EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32010R1218

Verordening (EU) nr. 1218/2010 van de Commissie van 14 december 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten Voor de EER relevante tekst

OJ L 335, 18.12.2010, p. 43–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 08 Volume 004 P. 290 - 294

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/06/2023: This act has been changed. Current consolidated version: 18/12/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/1218/oj

18.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 335/43


VERORDENING (EU) Nr. 1218/2010 VAN DE COMMISSIE

van 14 december 2010

betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde groepen specialisatieovereenkomsten

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EEG) nr. 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (1),

Na bekendmaking van de ontwerpverordening,

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EEG) nr. 2821/71 verleent de Commissie de bevoegdheid artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (*1) bij verordening toe te passen op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder artikel 101, lid 1, vallen en die betrekking hebben op de specialisatie, met inbegrip van de overeenkomsten die nodig zijn voor de verwezenlijking daarvan.

(2)

Verordening (EG) nr. 2658/2000 van de Commissie van 29 november 2000 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen specialisatieovereenkomsten (2) omschrijft groepen specialisatieovereenkomsten waarvan volgens de Commissie kon worden aangenomen dat zij gewoonlijk aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen. Gelet op de over het geheel genomen positieve ervaring met de toepassing van die verordening, die op 31 december 2010 vervalt, en gelet op de verdere ervaring die sinds de vaststelling van die verordening is opgedaan, is het passend een nieuwe groepsvrijstellingsverordening vast te stellen.

(3)

Deze verordening dient aan twee vereisten te voldoen: zij moet een daadwerkelijke bescherming van de mededinging waarborgen en zij moet ondernemingen voldoende rechtszekerheid verschaffen. Bij het nastreven van die doelstellingen moet rekening worden gehouden met de noodzaak het administratieve toezicht en de wetgeving zoveel mogelijk te vereenvoudigen. Beneden een bepaald niveau van marktmacht kan voor de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag over het algemeen worden aangenomen dat de positieve effecten van specialisatieovereenkomsten zullen opwegen tegen de eventuele negatieve effecten voor de mededinging.

(4)

Het is voor de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag bij verordening niet noodzakelijk te omschrijven welke overeenkomsten onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen. Bij de individuele beoordeling van overeenkomsten in de zin van artikel 101, lid 1, van het Verdrag dient met verscheidene factoren rekening te worden gehouden, in het bijzonder met de structuur van de relevante markt.

(5)

De bij deze verordening vastgestelde vrijstelling dient slechts van toepassing te zijn op overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen.

(6)

Overeenkomsten betreffende specialisatie bij productie kunnen het meest tot de verbetering van de productie of distributie van goederen bijdragen indien de partijen complementaire vaardigheden, activa of activiteiten hebben, omdat zij zich op de vervaardiging van bepaalde producten kunnen toeleggen en daardoor efficiënter kunnen werken en de producten goedkoper kunnen aanbieden. Hetzelfde geldt over het algemeen voor overeenkomsten betreffende specialisatie bij de voorbereiding van diensten. Bij daadwerkelijke mededinging is het waarschijnlijk dat een billijk aandeel in de hieruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt.

(7)

Dergelijke voordelen kunnen voortvloeien uit overeenkomsten waarbij één partij volledig of gedeeltelijk van de vervaardiging van bepaalde producten of de voorbereiding van bepaalde diensten afziet ten gunste van een andere partij („eenzijdige specialisatie”), uit overeenkomsten waarbij elke partij volledig of gedeeltelijk van de vervaardiging van bepaalde producten of de voorbereiding van bepaalde diensten afziet ten gunste van een andere partij („wederkerige specialisatie”), en uit overeenkomsten waarbij de partijen zich ertoe verbinden gezamenlijk bepaalde producten te vervaardigen of bepaalde diensten voor te bereiden („gezamenlijke productie”). In het kader van deze verordening houden de begrippen eenzijdige en wederkerige specialisatie niet in dat een partij haar capaciteit moet verminderen, daar het voldoende is dat zij hun productievolume verminderen. Het begrip gezamenlijke productie verlangt daarentegen niet dat de partijen hun individuele productiewerkzaamheden buiten de werkingssfeer van de voorgenomen gezamenlijke productieregeling verminderen.

