EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004R0021

Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG

OJ L 5, 9.1.2004, p. 8–17 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Special edition in Czech: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Estonian: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Latvian: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Lithuanian: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Hungarian Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Maltese: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Polish: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Slovak: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Slovene: Chapter 03 Volume 042 P. 56 - 65
Special edition in Bulgarian: Chapter 03 Volume 052 P. 146 - 155
Special edition in Romanian: Chapter 03 Volume 052 P. 146 - 155
Special edition in Croatian: Chapter 03 Volume 024 P. 112 - 121

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/04/2021; afgeschaft en vervangen door 32016R0429

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/21/oj

32004R0021

Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG

Publicatieblad Nr. L 005 van 09/01/2004 blz. 0008 - 0017


Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad

van 17 december 2003

tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(3), moeten voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren enerzijds overeenkomstig de vereisten van de communautaire voorschriften zijn geïdentificeerd en anderzijds zijn geregistreerd zodat het bedrijf, het centrum of de instelling van oorsprong of van tijdelijk verblijf kan worden teruggevonden. Vóór 1 januari 1993 moet deze identificatie- en registratieregeling ook van toepassing worden verklaard op het verkeer van dieren binnen het grondgebied van elke lidstaat.

(2) In artikel 14 van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht(4), is bepaald dat de in artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde identificatie en registratie van andere dieren dan slachtdieren en geregistreerde paardachtigen, moeten worden uitgevoerd nadat de veterinaire controles zijn verricht.

(3) Voorschriften betreffende de identificatie en de registratie van met name schapen en geiten zijn vastgesteld bij Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren(5). Ten aanzien van schapen en geiten is vooral bij de mond- en klauwzeercrisis gebleken dat de uitvoering van Richtlijn 92/102/EEG niet voldoet en moet worden verbeterd. Bijgevolg moeten stringentere en meer specifieke voorschriften worden vastgesteld, naar het voorbeeld van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen(6).

(4) Uit de communautaire wetgeving, en in het bijzonder uit Verordening (EG) nr. 1760/2000, blijkt dat de algemeen gehanteerde begrippen "houder" en "bedrijf" geen betrekking hebben op dierenartspraktijken of veterinaire klinieken. Omwille van de leesbaarheid van de wetgeving is het nuttig de draagwijdte van deze begrippen beter te expliciteren.

(5) Dientengevolge is het nodig Richtlijn 92/102/EEG te wijzigen, om duidelijk te maken dat runderen reeds zijn uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn, en dat nu ook de schapen en geiten daarvan worden uitgesloten.

(6) Ook is het nodig Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens(7) te wijzigen, om de verwijzingen daarin naar de communautaire wetgeving met betrekking tot de identificatie van de betrokken diersoorten aan te passen.

(7) In 1998 heeft de Commissie een grootschalig project opgezet inzake de elektronische identificatie van dieren (IDEA); het eindverslag is ingediend op 30 april 2002. Dit project heeft aangetoond dat de identificatieregeling voor schapen en geiten aanzienlijk kan worden verbeterd door gebruik te maken van elektronische identificatiemiddelen voor deze dieren, mits de nodige begeleidende maatregelen worden vastgesteld.

(8) De elektronische identificatie van schapen en geiten is nu zo ver ontwikkeld dat zij in de praktijk kan worden toegepast. In afwachting van de vaststelling van de nodige uitvoeringsbepalingen voor de behoorlijke invoering van het systeem van elektronische identificatie op communautaire schaal, moet een doelmatige identificatie- en registratieregeling, in het kader waarvan rekening kan worden gehouden met de verdere ontwikkelingen op het gebied van de toepassing van elektronische identificatie op communautaire schaal, het mogelijk maken om elk dier alsmede het geboortebedrijf van elk dier afzonderlijk te identificeren.

(9) Om rekening te houden met de verdere ontwikkelingen op het gebied van de elektronische identificatie van schapen en geiten, en met name met de ervaring die bij de toepassing daarvan wordt opgedaan, is het dienstig dat de Commissie bij de Raad een verslag betreffende de mogelijke toepassing van elektronische identificatie op communautaire schaal indient, samen met de vereiste voorstellen.

(10) Ook is het nuttig dat de Commissie, met name in het licht van de bevindingen van haar Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, gedetailleerde technische richtsnoeren, definities en procedures verschaft met betrekking tot de technische kenmerken van identificatiemiddelen en uitleesapparaten, de testprocedures, de aanvaardingscriteria en het certificeringsmodel voor erkende testlaboratoria, de aanschaf van adequate identificatiemiddelen en uitleesapparatuur, de toepassing van identificatiemiddelen, het uitlezen en recupereren ervan, de codering van identificatiemiddelen, het gemeenschappelijk glossarium, het gegevenswoordenboek en de communicatienormen.

