EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R1187

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1187/2014 van de Commissie van 2 oktober 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van technische reguleringsnormen voor het bepalen van de totale blootstelling aan een cliënt of een groep van verbonden cliënten met betrekking tot transacties met onderliggende activa Voor de EER relevante tekst

OJ L 324, 7.11.2014, p. 1–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2014/1187/oj

7.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 324/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 1187/2014 VAN DE COMMISSIE

van 2 oktober 2014

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van technische reguleringsnormen voor het bepalen van de totale blootstelling aan een cliënt of een groep van verbonden cliënten met betrekking tot transacties met onderliggende activa

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 390, lid 8, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Om de totale blootstelling aan een bepaalde debiteur als gevolg van de blootstellingen van de instelling aan een transactie met onderliggende activa aan te wijzen, moet in de eerste plaats voor elk van deze blootstellingen afzonderlijk de blootstellingswaarde worden aangewezen. De totale blootstellingswaarde moet vervolgens worden bepaald aan de hand van de som van deze blootstellingen, maar mag niet groter zijn dan de blootstellingswaarde van de blootstelling die door het onderliggende activum zelf wordt gevormd.

(2)

Indien blootstellingen van andere beleggers van gelijke rang zijn als de blootstelling van de instelling, moet de blootstellingswaarde van de blootstelling van de instelling aan een onderliggend activum de proportionele verdeling van de verliezen over de blootstellingen die van gelijke rang zijn, weergeven. Dit is het gevolg van het feit dat als een wanbetalingsgebeurtenis heeft plaatsgevonden voor een onderliggend activum, verliezen altijd worden verdeeld over de blootstellingen die van gelijke rang zijn overeenkomstig de proportionele verhouding van elk van deze blootstellingen en het maximumverlies dat door de instelling moet worden geleden ingeval van een totaal verlies op een onderliggend activum beperkt is tot het deel overeenkomstig de verhouding van de blootstelling van de instelling tot het totaal van alle blootstellingen die van gelijke rang zijn.

(3)

Een onderscheid moet worden gemaakt tussen transacties waarbij alle beleggers van gelijke rang zijn zoals instellingen voor collectieve belegging, en andere transacties, zoals securitisaties, die tranchering kunnen inhouden waarbij blootstellingen van ongelijke rang kunnen zijn. Voor de eerste is de resulterende blootstelling aan een onderliggend activum alleen afhankelijk van de proportionele verhouding van de blootstelling van de belegger tot de blootstellingen van alle beleggers. Voor de laatste worden verliezen eerst aan bepaalde tranches toegerekend afhankelijk van hun rangorde en vervolgens, in geval van meer dan één belegger in dezelfde tranche, proportioneel over de beleggers. Alle tranches in een securitisatie moeten gelijk behandeld worden omdat in een worstcasescenario achtergestelde tranches zeer snel kunnen verdwijnen. Met name moet het door alle beleggers in een bepaalde tranche te lijden maximumverlies in geval van een totaal verlies op een onderliggend activum worden opgenomen aangezien geen limitering van achtergestelde tranches mag worden opgenomen. De blootstelling van een instelling aan een onderliggend activum van een transactie mag niet groter zijn dan de totale blootstellingswaarde van deze tranche (aangezien het verlies voor een belegger in een bepaalde tranche als gevolg van het noodlijdend worden van een onderliggend activum nooit hoger kan zijn dan de totale blootstellingswaarde van de tranche) en de blootstellingswaarde van de blootstelling die wordt gevormd door het onderliggende activum (aangezien de instelling nooit meer dan het bedrag van het onderliggende activum kan verliezen). Deze beperking van het maximumverlies moet worden weergegeven door de laagste van de twee blootstellingswaarden te gebruiken en vervolgens de procedure toe te passen voor het opnemen van de proportionele verdeling van verliezen over alle blootstellingen van gelijke rang in deze tranche in geval van meer dan één belegger in deze tranche.