(8)

De aard van eenzijdige en wederkerige specialisatieovereenkomsten veronderstelt dat de partijen op dezelfde productmarkt actief zijn. Het is niet noodzakelijk dat de partijen actief zijn op dezelfde geografische markt. De toepassing van deze verordening op eenzijdige en wederkerige specialisatieovereenkomsten dient bijgevolg te worden beperkt tot situaties waarin de partijen op dezelfde productmarkt actief zijn. Overeenkomsten betreffende gezamenlijke productie kunnen worden gesloten tussen partijen die reeds actief zijn op dezelfde productmarkt, maar ook tussen partijen die via de overeenkomst een productmarkt wensen te betreden. Overeenkomsten betreffende gezamenlijke productie dienen derhalve onder deze verordening te vallen, ongeacht of de partijen reeds op dezelfde productmarkt actief zijn.

(9)

Om ervoor te zorgen dat de voordelen van de specialisatie worden verwezenlijkt zonder dat een van de partijen de downstream van de productie gelegen markt volledig verlaat, dienen eenzijdige en wederkerige specialisatieovereenkomsten slechts onder deze verordening te vallen indien zij in leverings- en afnameverplichtingen of gezamenlijke distributie voorzien. Leverings- en afnameverplichtingen kunnen een exclusief karakter te hebben, doch behoeven dat niet te hebben.

(10)

Wanneer het aandeel van de partijen op de relevante markt voor de producten waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft niet meer dan een bepaald percentage bedraagt, kan worden aangenomen dat een dergelijke overeenkomst over het algemeen economische voordelen in de vorm van schaal- of toepassingsvoordelen of betere productietechnologieën zal opleveren, waarbij een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt. Wanneer de producten die in het kader van een specialisatieovereenkomst worden vervaardigd echter intermediaire producten zijn die door een of meer partijen volledig of gedeeltelijk worden gebruikt als input voor hun eigen productie van bepaalde downstream-producten die zij vervolgens op de markt verkopen, dient aan de door deze verordening verleende vrijstelling ook de voorwaarde te zijn verbonden dat het aandeel van de partijen op de relevante markt voor de betrokken downstream-producten niet meer dan een bepaald percentage bedraagt. Indien men in een dergelijk geval alleen zou kijken naar het marktaandeel van de partijen op de markt voor de intermediaire producten, zou worden voorbijgegaan aan het potentiële risico van marktafscherming of verhoging van de grondstofprijzen op de downstream-markt. Er geldt echter geen vermoeden dat specialisatieovereenkomsten onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen, of dat zij niet aan de voorwaarden van artikel 101, lid 3, van het Verdrag voldoen, wanneer de in deze verordening vastgestelde marktaandeeldrempel wordt overschreden of wanneer niet aan andere in deze verordening gestelde voorwaarden is voldaan. In dergelijke gevallen dient een individuele beoordeling van de specialisatieovereenkomst plaats te vinden op grond van artikel 101 van het Verdrag.

(11)

Deze verordening dient geen vrijstelling te verlenen voor overeenkomsten welke beperkingen bevatten die voor het bereiken van de positieve effecten van een specialisatieovereenkomst niet onmisbaar zijn. Overeenkomsten die bepaalde soorten ernstige mededingingsbeperkingen betreffende de vaststelling van aan derden berekende prijzen, de beperking van de productie of verkoop en de toewijzing van markten of klanten bevatten, dienen, ongeacht het marktaandeel van de partijen, in beginsel van de in de onderhavige verordening vervatte vrijstelling te worden uitgesloten.