(11) In lidstaten met een betrekkelijk geringe schapen- en geitenpopulatie kan het invoeren van een elektronisch identificatiesysteem niet worden gerechtvaardigd; het is derhalve dienstig deze lidstaten toe te staan dit facultatief te stellen. Ook is het dienstig in een mogelijkheid te voorzien om volgens een snelle procedure aanpassingen aan te brengen in de populatiedrempels beneden welke elektronische identificatie facultatief gesteld mag worden.

(12) Om alle verplaatsingen van schapen en geiten traceerbaar te maken, moeten de dieren naar behoren geïdentificeerd worden en moet elke verplaatsing van die dieren kunnen worden nagegaan.

(13) De houders van dieren moeten de gegevens betreffende de dieren op hun bedrijf bijhouden. De minimaal vereiste informatie moet worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap.

(14) In elke lidstaat moet een centraal register worden ingesteld met een bijgewerkte lijst van alle houders van de onder deze verordening vallende dieren die hun bedrijf uitoefenen op het grondgebied van de betrokken lidstaat, met vermelding van de voor de gehele Gemeenschap minimaal vereiste informatie.

(15) Met het oog op een snelle en accurate tracering van dieren dient elke lidstaat een geautomatiseerd gegevensbestand op te zetten waarin alle bedrijven op het grondgebied van de lidstaat en alle verplaatsingen van de dieren worden opgenomen.

(16) De aard van de identificatiemiddelen moet worden vastgelegd voor de gehele Gemeenschap.

(17) Al wie betrokken is bij de handel in dieren, dient de gegevens te registreren met betrekking tot alle transacties, en de bevoegde autoriteit dient op verzoek toegang te hebben tot deze gegevens.

(18) Met het oog op de correcte toepassing van deze verordening moet worden voorzien in een snelle en doeltreffende uitwisseling van informatie over de identificatiemiddelen en de daarop betrekking hebbende documenten tussen de lidstaten. Communautaire voorschriften terzake zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften(8), en bij Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving(9).

(19) Om de betrouwbaarheid van de in deze verordening vastgestelde maatregelen te garanderen, moeten de lidstaten adequate en doeltreffende controlemaatregelen treffen, onverminderd Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(10).

(20) Om bij het verlenen van bepaalde vormen van steun op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers(11), rekening te kunnen houden met de krachtens onderhavige verordening vastgestelde regeling, moet Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden gewijzigd.

(21) Het is noodzakelijk de vereiste maatregelen voor de uitvoering van deze verordening vast te stellen overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(12),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Elke lidstaat stelt overeenkomstig deze verordening een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten vast.

2. Deze verordening geldt onverminderd communautaire voorschriften voor de bestrijding en de uitroeiing van dierziekten en onverminderd Richtlijn 91/496/EEG en Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Artikel 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

a) "dier": schaap of geit;

b) "bedrijf": een inrichting, constructie of, in het geval van een openluchtfokkerij, omgeving, waar dieren permanent of tijdelijk worden gehouden, gefokt of gehanteerd, met uitzondering van dierenartspraktijken en veterinaire klinieken;

c) "houder": een natuurlijk of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren, met uitzondering van dierenartspraktijken en veterinaire klinieken;

d) "bevoegde autoriteit": de centrale autoriteit of autoriteiten van een lidstaat die verantwoordelijk is/zijn voor of belast is/zijn met de uitoefening van de veterinaire controles en de uitvoering van deze verordening of, met betrekking tot het toezicht op de premies, de autoriteit die belast is met uitvoering van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

e) "intracommunautair handelsverkeer": het handelsverkeer als omschreven in artikel 2, lid 6, van Richtlijn 91/68/EEG(13).

Artikel 3

1. De identificatie- en registratieregeling voor dieren omvat de volgende elementen:

a) identificatiemiddelen om elk afzonderlijk dier te identificeren;

b) bijgewerkte registers op elk bedrijf;

c) verplaatsingsdocumenten;

d) een centraal register en/of geautomatiseerd gegevensbestand.

