstaat, in het geval van toelating op humanitaire gronden, internationale bescherming verlenen, dan wel, onverminderd het recht om te verzoeken om internationale bescherming, een humanitaire status naar nationaal recht verlenen waarbij wordt voorzien in rechten en verplichtingen die gelijkwaardig zijn aan die van de artikelen 20 tot en met 26 en 28 tot en met 35 van Verordening (EU) 2024/1347 voor personen die subsidiaire bescherming genieten.

Die beslissing wordt van kracht nadat de betrokkene het grondgebied van de lidstaat is binnengekomen.

18.   Op grond van lid 14 van dit artikel neemt een daarin bedoelde lidstaat een beslissing tot afgifte van een verblijfsvergunning in het geval van een gezinslid van de betrokken onderdaan van een derde land of staatloze op grond van artikel 5, lid 4, dat niet individueel in aanmerking komt voor internationale bescherming of voor een humanitaire status naar nationaal recht zoals bedoeld in artikel 2, punt 3), c).

Die beslissing heeft dezelfde rechtsgevolgen als een besluit tot afgifte van een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, van Verordening (EU) 2024/1347, nadat de betrokkene het grondgebied van een lidstaat is binnengekomen.

19.   Op grond van lid 14 van dit artikel stelt een daarin bedoelde lidstaat of de betrokken partner namens de lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 3, de betrokken onderdanen van derde landen of staatlozen in kennis van elke beslissing op grond van de leden 15 en 17 van dit artikel.

Indien een dergelijke beslissing is genomen voordat de betrokkene het grondgebied van de lidstaat is binnengekomen, kan die kennisgeving na die binnenkomst plaatsvinden.

20.   Op grond van lid 14 doet een daarin bedoelde lidstaat al het nodige om zo snel mogelijk en uiterlijk twaalf maanden na de datum van de conclusie de toegang tot zijn grondgebied te waarborgen.

Bij een spoedeisende toelating zorgt de lidstaat ervoor dat de onderdaan van een derde land of de staatloze snel wordt overgedragen na de datum van de positieve conclusie op grond van lid 9.

21.   Op grond van lid 14 biedt een daarin bedoelde lidstaat, indien nodig, aan om de reis te regelen, met inbegrip van medische controles of de betrokkene in staat is te reizen, en te zorgen voor kosteloos vervoer naar het nationale grondgebied, daaronder begrepen, zo nodig, het faciliteren van uitreisprocedures in het derde land van waaruit de betrokken onderdaan van een derde land of de staatloze wordt toegelaten.

Indien een lidstaat op grond van de eerste alinea een reis regelt, houdt hij rekening met de specifieke behoeften van de betrokken personen met betrekking tot hun eventuele kwetsbaarheden.

22.   Op grond van lid 14 biedt een daarin bedoelde lidstaat, indien dat haalbaar is, de betrokken onderdanen van derde landen of staatlozen oriëntatieprogramma's voorafgaand aan vertrek aan, die kosteloos en gemakkelijk toegankelijk zijn en informatie kunnen bevatten over hun rechten en verplichtingen, taalles en informatie over de maatschappelijke, culturele en politieke situatie van de lidstaat.

Indien het niet haalbaar is dergelijke oriëntatieprogramma's aan te bieden, verstrekken de lidstaten de onderdanen van derde landen of de staatlozen ten minste informatie over hun rechten en verplichtingen.

23.   Persoonsgegevens die door een lidstaat op grond van dit artikel worden verwerkt, worden alleen in de gevallen waarin dit artikel voorziet, doorgegeven aan of ter beschikking gesteld van derde landen, internationale organen of particuliere entiteiten die in de Unie of in een derde land zijn gevestigd.

24.   De lidstaten verzenden de gegevens van de personen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad (13).

25.   Tijdens de hele duur van de procedure discrimineren de lidstaten niet op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid.

Artikel 10

Operationele samenwerking

1.   Om de uitvoering van het Unieplan te vergemakkelijken, wijzen de lidstaten nationale contactpunten aan en kunnen zij besluiten om verbindingsfunctionarissen aan te stellen in derde landen.