(12)

De beperking van het marktaandeel, de uitsluiting van bepaalde overeenkomsten en de in deze verordening vervatte voorwaarden garanderen in het algemeen dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de partijen niet in staat stellen voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten de mededinging uit te schakelen.

(13)

De Commissie kan de vrijstelling overeenkomstig artikel 29, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (3) intrekken wanneer zij in een bepaald geval van oordeel is dat een overeenkomst waarop de in deze verordening vervatte vrijstelling van toepassing is, toch gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met artikel 101, lid 3, van het Verdrag.

(14)

De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan ingevolge artikel 29, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 de vrijstelling voor zijn grondgebied of een deel daarvan intrekken, indien zij in een bepaald geval van oordeel is, dat een overeenkomst waarop de in deze verordening vervatte vrijstelling van toepassing is, toch met artikel 101, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen heeft op het grondgebied van die lidstaat of op een gedeelte daarvan, voor zover dit grondgebied alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont.

(15)

De vrijstelling kan bijvoorbeeld overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1/2003 worden ingetrokken wanneer de relevante markt met name wegens de individuele marktposities van andere marktdeelnemers of de betrekkingen tussen andere marktdeelnemers op basis van parallelle specialisatieovereenkomsten, sterk geconcentreerd is en er reeds nauwelijks concurrentie is.

(16)

Om het sluiten van specialisatieovereenkomsten, die consequenties voor de structuur van de partijen kunnen hebben, te vergemakkelijken, dient de geldigheidsduur van deze verordening op twaalf jaar te worden vastgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

1.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „specialisatieovereenkomst”: een eenzijdige specialisatieovereenkomst, een wederkerige specialisatieovereenkomst of een overeenkomst betreffende gezamenlijke productie;

b)   „eenzijdige specialisatieovereenkomst”: een overeenkomst tussen twee partijen die actief zijn op dezelfde productmarkt, waarbij een partij zich ertoe verbindt de vervaardiging van bepaalde producten volledig of gedeeltelijk te beëindigen dan wel niet tot de vervaardiging van deze producten over te gaan doch deze van de andere partij te kopen, die zich ertoe verbindt deze producten te vervaardigen en te leveren;

c)   „wederkerige specialisatieovereenkomst”: een overeenkomst tussen twee of meer partijen die actief zijn op dezelfde productmarkt, waarbij twee of meer partijen zich op basis van wederkerigheid ertoe verbinden de vervaardiging van bepaalde, doch verschillende producten volledig of gedeeltelijk te beëindigen dan wel niet tot de vervaardiging daarvan over te gaan doch deze van de andere partijen te kopen, die zich ertoe verbinden deze te vervaardigen en te leveren, of

d)   „overeenkomst betreffende gezamenlijke productie”: een overeenkomst waarbij twee of meer partijen zich ertoe verbinden bepaalde producten gezamenlijk te vervaardigen;

e)   „overeenkomst”: een overeenkomst, besluit van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedraging;

f)   „product”: een goed of een dienst, daaronder begrepen zowel intermediaire goederen of diensten als eindgoederen of -diensten, met uitzondering van diensten op het gebied van distributie en verhuur;

g)   „productie”: de vervaardiging van goederen of de voorbereiding van diensten, met inbegrip van productie door middel van uitbesteding;

h)   „voorbereiding van diensten”: de activiteiten die aan de verrichting van diensten voor de klanten voorafgaan;

i)   „relevante markt”: de relevante productmarkt en de relevante geografische markt waartoe de producten waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft behoren, en, ingeval de producten waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft intermediaire producten zijn die een of meer partijen volledig of gedeeltelijk intern gebruiken voor de vervaardiging van downstream-producten, de relevante productmarkt en de relevante geografische markt waartoe de downstream-producten behoren;

j)   „specialisatieproduct”: een product dat overeenkomstig een specialisatieovereenkomst wordt vervaardigd;