2. De Commissie en de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat hebben toegang tot alle informatie waarop deze verordening betrekking heeft. De lidstaten en de Commissie treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat alle belanghebbende partijen, ook door de lidstaat erkende consumentenorganisaties, toegang hebben tot deze informatie, op voorwaarde dat de in de nationale wetgeving vastgelegde eisen inzake bescherming en vertrouwelijkheid van de gegevens in acht worden genomen.

Artikel 4

1. Alle dieren op een bedrijf die na 9 juli 2005 zijn geboren, worden overeenkomstig lid 2 geïdentificeerd binnen een door de lidstaat te bepalen termijn die ingaat bij de geboorte van het dier, en in elk geval vóórdat het dier het geboortebedrijf verlaat. De termijn mag niet meer dan zes maanden bedragen.

In afwijking daarvan mogen de lidstaten deze termijn verlengen tot ten hoogste negen maanden voor dieren die worden gehouden in extensieve houderijsystemen of in openluchtfokkerijen. De betrokken lidstaat stelt de Commissie in kennis van de toegestane afwijking. In voorkomend geval worden de uitvoeringsbepalingen vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

2. De dieren worden geïdentificeerd:

a) door middel van een eerste identificatiemiddel dat voldoet aan de in de bijlage, deel A, punten 1 tot en met 3, vastgestelde voorschriften, en

b) door middel van een tweede identificatiemiddel dat door de bevoegde autoriteit is erkend en dat beantwoordt aan de in de bijlage, deel A, punt 4, genoemde technische kenmerken.

c) Tot aan de in artikel 9, lid 3, vermelde datum mag dit tweede identificatiemiddel evenwel worden vervangen door het in de bijlage, deel A, punt 5, beschreven systeem, behalve bij dieren die aan het intracommunautaire handelsverkeer onderworpen zijn.

d) De lidstaten die het onder c) bedoelde systeem invoeren, verzoeken de Commissie het goed te keuren volgens de procedure van artikel 13, lid 2. Daartoe bestudeert de Commissie de door de lidstaten toegezonden documentatie, en voert zij de voor de evaluatie van het systeem vereiste controles uit. Na afloop van deze controles legt de Commissie binnen een termijn van 90 dagen vanaf de ontvangst van het verzoek tot goedkeuring aan het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid een verslag met voorstellen voor passende maatregelen voor.

3. Voor dieren die bestemd zijn om te worden geslacht voordat ze twaalf maanden oud zijn en die niet bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar derde landen, mag de bevoegde autoriteit evenwel de in de bijlage, deel A, punt 7, beschreven identificatiemethode toestaan als alternatief voor de in lid 2 genoemde identificatiemiddelen.

4. Een uit een derde land ingevoerd dier dat na 9 juli 2005 de bij Richtlijn 91/496/EEG vastgestelde controles heeft ondergaan en dat op het grondgebied van de Gemeenschap blijft, wordt overeenkomstig lid 2 op het bedrijf van bestemming waar fokactiviteiten plaatsvinden, geïdentificeerd binnen een door de lidstaat te bepalen termijn van ten hoogste 14 dagen nadat het die controles heeft ondergaan en in elk geval voordat het dier het bedrijf weer verlaat.

De oorspronkelijke identificatie door het derde land wordt in het in artikel 5 bedoelde bedrijfsregister genoteerd, evenals de door de lidstaat van bestemming toegekende identificatiecode.

De in lid 1 bedoelde identificatie is echter niet nodig voor een voor de slacht bestemd dier indien het van de veterinaire grensinspectiepost rechtstreeks wordt vervoerd naar een slachthuis in de lidstaat waar de in de eerste alinea bedoelde controles zijn verricht en het binnen vijf werkdagen na uitvoering van die controles wordt geslacht.

5. Dieren uit een andere lidstaat behouden hun oorspronkelijke identificatie.

6. Identificatiemiddelen mogen niet worden verwijderd of vervangen zonder de toestemming van de bevoegde autoriteit. Wanneer een identificatiemiddel onleesbaar is geworden of verloren is gegaan, dan wordt overeenkomstig dit artikel zo snel mogelijk een nieuw identificatiemiddel met dezelfde code aangebracht. Behalve de code kan op het nieuw aangebrachte identificatiemiddel, duidelijk gescheiden van de code, worden aangegeven om de hoeveelste vervanging het gaat.

De bevoegde autoriteit kan echter toestemming geven om het nieuw aangebrachte identificatiemiddel onder haar controle te voorzien van een andere code, op voorwaarde dat het doel van traceerbaarheid niet wordt ondermijnd, met name bij dieren die worden geïdentificeerd volgens de bepalingen van lid 3.