2.   Het Asielagentschap kan de lidstaten op hun verzoek ondersteunen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van deze verordening of indien daarin is voorzien in een Unieplan overeenkomstig artikel 8, lid 4, punt b), van deze verordening. Die ondersteuning kan bestaan uit het coördineren van de technische samenwerking tussen de lidstaten, het bijstaan van de lidstaten bij de uitvoering van het Unieplan, het opleiden van het personeel dat de toelatingsprocedures voert, het verstrekken van informatie aan onderdanen van derde landen of staatlozen zoals bedoeld in artikel 9, leden 4, 5 en 25, van deze verordening, het faciliteren van het delen van infrastructuur, en het bijstaan van de lidstaten bij de samenwerking met derde landen met het oog op het voeren van de toelatingsprocedures op grond van Verordening (EU) 2021/2303.

Het Asielagentschap kan ook een uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten coördineren met het oog op de uitvoering van deze verordening en de integratie van hervestigde personen in hun gastland.

3.   Voor het uitvoeren van het Unieplan, en met name om de betrokken onderdanen van derde landen of staatlozen in kennis te stellen van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 9, leden 15 en 17, genomen beslissing, en om oriëntatieprogramma's voorafgaand aan vertrek te organiseren, en medische controles om na te gaan of de betrokkene in staat is te reizen, reisarrangementen en andere praktische regelingen aan te bieden, kunnen de lidstaten zich op eigen verzoek, of overeenkomstig de conform artikel 8, lid 4, punt b), voor een Unieplan vastgestelde regelingen inzake lokale coördinatie en praktische samenwerking, door bevoegde partners laten bijstaan.

Artikel 11

Comité op hoog niveau inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden

1.   Er wordt een comité op hoog niveau inzake hervestiging en toelating op humanitaire gronden (Comité op hoog niveau) ingesteld. Het bestaat uit vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten.

Het Asielagentschap, de UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie worden uitgenodigd om de vergaderingen van het Comité op hoog niveau bij te wonen.

Andere betrokken organisaties, waaronder maatschappelijke organisaties, kunnen worden uitgenodigd om de vergaderingen van het Comité op hoog niveau op hun expertisegebied bij te wonen.

Vertegenwoordigers van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland worden uitgenodigd om de vergaderingen van het Comité op hoog niveau bij te wonen, voor zover zij kenbaar hebben gemaakt aan de uitvoering van het Unieplan te willen deelnemen.

2.   Het Comité op hoog niveau wordt voorgezeten door de Commissie. Het vergadert ten minste eenmaal per jaar en telkens wanneer dat nodig is op uitnodiging van de Commissie of op verzoek van een lidstaat of van het Europees Parlement.

3.   Het Comité op hoog niveau adviseert de Commissie over aangelegenheden in verband met de uitvoering van het Uniekader, onder meer over een aanbevolen aantal personen dat kan worden toegelaten en de regio's of derde landen van waaruit die toelating moet geschieden, gelet op de prognoses van de UNHCR over de wereldwijde hervestigingsnoden. Het Comité kan ook aanbevelingen doen.

De Commissie maakt de notulen van de vergaderingen van het Comité op hoog niveau openbaar, tenzij die openbaarmaking de bescherming van openbare of particuliere belangen zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (14) zou ondermijnen.

4.   De Commissie raadpleegt het Comité op hoog niveau en houdt rekening met de resultaten van de vergaderingen van het Comité op hoog niveau wat betreft kwesties die verband houden met de uitvoering van het Uniekader.

5.   Naar aanleiding van het resultaat van de vergaderingen van het Comité op hoog niveau op grond van dit artikel verzoekt de Commissie de lidstaten op vrijwillige basis de nadere gegevens aan te geven van hun deelname en van hun bijdrage aan het totale aantal personen dat zal worden toegelaten, met inbegrip van het soort toelating en de regio's of derde landen van waaruit toelating moet plaatsvinden overeenkomstig de artikelen 4 en 8.

6.   De Commissie belegt op eigen initiatief of op aanbeveling van een of meer lidstaten of het Europees Parlement een vergadering van het Comité op hoog niveau om de mogelijke toelating van personen op grond van artikel 8, lid 6, te bespreken, teneinde te reageren op nieuwe omstandigheden, zoals een onvoorziene humanitaire crisis in regio's of derde landen die niet in het Unieplan zijn opgenomen.

7.   Het Comité op hoog niveau stelt, indien nodig, zijn reglement van orde vast.

Artikel 12

Deelname van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland

IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland worden uitgenodigd om deel te nemen aan de uitvoering van het Unieplan. Bij een dergelijke deelname wordt naar behoren rekening gehouden met deze verordening, met name wat betreft de procedure van artikel 9 en de rechten en verplichtingen van toegelaten personen.