k)   „downstream-product”: een product waarvoor een specialisatieproduct door een of meer partijen als input worden gebruikt en dat door deze partijen op de markt wordt verkocht;

l)   „concurrerende onderneming”: een daadwerkelijke of potentiële concurrent;

m)   „daadwerkelijke concurrent”: een onderneming die actief is op dezelfde relevante markt;

n)   „potentiële concurrent”: een onderneming die zonder de specialisatieovereenkomst, op grond van realistische verwachtingen en niet als louter theoretische mogelijkheid, in geval van een geringe maar duurzame verhoging van de relatieve prijzen wellicht binnen niet meer dan drie jaar de vereiste extra investeringen zou doen of andere noodzakelijke omschakelingskosten zou maken om de relevante markt te betreden;

o)   „exclusieve leveringsverplichting”: de verplichting het specialisatieproduct niet te leveren aan een concurrerende onderneming die geen partij is bij de overeenkomst;

p)   „exclusieve afnameverplichting”: de verplichting het specialisatieproduct uitsluitend van een partij bij de overeenkomst af te nemen;

q)   „gezamenlijk” in samenhang met de distributie: de omstandigheid dat de partijen:

i)

de producten via een gemeenschappelijk team, een gemeenschappelijke organisatie of een gemeenschappelijke onderneming distribueren, of

ii)

een derde partij als distributeur aanstellen, al dan niet op basis van exclusiviteit, mits deze geen concurrerende onderneming is;

r)   „distributie”: distributie, met inbegrip van de verkoop van goederen en de verrichting van diensten.

2.   Voor de toepassing van deze verordening omvatten de termen „onderneming” en „partij” de respectieve daarmee verbonden ondernemingen.

Onder „verbonden ondernemingen” wordt verstaan:

a)

ondernemingen waarin een partij bij de specialisatieovereenkomst direct of indirect:

i)

de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen,

ii)

de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen, of

iii)

het recht heeft de zaken van de onderneming te beheren;

b)

ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de specialisatieovereenkomst direct of indirect over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

c)

ondernemingen waarin een onder b) bedoelde onderneming direct of indirect over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

d)

ondernemingen waarin een partij bij de specialisatieovereenkomst gezamenlijk met een of meer van de onder a), b) of c) bedoelde ondernemingen, of waarin twee of meer van de laatstbedoelde ondernemingen gezamenlijk over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikken;

e)

ondernemingen waarin over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden gezamenlijk wordt beschikt door:

i)

partijen bij de specialisatieovereenkomst of de respectieve daarmee verbonden ondernemingen als bedoeld onder a) tot en met d), of

ii)

een of meer van de partijen bij de specialisatieovereenkomst of een of meer van de daarmee verbonden ondernemingen als bedoeld onder a) tot en met d) en een of meer derden.

Artikel 2

Vrijstelling

1.   Overeenkomstig artikel 101, lid 3, van het Verdrag en onverminderd de bepalingen van deze verordening, wordt artikel 101, lid 1, van het Verdrag buiten toepassing verklaard voor specialisatieovereenkomsten.

Deze vrijstelling is van toepassing voor zover bedoelde overeenkomsten beperkingen van de mededinging inhouden die onder artikel 101, lid 1, van het Verdrag vallen.

2.   De in lid 1 bedoelde vrijstelling is van toepassing op specialisatieovereenkomsten die bepalingen bevatten betreffende de toekenning of licentiëring van intellectuele-eigendomsrechten aan een of meer partijen, mits die bepalingen niet het voornaamste onderwerp van die overeenkomsten vormen, maar daarmee rechtstreeks verband houden en noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging ervan.

3.   De in lid 1 bedoelde vrijstelling is van toepassing op specialisatieovereenkomsten waarbij:

a)

de partijen een exclusieve afname- of leveringsverplichting aanvaarden, of

b)

de partijen de specialisatieproducten niet onafhankelijk verkopen maar gezamenlijk voor de distributie van die producten zorgen.