7. De identificatiemiddelen worden aan de bedrijven toegekend, gedistribueerd en bij de dieren aangebracht op de door de bevoegde autoriteit vastgestelde wijze.

8. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in kennis van het op hun grondgebied gebruikte model van het identificatiemiddel en van de gebruikte identificatiemethode.

9. Tot de in artikel 9, lid 3, genoemde datum zien de lidstaten die op vrijwillige basis, overeenkomstig de bepalingen van de bijlage, deel A, punten 4 en 6, elektronische identificatie hebben ingevoerd, erop toe dat het elektronisch identificatienummer en de kenmerken van het gebruikte identificatiemiddel worden vermeld in het desbetreffende certificaat van Richtlijn 91/68/EEG waarvan de dieren vergezeld gaan, die aan het intercommunautaire handelsverkeer deelnemen.

Artikel 5

1. Elke houder van dieren, behoudens de vervoerder, houdt een register bij waarin ten minste de in deel B van de bijlage bedoelde informatie staat.

2. De lidstaten kunnen de houder verzoeken in het onder lid 1 bedoelde register, naast de in deel B van de bijlage bedoelde informatie, aanvullende informatie op te nemen.

3. Het register wordt manueel of per computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm, en wordt gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar permanent op het bedrijf ter beschikking gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt.

4. In afwijking van lid 1 is de vermelding van de in deel B van de bijlage bedoelde informatie in een register facultatief in elke lidstaat waar een gecentraliseerd en operationeel elektronisch gegevensbestand bestaat dat deze gegevens reeds bevat.

5. Elke houder van dieren stelt de bevoegde autoriteit op haar verzoek in kennis van alle informatie betreffende oorsprong, identificatie en, in voorkomend geval, bestemming van de dieren waarvan hij eigenaar is geweest of die hij heeft gehouden, vervoerd, verhandeld of geslacht in de afgelopen drie jaar.

6. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in kennis van het op hun grondgebied gebruikte model van het bedrijfsregister, alsook van de eventueel toegestane afwijking van het bepaalde in lid 1.

Artikel 6

1. Met ingang van 9 juli 2005 gaat elk dier dat wordt verplaatst op het nationale grondgebied van het ene bedrijf naar het andere vergezeld van een verplaatsingsdocument gebaseerd op een door de bevoegde autoriteit vastgesteld model dat ten minste de in deel C van de bijlage vermelde gegevens bevat en door de houder wordt ingevuld indien de bevoegde autoriteit zulks niet heeft gedaan.

2. De lidstaten kunnen aan het in lid 1 bedoelde verplaatsingsdocument gegevens toevoegen of doen toevoegen ter aanvulling van de in deel C van de bijlage vermelde gegevens.

3. De houder op het bedrijf van bestemming bewaart het verplaatsingsdocument gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar. Hij geeft de bevoegde autoriteit desgevraagd een afschrift ervan.

4. In afwijking van lid 1 is het verplaatsingsdocument facultatief in elke lidstaat waar een gecentraliseerd elektronisch gegevensbestand operationeel is dat ten minste de in deel C van de bijlage vermelde gegevens bevat, met uitzondering van de handtekening van de houder.

5. De lidstaten stellen elkaar en de Commissie in kennis van het op hun grondgebied gebruikte model van het verplaatsingsdocument, alsook van de eventuele op grond van lid 4 toegestane afwijking.

Artikel 7

1. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit een centraal register aanlegt van alle bedrijven van de houders die op hun grondgebied actief zijn; de vervoerders worden daarin niet vermeld.

2. In dat register worden de identificatiecode van het bedrijf of, indien de bevoegde autoriteit daartoe toestemming verleent, van de houder, behoudens de vervoerder, de activiteit van de houder, het productietype (vlees of melk), alsook de gehouden diersoorten vermeld. Een houder die op permanente basis dieren houdt, telt de gehouden dieren met de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat bepaalde frequentie en ten minste eenmaal per jaar.

3. Een bedrijf blijft in het centrale register tot drie jaar nadat het laatste dier van het bedrijf is afgevoerd. Met ingang van 9 juli 2005 wordt het register geïntegreerd in het in artikel 8, lid 1, bedoelde geautomatiseerde gegevensbestand.

Artikel 8

1. Vanaf 9 juli 2005 zet de bevoegde autoriteit van elke lidstaat een geautomatiseerd gegevensbestand op overeenkomstig deel D, punt 1, van de bijlage.