(4)

Hoewel verwacht wordt dat instellingen alle debiteuren aanwijzen van onderliggende activa van transacties waarin zij beleggen, kunnen er gevallen zijn waarin dit voor instellingen ongerechtvaardigde kosten zou creëren of waarin instellingen door andere omstandigheden belet zijn bepaalde debiteuren aan te wijzen. Als zodanig moet het, indien een blootstelling aan een onderliggend activum voldoende klein is om slechts een immateriële bijdrage te leveren aan de totale blootstelling aan een bepaalde cliënt of groep van verbonden cliënten, voldoende zijn deze blootstelling aan de transacties als een afzonderlijke cliënt toe te wijzen. Het totaal van dergelijke blootstellingen aan onderliggende activa van dezelfde transactie moet dan nog steeds beperkt worden aan de hand van de limiet voor grote blootstellingen voor deze transactie. Er moet van immaterialiteit van de bijdrage van een onderliggend activum aan de totale blootstelling worden uitgegaan indien ten minste 100 blootstellingen aan onderliggende activa van een transactie nodig zijn om de limiet van 25 % van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling te bereiken. Dit zou vereisen dat de blootstellingswaarde niet meer bedraagt dan 0,25 % van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling.

(5)

Om een onbeperkte totale blootstelling als gevolg van informatiedeficiënties te voorkomen, zou het noodzakelijk zijn blootstellingen — waarvoor de blootstellingswaarde groter is dan 0,25 % van het in aanmerking komende kapitaal van de instelling en waarvoor informatie over de debiteur ontbreekt — aan een hypothetische cliënt (onbekende cliënt) toe te wijzen waarvoor de limiet van grote blootstellingen van 25 % moet gelden.

(6)

Indien een instelling niet in staat is tussen de onderliggende activa van een transactie een bedragsmatig onderscheid te maken, is er een risico dat de onderliggende activa van de transactie betrekking hebben op dezelfde debiteur of groep van verbonden klanten. In dat geval moet, om dit risico te limiteren, van de instelling vereist worden dat zij de materialiteit van de totale waarde van haar blootstellingen aan de transactie beoordeelt alvorens deze als een afzonderlijke cliënt in plaats de „onbekende cliënt’ aan de transactie te kunnen toewijzen.

(7)

De structuur van een transactie mag geen bijkomende blootstelling vormen indien de omstandigheden van de transactie ervoor zorgen dat verliezen op een blootstelling aan deze transactie alleen kunnen voortvloeien uit wanbetalingsgebeurtenissen voor onderliggende activa. Een bijkomende blootstelling moet worden opgenomen indien de transactie een betalingsverplichting van een bepaalde persoon inhoudt naast of ten minste voorafgaandelijk aan de kasstromen van de onderliggende activa, aangezien beleggers bijkomende verliezen zouden kunnen lijden bij wanbetaling van deze persoon hoewel zich geen wanbetalingsgebeurtenis voor een onderliggend activum heeft voorgedaan. Een bijkomende blootstelling moet eveneens worden opgenomen indien de omstandigheden van de transactie toelaten dat kasstromen omgeleid worden naar een persoon die niet gerechtigd is deze te ontvangen aangezien beleggers bijkomende verliezen zouden kunnen lijden, hoewel zich geen wanbetalingsgebeurtenis voor een onderliggend activum heeft voorgedaan. Geen bijkomende blootstelling moet opgenomen worden voor instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) als bedoeld in Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), aangezien kasstromen niet kunnen worden omgeleid naar een persoon die uit hoofde van de transactie niet gerechtigd is deze kasstromen te ontvangen. Daarvan moet ook worden uitgegaan voor entiteiten die onderworpen zijn aan gelijkwaardige vereisten ingevolge uniale wetgevende handelingen of wetgeving van een derde land.