Artikel 3

Marktaandeeldrempel

De in artikel 2 bedoelde vrijstelling geldt slechts indien het gezamenlijke marktaandeel van de partijen op geen enkele relevante markt meer dan 20 % bedraagt.

Artikel 4

Hardcore beperkingen

De in artikel 2 bedoelde vrijstelling geldt niet voor specialisatieovereenkomsten die, als zodanig of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect een van de volgende punten tot doel hebben:

a)

de prijzen bij verkoop van de producten aan derden vast te stellen, met uitzondering van de vaststelling van prijzen die aan directe afnemers in rekening worden gebracht in het kader van gezamenlijke distributie;

b)

de productie of de verkoop te beperken, met uitzondering van:

i)

bepalingen betreffende de overeengekomen hoeveelheid producten in het kader van eenzijdige of wederkerige specialisatieovereenkomsten of tot vaststelling van de capaciteit en het productievolume in het kader van een overeenkomst betreffende gezamenlijke productie, en

ii)

het vaststellen van verkoopdoelstellingen in het kader van gezamenlijke distributie;

c)

de toewijzing van markten of klanten.

Artikel 5

Toepassing van de marktaandeeldrempel

Voor de toepassing van de in artikel 3 vervatte marktaandeeldrempel gelden de volgende regels:

a)

het marktaandeel wordt berekend op grond van de waarde van de verkopen op de markt; ingeval geen gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt beschikbaar zijn, kan voor de bepaling van het marktaandeel van de partijen gebruik worden gemaakt van ramingen die zijn gebaseerd op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder de omvang van de verkopen op de markt;

b)

het marktaandeel wordt berekend op grond van gegevens die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar;

c)

het marktaandeel van de in artikel 1, lid 2, tweede alinea, onder e), bedoelde ondernemingen wordt in gelijke delen toegerekend aan elke onderneming die over de in die alinea, onder a), genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

d)

wanneer het in artikel 3 bedoelde marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 20 % bedraagt, maar vervolgens boven dat niveau stijgt zonder 25 % te overschrijden, blijft de in artikel 2 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgende op het jaar waarin de grens van 20 % voor het eerst is overschreden;

e)

wanneer het in artikel 3 bedoelde marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 20 % bedraagt, maar vervolgens 25 % overschrijdt, blijft de in artikel 2 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende één kalenderjaar volgende op het jaar waarin de grens van 25 % voor het eerst is overschreden;

f)

het onder d) en e) bepaalde kan niet zodanig worden gecombineerd dat dit tot een langere periode dan twee kalenderjaren zou leiden.

Artikel 6

Overgangsperiode

Het verbod van artikel 101, lid 1, van het Verdrag geldt gedurende de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 niet voor op 31 december 2010 reeds van kracht zijnde overeenkomsten die niet aan de in deze verordening gestelde voorwaarden voor vrijstelling, maar wel aan de in Verordening (EG) nr. 2658/2000 gestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen.

Artikel 7

Geldigheidsduur

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Zij vervalt op 31 december 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 december 2010.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 285 van 29.12.1971, blz. 46.

(*1)  Sinds 1 december 2009 is artikel 81 van het EG-Verdrag artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”). Beide artikelen zijn in wezen identiek. Voor zover van toepassing, dienen in deze verordening de verwijzingen naar artikel 101 van het VWEU te worden gelezen als verwijzingen naar artikel 81 van het EG-Verdrag. Bij het VWEU zijn ook enkele wijzigingen in de terminologie aangebracht, zoals de vervanging van „Gemeenschap” door „Unie” en de vervanging van „gemeenschappelijke markt” door „interne markt”. In deze verordening wordt de terminologie van het VWEU gebruikt.

(2)  PB L 304 van 5.12.2000, blz. 3.

(3)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.


Top