2. Elke houder van dieren, behoudens de vervoerder, verstrekt aan de bevoegde autoriteit binnen een termijn van 30 dagen als het gegevens betreft over de houder of het bedrijf, en binnen een termijn van zeven dagen als het gegevens betreft over de verplaatsingen van dieren, de volgende gegevens:

a) de gegevens voor opname in het centrale register en het resultaat van de telling, zoals bedoeld in artikel 7, lid 2, alsook de gegevens die nodig zijn om het in lid 1 bedoelde gegevensbestand op te zetten;

b) in de lidstaten die gebruikmaken van de in artikel 6, lid 4, bedoelde afwijking, telkens als een dier verplaatst wordt, de gegevens betreffende die verplaatsing zoals die worden vermeld in het in artikel 6 bedoelde verplaatsingsdocument.

3. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat kan op facultatieve basis een geautomatiseerd gegevensbestand instellen, dat tenminste de in deel D, punt 2, van de bijlage bedoelde gegevens bevat.

4. De lidstaten kunnen aan het in lid 1 en lid 3 bedoelde gegevensbestand gegevens toevoegen ter aanvulling van de in deel D, punten 1 en 2, van de bijlage bedoelde informatie.

5. Vanaf 1 januari 2008 is het in lid 3 bedoelde gegevensbestand verplicht.

Artikel 9

1. Richtsnoeren en procedures voor de toepassing van elektronische identificatie worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

2. De in lid 1 bedoelde besluiten worden vastgesteld om de toepassing van de algemene elektronische identificatie te verbeteren.

3. Met ingang van 1 januari 2008 is de elektronische identificatie volgens de in lid 1 bedoelde richtsnoeren en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deel A van de bijlage voor alle dieren verplicht.

Lidstaten met niet meer dan 600000 schapen en geiten kunnen deze elektronische identificatie echter facultatief stellen voor dieren die niet aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen.

Lidstaten met niet meer dan 160000 geiten kunnen deze elektronische identificatie ook facultatief stellen voor geiten die niet aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen.

4. De Commissie dient vóór 30 juni 2006 bij de Raad een verslag in over de toepassing van de elektronische identificatie, vergezeld van de passende voorstellen, waarover de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, teneinde de in lid 3 bedoelde datum te bevestigen of te wijzigen en, zo nodig, de technische aspecten bij te werken die nuttig zijn voor toepassing van de elektronische identificatie.

Artikel 10

1. Wijzigingen in de bijlagen en maatregelen ter uitvoering van de verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

Deze maatregelen betreffen met name:

a) het minimumaantal uit te voeren controles;

b) de toepassing van administratieve sancties;

c) de overgangsbepalingen die nodig zijn voor de aanloopperiode van de regeling.

2. Volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure kunnen de volgende gegevens worden bijgewerkt:

a) de termijnen voor de kennisgeving van de in artikel 8, lid 2, bedoelde gegevens;

b) de in artikel 9, lid 3, tweede en derde alinea, bedoelde populatiedrempels.

Artikel 11

1. De lidstaten delen elkaar en de Commissie mee welke autoriteit belast is met het toezicht op de naleving van deze verordening.

2. De lidstaten zien erop toe dat al wie verantwoordelijk is voor de identificatie en registratie van dieren, de nodige instructies en richtsnoeren betreffende de relevante bepalingen van de bijlage heeft gekregen en dat de nodige opleidingscursussen beschikbaar zijn.

Artikel 12

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de naleving van deze verordening te garanderen. De vastgestelde controles staan los van de controles die de Commissie kan uitvoeren op grond van artikel 9 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95.

2. De lidstaten stellen voorschriften vast inzake de sancties die van toepassing zijn wanneer deze verordening wordt overtreden, en zij treffen de nodige maatregelen om te garanderen dat de sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3. Deskundigen van de Commissie, in samenwerking met de bevoegde autoriteiten:

a) gaan na of de lidstaten de voorschriften van deze verordening naleven;

b) verrichten, indien nodig, controles ter plaatse om zich ervan te vergewissen dat de in lid 1 bedoelde controles worden verricht overeenkomstig deze verordening.

4. De lidstaat op het grondgebied waarvan een controle ter plaatse wordt verricht, verleent de deskundigen van de Commissie alle medewerking die deze deskundigen bij het uitvoeren van hun taak nodig kunnen hebben.

De resultaten van de controles worden met de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat besproken voordat een eindverslag wordt opgesteld en verspreid.