(8)

Het bestaan en de waarde van blootstellingen aan een cliënt of groep van verbonden cliënten als gevolg van blootstellingen aan transacties hangen niet af van het feit of de blootstellingen aan transacties aan de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille worden toegewezen. De voorwaarden en methodologieën die worden gebruikt om blootstellingen aan transacties met onderliggende activa aan te wijzen, moeten bijgevolg dezelfde zijn, ongeacht of deze blootstellingen aan de handelsportefeuille of de niet-handelsportefeuille van de instelling worden toegewezen.

(9)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die door de Europese Bankautoriteit (EBA) bij de Commissie zijn ingediend.

(10)

De EBA heeft openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen (3),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening specificeert de voorwaarden en methodologieën die worden gebruikt voor het bepalen van de totale blootstelling van een instelling aan een cliënt of een groep van verbonden cliënten ten aanzien van blootstellingen via transacties met onderliggende activa en de voorwaarden waaronder de structuur van transacties met onderliggende activa geen bijkomende blootstelling vormt.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „transactie”: transacties als bedoeld in de punten m) en o) van artikel 112 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en andere transacties waarbij sprake is van een blootstelling aan onderliggende activa;

b)   „onbekende cliënt”: één hypothetische cliënt waaraan de instelling alle blootstellingen toewijst waarvoor zij de debiteur niet heeft aangewezen, mits artikel 6, lid 2, onder a) en b), en artikel 6, lid 3, onder a), van deze verordening niet van toepassing zijn.

Artikel 3

Aanwijzing van blootstellingen als gevolg van transacties

1.   Een instelling bepaalt de bijdrage aan de totale blootstelling aan een bepaalde cliënt of groep van verbonden cliënten die voortvloeit uit een bepaalde transactie overeenkomstig de methodologie als vermeld in de artikelen 4, 5 en 6.

De instelling bepaalt voor elk van de onderliggende activa afzonderlijk haar blootstelling aan dit onderliggend activum overeenkomstig artikel 5.

2.   Een instelling beoordeelt of een bepaalde transactie een bijkomende blootstelling vormt overeenkomstig artikel 7.

Artikel 4

Onderliggende blootstellingen aan transacties die zelf onderliggende activa hebben

1.   Bij het beoordelen voor de toepassing van de artikelen 5 en 6 van de onderliggende blootstellingen van een transactie (transactie A) die zelf een onderliggende blootstelling aan een andere transactie heeft (transactie B) behandelt een instelling de blootstelling aan transactie B als zijnde vervangen door de onderliggende blootstellingen van transactie B.

2.   Lid 1 geldt zolang de onderliggende blootstellingen blootstellingen zijn aan transacties met onderliggende activa.

Artikel 5

Berekening van de blootstellingswaarde

1.   De blootstelling van een instelling aan een onderliggend activum van een transactie is de laagste van de volgende waarden:

a)

de blootstellingswaarde van de blootstelling als gevolg van het onderliggend activum;

b)

de totale blootstellingswaarde van de blootstellingen van de instelling aan het onderliggend activum als gevolg van alle blootstellingen van de instelling aan de transactie.

2.   Voor elke blootstelling van een instelling aan een transactie wordt de blootstellingswaarde van de daaruit voortvloeiende blootstelling aan een onderliggend activum bepaald als volgt:

a)

als de blootstellingen van alle beleggers in deze transactie van gelijke rang zijn, is de blootstellingswaarde van de resulterende blootstelling aan een onderliggend activum de proportionele verhouding voor de blootstelling van de instelling aan de transactie vermenigvuldigd met de blootstellingswaarde van de blootstelling die wordt gevormd door het onderliggend activum;

b)

in gevallen behalve die als bedoeld in punt a) is de blootstellingswaarde van de resulterende blootstelling aan een onderliggend activum de proportionele verhouding voor de blootstelling van de instelling aan de transactie vermenigvuldigd met de laagste van de volgende waarden:

i)

de blootstellingswaarde van de blootstelling die wordt gevormd door het onderliggende activum;

ii)

de totale blootstellingswaarde van de blootstelling van de instelling aan de transactie samen met alle andere blootstellingen aan deze transactie die van gelijke rang zijn als de blootstelling van de instelling.

