EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009D0337

2009/337/EG: Beschikking van de Commissie van 20 april 2009 tot vaststelling van de criteria voor de indeling van afvalvoorzieningen overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2856)

OJ L 102, 22.4.2009, p. 7–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
Special edition in Croatian: Chapter 15 Volume 034 P. 132 - 136

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2009/337/oj

22.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 102/7


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 april 2009

tot vaststelling van de criteria voor de indeling van afvalvoorzieningen overeenkomstig bijlage III bij Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 2856)

(2009/337/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën en houdende wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (1), en met name op artikel 22, lid 1, onder g),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Teneinde een gemeenschappelijke beoordeling van de in bijlage III bij Richtlijn 2006/21/EG vermelde criteria te waarborgen is het noodzakelijk, rekening houdend met de verschillende soorten afvalvoorzieningen en hun gedrag op korte en lange termijn en gedurende de hele exploitatiefase, een methodologie te specificeren en waar mogelijk grenswaarden vast te stellen.

(2)

Vanuit technisch oogpunt moeten afvalvoorzieningen die uitsluitend inert afval of onverontreinigde grond bevatten, worden vrijgesteld van de beoordeling van de criteria voor de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen of gevaarlijk afval.

(3)

De mogelijke gevaren die een afvalvoorziening oplevert, kunnen in de loop van de exploitatiefase en de sluiting van de voorziening sterk veranderen. Daarom dient de indeling van de voorziening waar nodig en minstens aan het eind van de exploitatiefase te worden getoetst.

(4)

Om te kunnen beoordelen of er bij verlies van de integriteit van de constructie of een onjuiste exploitatie van een voorziening sprake is van levensgevaar en gevaar voor de gezondheid van de mens moet er bij de beoordeling van de significantie van dat levensgevaar of gevaar voor de gezondheid van de mens rekening worden gehouden met de feitelijke permanente aanwezigheid van mensen in de mogelijkerwijs getroffen gebieden.

(5)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 18 van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (2) ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1.   Een afvalvoorziening wordt overeenkomstig bijlage III, eerste streepje, van Richtlijn 2006/21/EG in categorie A ingedeeld, als de voorspelde gevolgen op korte of lange termijn van een storing ten gevolge van een verlies van de integriteit van de constructie of een onjuiste exploitatie van een afvalvoorziening zou kunnen leiden tot:

a)

niet te verwaarlozen levensgevaar;

b)

ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens;

c)

ernstig gevaar voor het milieu.

2.   Met het oog op de in lid 1 bedoelde indeling wordt bij de beoordeling van de mogelijke gevaren van de voorziening rekening gehouden met de volledige levenscyclus van de voorziening, met inbegrip van de fase na de sluiting.

Artikel 2

1.   Met het oog op deze beschikking wordt onder de integriteit van de constructie van een afvalvoorziening verstaan: het vermogen om het afval binnen de grenzen van de voorziening te houden op de wijze waarvoor deze is ontworpen.

2.   Onder verlies van de integriteit van de constructie vallen alle mogelijke storingsmechanismen die relevant zijn voor de constructie van de betrokken afvalvoorziening.

3.   Een beoordeling van de gevolgen van het verlies van de integriteit van de constructie omvat de directe gevolgen van materiaal dat ten gevolge van de storing uit de voorziening wordt verplaatst en de hieruit voortvloeiende effecten op korte en lange termijn.

Artikel 3

1.   Met het oog op deze beschikking wordt onder onjuiste exploitatie van de afvalvoorziening verstaan: een exploitatie die tot een zwaar ongeval kan leiden, met inbegrip van het slecht functioneren van milieubeschermingsmaatregelen en een foutief of gebrekkig ontwerp.

2.   Een beoordeling van het vrijkomen van verontreinigende stoffen ten gevolge van een onjuiste exploitatie omvat de effecten van pieken op korte termijn en het vrijkomen op lange termijn van verontreinigende stoffen. Bij deze beoordeling wordt de exploitatiefase van de voorziening bestreken, alsmede de periode na de sluiting op lange termijn. Daarbij worden ook de mogelijke gevaren beoordeeld van voorzieningen die reactief afval bevatten, ongeacht of het afval uit hoofde van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad (3) als gevaarlijk of niet-gevaarlijk is ingedeeld.

Artikel 4

1.   De lidstaten beoordelen de gevolgen van een storing ten gevolge van een verlies van de integriteit van de constructie of een onjuiste exploitatie van een afvalvoorziening overeenkomstig de leden 2, 3 en 4.

2.   Het mogelijke levensgevaar of gevaar voor de gezondheid van de mens wordt als te verwaarlozen of niet ernstig beschouwd als mogelijkerwijs getroffen mensen, met uitzondering van werknemers die de voorziening exploiteren, naar verwachting niet permanent of gedurende lange perioden aanwezig zullen zijn in de mogelijkerwijs getroffen gebieden. Letsel dat tot invaliditeit of een langdurige slechte gezondheidstoestand leidt, wordt als een ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens beschouwd.