5. Als de Commissie dat in het licht van de controleresultaten nodig acht, beziet zij de situatie opnieuw in het kader van het in artikel 13, lid 1, bedoelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Zij kan de nodige besluiten vaststellen volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

6. De Commissie volgt het verdere verloop van de situatie. Op grond daarvan kan zij volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure de in lid 5 bedoelde besluiten wijzigen of intrekken.

7. In voorkomend geval worden bepalingen ter uitvoering van dit artikel vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 13

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad(14) ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, hierna "comité" genoemd.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 14

Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 18, lid 2, wordt vervangen door:

"2. In geval van toepassing van de artikelen 67, 68, 69, 70 en 71 omvat het geïntegreerd systeem een identificatie- en registratiesysteem voor dieren dat is opgezet overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten(15) en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG(16)."

2. Artikel 25, lid 2, tweede alinea, wordt vervangen door:"Deze systemen, en met name het overeenkomstig Richtlijn 92/102/EEG, Verordening (EG) nr. 1760/2000 en Verordening (EG) nr. 21/2004 opgezette identificatie- en registratiesysteem voor dieren, moeten, in de zin van artikel 26, compatibel zijn met het geïntegreerde systeem.".

3. Artikel 115, lid 2, wordt vervangen door:

"2. Zodra Verordening (EG) nr. 21/2004 van toepassing wordt, moeten de dieren overeenkomstig die voorschriften worden geïdentificeerd en geregistreerd om in aanmerking te komen voor de premie.".

4. Aan bijlage III, deel A, wordt het volgende punt 8 bis toegevoegd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

Artikel 15

Richtlijn 92/102/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 2, onder a), wordt vervangen door:

"a) 'dier': een dier van de in Richtlijn 64/432/EEG(17) bedoelde soorten, behoudens runderen."

2. Artikel 3, lid 2, wordt vervangen door:"De lidstaten kunnen volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG worden gemachtigd natuurlijke personen die slechts één varken houden, dat voor eigen gebruik of verbruik bestemd is, dan wel in verband met bijzondere omstandigheden, niet op de in lid 1, onder a), bedoelde lijst te plaatsen, mits dit dier vóór een eventuele verplaatsing aan de in deze richtlijn voorgeschreven controles wordt onderworpen.".

3. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a) Lid 1, onder a), wordt als volgt gewijzigd:

- in de eerste alinea worden de woorden "runderen of" geschrapt;

- in de tweede alinea worden de woorden "geboorten, sterfgevallen en" geschrapt;

- de vierde alinea wordt geschrapt;

b) lid 1, onder b), wordt geschrapt;

c) lid 3, onder b), eerste alinea, wordt vervangen door:"elke houder van dieren die van of naar een markt of verzamelplaats worden vervoerd, een document met gedetailleerde gegevens betreffende deze dieren overlegt aan de marktdeelnemer die op de markt of verzamelplaats tijdelijk houder is van de dieren.".

4. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

a) Lid 2 wordt geschrapt;

b) lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

- in de eerste alinea worden de woorden "Andere dieren dan runderen" vervangen door "De dieren";

- de tweede alinea wordt vervangen door:"In afwijking van artikel 3, lid 1, onder c), tweede alinea, van Richtlijn 90/425/EEG en in afwachting van het in artikel 10 van de onderhavige richtlijn bedoelde besluit, kunnen de lidstaten hun nationale systeem handhaven voor alle verplaatsingen van dieren op hun grondgebied. Met dit systeem moet het mogelijk zijn het bedrijf van herkomst te identificeren en het bedrijf waar het dier geboren is op te sporen. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de systemen die zij te dien einde vanaf 1 juli 1993 voor varkens zullen toepassen. Volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG kan een lidstaat worden verzocht het systeem te wijzigen wanneer het niet aan de voornoemde vereiste voldoet.";

- de vierde alinea wordt geschrapt;

c) lid 4 wordt geschrapt.

5. In artikel 11, lid 1, worden het eerste en het derde streepje geschrapt.

Artikel 16

Artikel 3, lid 2, onder d), van Richtlijn 64/432/EEG wordt vervangen door:

"d) wat varkens betreft, voorzien zijn van een identificatie conform Richtlijn 92/102/EEG en wat runderen betreft, van een identificatie conform Verordening (EG) nr. 1760/2000.".

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 14, 15 en 16 zijn van toepassing vanaf 9 juli 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 december 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

G. Alemanno

(1) Advies uitgebracht op 17 november 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2) PB C 208 van 3.9.2003, blz. 32.