3.   De proportionele verhouding voor de blootstelling van een instelling aan een transactie is de blootstellingswaarde van de blootstelling van de instelling gedeeld door de totale blootstellingswaarde van de blootstelling van de instelling samen met alle andere blootstellingen aan deze transactie die van gelijke rang zijn als de blootstelling van de instelling.

Artikel 6

Procedure voor het bepalen van de bijdrage van onderliggende blootstellingen aan totale blootstellingen

1.   Voor elke kredietrisicoblootstelling waarvoor de debiteur is aangewezen, telt een instelling de blootstellingswaarde van haar blootstelling aan het betrokken onderliggende activum mee in de berekening van de totale blootstelling aan deze debiteur als een individuele cliënt of aan de groep van verbonden cliënten waartoe de debiteur behoort.

2.   Als een instelling de debiteur van de onderliggende kredietrisicoblootstelling niet heeft aangewezen, of indien een instelling niet in staat is te bevestigen dat een onderliggende blootstelling geen kredietrisicoblootstelling is, wijst de instelling de blootstelling als volgt toe:

a)

indien de blootstellingswaarde niet meer bedraagt dan 0,25 % van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling, wijst zij deze blootstelling aan de transactie als een afzonderlijke cliënt toe;

b)

indien de blootstellingswaarde gelijk is aan of groter dan 0,25 % van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling en de instelling middels de transactieopdracht ervoor kan zorgen dat de onderliggende blootstellingen van de transactie niet gekoppeld zijn aan andere blootstellingen in haar portefeuille, inclusief onderliggende blootstellingen van andere transacties, wijst zij deze blootstelling aan de transactie toe als een afzonderlijke cliënt;

c)

in gevallen behalve die als bedoeld in de punten a) en b) wijst zij deze blootstelling aan de onbekende cliënt toe.

3.   Als een instelling niet in staat is de onderliggende blootstellingen van een transactie te onderscheiden, wijst de instelling de totale blootstellingswaarde van haar blootstellingen aan de transactie als volgt toe:

a)

indien deze totale blootstellingswaarde niet meer bedraagt dan 0,25 % van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling, wijst zij deze totale blootstellingswaarde als een afzonderlijke cliënt aan de transactie toe;

b)

in gevallen behalve die als bedoeld in punt a) wijst zij deze totale blootstellingswaarde aan de onbekende cliënt toe.

4.   Voor de toepassing van de leden 1 en 2 controleren de instellingen regelmatig, en ten minste eenmaal per maand, dergelijke transacties op mogelijke veranderingen in de samenstelling en het relatieve aandeel van de onderliggende posities.

Artikel 7

Bijkomende blootstelling die wordt gevormd door de structuur van de transactie

1.   De structuur van een transactie vormt geen bijkomende blootstelling als de transactie aan beide volgende voorwaarden voldoet:

a)

de juridische en operationele structuur van de transactie is bestemd om te verhinderen dat de beheerder van de transactie of een derde alle kasstromen als gevolg van de transactie omleidt naar personen die uit hoofde van de transactie niet anderszins gerechtigd zijn om deze kasstromen te ontvangen;

b)

noch de emittent noch andere personen kunnen ertoe verplicht worden uit hoofde van de transactie een betaling te doen aan de instelling naast of als voorschot op de kasstromen van de onderliggende activa.

2.   De voorwaarde in punt a) van lid 1 wordt geacht te zijn vervuld indien de transactie een van de volgende is:

a)

een icbe als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;

b)

of een in een derde land gevestigde onderneming die activiteiten verricht welke vergelijkbaar zijn met die welke worden uitgevoerd door een icbe en die onderworpen is aan toezicht ingevolge een uniale wetgevingshandeling of ingevolge wetgeving van een derde land dat toezichts- en regelgevingsvereisten toepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de Unie op icbe’s worden toegepast.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 oktober 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

(2)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(3)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


Top