3.   Het mogelijke gevaar voor het milieu wordt als niet ernstig beschouwd als:

a)

de intensiteit van de mogelijke bron van de verontreinigende stof binnen korte tijd significant afneemt;

b)

de storing niet tot permanente of langdurige milieuschade leidt;

c)

het getroffen milieu door geringe reinigings- en saneringswerkzaamheden kan worden hersteld.

4.   Bij de bepaling van het mogelijke levensgevaar of gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu wordt de specifieke beoordeling van de omvang van de mogelijke effecten rekening houdend met de context van de keten bron-route-receptor uitgevoerd.

Wanneer er geen route tussen de bron en de receptor is, wordt de betrokken voorziening niet op basis van storing ten gevolge van een verlies van de integriteit van de constructie of een onjuiste exploitatie in categorie A ingedeeld.

Artikel 5

1.   Bij een verlies van de integriteit van de constructie van tailingdammen worden mensenlevens geacht te worden bedreigd wanneer het water- of slibniveau ten minste 0,7 m boven de bodem ligt of wanneer de water- of slibsnelheid hoger is dan 0,5 m/s.

2.   De beoordeling van het mogelijke levensgevaar en gevaar voor de gezondheid van de mens omvat ten minste de volgende factoren:

a)

de omvang en eigenschappen van de voorziening, inclusief het ontwerp;

b)

de hoeveelheid en hoedanigheid, inclusief de fysische en chemische eigenschappen, van het afval in de voorziening;

c)

de topografie van de locatie van de voorziening, inclusief de dempingskenmerken;

d)

de verplaatsingstijd van een mogelijke vloedgolf naar gebieden waar zich mensen bevinden;

e)

de voortplantingssnelheid van de vloedgolf;

f)

het voorspelde water- of slibniveau;

g)

de stijgsnelheid van het water- of slibniveau;

h)

eventuele relevante locatiespecifieke factoren die het mogelijke levensgevaar of gevaar voor de gezondheid van de mens kunnen beïnvloeden.

Artikel 6

1.   Bij verschuivingen in afvalbergen wordt een afvalmassa in beweging geacht levensgevaarlijk te zijn als er zich binnen het bereik van de bewegende afvalmassa mensen bevinden.

2.   De beoordeling van het mogelijke levensgevaar en gevaar voor de gezondheid van de mens omvat ten minste de volgende factoren:

a)

de omvang en eigenschappen van de voorziening, inclusief het ontwerp;

b)

de hoeveelheid en hoedanigheid, inclusief de fysische en chemische eigenschappen, van het afval in de voorziening;

c)

de hellingshoek van de berg;

d)

de mogelijkheid dat zich binnen de berg intern grondwater ophoopt;

e)

de ondergrondse stabiliteit;

f)

de topografie;

g)

de nabijheid van waterlopen, constructies of gebouwen;

h)

mijngroeven;

i)

eventuele andere locatiespecifieke factoren die een significante bijdrage kunnen leveren tot het risico dat de constructie oplevert.

Artikel 7

1.   De in bijlage III, tweede streepje, van Richtlijn 2006/21/EG bedoelde drempel wordt bepaald als de verhouding van het drooggewicht van:

a)

al het afval dat uit hoofde van Richtlijn 91/689/EEG als gevaarlijk is ingedeeld en aan het eind van de geplande exploitatieperiode naar verwachting in de voorziening aanwezig zal zijn, en

b)

het afval dat aan het eind van de geplande exploitatieperiode naar verwachting in de voorziening aanwezig zal zijn.

2.   Wanneer de in lid 1 bedoelde verhouding groter is dan 50 %, wordt de voorziening in categorie A ingedeeld.

3.   Wanneer de in lid 1 bedoelde verhouding tussen 5 % en 50 % ligt, wordt de voorziening in categorie A ingedeeld.

De voorziening hoeft echter niet in categorie A worden ingedeeld, wanneer dit wordt gerechtvaardigd op basis van een locatiespecifieke risicobeoordeling, waarbij specifiek de nadruk ligt op de effecten van het gevaarlijke afval, uitgevoerd als onderdeel van de indeling op basis van de gevolgen van een storing ten gevolge van een verlies van de integriteit of een onjuiste exploitatie, en waarbij wordt aangetoond dat de voorziening niet op basis van het gehalte aan gevaarlijk afval in categorie A dient te worden ingedeeld.

4.   Wanneer de in lid 1 bedoelde verhouding kleiner is dan 5 %, wordt de voorziening niet op basis van het gehalte aan gevaarlijk afval in categorie A ingedeeld.