(3) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).

(4) PB L 268 van 24.9.1991, blz. 56. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/43/EG (PB L 16 van 22.1.1996, blz. 3).

(5) PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(6) PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(7) PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 1226/2002 van de Commissie (PB L 179 van 9.7.2002, blz. 13).

(8) PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1.

(9) PB L 351 van 2.12.1989, blz. 34.

(10) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 23.

(11) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

(12) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(13) PB L 46 van 19.2.1991, blz. 19.

(14) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(15) PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1.

(16) PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8.

(17) PB 121 van 29.7.1964, blz. 1977/64.

BIJLAGE

A. Identificatiemiddelen

1. De oormerken worden aangebracht op een plaats die van een afstand duidelijk zichtbaar is.

2. De oormerken en de andere identificatiemiddelen hebben de volgende kenmerken:

- De eerste tekens geven de lidstaat aan van het bedrijf waar het dier voor het eerst is geïdentificeerd. Hiervoor wordt de uit twee letters of drie cijfers bestaande landencode(1) gebruikt, conform ISO-norm 3166.

- De landencode wordt gevolgd door een individuele code van ten hoogste 13 cijfers.

De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan toestaan dat, naast de in dit punt bepaalde gegevens, ook een streepjescode wordt gebruikt, en dat er door de houder aanvullende gegevens worden geregistreerd, op voorwaarde dat daardoor de leesbaarheid van het identificatienummer niet in het gedrang komt.

3. Het in artikel 4, lid 2, onder a), genoemde eerste identificatiemiddel is een door de bevoegde autoriteit erkend oormerk dat in één oor wordt aangebracht; het is van duurzaam materiaal, onvervalsbaar en tijdens de gehele levensduur van het dier gemakkelijk leesbaar, en is zodanig ontworpen dat het aan het dier bevestigd blijft zonder dat het dier daarvan enige hinder ondervindt. Het oormerk is niet opnieuw bruikbaar en de volgens punt 2 aangebrachte gegevens zijn onuitwisbaar.

4. Het in artikel 4, lid 2, onder b), genoemde tweede identificatiemiddel kan zijn:

- een oormerk met dezelfde kenmerken als die welke in punt 3 zijn omschreven,

of

- een tatoeage, behoudens voor dieren die aan het intracommunautaire handelsverkeer deelnemen,

of

- een merkteken aan de poot, alleen bij geiten,

of

- een elektronische transponder met de in punt 6 genoemde kenmerken.

5. Het in artikel 4, lid 2, onder c), bedoelde systeem vereist de identificatie van dieren per bedrijf en individueel, omvat een procedure voor vervanging wanneer het identificatiemiddel onleesbaar is geworden of verloren is gegaan, zulks onder toezicht van de bevoegde autoriteit en zonder dat het doel van traceerbaarheid tussen bedrijven, met als doel het beheersen van besmettelijke veeziekten, wordt ondermijnd, en maakt het mogelijk de verplaatsingen van de dieren op het nationale grondgebied na te gaan met hetzelfde doel.

6. Het elektronische identificatiemiddel moet de onderstaande technische kenmerken hebben:

- passieve read only-transponders op basis van HDX- of FDX-B-technologie conform ISO-norm 11784 en ISO-norm 11785;

- de elektronische identificatiemiddelen moeten leesbaar zijn met behulp van uitleesapparatuur conform ISO-norm 11785 die geschikt is voor het uitlezen van HDX- en de FDX-B-transponders;

- de uitleesafstand van handuitlezers bedraagt ten minste 12 cm voor oormerktransponders en ten minste 20 cm voor bolustransponders, en van stationaire uitlezers ten minste 50 cm voor oormerktransponders en voor bolustransponders.

7. De in artikel 4, lid 3, bedoelde identificatiemethode is de volgende:

- de dieren worden geïdentificeerd met een door de bevoegde autoriteit erkend oormerk dat in één oor wordt aangebracht;

- het oormerk is van duurzaam materiaal, onvervalsbaar, gemakkelijk leesbaar en zodanig ontworpen dat het aan het dier bevestigd blijft zonder dat het dier daarvan enige hinder ondervindt. Het oormerk is niet opnieuw bruikbaar en de gegevens zijn onuitwisbaar;

- het oormerk bevat ten minste de uit twee letters bestaande landencode en de identificatiecode van het geboortebedrijf van het dier.