Artikel 13

Financiële steun

Financiële steun aan de lidstaten voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden wordt verleend overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1147.

Artikel 14

Wijzigingen van Verordening (EU) 2021/1147

Verordening (EU) 2021/1147 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)

punt 5) wordt vervangen door:

“5)

“toelating op humanitaire gronden”: toelating op humanitaire gronden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 3), van Verordening (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

(*1)  Verordening (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 tot vaststelling van een Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden, en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1147 (PB L, 2024/1350, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1350/oj).”;"

b)

punt 8) wordt vervangen door:

“8)

“hervestiging”: hervestiging zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) 2024/1350;”.

2)

In artikel 19 worden de leden 1, 2 en 3 vervangen door:

“1.   Boven op hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, punt a), van deze verordening ontvangen de lidstaten een bedrag van 10 000 EUR voor elke persoon die wordt toegelaten via hervestiging uit hoofde van het bij Verordening (EU) 2024/1350 vastgestelde Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden.

2.   Boven op hun toewijzing uit hoofde van artikel 13, lid 1, punt a), van deze verordening, ontvangen de lidstaten een bedrag van 6 000 EUR voor elke persoon die wordt toegelaten op humanitaire gronden uit hoofde van het bij Verordening (EU) 2024/1350 vastgestelde Uniekader voor hervestiging en toelating op humanitaire gronden, of die wordt toegelaten uit hoofde van een nationale hervestigingsregeling.

3.   Het in lid 2 vermelde bedrag wordt tot 8 000 EUR verhoogd voor elke persoon die wordt toegelaten op humanitaire gronden of uit hoofde van een nationale hervestigingsregeling en die tot een of meer van de volgende kwetsbare groepen behoort:

a)

vrouwen en kinderen die gevaar lopen;

b)

niet-begeleide minderjarigen;

c)

personen met medische behoeften waarin alleen door middel van toelating op humanitaire gronden kan worden voorzien;

d)

personen die met het oog op juridische of fysieke bescherming op humanitaire gronden moeten worden toegelaten, met inbegrip van slachtoffers van geweld of foltering.”.

Artikel 15

Evaluatie en toetsing

1.   Uiterlijk op 12 juni 2028 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening, inclusief artikel 9, lid 2, punt b), en over de bijdragen van de lidstaten aan de uitvoering van het Unieplan overeenkomstig artikel 8, evenals over de inspanningen van alle lidstaten voor intensievere hervestiging en toelating op humanitaire gronden teneinde een aanzienlijke bijdrage te leveren aan het vervullen van de wereldwijde hervestigingsnoden. Dat verslag gaat, waar passend, vergezeld van voorstellen om die doelstelling te halen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie en het Asielagentschap de informatie die nodig is voor het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag van de Commissie.

3.   Het Europees Parlement en de Raad evalueren deze verordening op basis van een voorstel van de Commissie binnen twee jaar na de indiening van het verslag van de Commissie op grond van lid 1, rekening houdend met de inhoud van dat verslag.

Artikel 16

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Artikel 9, lid 24, is van toepassing met ingang van 12 juni 2026.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Brussel, 14 mei 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

H. LAHBIB


(1)   PB C 125 van 21.4.2017, blz. 40.

(2)   PB C 207 van 30.6.2017, blz. 67.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 10 april 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2024.

(4)  Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).

(5)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(6)  Verordening (EU) 2021/1147 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor asiel, migratie en integratie (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 1).

(7)  Verordening (EU) 2021/2303 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2021 inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010 (PB L 468 van 30.12.2021, blz. 1).

(8)  Verordening (EU) 2024/1347 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming, tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1347, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1347/oj).

(9)  Verordening (EU) 2024/1351 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende asiel- en migratiebeheer, tot wijziging van Verordeningen (EU) 2021/1147 en (EU) 2021/1060 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB L, 2024/1351, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1351/oj).

(10)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(11)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(12)  Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).

(13)  Verordening (EU) 2024/1358 van het Europees Parlement en de Raad van 14 mei 2024 betreffende de instelling van “Eurodac” voor de vergelijking van biometrische gegevens om de Verordeningen (EU) 2024/1351 en (EU) 2024/1350 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/55/EG van de Raad doeltreffend toe te passen en om illegaal verblijvende onderdanen van derde landen en staatlozen te identificeren en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2018/1240 en (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 603/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L, 2024/1358, 22.5.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1358/oj).

(14)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1350/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top