Artikel 8

1.   De lidstaten beoordelen overeenkomstig de in de leden 2, 3 en 4 vermelde overwegingen of aan het in bijlage III, derde streepje, van Richtlijn 2006/21/EG vermelde criterium wordt voldaan.

2.   Voor geplande tailingbekkens wordt de volgende methodologie gevolgd:

a)

er wordt een inventarisatie gemaakt van de stoffen en preparaten die bij de verwerking worden gebruikt en die vervolgens met het tailingslib in het tailingbekken worden geloosd;

b)

voor elke stof en elk preparaat worden voor elk jaar van de geplande duur van de exploitatie de hoeveelheden bepaald die elk jaar bij het proces worden gebruikt;

c)

voor elke stof en elk preparaat wordt bepaald of het om een gevaarlijke stof of gevaarlijk preparaat in de zin van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (4) of Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) gaat;

d)

voor elk jaar van de geplande exploitatie wordt de jaarlijkse toename van de hoeveelheid opgeslagen water (ΔQi) in het tailingbekken onder evenwichtsomstandigheden volgens de in bijlage I vermelde formule berekend;

e)

voor elke gevaarlijke stof of gevaarlijk preparaat, zoals bepaald overeenkomstig punt c), wordt de maximale jaarlijkse concentratie (C max) in de waterfase volgens de in bijlage II vermelde formule berekend.

Als de waterfase op basis van de bepaling van de maximale jaarlijkse concentraties (C max) als „gevaarlijk” in de zin van Richtlijn 1999/45/EG of Richtlijn 67/548/EEG wordt beschouwd, wordt de voorziening in categorie A ingedeeld.

3.   Voor de exploitatie van tailingbekkens wordt de indeling van de voorziening gebaseerd op de in lid 2 vermelde methodologie of op een directe chemische analyse van het water en de vaste stoffen in de voorziening. Als de waterfase en de inhoud ervan als gevaarlijk preparaat in de zin van Richtlijn 1999/45/EG of Richtlijn 67/548/EEG moeten worden beschouwd, wordt de voorziening in categorie A ingedeeld.

4.   Voor berguitloogvoorzieningen, waar metalen uit ertsbergen worden gewonnen door uitloogoplossingen door te laten sijpelen, voeren de lidstaten bij sluiting een screening op gevaarlijke stoffen uit op basis van een inventarisatie van de gebruikte uitloogchemicaliën en de restconcentraties van deze uitloogchemicaliën in het afvoerwater nadat het wassen is voltooid. Als deze percolaten als gevaarlijk preparaat in de zin van Richtlijn 1999/45/EG of Richtlijn 67/548/EEG moeten worden beschouwd, wordt de voorziening in categorie A ingedeeld.

Artikel 9

De artikelen 7 en 8 van deze beschikking zijn niet van toepassing op afvalvoorzieningen die uitsluitend inert afval of onverontreinigde bodem bevatten.

Artikel 10

Wanneer de vergunning wezenlijk wordt gewijzigd of de exploitatievoorwaarden significant zijn veranderd, wordt door de bevoegde autoriteit in de zin van Richtlijn 2006/21/EG een toetsing van de indeling uitgevoerd.

Deze toetsing wordt uiterlijk aan het eind van de exploitatieperiode van de voorziening uitgevoerd.

Artikel 11

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 20 april 2009.

Voor de Commissie

Stavros DIMAS

Lid van de Commissie


(1)  PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

(2)  PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.

(3)  PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

(4)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.

(5)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.


BIJLAGE I

Formule voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse toename van de hoeveelheid opgeslagen water in het tailingbekken (ΔQ), zoals bedoeld in artikel 8, lid 2

ΔQi

=

(ΔΜi/D) * P, waarbij:

ΔQi

=

jaarlijkse toename van de hoeveelheid opgeslagen water in het tailingbekken (m3/jaar) in het jaar „i”;

ΔΜi

=

jaarlijkse massa van de in het bekken geloosde tailings (ton drooggewicht/jaar) in het jaar „i”;

D

=

gemiddelde droge dichtheid van de geloosde tailings (ton/m3);

P

=

gemiddelde porositeit van de gesedimenteerde tailings (m3/m3), gedefinieerd als de verhouding van het volume van de poriën tot het totale volume van de gesedimenteerde tailings;

Als er geen exacte gegevens beschikbaar zijn, worden als standaardwaarden 1,4 t/m3 voor de droge dichtheid en 0,5 m3/m3 voor de porositeit gebruikt.


BIJLAGE II

Bepaling van de maximale concentratie in de waterfase (C max), zoals bedoeld in artikel 8, lid 2

C max = het maximum van de volgende waarde: Si/ΔQi, waarbij:

Si = jaarlijkse massa van elke stof en elk preparaat, zoals bepaald overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder c), die gedurende het jaar „i” in het bekken wordt geloosd.


Top