De lidstaten die gebruik maken van deze methode stellen de Commissie en de lidstaten daarvan in kennis in het kader van het in artikel 13, lid 1, bedoelde comité. Indien overeenkomstig dit punt geïdentificeerde dieren langer dan twaalf maanden worden gehouden, dan wel bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar derde landen, moeten zij overeenkomstig de punten 1 tot en met 4 worden geïdentificeerd.

B. Bedrijfsregister

Het bedrijfsregister bevat ten minste de volgende gegevens:

1. Vanaf 9 juli 2005:

- de identificatiecode van het bedrijf;

- het adres van het bedrijf en de geografische coördinaten of gelijkwaardige geografische gegevens ter aanduiding van het bedrijf;

- het productietype;

- het resultaat van de laatste telling zoals bedoeld in artikel 7 en de datum waarop deze heeft plaatsgevonden;

- de naam en het adres van de houder;

- voor dieren die het bedrijf verlaten, de naam van de vervoerder en het kenteken van het gedeelte van het voertuig waarin de dieren zich bevinden, de identificatiecode of de naam en het adres van het bedrijf van bestemming van het dier of, voor de dieren die naar een slachthuis worden overgebracht, de identificatiecode of de aanduiding van het slachthuis, alsmede de datum van vertrek, of een duplicaat of eensluidend afschrift van het in artikel 6 bedoelde verplaatsingsdocument;

- voor dieren die op het bedrijf aankomen, de identificatiecode van het bedrijf van herkomst van het dier, alsmede de datum van aankomst;

- informatie over de eventuele vervanging van oormerken of elektronische identificatiemiddelen.

2. Met ingang van de krachtens artikel 9, lid 3, vastgestelde datum, voor elk dier dat na deze datum geboren is, bijgewerkte informatie over:

- de identificatiecode van het dier;

- het jaar van geboorte en de identificatiedatum;

- de maand en het jaar waarin het dier op het bedrijf is gestorven;

- het ras en, indien bekend, het genotype.

Voor overeenkomstig deel A, punt 7, geïdentificeerde dieren moet de in punt 2 van dat deel bedoelde informatie evenwel worden verstrekt voor elke partij dieren met dezelfde identificatie en moet ook het aantal dieren worden vermeld.

3. De naam en de handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is uitgevoerd.

C. Verplaatsingsdocument

1. Het verplaatsingsdocument wordt door de houder ingevuld op basis van een door de bevoegde autoriteit vastgesteld model en vermeldt ten minste de volgende gegevens:

- de identificatiecode van het bedrijf;

- de naam en het adres van de houder;

- het totale aantal verplaatste dieren;

- de identificatiecode van het bedrijf van bestemming of van de volgende houder van de dieren of, indien de dieren naar een slachthuis worden overgebracht, de identificatiecode of de naam en locatie van het slachthuis, of, bij een verweiding, de plaats van bestemming;

- de gegevens betreffende het vervoermiddel en de vervoerder, met inbegrip van diens vergunningsnummer;

- de datum van vertrek;

- de handtekening van de houder.

2. Met ingang van de krachtens artikel 9, lid 3, vastgestelde datum wordt voor overeenkomstig afdeling A, punten 1 tot en met 6, geïdentificeerde dieren, naast de in punt 1 genoemde gegevens, de individuele identificatiecode van het dier in het verplaatsingsdocument vermeld.

D. Geautomatiseerd gegevensbestand

1. Het geautomatiseerde gegevensbestand bevat voor elk bedrijf ten minste de volgende gegevens:

- de identificatiecode van het bedrijf;

- het adres van het bedrijf en de geografische coördinaten of gelijkwaardige geografische gegevens ter aanduiding van het bedrijf;

- de naam en het adres, alsook de activiteit van de houder;

- de diersoorten;

- het productietype;

- het resultaat van de telling van de dieren als bedoeld in artikel 7, lid 2, en de datum waarop die telling heeft plaatsgevonden;

- een aan de bevoegde autoriteit voorbehouden gegevensveld met het oog op de opneming van gezondheidsinformatie, zoals beperkingen op verplaatsingen, de status of andere relevante informatie in het kader van communautaire of nationale programma's.

2. Conform artikel 8 wordt voor alle bedrijven elke verplaatsing van dieren in het gegevensbestand geregistreerd. Daarbij worden ten minste de volgende gegevens geregistreerd:

- het aantal verplaatste dieren;

- de identificatiecode van het bedrijf van vertrek;

- de datum van vertrek;

- de identificatiecode van het bedrijf van bestemming;

- de datum van aankomst.

(1)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top